• No results found

4. Gevangenisstraf in Engeland en Wales

4.2. Straffen van bepaalde duur

4.2.1. Het formele kader

Beperkingen op de straftoemetingsvrijheid van de rechter vinden we in de eerste plaats in de Magistrates’ Court Act van 1980. Het betreft competentiegebonden be- perkingen. In art. 133 van deze wet werd bepaald dat rechters bij summary trials geen gevangenisstraffen van meer dan 6 maanden mochten opleggen (voor zover het de-

Theems, de voormalige transportschepen voor het vervoer richting de koloniën. Zie hierover nader paragraaf 4.4.

107 Kritisch daarover: Ashworth 2005, ‘Sentencing & Criminal Justice’, p. 51.

108 Thomas 1978, ‘The Penal Equation, Derivations of the penalty structure of English criminal

law’, p. 1-9.

lict in kwestie dat toeliet uiteraard).109 In art. 132 was een algemeen strafminimum

neergelegd: een Magistrates’ Court mocht geen gevangenisstraffen opleggen korter dan 5 dagen. Opmerkelijk is dat de wet voor het Crown Court bij het trial on indictment geen soortgelijke beperkingen bevatte. We mogen er dan ook van uitgaan dat de strafbevoegdheid van het Crown Court in dit opzicht in principe onbegrensd was. Naast competentiegebonden beperkingen bestond het formele kader vooral uit be- perkingen samenhangende met het te bestraffen delict. Van belang is om te begin- nen de vraag of het delict waarvoor vervolgd wordt met een gevangenisstraf kan worden bestraft. Met andere woorden, is het delict überhaupt wel een ‘imprisonable offence’? Dit is en was ook in de jaren tachtig van de vorige eeuw geenszins vanzelf- sprekend. Op veel ‘summary offences’ bijvoorbeeld stond hoogstens een boete. Bij de straftoemeting zal een rechter zich, wanneer deze horde is genomen, ten slotte nog van een andere begrenzing moeten vergewissen: wat is de maximumstraf gesteld op het delict?

Tegenwoordig – en dat was niet anders in de jaren tachtig van de vorige eeuw – is het merendeel van de Engelse delicten neergelegd in wettelijke strafbepalingen. Men spreekt in dat verband over ‘statutory offences’. In de regel wordt in dit soort bepalin- gen tevens aangegeven met welke strafmaxima de delicten zijn bedreigd (‘statutory maximum’). Het kan gaan om straffen van bepaalde duur, maar in een aantal gevallen ook om levenslange gevangenisstraf. 110 Niet altijd wordt het strafmaximum op deze

wijze gereguleerd. Zo kent men in Engeland bijvoorbeeld delicten waarbij de verbo- den gedraging weliswaar in de wet is geformuleerd, maar waarbij geen expliciete strafbedreiging is opgenomen. Voor deze gevallen bood art. 18 van de Powers of the

Criminal Courts Act van 1973 uitkomst. Het voorzag in een algemeen strafmaximum

van twee jaar. Een expliciet geformuleerd strafmaximum ontbreekt ook bij zoge- naamde ‘common law offences’. Bij deze delicten is de duur van een eventueel op te leggen gevangenisstraf in principe onbegrensd. De enige beperking vloeit voort uit de jurisprudentie: de sanctie mag gezien de aard en ernst van het delict niet buitensporig (‘inordinate’) zijn.111

Een wat uitzonderlijke sanctiebevoegdheid die in dit verband niet onbesproken kan blijven, is de zogenaamde ‘extended sentence’ uit de Criminal Justice Act van 1967.112

109 Het gaat daarbij om veroordelingen voor summary offences. Het maximum lag iets hoger in-

dien het Magistrates’ Court veroordeelde voor twee of meer offences triable either way (een categorie delicten die qua ernst tussen de summary en indictable offences moet worden ge- plaatst). In dat geval waren de rechters bevoegd gevangenisstraffen tot 12 maanden op te leggen. Vergelijk art. 133(2) Magistrates’ Court Act 1980.

110 Bijvoorbeeld bij delicten als ‘manslaughter’ en ‘rape’, geregeld in respectievelijk art. 5 Offen-

ces Against the Person Act 1861 en art. 1 en tabel 2 Sexual Offences Act 1956. Zie voor een volledig overzicht van delicten die met levenslange gevangenisstraf werden bedreigd bijlage N van het rapport van de Advisory Council on the Penal System 1978 ‘Sentences of Imprison- ment: A Review of Maximum Penalties’, p. 214-216.

111 Over het beginsel van inordinancy: Archbold 2005, ‘Criminal Pleading Evidence & Practice.’, §

5-281 waarin wordt verwezen naar Castro v. R. (1880) 5 Q.B.D. 490.

112 Zie voor een bespreking o.a. Advisory Council on the Penal System 1978: ‘Sentences of Im-

komen te vervallen. Beide sancties zijn opgegaan in de huidige ‘sentence of im- prisonment’.

Uit het onderzoek van Thomas komt voorts naar voren dat de grote mate van straf- toemetingsvrijheid die het Engelse sanctiestelsel in de jaren zeventig van de vorige eeuw typeerde – en die door sommigen als inherent onderdeel van de rechterlijke on- afhankelijkheid werd gezien107 – lang niet altijd vanzelfsprekend is geweest. Rechters

waren lange tijd slechts bevoegd geweest om bepaalde door de wetgever voorge- schreven straffen op te leggen. Pas gaandeweg de 18e en 19e eeuw werd hen meer

ruimte geboden om te differentiëren. In eerste instantie vooral in relatie tot het soort sanctie dat kon worden opgelegd (de wetgever bood hier en daar alternatieven). La- ter ook met betrekking tot de strafmaat zelf.108

In dit hoofdstuk zal worden bezien op welke wijze de toemeting van vrijheidsbene- mende sancties was gereguleerd in de jaren tachtig van de vorige eeuw. We zullen ons daarbij concentreren op de criteria voor oplegging en op de mate van beslissings- vrijheid van de straftoemetende rechter. Voor de overzichtelijkheid zal eerst worden ingegaan op de toemeting van sancties van bepaalde duur (determinate sentences). In de daaropvolgende paragrafen, komen de sancties voor onbepaalde duur (indetermi-

nate sentences) aan bod. Aan het slot van dit hoofdstuk wordt kort aandacht besteed

aan de wijze waarop vrijheidsbenemende straffen ten uitvoer werden gelegd.

4.2. Straffen van bepaalde duur

In het stelsel zoals dat bestond aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw, werd de bevoegdheid van de rechter om vrijheidsbenemende straffen op te leggen op een aantal manieren ingekaderd. Een belangrijk gedeelte van dit kader was van wet- telijke aard (zowel geschreven als ongeschreven). Daarbij moet men denken aan de verschillende maximumstraffen en begrenzingen samenhangend met de rechterlijke competentie. Binnen deze formele grenzen deed zich vervolgens de invloed gelden van nog een ander – meer informeel – kader. Straftoemetende rechters bleken zich in de praktijk te conformeren aan wat zij noemden een ‘tariff’ (ook wel aangeduid als ‘normal range of punishment’): een door de jaren gevormde rechterlijke conventie over de gangbare straffen voor specifieke gevallen. Deze tariff ontwikkelde zich min of meer autonoom van de strafmaxima voor de diverse delicten.

4.2.1. Het formele kader

Beperkingen op de straftoemetingsvrijheid van de rechter vinden we in de eerste plaats in de Magistrates’ Court Act van 1980. Het betreft competentiegebonden be- perkingen. In art. 133 van deze wet werd bepaald dat rechters bij summary trials geen gevangenisstraffen van meer dan 6 maanden mochten opleggen (voor zover het de-

Theems, de voormalige transportschepen voor het vervoer richting de koloniën. Zie hierover nader paragraaf 4.4.

107 Kritisch daarover: Ashworth 2005, ‘Sentencing & Criminal Justice’, p. 51.

108 Thomas 1978, ‘The Penal Equation, Derivations of the penalty structure of English criminal

law’, p. 1-9.

lict in kwestie dat toeliet uiteraard).109 In art. 132 was een algemeen strafminimum

neergelegd: een Magistrates’ Court mocht geen gevangenisstraffen opleggen korter dan 5 dagen. Opmerkelijk is dat de wet voor het Crown Court bij het trial on indictment geen soortgelijke beperkingen bevatte. We mogen er dan ook van uitgaan dat de strafbevoegdheid van het Crown Court in dit opzicht in principe onbegrensd was. Naast competentiegebonden beperkingen bestond het formele kader vooral uit be- perkingen samenhangende met het te bestraffen delict. Van belang is om te begin- nen de vraag of het delict waarvoor vervolgd wordt met een gevangenisstraf kan worden bestraft. Met andere woorden, is het delict überhaupt wel een ‘imprisonable offence’? Dit is en was ook in de jaren tachtig van de vorige eeuw geenszins vanzelf- sprekend. Op veel ‘summary offences’ bijvoorbeeld stond hoogstens een boete. Bij de straftoemeting zal een rechter zich, wanneer deze horde is genomen, ten slotte nog van een andere begrenzing moeten vergewissen: wat is de maximumstraf gesteld op het delict?

Tegenwoordig – en dat was niet anders in de jaren tachtig van de vorige eeuw – is het merendeel van de Engelse delicten neergelegd in wettelijke strafbepalingen. Men spreekt in dat verband over ‘statutory offences’. In de regel wordt in dit soort bepalin- gen tevens aangegeven met welke strafmaxima de delicten zijn bedreigd (‘statutory maximum’). Het kan gaan om straffen van bepaalde duur, maar in een aantal gevallen ook om levenslange gevangenisstraf. 110 Niet altijd wordt het strafmaximum op deze

wijze gereguleerd. Zo kent men in Engeland bijvoorbeeld delicten waarbij de verbo- den gedraging weliswaar in de wet is geformuleerd, maar waarbij geen expliciete strafbedreiging is opgenomen. Voor deze gevallen bood art. 18 van de Powers of the

Criminal Courts Act van 1973 uitkomst. Het voorzag in een algemeen strafmaximum

van twee jaar. Een expliciet geformuleerd strafmaximum ontbreekt ook bij zoge- naamde ‘common law offences’. Bij deze delicten is de duur van een eventueel op te leggen gevangenisstraf in principe onbegrensd. De enige beperking vloeit voort uit de jurisprudentie: de sanctie mag gezien de aard en ernst van het delict niet buitensporig (‘inordinate’) zijn.111

Een wat uitzonderlijke sanctiebevoegdheid die in dit verband niet onbesproken kan blijven, is de zogenaamde ‘extended sentence’ uit de Criminal Justice Act van 1967.112

109 Het gaat daarbij om veroordelingen voor summary offences. Het maximum lag iets hoger in-

dien het Magistrates’ Court veroordeelde voor twee of meer offences triable either way (een categorie delicten die qua ernst tussen de summary en indictable offences moet worden ge- plaatst). In dat geval waren de rechters bevoegd gevangenisstraffen tot 12 maanden op te leggen. Vergelijk art. 133(2) Magistrates’ Court Act 1980.

110 Bijvoorbeeld bij delicten als ‘manslaughter’ en ‘rape’, geregeld in respectievelijk art. 5 Offen-

ces Against the Person Act 1861 en art. 1 en tabel 2 Sexual Offences Act 1956. Zie voor een volledig overzicht van delicten die met levenslange gevangenisstraf werden bedreigd bijlage N van het rapport van de Advisory Council on the Penal System 1978 ‘Sentences of Imprison- ment: A Review of Maximum Penalties’, p. 214-216.

111 Over het beginsel van inordinancy: Archbold 2005, ‘Criminal Pleading Evidence & Practice.’, §

5-281 waarin wordt verwezen naar Castro v. R. (1880) 5 Q.B.D. 490.

112 Zie voor een bespreking o.a. Advisory Council on the Penal System 1978: ‘Sentences of Im-

Deze regeling was in het leven geroepen als maatregel tegen hardnekkige recidive en voorzag in de mogelijkheid om een specifieke groep veelplegers langdurig te detine- ren.113 De straftoemetende rechter mocht in zijn vonnis, indien hij dat nodig achtte,

zelfs tot voorbij het strafmaximum voor het desbetreffende delict reiken. Met het creëren van deze bevoegdheid doorbrak de wetgever de ‘systematiek’ zoals hierbo- ven beschreven. Delicten met een maximum van 2, 3 of 4 jaar konden onder de ge- stelde voorwaarden met een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar worden afgedaan. Bij delicten met een strafmaximum variërend van 5 tot 9 jaar, mocht de extended sen-

tence 10 jaar bedragen. In geval van delicten ten slotte, waarbij het wettelijk straf-

maximum meer dan 9 jaar bedroeg, was de uiterste termijn van deze sanctie gelijk aan het strafmaximum voor het desbetreffende delict. De preventieve meerwaarde van de sanctie was in dergelijke gevallen voornamelijk gelegen in het feit zij voorzag in een afwijkend regime van voorwaardelijke invrijheidstelling.114 De sanctie heeft

overigens nooit op veel enthousiasme van de rechterlijke macht kunnen rekenen. Het aantal opgelegde extended sentences bleef beperkt en de sanctie leidde lange tijd een wat marginaal bestaan.115 Ze is in 1991 uiteindelijk afgeschaft.116

Interessant is een onderzoeksrapport uit 1978 van de Advisory Council on the Penal

System (ACPS), getiteld ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maximum Penal-

113 De mogelijkheid om een extended sentence op te leggen was in de wet (artt. 37 en 38 Criminal Justice Act 1967) met een bijkans ondoordringbare brij aan voorwaarden omgeven. Het voert

wat ver om deze brij hier te ontrafelen. Volstaan zal worden met wat de Advisory Council daarover zegt: ‘[…] the offender must be sentenced by a superior court for an offence punishable

with two years’ imprisonment or more and committed within three years of a previous conviction or completion of a custodial sentence for an offence similarly punishable; and have been convict- ed on indictment on at least three previous occasions since reaching the age of 21 of offences punishable on indictment with imprisonment for two years or more; and have been on at least two of those occasions given a custodial sentence [, and] that at least one of the offender’s pre- vious sentences must have been for not less than three years, or at least two for not less than two years each’. In: Advisory Council on the Penal System 1978: ‘Sentences of Imprisonment: A

Review of Maximum Penalties’, p. 51.

114 Het voorwaardelijke karakter van de vervroegde vrijlating duurde voor gedetineerden met

een extended sentence langer dan voor gedetineerden die een reguliere gevangenisstraf uit- zaten. Deze laatste groep kon ‘remission’ verdienen voor goed gedrag. Het effect daarvan was dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op een zeker moment een onvoorwaardelijk ka- rakter kreeg. Zie in dit verband ook Ottewell [1968] 3 W.L.R. 627. Voor een bespreking van de in die dagen bestaande procedures voor eerdere invrijheidstelling zij verwezen naar hetgeen verderop in dit hoofdstuk uiteen zal worden gezet.

115 De Advisory Council noemt als reden hiervoor de complexe procedurele vereisten waarmee

deze sanctie was omgeven, maar spreekt ook van een ‘hardening of the attitude of the courts

against long sentences for offences which did not seem to be at the highest degree of gravity.’ In: Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 52.

116 Verwarrend is overigens dat het huidige Engelse sanctiestelsel sinds de inwerkingtreding van

de Crime and Disorder Act 1998 opnieuw een ‘extended sentence’ kende. Deze nieuwe variant voorzag slechts in de mogelijkheid van verlengd reclasseringstoezicht voor bepaalde catego- rieën delinquenten. Niet in gevangenisstraffen langer dan het wettelijke maximum.

ties’.117 Dit adviesorgaan had in opdracht van de Home Secretary onderzocht in hoe-

verre ‘the genereral structure and level of maximum sentences of imprisonment’ dienen kon als gids voor de straftoemetingspraktijk. Een gangbaar argument voor het hand- haven van een wettelijk systeem van strafmaxima is dat een dergelijk systeem de democratische weerslag vormt van maatschappelijke opvattingen over de strafwaar- digheid van bepaalde vormen van gedrag. Verschillen in strafmaxima zouden dan ook een rol moeten spelen in de praktijk van de straftoemeting. In deze veronderstelling vervult het strafmaximum immers een gelegitimeerd punt van referentie, waaraan de rechter diens beslissing in het concrete geval kan relateren. Iets van deze redenering klinkt ook door in de jurisprudentie van het Court of Criminal Appeal, de voorloper van het huidige Court of Appeal. In een gezaghebbend arrest uit 1909, Harrison, stelde dit hof dat ‘the maximum sentence must, as presumably the law intended, be reserved for

the worst cases’.118

De ACPS zette vraagtekens bij deze redenering. Uit onderzoek bleek dat veel straf- maxima tot stand waren gekomen onder invloed van parlementaire preoccupaties van voorbijgaande aard en min of meer toevallige gebeurtenissen. Het stelsel was ir- rationeel, miste interne consistentie en reflecteerde eerder de atmosfeer en attitudes van het Victoriaanse Engeland van halverwege de negentiende eeuw, dan die van het Engeland van ruim een eeuw later.119 Het merendeel van de strafmaxima was boven-

dien zeer hoog, zodat van een sturende invloed op het beslissingsproces in concrete gevallen nauwelijks sprake was.120 De praktijk leerde dat rechters zich bij het formule- ren van een passende straf met name lieten inspireren door hun eigen informele sys- teem: de tariff. De ACPS adviseerde onder andere om lagere strafmaxima te formule- ren, die dichter zouden aansluiten bij de straftoemetingspraktijk.121 De legitimiteit

117 De Advisory Council on the Penal System (ACPS) is een onafhankelijk adviesorgaan dat tussen

1966 en 1978 diverse beleidsadviezen uitbracht over thema’s gerelateerd aan de strafrechts- pleging. Dit adviesorgaan was in het leven geroepen door de Home Secretary, maar had ver- der geen wettelijke basis. De leden van de Council - waaronder vooraanstaande weten- schappers, leden van de rechterlijke macht en personen werkzaam binnen de reclassering en gevangeniswezen - werden benoemd door de Home Secretary. Het Home Office voorzag in secretariële ondersteuning. Zie over de ACPS nader: Morgan & Smith 1978, ‘Advising the Mi- nister on Crime and Punishment’, p. 326-335.

118 R v Harrison (1909) 2 Cr.App.R. 94. Het ‘worst case principle’ is in latere jurisprudentie beves-

tigd, zij het met enige nuance. In Ambler and Hargreaves [1976] Crim.L.R. 266, overwoog het Court of Appeal dat ‘it is to be borne in mind that when judges are asking themselves whether

they should pass the maximum sentence, they should not use their imaginations to conjure up unlikely worst possible kinds of case.’ Puur hypothetische gevallen konden derhalve buiten be-

schouwing blijven. Het hof overwoog verder dat bij een laag wettelijke strafmaximum de kwalificatie ‘worst type of case’ minder uitzonderlijk was.

119 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 19-33 en 73.

120 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 38.

121 Het advies van de ACPS voorzag in een soort tweesporen-model. De nieuwe strafmaxima

zouden moeten gaan gelden bij de berechting van normale, reguliere delicten (‘run-of-the- mill offences’). Daarnaast adviseerde de ACPS de introductie van zogenaamde ‘protective sentences’: mocht zich het uitzonderlijke geval voordoen dat een veroordeelde een substan-

Deze regeling was in het leven geroepen als maatregel tegen hardnekkige recidive en voorzag in de mogelijkheid om een specifieke groep veelplegers langdurig te detine- ren.113 De straftoemetende rechter mocht in zijn vonnis, indien hij dat nodig achtte,

zelfs tot voorbij het strafmaximum voor het desbetreffende delict reiken. Met het creëren van deze bevoegdheid doorbrak de wetgever de ‘systematiek’ zoals hierbo- ven beschreven. Delicten met een maximum van 2, 3 of 4 jaar konden onder de ge- stelde voorwaarden met een gevangenisstraf van maximaal 5 jaar worden afgedaan. Bij delicten met een strafmaximum variërend van 5 tot 9 jaar, mocht de extended sen-

tence 10 jaar bedragen. In geval van delicten ten slotte, waarbij het wettelijk straf-

maximum meer dan 9 jaar bedroeg, was de uiterste termijn van deze sanctie gelijk aan het strafmaximum voor het desbetreffende delict. De preventieve meerwaarde van de sanctie was in dergelijke gevallen voornamelijk gelegen in het feit zij voorzag in een afwijkend regime van voorwaardelijke invrijheidstelling.114 De sanctie heeft

overigens nooit op veel enthousiasme van de rechterlijke macht kunnen rekenen. Het aantal opgelegde extended sentences bleef beperkt en de sanctie leidde lange tijd een wat marginaal bestaan.115 Ze is in 1991 uiteindelijk afgeschaft.116

Interessant is een onderzoeksrapport uit 1978 van de Advisory Council on the Penal

System (ACPS), getiteld ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maximum Penal-

113 De mogelijkheid om een extended sentence op te leggen was in de wet (artt. 37 en 38 Criminal Justice Act 1967) met een bijkans ondoordringbare brij aan voorwaarden omgeven. Het voert

wat ver om deze brij hier te ontrafelen. Volstaan zal worden met wat de Advisory Council daarover zegt: ‘[…] the offender must be sentenced by a superior court for an offence punishable

with two years’ imprisonment or more and committed within three years of a previous conviction or completion of a custodial sentence for an offence similarly punishable; and have been convict- ed on indictment on at least three previous occasions since reaching the age of 21 of offences punishable on indictment with imprisonment for two years or more; and have been on at least two of those occasions given a custodial sentence [, and] that at least one of the offender’s pre-