• No results found

8 De lijst van domeinen

8.2 De domeinen: een aanzet

In deze paragraaf doen wij een voorstel voor een lijst van capabilities in diverse domeinen die we in een beleidsrelevante index van levenskwaliteit zouden willen opnemen. De methode om deze lijst op te stellen komt overeen met de procedure die in 6.4 werd beschreven, zij het dat we ons moeten beperken tot de eerste stadia van dat proces. We destilleren de domeinen uit de literatuur over indicatoren van de levenskwaliteit, in samenhang met de literatuur over toepassingen van de capability-benadering. Hierbij is voornamelijk gebruikgemaakt van het overzichtsartikel over Quality of Life-indexen (Hagerty et al., 2001) en van het recente overzichtsartikel van bestaande capability-toepassingen (Robeyns, 2006b). Zo komen we tot een eerste lijst van capabilities voor de kwaliteit van leven. Voor elk domein dat in de overzichtsartikelen ter sprake kwam stelden we ons drie vragen:

1. Draagt het domein onbetwistbaar bij aan de kwaliteit van leven, indien het domein wordt opgevat als een capability?

2. Wijst een lage score op dit capability-domein eenduidig op een lagere levenskwaliteit voor de betrokken persoon, indien alle andere factoren constant gehouden worden? 3. Vallen de capabilities binnen het legitieme terrein van de overheid?

De lijst van domeinen waar we op uitkomen is vervat in Tabel 8.1.

Tabel 8.1 Domeinen voor een capability-index: eerste aanzet

1. fysieke gezondheid 2. mentale gezondheid

3. kennis en geestelijke vorming 4. arbeid 5. zorg 6. sociale relaties 7. recreatie 8. wonen 9. leefomgeving 10. mobiliteit 11. veiligheid

12. non-discriminatie en respect voor diversiteit

13. politieke participatie

Wat betekent dit alles concreet? De bedoeling is dat scores op de 13 domeinen van de lijst tezamen een indruk geven van de levenskwaliteit van inwoners van Nederland, waarop de overheid zich zou kunnen richten voor het beleid. Met andere woorden, deze ‘kwaliteit van leven’ bestaat uit de reële mogelijkheden die Nederlanders hebben om in de bovenstaande terreinen te functioneren. Domeinen 1 en 2, fysieke en mentale gezondheid, zijn de meest

persoonlijke functioneringsmogelijkheden. Domeinen 3 tot en met 8 zijn maatschappelijke domeinen, terwijl domeinen 9 tot en met 13 eerder door het politieke bestel worden bepaald (al speelt bij domein 12 – non-discriminatie en respect voor diversiteit – de heersende cultuur een belangrijke rol).

Het behoeft weinig toelichting dat mensen fysieke en mentale gezondheid algemeen als kernaspecten van hun levenskwaliteit beschouwen. De verantwoording van het onderscheid tussen fysieke en mentale gezondheid ligt wat moeilijker. Wij denken dat het ook

verdedigbaar is alle dimensies van gezondheid, ‘fysiek’ zowel als ‘mentaal’ in een enkel domein op te nemen, maar geven hier toch in overweging het onderscheid in eerste instantie te maken, omdat de sociale waardering van fysieke en mentale gezondheid zo verschilt. Het voert te ver om dit hier uitvoerig toe te lichten, maar we verwijzen naar Layard, die er op wijst dat in westerse landen realtief weinig aandacht wordt besteed aan het behandelen van mentale stoornissen die gepaard gaan met in elk geval een groot subjectief kwaliteitsverlies (Layard, 2005: hoofdstuk 13).

Ook de capability-dimensies in kennis en geestelijke vorming vragen om toelichting als domein van levenskwaliteit, omdat er ongetwijfeld mensen zijn die geen interesse hebben in het ontwikkelen van hun kennis, kunde en culturele vorming. Het is legitiem en goed

voorstelbaar dat iemand geen belang stelt in het begrijpen van gevorderde algebra of in het beheersen van een vreemde taal als Frans of Russisch. Maar mogelijk maken dat de mensen die de talenten bezitten voor wiskunde of talen ook effectief wiskunde en talen kunnen studeren, levert niettemin een positieve bijdrage aan de levenskwaliteit, ook van degenen die de geboden mogelijkheden niet wensen te benutten op een bepaald moment. Het is niet moeilijk om het verband met het overheidsbeleid te zien: deze capability wordt uitgebreid door een waaier aan beleidsmaatregelen, waaronder het ondersteunen van kwalitatief hoogstaand onderwijs, het bevorderen van kunsten en wetenschap, het uitbouwen en

onderhouden van een netwerk van openbare bibliotheken, enzovoort. (Het ondersteunen van een capability hoeft uiteraard niet te betekenen dat de belanghebbenden hier geen kosten voor hoeven te dragen; wie precies welk aandeel van de kosten draagt is een aparte vraag.)

Hoewel men arbeid kan zien als bron van inkomensverwerving, is de mogelijkheid van arbeid een constituerend deel van de kwaliteit van leven: mensen willen in de mogelijkheid gesteld worden om iets met hun talenten te doen, om zich nuttig te voelen, om een

aangename, uitdagende en zinvolle dagtaak te verwezenlijken. Het kan zijn dat mensen van een totaal andere cultuur, of in een maatschappij vele honderden of duizenden jaren geleden of in de toekomst, daar anders over dachten of zullen denken, maar in het Nederland van het begin van deze eeuw is het zeker zo dat de mogelijkheid om zinvolle arbeid te verrichten een belangrijk aspect van levenskwaliteit is. Dat neemt niet weg dat heel wat mensen ervoor kiezen om geen (betaalde) arbeid te verrichten, bijvoorbeeld omdat ze voltijds studeren, alleen zorgarbeid verrichten of met andere projecten bezig zijn. Ook voor die mensen geldt echter dat de mogelijkheid om betaalde arbeid te kunnen verrichten intrinsiek waardevol is. Wat betekent dit voor het overheidsbeleid? De overheid kan faciliterend optreden door de sociale belemmeringen op de mogelijkheden om arbeid te verrichten weg te nemen,

bijvoorbeeld door mensen prikkels te geven om zich voldoende te scholen, actief

discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, onnodige bureaucratische beslommeringen weg te nemen, de combinatie van zorg en arbeid mogelijk te maken en een actief

arbeidsmarktbeleid te voeren dat banen creëert in plaats van vernietigt (zie Schokkaert en Van Ootegem, 1990; Gallie in Esping-Andersen, ed., 2002).

Ook de mogelijkheid om te zorgen, hetzij voor kinderen, ouderen, zieke partners of andere hulpbehoevenden, is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van leven. En ook hier kan de overheid een rol spelen, bijvoorbeeld door werknemers de mogelijkheid te geven met behoud van baan en (een deel van) het loon een tijdje de arbeidsmarkt te verlaten om te zorgen. Dit is een van de doelstellingen van de levensloopregeling en wordt verder ook gefaciliteerd door het zorg- of ouderschapsverlof in Nederland en een scala van maatregelen in andere westerse landen.

Daarnaast is de mogelijkheid om sociale relaties te onderhouden en uit te bouwen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van leven. Dit is in de eerste plaats aan mensen zelf, maar ook hier kan de overheid faciliterend werken, bijvoorbeeld door het subsidiëren van activiteiten die door buurtbewoners worden opgezet en een positief effect hebben op de sociale cohesie in de buurt, of door de aanleg van aangename openbare parken en speeltuinen met publieke ruimtes voor jong en oud. Uiteraard gaat het niet uitsluitend om de

voorzieningen op zich, maar spelen kwalitatieve aspecten een grote rol: de openbare ruimtes moeten dusdanig zijn ingericht en uitgerust en onderhouden dat ze uitnodigend zijn voor inwoners om er anderen op te zoeken. Ook de sociale relaties in gezin en familie kunnen door de overheid worden bevorderd, bijvoorbeeld door mantelzorg te ondersteunen en het

consultatiebureau zodanig toegankelijk te maken en uit te rusten met deskundigen dat haar dienstverleners in staat worden gesteld gezinnen van advies te dienen waar er problemen zijn met de opvoeding en verzorging van de kinderen. Opnieuw geldt hier dat kwaliteit van leven over de reële mogelijkheden gaat en niet alleen over het effectief functioneren: indien iemand een solitair leven wil leiden, ook al heeft die persoon de reële mogelijkheden om met anderen sociale relaties aan te knopen, dan is er geen reden om te besluiten dat die persoon een lagere kwaliteit van leven heeft dan iemand die hetzelfde soort leven leidt, maar deel uitmaakt van een groot en gelukkig gezin.

Recreatieve activiteiten zijn niet alleen waardevolle functionings, maar meestal ook nog eenduidig prettig en aangenaam: de mogelijkheid deze activiteiten te ontplooien maakt dan ook deel uit van de kwaliteit van leven. De overheid kan faciliterend optreden, bijvoorbeeld door te garanderen dat elke werknemer een voldoende aantal vakantiedagen heeft (wat niet in alle landen momenteel het geval is) of door natuurgebieden te beschermen voor

recreatiedoeleinden.

De kwaliteit van het wonen is een onderdeel van de kwaliteit van leven die relevant is voor het overheidsbeleid. Het is een positief onderdeel van de levenskwaliteit dat mensen kunnen wonen in een huis waar ze zich prettig en geborgen voelen, waar voldoende licht is en waar problemen zoals vocht en stof, die negatieve emoties oproepen en tot gezondheidsproblemen leiden, afwezig zijn. Daarnaast is de leefomgeving van belang. Hierin gaat het in elk geval om

mogelijkheden om te functioneren in aanwezigheid van schone lucht, water en bodem, en vrij van schadelijke stoffen en verkeersoverlast. Men kan daarnaast dimensies opnemen die op de aanwezigheid van een goed onderhouden ruimtelijke infrastructuur betrekking hebben. Het MNP doet momenteel onderzoek naar het domein van de leefomgeving.

Daarnaast is mobiliteit belangrijk: mensen willen de mogelijkheid hebben zich te kunnen verplaatsen, zonder daarbij veel tijd te verliezen in files of geconfronteerd te worden met een gebrekkige dienstverlening van het openbaar vervoer. De rol voor de overheid ligt voor de hand: het uitbouwen en onderhouden van een wegennetwerk dat deze mobiliteit mogelijk maakt, het nemen van maatregelen die de files bestrijden (bijvoorbeeld door systemen zoals rekeningrijden indien die daartoe bijdragen) en het exploiteren of reguleren van het openbaar vervoer. Ook voor veiligheid kan men stellen dat het overgrote deel van de Nederlanders de bescherming van have en goed, waaronder begrepen de afwezigheid van lichamelijk geweld, als een positief aspect van hun levenskwaliteit ervaren.

Een heel ander element van de kwaliteit van leven is non-discriminatie en respect voor diversiteit. Het gaat hier om het functioneren in een sociale omgeving die vrij is van de discriminatie die voortkomt uit afwijzing van en disrespect voor menselijke diversiteit in religie, seksualiteit, huidskleur, taalgebruik, geslacht en leefstijl. Deze capability is cruciaal voor het welzijn van alle mensen, ook al lijkt hij nog zo vanzelfsprekend. Natuurlijk is het aannemelijk dat vooral mensen die ofwel zelf gediscrimineerd worden ofwel discriminatie van nabij meemaken in de eigen kring hier sterk aan zullen hechten en daarom afwezigheid van discriminatie voortdurend als onderdeel van hun kwaliteit van leven zullen ervaren. Ook hier kan de overheid optreden binnen het raamwerk van de grondwet en de wetgeving,

bijvoorbeeld door het installeren en ondersteunen van een Commissie Gelijke Kansen en door zelf geen beeldvorming te verspreiden die bepaalde groepen stigmatiseert.

De laatste capability die wij voorstellen, is de mogelijkheid tot politieke participatie. In hoofdstuk 7 verwezen we naar de studie van Frey en Stutzer (2005), die aantoonden dat de politieke participatierechten van inwoners van Zwitserland een positief effect hebben op hun levenstevredenheid, of ze nu van deze politieke rechten gebruikmaakten of niet. Ook al wordt maar een beperkt deel van de bevolking zeer actief in politieke verenigingen en

maatschappelijke debatten, veel mensen zouden protesteren als ze niet langer de mogelijkheid zouden hebben tot die participatie. De algemene tendens op wereldschaal is dat mensen democratie verkiezen boven een niet-democratisch politiek bestel. Mensen stellen prijs op de mogelijkheid tot politieke invloed en participatie.