• No results found

Constitutief onafhankelijk of interdependent?

3 Duurzaamheid en kwaliteit van leven

3.1 Constitutief onafhankelijk of interdependent?

Op zichzelf lijkt dit duidelijk genoeg: een ‘duurzame kwaliteit van leven’ betekent

continueerbare kwaliteit onder bepaalde randvoorwaarden. Dit is inderdaad de interpretatie die wij voorstaan. Maar die interpretatie moet wel worden verdedigd vanwege de volgende complicatie. Men zou kunnen beweren dat de kwaliteit van leven van Nederlanders op dit moment – anno 2006 – niet los kan worden gezien van de mate waarin wordt voldaan aan de eis van continueerbaarheid, en al evenmin losstaat van de mate waarin wordt voldaan aan eisen om de potentiële levenskwaliteit van mensen elders en later niet in gevaar te brengen. Men denkt dan dat in de samenleving interdependenties bestaan die gevolgen hebben voor het welbevinden van afzonderlijke individuen. Die gedachte vindt in dit geval toepassing door aan te nemen dat de kwaliteit van leven van Nederlanders in het hier en nu negatief zou worden beïnvloed indien het handhaven ervan inbreuk maakt op de levenskwaliteit van mensen elders en later.

Als dat idee juist is worden eisen van duurzaamheid constitutieve elementen van de kwaliteit van het leven. Dan moeten we echter toegeven dat onze definitie van duurzaamheid in paragraaf 2.2 op logische gronden niet voldoet. In die definitie is de kwaliteit van leven het onderwerp waarop de doelstelling van continueerbaarheid onder randvoorwaarden betrekking heeft. Dit vooronderstelt al dat duurzaamheid en levenskwaliteit constitutief onafhankelijke begrippen zijn. Als we de kwaliteit van het leven in Nederland daarentegen inhoud moeten geven door te kijken hoe het staat met de vervulling van normatieve randvoorwaarden, dan is er geen sprake meer van ‘duurzame kwaliteit van leven’, maar veeleer van ‘duurzaamheid in

kwaliteit van leven’.4 Elementen van duurzaamheid die dan in een maatstaf voor de kwaliteit van leven moeten worden opgenomen zijn bijvoorbeeld naar tijd en plaats gespecificeerde verdelingsindices van hulpbronnen en eventueel ook schattingen van de toekomstige stand van natuurlijke erfgoederen die voor de kwaliteit van leven later van belang zijn. In dat geval zal de definitie in paragraaf 2.2 echter vervangen moeten worden door een concept dat de onderlinge verwevenheid van duurzaamheid en levenskwaliteit definieert.

De vraag is of we die kant op moeten. Wij menen van niet en geven hiervoor zo dadelijk de argumenten. Maar voor een goed begrip eerst een voorbeeld van de interdependente aanpak uit de literatuur. Een aantal economen heeft een ‘index of sustainable economic welfare’ (ISEW) ontwikkeld. Deze index kent een aantal varianten. In de constructie van een ISEW vertrekt men meestal van het totaal aan persoonlijke consumptie, voegt daaraan de waarde van huishoudelijke arbeid en ‘niet-defensieve’ publieke goederen toe (dus landsverdediging hoort er niet bij). Vervolgens wordt gecorrigeerd voor de welvaartseffecten van economische ongelijkheid, ‘defensieve’ private consumptie (anti-inbraakalarm op woningen), de kosten van milieuschade en de vernietiging van natuurlijk kapitaal (Jackson et al., 1997: 5). Andere ISEW-varianten nemen soms bijkomende dimensies op, zoals criminaliteit of vrije tijd. Een recent voorbeeld is de Measure of Domestic Progress, die gebaseerd is op 10 jaar onderzoek van Tim Jackson en zijn onderzoeksteam aan de universiteit van Surrey, deels in opdracht van de New Economics Foundation.5 Dit onderzoek toont aan dat de gecorrigeerde

welvaartsgroei sterk verschilt van de groei van het BNP per capita. Zo berekenden Jackson et al. dat in het Verenigd Koninkrijk tussen 1950 en 1996 de gemiddelde groeivoet van het BNP 2,0% per jaar was, tegenover 0,5% voor deze ISEW. Tussen 1976 en 1996 nam het BNP per capita toe met 44%, maar de Measure of Domestic Progress daalde met 25% (Jackson et al., 1997: 28).

Volgens Neumayer (1999) zijn er de nodige problemen met ISEW’s. Ten eerste ontbreekt het aan theoretische funderingen. Zo bestaat onduidelijkheid over wat kan worden beschouwd als een ‘defensieve uitgave’ (sommigen menen dat uitgaven voor de gezondheidszorg daar ook toe behoren). Neumayer (1999: 83) vraagt zich ook af waarom andere dimensies niet opgenomen zijn als indicator van duurzame kwaliteit, zoals bijvoorbeeld de mate van politieke vrijheid, of correcties voor ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zo wordt het nogal arbitrair wat in de indexen wel en niet opgenomen wordt. Ten tweede toont Neumayer (1999: 84-89) aan dat de ISEW heel gevoelig is voor veranderingen in de monetaire

waardering van de welvaartseffecten van inkomensongelijkheid en milieuschade. Aangezien deze waarderingen allerminst eenduidig zijn – net als die van de vernietiging van ‘natuurlijk kapitaal’ – wordt de index controversieel en onbruikbaar voor het beleid. Neumayers belangrijkste kritiek is echter dat welvaart en duurzaamheid twee verschillende concepten zijn, die men duidelijk moet onderscheiden, die elk hun eigen dimensies hebben en daarom hun eigen meetinstrument behoeven (Neumayer, 1999: 91-96). Zo draagt een correctie voor

4 Deze terminologie is overgenomen uit het Methoderapport (MNP, 2006, paragraaf 6.4). 5

de inkomensongelijkheid in de huidige generatie wellicht niet bij aan duurzaamheid, voor zover de hogere inkomens meer sparen en er dus bij een grotere ongelijkheid meer vermogen naar de volgende generatie wordt overgedragen. Volgens Neumayer zou een indicator van welvaart juist weer wel de waarde van vrije tijd moeten opnemen, maar het opnemen van die post heeft dan weer geen direct verband met duurzaamheid. Daarnaast zijn er dimensies van de ISEW die belangrijk zijn voor duurzaamheid maar niet voor de huidige welvaart, zoals het uitputten van natuurlijke hulpbronnen of milieuschade die pas op lange termijn

welvaartsgevolgen heeft. Neumayer besluit dan ook dat duurzaamheid en welvaart twee verschillende concepten zijn die uit elkaar gehouden moeten worden. Wij delen deze mening en menen bovendien, zoals boven al is gezegd, dat duurzaamheid en kwaliteit van leven constitutief onafhankelijke begrippen zijn. Levenskwaliteit is inherent wenselijk;

duurzaamheid heeft betrekking op de billijke waarborg van die wenselijkheid over tijd en ruimte heen.