• No results found

Zoals eerder opgemerkt, is met de hierboven geschetste modellen geenszins beoogd de realiteit weer te geven. De modellen beogen evenmin ideaaltypes tot uitdrukking

31 Bijvoorbeeld door Remmelink 1996, ‘Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s inleiding tot de studie van

het Nederlandse strafrecht’, op p. 902-904, waar hij ingaat op het werk van Langemeijer en Van Veen.

te brengen. Een moreel oordeel wordt hier niet geveld. De modellen die in het voor- gaande zijn beschreven, zijn niet meer dan logische constructies, opgebouwd vanuit een bepaald theoretisch vertrekpunt. Normatieve kaders met andere woorden, die elk voor zich de ruimte voor een ‘gerechtvaardigde’ sanctietoepassing markeren. Om het contrast tussen beide modellen te vergroten is bovendien gekozen voor twee theoretische uitersten. In de praktijk van alle dag zal men dergelijke ‘zuivere’ model- len dan ook niet snel aantreffen.

Het daadwerkelijk doorvoeren van zo’n zuiver theoretisch model laat zich ook overi- gens niet zo goed denken. De door mij geschetste modellen kennen namelijk elk hun onvolkomenheden. Ongecorrigeerde toepassing ervan zal in bepaalde gevallen tot ‘onrechtvaardige’ of absurde consequenties leiden. Aan de vergeldingsleer bijvoor- beeld kleeft het bezwaar dat het ook tot bestraffing noopt, indien dat van elk redelijk doel gespeend is.32 Straffen dus, puur om het straffen. De beveiligende rationaliteit

aan de andere kant, kenmerkt zich door een gebrek aan begrenzing en staat er strikt genomen niet aan in de weg om sancties op te leggen aan mensen die nog geen delict hebben begaan. Bijvoorbeeld omdat men vreest dat iemand dat in de nabije toe- komst wel zal doen, of, ook dat kan een overweging zijn, omdat men verwacht dat de bestraffing van een zondebok afschrikwekkend zal werken.

Niet verwonderlijk is derhalve dat we in de praktijk voornamelijk op ‘verenigingsmo- dellen’ stuiten: sancties (of stelsels) waarin de trekken zijn te ontwaren van zowel ver- geldende als beveiligende elementen, al dan niet neigend naar het ene, dan wel naar het andere uiterste.33 In deze paragraaf zullen een aantal mogelijkheden tot vereni- ging van beide modellen worden verkend. Daarbij staat de volgende vraag centraal: hoe verhouden de in dit hoofdstuk beschreven sanctiemodellen zich tot elkaar wan- neer ze worden samengevoegd in een verenigingsmodel?

2.4.1. Samenloop van rationaliteiten

Vereniging van rationaliteiten kan vorm krijgen op verschillende manieren. Voor een goed begrip is het van belang om te onderscheiden tussen enerzijds samenloop van rationaliteiten en anderzijds de vermenging daarvan.

Van samenloop van rationaliteiten is sprake wanneer ter rechtvaardiging van een sanctie een beroep wordt gedaan op meerdere theoretische grondslagen, zonder dat daartussen een expliciete keuze wordt gemaakt. Er vindt geen vermenging plaats. De onderscheidenlijke kaders bestaan als het ware naast elkaar en vullen elkaar aan.

32 Illustratief is de bekende overweging van Immanuel Kant in zijn Metaphysische Anfangsgrün- de der Rechtslehre (1797) dat, al zou morgen de wereld vergaan, vandaag nog de laatste

moordenaar zou moeten worden opgeknoopt.

33 Ons tweesporenstelsel is daarvan een mooie illustratie. Zoals we dadelijk zullen zien, zijn ook

in het sanctiestelsel van Engeland en Wales interessante voorbeelden aan te wijzen. Ook in de strafrechtstheorie zijn pogingen ondernomen om modellen te ontwikkelen, die zijn ge- richt op het ondervangen van bovengenoemde onvolkomenheden, door het combineren van het goede uit beide rationaliteiten. Zie voor een overzicht van dergelijke verenigingsmodel- len en verwijzingen naar relevante literatuur: Hudson 1996, ‘Understanding Justice’, ch. 4.

een vrijheidsbenemende sanctie. Vanaf dat moment krijgt de rol van de rechter een meer toetsend en controlerend karakter. De legitimerende kracht van het vonnis is immers slechts beperkt houdbaar. Omdat voortduren van de delictgevaarlijkheid de grondslag vormt voor het voortduren van de beveiligende detentie, zal het rechterlij- ke oordeel steeds opnieuw moeten worden geactualiseerd. Dit onderstreept de noodzaak van een periodieke gevaarstoetsing door een rechterlijke instantie.

2.3.4. Speciale preventie vs generale preventie

De generale preventie als uitgangspunt voor bestraffing, de idee dat je strafbare fei- ten van anderen kunt voorkomen door een afschrikwekkende wijze van straffen, is een wat vreemde eend in de bijt. Het betreft een gedachte die enerzijds past in de uti- listische traditie van Jeremy Bentham. Ze laat zich daarom scharen onder de relatieve theorieën. Aan de andere kant echter, wordt ze in de Nederlandse literatuur ook dik- wijls in één adem genoemd met de vergelding.31

Verschil met de beveiligende rationaliteit zoals we die hierboven hebben beschreven, is dat ze niet slechts is gericht op het strafbare individu. Er wordt, met de veroordeel- de als middel, gestreefd naar een buiten de straf gelegen doel: afschrikking, voorko- men dat verdachte en andere potentiele daders soortgelijke feiten begaan. Er is hier sprake van een soort buitenindividuele beveiliging derhalve.

Het is moeilijk om de generale preventie te plaatsen binnen een van de twee rationali- teiten die in dit hoofdstuk zijn beschreven: qua grondslag namelijk, is ze utilistisch van aard. Qua structuur, dat wil zeggen, de eisen die aan het sanctioneren in deze vorm kunnen worden gesteld, raakt ze echter de vergelding. Ook bij de generale preventie speelt de delictsevenredigheid een rol. Immers, wil het mechaniek van de psychologi- sche dwang functioneren, dan zal er gedifferentieerd moeten worden tussen delicten van verschillende ernst (stel dat alle diefstallen met eenzelfde afschrikwekkende straf zouden worden afgedaan. Wat weerhoudt een potentiële delinquent er dan nog van om niet juist voor de grootste buit te gaan?).

In het navolgende zal, wanneer we spreken over beveiliging, worden gedoeld op de beveiliging tegen specifieke individuen (speciale preventie). De generale preventie zal binnen onze modellenbenadering worden ondergebracht binnen de structuur van de vergeldende rationaliteit. Zoals we dadelijk zullen zien kunnen overwegingen van ge- neraal preventieve aard fungeren als wat ik eerder de ‘externe parameter’ noemde bij het verankeren van een vergeldend model in een bepaald strafniveau. De generale preventie speelt op deze wijze een rol bij het zogenaamde beveiligingspotentieel van de vergelding. Hierop zal in de volgende paragraaf worden teruggekomen.

2.4. Vereniging van rationaliteiten: samenloop en vermenging

Zoals eerder opgemerkt, is met de hierboven geschetste modellen geenszins beoogd de realiteit weer te geven. De modellen beogen evenmin ideaaltypes tot uitdrukking

31 Bijvoorbeeld door Remmelink 1996, ‘Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s inleiding tot de studie van

het Nederlandse strafrecht’, op p. 902-904, waar hij ingaat op het werk van Langemeijer en Van Veen.

te brengen. Een moreel oordeel wordt hier niet geveld. De modellen die in het voor- gaande zijn beschreven, zijn niet meer dan logische constructies, opgebouwd vanuit een bepaald theoretisch vertrekpunt. Normatieve kaders met andere woorden, die elk voor zich de ruimte voor een ‘gerechtvaardigde’ sanctietoepassing markeren. Om het contrast tussen beide modellen te vergroten is bovendien gekozen voor twee theoretische uitersten. In de praktijk van alle dag zal men dergelijke ‘zuivere’ model- len dan ook niet snel aantreffen.

Het daadwerkelijk doorvoeren van zo’n zuiver theoretisch model laat zich ook overi- gens niet zo goed denken. De door mij geschetste modellen kennen namelijk elk hun onvolkomenheden. Ongecorrigeerde toepassing ervan zal in bepaalde gevallen tot ‘onrechtvaardige’ of absurde consequenties leiden. Aan de vergeldingsleer bijvoor- beeld kleeft het bezwaar dat het ook tot bestraffing noopt, indien dat van elk redelijk doel gespeend is.32 Straffen dus, puur om het straffen. De beveiligende rationaliteit

aan de andere kant, kenmerkt zich door een gebrek aan begrenzing en staat er strikt genomen niet aan in de weg om sancties op te leggen aan mensen die nog geen delict hebben begaan. Bijvoorbeeld omdat men vreest dat iemand dat in de nabije toe- komst wel zal doen, of, ook dat kan een overweging zijn, omdat men verwacht dat de bestraffing van een zondebok afschrikwekkend zal werken.

Niet verwonderlijk is derhalve dat we in de praktijk voornamelijk op ‘verenigingsmo- dellen’ stuiten: sancties (of stelsels) waarin de trekken zijn te ontwaren van zowel ver- geldende als beveiligende elementen, al dan niet neigend naar het ene, dan wel naar het andere uiterste.33 In deze paragraaf zullen een aantal mogelijkheden tot vereni- ging van beide modellen worden verkend. Daarbij staat de volgende vraag centraal: hoe verhouden de in dit hoofdstuk beschreven sanctiemodellen zich tot elkaar wan- neer ze worden samengevoegd in een verenigingsmodel?

2.4.1. Samenloop van rationaliteiten

Vereniging van rationaliteiten kan vorm krijgen op verschillende manieren. Voor een goed begrip is het van belang om te onderscheiden tussen enerzijds samenloop van rationaliteiten en anderzijds de vermenging daarvan.

Van samenloop van rationaliteiten is sprake wanneer ter rechtvaardiging van een sanctie een beroep wordt gedaan op meerdere theoretische grondslagen, zonder dat daartussen een expliciete keuze wordt gemaakt. Er vindt geen vermenging plaats. De onderscheidenlijke kaders bestaan als het ware naast elkaar en vullen elkaar aan.

32 Illustratief is de bekende overweging van Immanuel Kant in zijn Metaphysische Anfangsgrün- de der Rechtslehre (1797) dat, al zou morgen de wereld vergaan, vandaag nog de laatste

moordenaar zou moeten worden opgeknoopt.

33 Ons tweesporenstelsel is daarvan een mooie illustratie. Zoals we dadelijk zullen zien, zijn ook

in het sanctiestelsel van Engeland en Wales interessante voorbeelden aan te wijzen. Ook in de strafrechtstheorie zijn pogingen ondernomen om modellen te ontwikkelen, die zijn ge- richt op het ondervangen van bovengenoemde onvolkomenheden, door het combineren van het goede uit beide rationaliteiten. Zie voor een overzicht van dergelijke verenigingsmodel- len en verwijzingen naar relevante literatuur: Hudson 1996, ‘Understanding Justice’, ch. 4.

Dit laat zich verduidelijken aan de hand van het volgende voorbeeld: stel, iemand wordt veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Uit de strafmotivering blijkt dat deze sanctie is gegrond in zowel vergeldende als beveiligende overwegingen. Uit- gaande van een samenloop van rationaliteiten, zal bij de tenuitvoerlegging van deze sanctie in eerste instantie het vergeldende kader prevaleren. Dit is niet zozeer omdat het vergeldende kader dominant is ten opzichte van dat van de beveiliging (van een principiële keuze tussen beide rationaliteiten is immers geen sprake). De reden is meer praktisch van aard: het periodiek toetsen van de gevaarlijkheid van een gedeti- neerde is zinloos zolang deze persoon nog schuld heeft uit te boeten. Het eventueel afgenomen zijn van de gevaarlijkheid dwingt er immers niet toe de detentie te beëin- digen, omdat ter rechtvaardiging van voortduren van die detentie altijd nog kan wor- den teruggevallen op de vergelding. Pas wanneer de schuld volledig is uitgeboet (en de vergelding niet langer als rechtvaardiging kan dienen voor het voortduren van de detentie) wordt het beveiligende model relevant. Er gaat vanaf dat moment feitelijk een ander normatief kader gelden.34 De consequentie daarvan kan zijn dat er – indien mocht blijken dat de gedetineerde niet langer een gevaar voor de samenleving vormt – direct in vrijheid zal moeten worden gesteld. Maar ook het omgekeerde is denkbaar. Stel dat de schuld is uitgeboet, maar de gevaarlijkheid nog niet is geweken, dan kan de detentie worden voortgezet, zelfs tot voorbij de grenzen van de vergelding. Voor- waarde is wel dat die gevaarlijkheid periodiek wordt getoetst.

Bovenstaande past in wat je een ‘functionele’ benadering zou kunnen noemen. Door de modellen autonoom naast elkaar te laten bestaan, relativeert men als het ware de intrinsieke grenzen. De ruimte voor een ‘legitieme’ interventie wordt vergroot: (het voorduren van) vrijheidsbeneming laat zich rechtvaardigen, zo is de gedachte, zolang ten minste op één van beide rationaliteiten kan worden teruggevallen.

Deze benadering is in theoretisch opzicht problematisch.35 De geschetste modellen

vertegenwoordigen namelijk elk hun eigen versie van wat als ‘rechtvaardig’ heeft te gelden. De ene waarheid sluit de andere in feite uit. Het feit dat iemand omwille van zijn gevaarlijkheid langer wordt gedetineerd dan enkel op basis van zijn schuld valt te rechtvaardigen, doet onherroepelijk afbreuk aan het retributieve karakter van de in- terventie. Vanuit de vergelding beredeneerd, is het laten voortduren van de detentie dus ‘onrechtvaardig’. Het omgekeerde is ook waar: wanneer de afgenomen gevaar- lijkheid van een delinquent voortzetting van beveiligende detentie niet langer nood- zakelijk maakt, maar invrijheidstelling uitblijft omdat de schuld nog niet is uitgeboet, levert dat op zijn beurt strijd op met het beveiligende concept van rechtvaardigheid.

2.4.2. Vermenging van rationaliteiten

Van vermenging van rationaliteiten spreekt men wanneer wel een principiële keuze wordt gemaakt met betrekking tot het ene of het andere model. De theoretische

34 Noodzakelijk is overigens dat dit omslagpunt duidelijk wordt gemarkeerd. Bijvoorbeeld door

in een vonnis aan te geven hoelang een gedetineerde in detentie zal moeten doorbrengen om zijn schuld uit te boeten. Laat men dit achterwege, dan zal op enig moment onduidelijk- heid ontstaan over het normatieve kader dat heeft te gelden.

35 Vgl. Vincent Geeraets die in dit verband van een “ad hoc” benadering spreekt. In: Geeraets

2007, ‘Vereniging in Straf’, p. 260-265.

kloof tussen beide rationaliteiten wordt echter enigszins gerelativeerd door het doen van concessies: men aanvaardt dat bepaalde elementen uit het andere model ook een rol van betekenis kunnen spelen. Het model dat op deze wijze ontstaat, is dus als het ware een ‘gecorrigeerde versie’, een compromis. Er laten zich – globaal gezien – twee van deze mengvormen beredeneren.

De eerste mengvorm handhaaft de vergelding als theoretisch fundament, maar laat daarbinnen (als beginsel van de tweede orde36) preventieve of utilistische elementen

een rol spelen. Straf wordt toegemeten om afkeuring tot uiting te brengen over de ernst van een normschending. Hierbij dient het vereiste van delictsevenredigheid voor ogen te worden gehouden. Eerder in dit hoofdstuk is gewezen op het feit dat de vergeldende rationaliteit slechts relatieve antwoorden kan verschaffen op de vraag hoe zwaar in een concreet geval zal moeten worden gestraft (feit A is ernstiger dan feit B, maar niet zo ernstig als feit C. Een passende straf zal daarom ergens moeten uitkomen tussen de straffen die gangbaar zijn voor de delicten B en C). Hoe zwaar die straf – in absolute zin – in een concreet geval zal moeten uitvallen, laat zich niet dwin- gend uit het model afleiden. De vraag welk strafniveau binnen een bepaald stelsel wordt gehanteerd is een kwestie van conventie. Overwegingen van preventieve aard kunnen daarbij een rol van betekenis spelen. Bijvoorbeeld door het strafniveau zo af te stemmen dat het afschrikwekkende effect van de straffen wordt gemaximaliseerd, of dat plegers van ernstige misdrijven langdurig de vrijheid zal worden ontnomen zo- dat ze – in de vrije samenleving althans – niet langer delicten kunnen begaan. Op deze wijze benut men de mogelijkheden van wat men wel ‘het beveiligingspotentieel’ van de vergelding zou kunnen noemen.37

De tweede mengvorm hanteert de beveiliging als uitgangspunt, maar staat vervol- gens een corrigerende invloed toe van elementen die men over het algemeen met de vergelding zou associëren.38 Zoals hierboven is opgemerkt, is een van de bezwaren

tegen een ongecorrigeerde toepassing van een beveiligende rationaliteit haar in duur onbepaalde karakter. Dat bezwaar kan worden ondervangen door de ruimte voor een beveiligende interventie af te bakenen aan de hand van het principe van delictseven- redigheid. De ernst van het feit markeert de uiterste grens. Vrijheidsbeneming mag in ieder geval niet langer duren. Binnen die grenzen geldt evenwel het beveiligende ka- der. Zo zal bijvoorbeeld aan de hand van een periodieke gevaarstoetsing bezien moe-

36 Deze gedachte vinden we bijvoorbeeld terug in het werk van H.L.A. Hart, Punishment and responsibility (Oxford 1968). Zie verder Von Hirsch 1976, ‘Doing Justice: The Choice of

Punlishments’.

37 Van belang is wel te voorkomen dat dit verenigingsmodel ontworteld raakt van zijn vergel-

dende grondslag. De invloed van de geïncorporeerde elementen zal beperkt moeten blijven tot de sfeer van de tweede orde, dat wil zeggen, tot de keuze voor een bepaald strafniveau (en in bescheiden mate tot de manier waarop de wetgever de verschillende strafbare feiten onderling naar relatieve ernst zal rangschikken). De vereiste delictsevenredigheid zou te veel in de verdrukking komen, wanneer men toestaat dat preventieve elementen ook een rol zouden spelen bij de toemeting van sancties in het individuele geval.

38 Vgl. Geeraets die, onder meer met verwijzing naar naar Duff’s Punishment, Communication and Community (Oxford 2001), spreekt over ‘side constraints’. In: Geeraets 2007, ‘Vereniging

Dit laat zich verduidelijken aan de hand van het volgende voorbeeld: stel, iemand wordt veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Uit de strafmotivering blijkt dat deze sanctie is gegrond in zowel vergeldende als beveiligende overwegingen. Uit- gaande van een samenloop van rationaliteiten, zal bij de tenuitvoerlegging van deze sanctie in eerste instantie het vergeldende kader prevaleren. Dit is niet zozeer omdat het vergeldende kader dominant is ten opzichte van dat van de beveiliging (van een principiële keuze tussen beide rationaliteiten is immers geen sprake). De reden is meer praktisch van aard: het periodiek toetsen van de gevaarlijkheid van een gedeti- neerde is zinloos zolang deze persoon nog schuld heeft uit te boeten. Het eventueel afgenomen zijn van de gevaarlijkheid dwingt er immers niet toe de detentie te beëin- digen, omdat ter rechtvaardiging van voortduren van die detentie altijd nog kan wor- den teruggevallen op de vergelding. Pas wanneer de schuld volledig is uitgeboet (en de vergelding niet langer als rechtvaardiging kan dienen voor het voortduren van de detentie) wordt het beveiligende model relevant. Er gaat vanaf dat moment feitelijk een ander normatief kader gelden.34 De consequentie daarvan kan zijn dat er – indien mocht blijken dat de gedetineerde niet langer een gevaar voor de samenleving vormt – direct in vrijheid zal moeten worden gesteld. Maar ook het omgekeerde is denkbaar. Stel dat de schuld is uitgeboet, maar de gevaarlijkheid nog niet is geweken, dan kan de detentie worden voortgezet, zelfs tot voorbij de grenzen van de vergelding. Voor- waarde is wel dat die gevaarlijkheid periodiek wordt getoetst.

Bovenstaande past in wat je een ‘functionele’ benadering zou kunnen noemen. Door de modellen autonoom naast elkaar te laten bestaan, relativeert men als het ware de intrinsieke grenzen. De ruimte voor een ‘legitieme’ interventie wordt vergroot: (het voorduren van) vrijheidsbeneming laat zich rechtvaardigen, zo is de gedachte, zolang ten minste op één van beide rationaliteiten kan worden teruggevallen.

Deze benadering is in theoretisch opzicht problematisch.35 De geschetste modellen

vertegenwoordigen namelijk elk hun eigen versie van wat als ‘rechtvaardig’ heeft te gelden. De ene waarheid sluit de andere in feite uit. Het feit dat iemand omwille van zijn gevaarlijkheid langer wordt gedetineerd dan enkel op basis van zijn schuld valt te rechtvaardigen, doet onherroepelijk afbreuk aan het retributieve karakter van de in- terventie. Vanuit de vergelding beredeneerd, is het laten voortduren van de detentie dus ‘onrechtvaardig’. Het omgekeerde is ook waar: wanneer de afgenomen gevaar- lijkheid van een delinquent voortzetting van beveiligende detentie niet langer nood- zakelijk maakt, maar invrijheidstelling uitblijft omdat de schuld nog niet is uitgeboet, levert dat op zijn beurt strijd op met het beveiligende concept van rechtvaardigheid.

2.4.2. Vermenging van rationaliteiten

Van vermenging van rationaliteiten spreekt men wanneer wel een principiële keuze wordt gemaakt met betrekking tot het ene of het andere model. De theoretische

34 Noodzakelijk is overigens dat dit omslagpunt duidelijk wordt gemarkeerd. Bijvoorbeeld door