• No results found

Tussen pragmatiek en dogmatiek: een rechtsverkennend onderzoek naar de beveiligingsgedachte in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en de lessen die we daaruit kunnen trekken voor het Nederlandse stelsel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussen pragmatiek en dogmatiek: een rechtsverkennend onderzoek naar de beveiligingsgedachte in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en de lessen die we daaruit kunnen trekken voor het Nederlandse stelsel"

Copied!
399
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

Tussen pragmatiek en dogmatiek

Gaarthuis, Remy

DOI:

10.33612/diss.96175922

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2019

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Gaarthuis, R. (2019). Tussen pragmatiek en dogmatiek: een rechtsverkennend onderzoek naar de beveiligingsgedachte in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en de lessen die we daaruit kunnen trekken voor het Nederlandse stelsel. Wolf Legal Publishers. https://doi.org/10.33612/diss.96175922

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

Een rechtsverkennend onderzoek naar het debat over de

beveiliging in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en

wat we daarvan kunnen leren voor de Nederlandse

discussie

R.S.T. Gaarthuis

(3)

Een rechtsverkennend onderzoek naar het debat over de beveiliging in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en wat we daarvan kunnen leren voor de Nederlandse discussie

R.S.T. Gaarthuis ISBN: 9789462405516

a

olf Legal Publishers

E-mail: info@wolfpublishers.nl http://www.wolfpublishers.nl

Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgesla-gen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere ma-nier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur(s) en uitgever. Voor het op-nemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken dient men zich tot de uitgever te wenden.

Tussen pragmatiek en dogmatiek

Een rechtsverkennend onderzoek naar het debat over de beveiliging

in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en wat we daarvan

kunnen leren voor de Nederlandse discussie

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de

Rijksuniversiteit Groningen

op gezag van de

rector magnificus prof. dr. C. Wijmenga

en volgens besluit van het College voor Promoties

De openbare verdediging zal plaatsvinden op

donderdag 5 september 2019 om 16.15 uur

door

Remy Simon Theodorus Gaarthuis

geboren op 31 januari 1977

(4)

sanctiestelsel van Engeland en Wales, en wat we daarvan kunnen leren voor de Nederlandse discussie

R.S.T. Gaarthuis ISBN: 9789462405516

a

olf Legal Publishers

E-mail: info@wolfpublishers.nl http://www.wolfpublishers.nl

Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgesla-gen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere ma-nier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur(s) en uitgever. Voor het op-nemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken dient men zich tot de uitgever te wenden.

Tussen pragmatiek en dogmatiek

Een rechtsverkennend onderzoek naar het debat over de beveiliging

in het sanctiestelsel van Engeland en Wales, en wat we daarvan

kunnen leren voor de Nederlandse discussie

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de

Rijksuniversiteit Groningen

op gezag van de

rector magnificus prof. dr. C. Wijmenga

en volgens besluit van het College voor Promoties

De openbare verdediging zal plaatsvinden op

donderdag 5 september 2019 om 16.15 uur

door

Remy Simon Theodorus Gaarthuis

geboren op 31 januari 1977

(5)

Prof. dr. G. Knigge Prof. dr. H.K. Elzinga

Beoordelingscommissie

Prof. dr. T. Kooijmans Prof. dr. S. Struijk Prof. dr. J.M. ten Voorde

Inhoudsopgave

1. Inleiding en verantwoording

1.1. Aanleiding voor het onderzoek – het beveiligingsvraagstuk 1 1.2. Discussie over de inrichting van het sanctiestelsel 3

1.3. Focus en onderzoeksvraag 6

1.4. Beoordelingsmaatstaf 9

1.5. Wijze van behandelen 11

2. Twee hypothetische modellen van sanctioneren

2.1. Inleiding 13

2.2. Schets van een vergeldende rationaliteit 13 2.2.1. Grondslag en evenredigheidsrelatie 13 2.2.2. Schuld, schade en relativiteit 14 2.2.3. Verhouding wetgever, rechter en administratie 16 2.3. Schets van een beveiligende rationaliteit 19 2.3.1. Grondslag en evenredigheidsrelatie 19 2.3.2. Risico en toekomstige schade 20 2.3.3. Verhouding wetgever, rechter en administratie 20 2.3.4. Speciale preventie vs generale preventie 22 2.4. Vereniging van rationaliteiten: samenloop en vermenging 22 2.4.1. Samenloop van rationaliteiten 23 2.4.2. Vermenging van rationaliteiten 24

3. Het sanctiestelsel van Engeland en Wales in vogelvlucht

3.1. Inleiding 27

3.2. Bronnen Engelse sanctiestelsel 27 3.3. Constitutionele inbedding en invloedrijke actoren 31

3.3.1. Executieve 32

3.3.2. Rechterlijke macht 33

3.3.3. Machtsverhoudingen 33

3.4. Gerechten en procedures 34

3.4.1. Procesvormen en gerechtelijke kaart 34

3.4.2. Straftoemetingsprocedure 37

3.5. Sanctiemodaliteiten 41

3.5.1. Straffen 42

3.5.2. Maatregelen 44

3.5.3. Bijkomende sancties 44

4. Gevangenisstraf in Engeland en Wales

4.1. Inleiding 47

4.2. Straffen van bepaalde duur 48

4.2.1. Het formele kader 48

(6)

Prof. dr. H.K. Elzinga

Beoordelingscommissie

Prof. dr. T. Kooijmans Prof. dr. S. Struijk Prof. dr. J.M. ten Voorde

1. Inleiding en verantwoording

1.1. Aanleiding voor het onderzoek – het beveiligingsvraagstuk 1 1.2. Discussie over de inrichting van het sanctiestelsel 3

1.3. Focus en onderzoeksvraag 6

1.4. Beoordelingsmaatstaf 9

1.5. Wijze van behandelen 11

2. Twee hypothetische modellen van sanctioneren

2.1. Inleiding 13

2.2. Schets van een vergeldende rationaliteit 13 2.2.1. Grondslag en evenredigheidsrelatie 13 2.2.2. Schuld, schade en relativiteit 14 2.2.3. Verhouding wetgever, rechter en administratie 16 2.3. Schets van een beveiligende rationaliteit 19 2.3.1. Grondslag en evenredigheidsrelatie 19 2.3.2. Risico en toekomstige schade 20 2.3.3. Verhouding wetgever, rechter en administratie 20 2.3.4. Speciale preventie vs generale preventie 22 2.4. Vereniging van rationaliteiten: samenloop en vermenging 22 2.4.1. Samenloop van rationaliteiten 23 2.4.2. Vermenging van rationaliteiten 24

3. Het sanctiestelsel van Engeland en Wales in vogelvlucht

3.1. Inleiding 27

3.2. Bronnen Engelse sanctiestelsel 27 3.3. Constitutionele inbedding en invloedrijke actoren 31

3.3.1. Executieve 32

3.3.2. Rechterlijke macht 33

3.3.3. Machtsverhoudingen 33

3.4. Gerechten en procedures 34

3.4.1. Procesvormen en gerechtelijke kaart 34

3.4.2. Straftoemetingsprocedure 37

3.5. Sanctiemodaliteiten 41

3.5.1. Straffen 42

3.5.2. Maatregelen 44

3.5.3. Bijkomende sancties 44

4. Gevangenisstraf in Engeland en Wales

4.1. Inleiding 47

4.2. Straffen van bepaalde duur 48

4.2.1. Het formele kader 48

(7)

4.2.3. Sturing door de appelrechter 55

4.3. Straffen van onbepaalde duur 58

4.3.1. De facultatieve levenslange gevangenisstraf 58 4.3.1.1. Rechtvaardigende overwegingen: de zaken

Grantham en Hodgson 59

4.3.1.2. De Hodgson-criteria nader beschouwd 62

4.3.2. Verplicht levenslang 64

4.3.2.1. De sanctie op het delict murder 65 4.3.2.2. De afschaffing van de doodstraf in 1965 68 4.3.2.3. Het gefixeerde karakter van de sanctie ter discussie 72 4.4. Het Engelse gevangeniswezen en de wijze van tenuitvoerlegging 75

4.4.1. Soorten inrichtingen 75

4.4.2. Geschiedenis en doelstelling 76

4.4.3. Arbeid en educatie 79

4.4.4. Psychisch gestoorde delinquenten 80 4.4.5. Crisis in het gevangeniswezen: kloof tussen theorie en praktijk 81

5. Vervroegde vrijlating

5.1. Inleiding 85

5.2. Remission 85

5.3. Parole 88

5.3.1. Criminal Justice Act 1967: systematiek, selectieprocedure,

voorwaarden en herroeping 90

5.3.2. De mate van selectiviteit: ideologie versus pragmatiek 95 5.3.3. Kritiek op het functioneren van de regeling 97 5.3.4. De procedure bij levenslang gestraften 100

6. Therapeutische sancties

6.1. Inleiding 103

6.2. Insanity defence 103

6.2.1. Twee historische processen: Hadfield en M’Naghten 104 6.2.2. Vereisten voor een geslaagd beroep op ontoerekeningsvatbaarheid 109 6.2.3. De beperkte praktische betekenis van het verweer 112

6.3. Alternatieve structuren 113

6.3.1. Verminderde toerekeningsvatbaarheid (‘diminished responsibility’) 113

6.3.2. Therapeutische sancties 117

6.4. De therapeutische sancties nader bezien 121

6.4.1. Inleiding 121

6.4.2. Algemene kader van de Mental Health Act 1983 122

6.4.3. De ’hospital order’ 124

6.4.4. De ’restriction order’ 130

7. Analytisch intermezzo: het sanctiestelsel anno 1980

7.1. Inleiding 135

7.2. Maatschappelijke context 135

7.3. Juridische kader 139

7.3.1. Voorzijde 139

7.3.2. Achterzijde 140

7.4. Vooruitblik: de ophanden zijnde ‘penal crisis’ 145

8. Twee ‘nieuwe’ theoretische perspectieven

8.1. Inleiding 149

8.2. ‘Just Deserts’ 150

8.2.1. Amerikaanse invloeden 150

8.2.2. De invloed van de beweging op het discours in Groot-Brittannië 153

8.2.3. De theorie nader beschouwd 156

8.2.3.1. Waarom straffen? 157

8.2.3.2. Hoe streng moet worden gestraft? 158 8.2.4. Theoretische dilemma’s en conceptuele onvolkomenheden 159 160 161 162 163 8.2.4.1. Vergelding als rechtvaardiging voor straf

8.2.4.2. De relatieve ernst van het delict 8.2.4.3. Recidive

8.2.4.4. Ontbreken van absolute waarden

8.2.4.5. Bepaling of enkel begrenzing van de straf? 164

8.3. Beveiliging tegen gevaar 166

8.3.1. De wedergeboorte van het gevaarsperspectief 166 8.3.2. Voorstellen voor beveiligende sancties 167

8.3.3. Thema’s in het debat 170

8.3.3.1. De rechtvaardigingsvraag 170 8.3.3.2. De grenzen van een beveiligende sanctie 177 8.3.3.3. Vervroegde vrijlating in een beveiligend kader 182

9. Het systeem van vervroegde vrijlating na 1980

9.1. Inleiding 187

9.2. Brittans rede in Blackpool 189

9.3. Vervroegde vrijlating bij straffen van bepaalde duur 191 9.3.1. Effecten van Brittans duale benadering 192 9.3.2. Kritiek vanuit rechterlijke hoek: een roep om herziening 193 9.3.3. Het rapport van de Commissie Carlisle 195 9.3.4. Voorgestelde oplossingsrichting 197 9.4. Vervroegde vrijlating bij de levenslange gevangenisstraf 199

9.4.1. Maatschappelijke context 201

9.4.2. Rechtstheoretische vragen 203

9.4.3. Hervorming van de procedures bij levenslange gevangenisstraffen 206 9.4.3.1. R. v Secretary of State Ex parte Handscomb

(Queen’s Bench Division, 2 maart 1987) 206 9.4.3.2. De reactie van de Home Secretary 209 9.4.3.3. Weeks v United Kindom (EHRM, 2 maart 1988) 211 9.4.3.4. De Law Lords roeren zich 215 9.4.3.5. Thynne, Wilson & Gunnell v United Kindom

(8)

4.2.3. Sturing door de appelrechter 55

4.3. Straffen van onbepaalde duur 58

4.3.1. De facultatieve levenslange gevangenisstraf 58 4.3.1.1. Rechtvaardigende overwegingen: de zaken

Grantham en Hodgson 59

4.3.1.2. De Hodgson-criteria nader beschouwd 62

4.3.2. Verplicht levenslang 64

4.3.2.1. De sanctie op het delict murder 65 4.3.2.2. De afschaffing van de doodstraf in 1965 68 4.3.2.3. Het gefixeerde karakter van de sanctie ter discussie 72 4.4. Het Engelse gevangeniswezen en de wijze van tenuitvoerlegging 75

4.4.1. Soorten inrichtingen 75

4.4.2. Geschiedenis en doelstelling 76

4.4.3. Arbeid en educatie 79

4.4.4. Psychisch gestoorde delinquenten 80 4.4.5. Crisis in het gevangeniswezen: kloof tussen theorie en praktijk 81

5. Vervroegde vrijlating

5.1. Inleiding 85

5.2. Remission 85

5.3. Parole 88

5.3.1. Criminal Justice Act 1967: systematiek, selectieprocedure,

voorwaarden en herroeping 90

5.3.2. De mate van selectiviteit: ideologie versus pragmatiek 95 5.3.3. Kritiek op het functioneren van de regeling 97 5.3.4. De procedure bij levenslang gestraften 100

6. Therapeutische sancties

6.1. Inleiding 103

6.2. Insanity defence 103

6.2.1. Twee historische processen: Hadfield en M’Naghten 104 6.2.2. Vereisten voor een geslaagd beroep op ontoerekeningsvatbaarheid 109 6.2.3. De beperkte praktische betekenis van het verweer 112

6.3. Alternatieve structuren 113

6.3.1. Verminderde toerekeningsvatbaarheid (‘diminished responsibility’) 113

6.3.2. Therapeutische sancties 117

6.4. De therapeutische sancties nader bezien 121

6.4.1. Inleiding 121

6.4.2. Algemene kader van de Mental Health Act 1983 122

6.4.3. De ’hospital order’ 124

6.4.4. De ’restriction order’ 130

7. Analytisch intermezzo: het sanctiestelsel anno 1980

7.1. Inleiding 135

7.2. Maatschappelijke context 135

7.3. Juridische kader 139

7.3.1. Voorzijde 139

7.3.2. Achterzijde 140

7.4. Vooruitblik: de ophanden zijnde ‘penal crisis’ 145

8. Twee ‘nieuwe’ theoretische perspectieven

8.1. Inleiding 149

8.2. ‘Just Deserts’ 150

8.2.1. Amerikaanse invloeden 150

8.2.2. De invloed van de beweging op het discours in Groot-Brittannië 153

8.2.3. De theorie nader beschouwd 156

8.2.3.1. Waarom straffen? 157

8.2.3.2. Hoe streng moet worden gestraft? 158 8.2.4. Theoretische dilemma’s en conceptuele onvolkomenheden 159 160 161 162 163 8.2.4.1. Vergelding als rechtvaardiging voor straf

8.2.4.2. De relatieve ernst van het delict 8.2.4.3. Recidive

8.2.4.4. Ontbreken van absolute waarden

8.2.4.5. Bepaling of enkel begrenzing van de straf? 164

8.3. Beveiliging tegen gevaar 166

8.3.1. De wedergeboorte van het gevaarsperspectief 166 8.3.2. Voorstellen voor beveiligende sancties 167

8.3.3. Thema’s in het debat 170

8.3.3.1. De rechtvaardigingsvraag 170 8.3.3.2. De grenzen van een beveiligende sanctie 177 8.3.3.3. Vervroegde vrijlating in een beveiligend kader 182

9. Het systeem van vervroegde vrijlating na 1980

9.1. Inleiding 187

9.2. Brittans rede in Blackpool 189

9.3. Vervroegde vrijlating bij straffen van bepaalde duur 191 9.3.1. Effecten van Brittans duale benadering 192 9.3.2. Kritiek vanuit rechterlijke hoek: een roep om herziening 193 9.3.3. Het rapport van de Commissie Carlisle 195 9.3.4. Voorgestelde oplossingsrichting 197 9.4. Vervroegde vrijlating bij de levenslange gevangenisstraf 199

9.4.1. Maatschappelijke context 201

9.4.2. Rechtstheoretische vragen 203

9.4.3. Hervorming van de procedures bij levenslange gevangenisstraffen 206 9.4.3.1. R. v Secretary of State Ex parte Handscomb

(Queen’s Bench Division, 2 maart 1987) 206 9.4.3.2. De reactie van de Home Secretary 209 9.4.3.3. Weeks v United Kindom (EHRM, 2 maart 1988) 211 9.4.3.4. De Law Lords roeren zich 215 9.4.3.5. Thynne, Wilson & Gunnell v United Kindom

(9)

9.4.3.6. Aanpassing van de procedure bij een

facultatieve veroordeling tot levenslang 219 9.4.3.7. Hoe verder met de verplicht opgelegde levenslange

gevangenisstraf? 222

9.4.3.8. R v Secretary of State Ex Parte Doody et al 224 (House of Lords, 24 juni 1993)

9.4.3.9. Wynne v United Kingdom (EHRM, 18 juli 1994) 227 9.4.3.10. Stafford v United Kingdom (EHRM, 28 mei 2002) 230 9.4.3.11. R v Secretary of State Ex Parte Anderson

(House of Lords, 25 november 2002). 234

9.4.3.12. Uitgeleide 235

10. Straftoemeting na 1980: Criminal Justice Act 1991

10.1 Inleiding 239

10.2 De bijeenkomst in Leeds Castle 239 10.3 De regeringsnota ‘Crime, Justice and Protecting the Public’ 244 10.4 Het straftoemetingsraamwerk in de nieuwe wet 248 249 250 255 259 259 269 275 281 281 285 10.4.1 De basisstructuur

10.4.2 Straftoemeting op basis van delictsproportionaliteit 10.4.3 Straftoemeting op basis van maatschappijbeveiliging:

de longer-than-commensurate sentence 10.5 De Criminal Justice Act 1991 in de praktijk 10.5.1 Delictsevenredige bestraffing

10.5.2 Bestraffing van gewelds- en zedendelicten

10.5.3. Ontbreken analoge vervroegde vrijlatingsprocedure

11. Straftoemeting na 1980: Crime (Sentences) Act 1997

11.1. Inleiding 11.2. Tough Justice

11.3. De regeringsnota ‘Protecting the Public’

11.4. Oppositie in het Hogerhuis 289

11.5. De erfenis: automatische levenslange gevangenisstraf en verplichte 299 299 301 310 314 317 317 317 321 326 minimumstraffen 11.5.1. Wettelijke regeling

11.5.2. Automatische levenslange gevangenisstraf in de jurisprudentie 11.5.3. De jurisprudentie na de zaak Offen II

11.6. Tot besluit

12. Slotbeschouwing

12.1 Inleiding

12.2. Een vijftal bevindingen

12.2.1. Systeembepalende factoren van niet-theoretische aard 12.2.2. Autonome dynamiek

12.2.3. De beveiligingsbehoefte in het sanctiestelsel

12.2.4. Factuele waarde van dogmatische modellen 329

12.2.5. Invloed van het mensenrechtendiscours en de verhouding tot het 331 grondslagendebat

12.3. Vergelijking met en relevantie voor Nederland 336

12.3.1. Weinig leerstelligheden 336

12.3.2. Schuld- versus daadoriëntatie 337 12.3.3. Verharding van het strafklimaat, institutioneel ombehagen 341

en mensenrechtelijke grenzen

12.4. Tussen dogmatiek en pragmatiek: de consequenties van

systeemkeuzes 344

12.5. Tot besluit 349

Samenvatting 353

Summary 365

Aangehaalde Literatuur 375

Aangehaalde rapporten en nota’s 384

(10)

9.4.3.6. Aanpassing van de procedure bij een

facultatieve veroordeling tot levenslang 219 9.4.3.7. Hoe verder met de verplicht opgelegde levenslange

gevangenisstraf? 222

9.4.3.8. R v Secretary of State Ex Parte Doody et al 224 (House of Lords, 24 juni 1993)

9.4.3.9. Wynne v United Kingdom (EHRM, 18 juli 1994) 227 9.4.3.10. Stafford v United Kingdom (EHRM, 28 mei 2002) 230 9.4.3.11. R v Secretary of State Ex Parte Anderson

(House of Lords, 25 november 2002). 234

9.4.3.12. Uitgeleide 235

10. Straftoemeting na 1980: Criminal Justice Act 1991

10.1 Inleiding 239

10.2 De bijeenkomst in Leeds Castle 239

10.3 De regeringsnota ‘Crime, Justice and Protecting the Public’ 244 10.4 Het straftoemetingsraamwerk in de nieuwe wet 248

249 250 255 259 259 269 275 281 281 285 10.4.1 De basisstructuur

10.4.2 Straftoemeting op basis van delictsproportionaliteit 10.4.3 Straftoemeting op basis van maatschappijbeveiliging:

de longer-than-commensurate sentence 10.5 De Criminal Justice Act 1991 in de praktijk 10.5.1 Delictsevenredige bestraffing

10.5.2 Bestraffing van gewelds- en zedendelicten

10.5.3.Ontbreken analoge vervroegde vrijlatingsprocedure

11. Straftoemeting na 1980: Crime (Sentences) Act 1997

11.1. Inleiding 11.2. Tough Justice

11.3. De regeringsnota ‘Protecting the Public’

11.4. Oppositie in het Hogerhuis 289

11.5. De erfenis: automatische levenslange gevangenisstraf en verplichte 299 299 301 310 314 317 317 317 321 326 minimumstraffen 11.5.1. Wettelijke regeling

11.5.2. Automatische levenslange gevangenisstraf in de jurisprudentie 11.5.3. De jurisprudentie na de zaak Offen II

11.6. Tot besluit

12. Slotbeschouwing

12.1 Inleiding

12.2. Een vijftal bevindingen

12.2.1. Systeembepalende factoren van niet-theoretische aard 12.2.2. Autonome dynamiek

12.2.3. De beveiligingsbehoefte in het sanctiestelsel

12.2.4. Factuele waarde van dogmatische modellen 329

12.2.5. Invloed van het mensenrechtendiscours en de verhouding tot het 331 grondslagendebat

12.3. Vergelijking met en relevantie voor Nederland 336 336 337 12.3.1. Weinig leerstelligheden

12.3.2. Schuld- versus daadoriëntatie

12.3.3. Verharding van het strafklimaat, institutioneel onbehagen 341 en mensenrechtelijke grenzen

12.4. Tussen dogmatiek en pragmatiek: de consequenties van

systeemkeuzes 344

12.5. Tot besluit 349

Samenvatting 353

Summary 365

Aangehaalde Literatuur 375

Aangehaalde rapporten en nota’s 384

(11)

A.C. Appeal Cases

ACPS Advisory Council on the Penal System art. artikel

c.q. casu quo

CCRC Criminal Cases Review Commission CJA Criminal Justice Act

Cr.App.R.(S) Criminal Appeal Reports (Sentencing) Crim.L.R. Criminal Law Review

DLP Discretionary Lifer Panel

ECHR European Court of Human Rights

EHRM Europese Hof voor de Rechten van de Mens enz. enzovoort

etc. et cetera

EVRM Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens EWCA Crim England and Wales Court of Appeal (Criminal Division) HC Debs House of Commons Debates

HR Hoge Raad

IKV Internationale Kriminalistische Vereinigung

ISD maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders

LEA Local Education Authority LED licence expirary date LRC Local Review Committee m.n. met name

m.nt. met noot

MHA Mental Health Act

MHRT Mental Health Review Tribunal NJ Nederlandse Jurisprudentie NOvA Nederlandse Orde van Advocaten NPD non-parole release date

nr. nummer

NVvR Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak o.a. onder andere

OM Openbaar Ministerie

p. pagina

Rb Rechtbank

SAP Sentencing Advisory Panel SOV Strechtelijke Opvang Verslaafden Sr. Wetboek van Strafrecht

Stb. Staatsblad Stcrt. Staatscourant

(12)

A.C. Appeal Cases

ACPS Advisory Council on the Penal System art. artikel

c.q. casu quo

CCRC Criminal Cases Review Commission CJA Criminal Justice Act

Cr.App.R.(S) Criminal Appeal Reports (Sentencing) Crim.L.R. Criminal Law Review

DLP Discretionary Lifer Panel

ECHR European Court of Human Rights

EHRM Europese Hof voor de Rechten van de Mens enz. enzovoort

etc. et cetera

EVRM Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens EWCA Crim England and Wales Court of Appeal (Criminal Division) HC Debs House of Commons Debates

HR Hoge Raad

IKV Internationale Kriminalistische Vereinigung

ISD maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders

LEA Local Education Authority LED licence expirary date LRC Local Review Committee m.n. met name

m.nt. met noot

MHA Mental Health Act

MHRT Mental Health Review Tribunal NJ Nederlandse Jurisprudentie NOvA Nederlandse Orde van Advocaten NPD non-parole release date

nr. nummer

NVvR Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak o.a. onder andere

OM Openbaar Ministerie

p. pagina

Rb Rechtbank

SAP Sentencing Advisory Panel SOV Strechtelijke Opvang Verslaafden Sr. Wetboek van Strafrecht

Stb. Staatsblad Stcrt. Staatscourant

(13)

t.i.c.’s offences taken into consideration Tbr Ter beschikkingstelling van de regering TBS Terbeschikkingstelling

vgl. vergelijk

VI Voorwaardelijke invrijheidstelling W.L.R. Weekly Law Reports

Wlt Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking

1. Inleiding en verantwoording

1.1. Aanleiding voor het onderzoek – het beveiligingsvraagstuk

De neiging om onszelf en onze naasten te beschermen tegen personen van wie wij gevaar voor lijf en leden vrezen, is diepgeworteld in de mens. Discussie over de vraag hoe deze beveiligingsbehoefte zich tot het strafrecht verhoudt, is dan ook zo oud als het strafrecht zelf. Zou bijvoorbeeld het strafrecht ruimte moeten bieden voor maat-schappij beveiligend sanctioneren? En zo ja, op welke manier en voorzien van welke waarborgen? Deze aloude vraag vormt de aanleiding voor het onderhavige onder-zoek.

De beveiligingsgedachte – de idee dat een samenleving kan worden beschermd tegen schadelijk gedrag van burgers door hen op strafrechtelijke titel de vrijheid te ontne-men – wordt doorgaans geassocieerd met de opkomst van de moderne richting in het strafrecht en de theoretische discussies die zijn gevoerd in het kader van de zoge-naamde ‘Internationale Kriminalistische Vereinigung’ (IKV) aan het begin van de vori-ge eeuw.1 Maar ook eerder, reeds in de eerste codificatiepogingen na de Bataafse

omwenteling, worden sanctiebevoegdheden voorgesteld waarin zich een onmisken-bare beveiligingscomponent laat ontwaren. Zo werd in het ontwerp Lyfstraffelyk Wetboek van 1804, dat verder een vooral op afschrikking gerichte strafkaart kende, tevens voorzien in de mogelijkheid om ‘jonge boosdoeners welke nog geen eigenlyke misdaad kan worden toegerekend’ op te sluiten in een tuchthuis ‘tot hunne eigene verbetering’. Voorgesteld werd voorts om het mogelijk te maken ‘gepaste middelen van voorziening’ te treffen tegen ‘onzinnigen’ en ‘gevaarlyke kwaadwilligen’.2 Het

ontwerp is nooit tot wet verheven, maar de vraag hoe met – al dan niet gestoorde – gevaarlijke delinquenten om te gaan, leverde kennelijk ook toen al voer voor discus-sie.

In 1886 had de wetgever de ideeën van de moderne richting nog grotendeels buiten de deur weten te houden. Het Wetboek van Strafrecht dat toen tot stand kwam voor-zag in een monistisch strafstelsel dat werd begrensd door beginselen van proportio-naliteit.3 De opkomst van het deterministische gedachtegoed was echter niet te stui-ten en zorgde voor steeds meer frictie met de uitgangspunstui-ten waarop het in de kern

1 Zie o.a. Kelk & Haffmans 1986, ‘De strafrechtelijke maatregelen en het tanende

tweesporen-stelsel’, p. 333-347. Zie voorts zeer uitvoerig over de gedachtenvorming binnen de I.K.V. en de doorwerking daarvan in het wetenschappelijk discours: Groenhuijsen & Van der Landen 1990, ‘De I.K.V. in het spanningsveld tussen klassieke rechtsbeginselen en moderne rechts-opvattingen’, p. 7-93.

2 Tweede hoofdstuk, artt. 30 en 32. Zie voor de tekst van dit ontwerp de bundel Strafwetgeving in de negentiende eeuw, deel II (Katholieke Hogeschool Tilburg, 1985).

3 Op dat grondmodel werd slechts één uitzondering toegelaten: ontoerekeningsvatbare

da-ders konden worden geplaatst in ‘krankzinnigeninstituut’. Het ging hier echter om een in de kern civielrechtelijke beslissing, die uit oogpunt van proces-efficiëntie (tevens) aan de straf-rechter was overgelaten.

(14)

t.i.c.’s offences taken into consideration Tbr Ter beschikkingstelling van de regering TBS Terbeschikkingstelling

vgl. vergelijk

VI Voorwaardelijke invrijheidstelling W.L.R. Weekly Law Reports

Wlt Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking

1. Inleiding en verantwoording

1.1. Aanleiding voor het onderzoek – het beveiligingsvraagstuk

De neiging om onszelf en onze naasten te beschermen tegen personen van wie wij gevaar voor lijf en leden vrezen, is diepgeworteld in de mens. Discussie over de vraag hoe deze beveiligingsbehoefte zich tot het strafrecht verhoudt, is dan ook zo oud als het strafrecht zelf. Zou bijvoorbeeld het strafrecht ruimte moeten bieden voor maat-schappij beveiligend sanctioneren? En zo ja, op welke manier en voorzien van welke waarborgen? Deze aloude vraag vormt de aanleiding voor het onderhavige onder-zoek.

De beveiligingsgedachte – de idee dat een samenleving kan worden beschermd tegen schadelijk gedrag van burgers door hen op strafrechtelijke titel de vrijheid te ontne-men – wordt doorgaans geassocieerd met de opkomst van de moderne richting in het strafrecht en de theoretische discussies die zijn gevoerd in het kader van de zoge-naamde ‘Internationale Kriminalistische Vereinigung’ (IKV) aan het begin van de vori-ge eeuw.1 Maar ook eerder, reeds in de eerste codificatiepogingen na de Bataafse

omwenteling, worden sanctiebevoegdheden voorgesteld waarin zich een onmisken-bare beveiligingscomponent laat ontwaren. Zo werd in het ontwerp Lyfstraffelyk Wetboek van 1804, dat verder een vooral op afschrikking gerichte strafkaart kende, tevens voorzien in de mogelijkheid om ‘jonge boosdoeners welke nog geen eigenlyke misdaad kan worden toegerekend’ op te sluiten in een tuchthuis ‘tot hunne eigene verbetering’. Voorgesteld werd voorts om het mogelijk te maken ‘gepaste middelen van voorziening’ te treffen tegen ‘onzinnigen’ en ‘gevaarlyke kwaadwilligen’.2 Het

ontwerp is nooit tot wet verheven, maar de vraag hoe met – al dan niet gestoorde – gevaarlijke delinquenten om te gaan, leverde kennelijk ook toen al voer voor discus-sie.

In 1886 had de wetgever de ideeën van de moderne richting nog grotendeels buiten de deur weten te houden. Het Wetboek van Strafrecht dat toen tot stand kwam voor-zag in een monistisch strafstelsel dat werd begrensd door beginselen van proportio-naliteit.3 De opkomst van het deterministische gedachtegoed was echter niet te stui-ten en zorgde voor steeds meer frictie met de uitgangspunstui-ten waarop het in de kern

1 Zie o.a. Kelk & Haffmans 1986, ‘De strafrechtelijke maatregelen en het tanende

tweesporen-stelsel’, p. 333-347. Zie voorts zeer uitvoerig over de gedachtenvorming binnen de I.K.V. en de doorwerking daarvan in het wetenschappelijk discours: Groenhuijsen & Van der Landen 1990, ‘De I.K.V. in het spanningsveld tussen klassieke rechtsbeginselen en moderne rechts-opvattingen’, p. 7-93.

2 Tweede hoofdstuk, artt. 30 en 32. Zie voor de tekst van dit ontwerp de bundel Strafwetgeving in de negentiende eeuw, deel II (Katholieke Hogeschool Tilburg, 1985).

3 Op dat grondmodel werd slechts één uitzondering toegelaten: ontoerekeningsvatbare

da-ders konden worden geplaatst in ‘krankzinnigeninstituut’. Het ging hier echter om een in de kern civielrechtelijke beslissing, die uit oogpunt van proces-efficiëntie (tevens) aan de straf-rechter was overgelaten.

(15)

vergeldende strafstelsel was geënt. Het leidde tot de introductie, zo’n veertig jaar la-ter, van de eerste echte strafrechtelijke beveiligingsmaatregel: de terbeschikkingstel-ling van de regering (tbr).4 Met deze sanctie werd het mogelijk om gestoorde en niet

volledig toerekeningsvatbare daders gedwongen op te nemen in een forensisch psy-chiatrische inrichting ter behandeling en beveiliging van de maatschappij. Een bevei-ligend spoor derhalve naast de strafrechtelijke straf. Het ons zo kenmerkende twee-sporenstelsel was geboren.

Toch is het sanctiestelsel door de jaren geen rustig bezit gebleven. De behoefte aan beveiliging heeft ook na de invoering van het tweesporenstelsel nog tot tal van aan-passingen geleid. Er zijn nieuwe sancties gecreëerd, executiemodaliteiten toege-voegd en combinaties mogelijk gemaakt. Te denken valt aan de vrijheidsbenemende maatregelen ter bestrijding van criminele overlast en recidive, zoals de SOV en de huidige ISD5; aan de regelgeving rond de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), welke

door de jaren grondige verbouwingen heeft ondergaan (van voorwaardelijk, naar au-tomatisme en weer terug naar voorwaardelijk)6; en aan de onlangs nog in werking ge-treden Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (Wlt), waardoor het nu mogelijk is om de proeftijd bij de VI te verlengen (in sommige geval-len zelfs onbeperkt), de maximale termijn verbonden aan de voorwaardelijke beëin-diging van de TBS is afgeschaft, en er zogenaamde gedragsbeïnvloedende en vrij-heidsbeperkende maatregelen kunnen worden opgelegd (art. 38z Sr) waarmee veroordeelden die hun straf of maatregel hebben ondergaan onder langdurig en in-tensief toezicht kunnen worden geplaatst.7 Ik noem dan slechts enkele voorbeelden.8

4 Wet van 28 mei 1925, Stb. 1925, 221 (gewijzigd bij wet van 21 juli 1928, Stb. 1928, 251). 5 Deze twee maatregelen kenden overigens ook nog een ouder broertje: de zogenoemde

be-waringsmaatregel van 1929, aangenomen bij wet van 25 juni 1929 (Stb. 1929, 362), maar nimmer in werking getreden. Deze bewaringsmaatregel Illustreert de behoefte van in ieder geval de toenmalige wetgever om de samenleving ook te kunnen beveiligen tegen het scha-delijke gedrag van personen die niet binnen de nauwe kader van de tbr vielen. Zie uitvoerig over zowel de ISD, SOV als de bewaringsmaatregel: Struijk 2011, ‘De ISD in perspectief’.

6 Zie over de VI onder andere Vegter 2018, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de

toekomst?’, p. 34-38 en het recente onderzoeksrapport van de Erasmus Universiteit Rotter-dam: Uit Beijerse e.a. 2018, ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en re-integratie’. Er staat thans bovendien opnieuw een wetswijziging in de steigers, het zogenaamde ‘Wetsvoorstel detentiefasering en voorwaardelijke invrijheid-stelling (Wet straffen en beschermen)’, Kamerstukken II 2018/19, 35122, nrs 2 en 3. Dit wets-voorstel, dat inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen en op goedkeuring van de Eerste Kamer wacht, voorziet onder meer in een beperking van de duur van de VI tot maxi-maal twee jaren. Zie over dit wetsvoorstel o.a. Schuyt 2019, ‘Voorwaardelijke invrijheidstel-ling: het beeld en de werkelijkheid’, p. 5-13.

7 Zie daarover onder andere Jue-Volker 2018, ‘Vrijheidsbeperking als strafrechtelijke sanctie’,

p. 339-352 en Struijk 2018, ‘Vrijheidsbeperking na detentie: in hoeverre zet de rechter de ach-terdeur open?’, p. 353-364.

8 Zie voor meer uitvoerige analyses van de ontwikkelingen die het stelsel de voorbije eeuw

heeft doorgemaakt: Balkema & Corstens 1986, ‘Het Straffenarsenaal’, p. 303-332; Balkema & Bleichrodt 1995, ‘Het strafrechtelijke sanctiestelsel in het afgelopen decennium’, p. 24-47; Balkema & Bleichrodt 2005, ‘1995-2005; het sanctiestelsel rond de eeuwwisseling’, p. 23-37

De vele aanpassingen in het stelsel hebben het stelsel complex en onoverzichtelijk gemaakt, ook voor wat betreft de taakverdeling tussen rechter en administratie. De monistische eenvoud die door de wetgever van 1886 nog werd voorgestaan, is verlo-ren gegaan. Bovendien is niet altijd evident in welke van de twee spoverlo-ren deze ver-nieuwingen nu eigenlijk moeten worden ondergebracht.9 Straf en maatregel zijn naar elkaar toegegroeid en lijken nu en dan zelfs in elkaar over te vloeien10, wat op zijn

beurt weer de vraag oproept of het verschil in waarborgen dat met dit onderscheid samenhangt zich nog wel laat rechtvaardigen.11

Wat we zien is dat het beveiligingsvraagstuk zich voortdurend en in wisselende hoedanigheden aan ons blijft opdringen. Daarmee blijft het een uiterst actueel pro-bleem. Het nodigt uit tot reflectie op de grondslagen van ons stelsel, en het formule-ren van gedachten over hoe dat stelsel er idealiter uit zou moeten zien. Toch is deze studie niet met dat doel voor ogen geschreven. Het onderzoek mondt niet uit in blauwdruk voor een ideaal sanctiestelsel, noch in een fundamentele kritiek op, of ver-dediging van het huidige systeem. Wat is dan wél de vraag waarop dit onderzoek zich richt? Daarover gaat de volgende paragraaf.

1.2. Discussie over de inrichting van het sanctiestelsel

De wijze waarop ons sanctiestelsel is ingericht mocht zich aan het begin van deze eeuw in hernieuwde belangstelling verheugen van academici en beleidsmakers. In het voorjaar van 2000 zagen we de presentatie van de departementale nota ‘Sancties in Perspectief’.12 Hierin werden voorstellen gedaan om het sanctiestelsel eenvoudiger,

en meer recent Balkema 2016, ‘Het strafrechtelijk sanctiestelsel. Een terugblik op vijfentwin-tig jaar’, p. 4-12 en Fokkens 2016, ‘De ontwikkeling van de vrijheidsbenemende sancties de laatste 25 jaar’, p. 21-29.

9 Een bekend voorbeeld is dat van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor

stelselma-tige daders (ISD) welke door de toenmalige minister van Justitie Donner aanvankelijk als bij-komende straf werd gepresenteerd, maar ten aanzien waarvan – naar aanleiding van advie-zen ingewonnen bij organen als NOvA, NVvR en het OM – pas in een later stadium werd besloten dat de argumenten die pleitten voor de vormgeving als maatregel bij nader inzien toch sterker waren. In het wetsvoorstel dat in juli 2003 aan het parlement werd aangeboden werd de sanctie vervolgens als maatregel omschreven en in die vorm is zij toen ook tot wet verheven. Vlg. Struijk 2011, ‘De ISD in perspectief’, p. 223-224.

10 Denk aan de recent ingevoerde mogelijkheid tot het herhaaldelijk verlengen van de proeftijd

bij de VI in geval van veroordeelden bij wie ernstig rekening moet worden gehouden dat zij wederom een misdrijf zullen begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de on-aantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is (ex art. 15c lid 3 Sr). Met deze toevoeging krijgt de strafrechtelijke straf (althans het laatste gedeelte ervan) haast maatregelachtige trekken.

11 Vgl. de discussie over de gratieprocedure bij de levenslange gevangenisstraf (zie daarover

pa-ragraaf 1.2.).

12 Sancties in Perspectief, Beleidsnota inzake de heroriëntatie op de toepassing van

vrijheids-straffen en vrijheidsbeperkende vrijheids-straffen bij volwassenen (Den Haag - SDU 2000). De nota besloeg overigens niet het hele sanctiestelsel. De vermogenssancties, strafrechtelijke maat-regelen en sancties voor jeugdigen bleven in deze nota buiten beschouwing.

(16)

vergeldende strafstelsel was geënt. Het leidde tot de introductie, zo’n veertig jaar la-ter, van de eerste echte strafrechtelijke beveiligingsmaatregel: de terbeschikkingstel-ling van de regering (tbr).4 Met deze sanctie werd het mogelijk om gestoorde en niet

volledig toerekeningsvatbare daders gedwongen op te nemen in een forensisch psy-chiatrische inrichting ter behandeling en beveiliging van de maatschappij. Een bevei-ligend spoor derhalve naast de strafrechtelijke straf. Het ons zo kenmerkende twee-sporenstelsel was geboren.

Toch is het sanctiestelsel door de jaren geen rustig bezit gebleven. De behoefte aan beveiliging heeft ook na de invoering van het tweesporenstelsel nog tot tal van aan-passingen geleid. Er zijn nieuwe sancties gecreëerd, executiemodaliteiten toege-voegd en combinaties mogelijk gemaakt. Te denken valt aan de vrijheidsbenemende maatregelen ter bestrijding van criminele overlast en recidive, zoals de SOV en de huidige ISD5; aan de regelgeving rond de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI), welke

door de jaren grondige verbouwingen heeft ondergaan (van voorwaardelijk, naar au-tomatisme en weer terug naar voorwaardelijk)6; en aan de onlangs nog in werking ge-treden Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (Wlt), waardoor het nu mogelijk is om de proeftijd bij de VI te verlengen (in sommige geval-len zelfs onbeperkt), de maximale termijn verbonden aan de voorwaardelijke beëin-diging van de TBS is afgeschaft, en er zogenaamde gedragsbeïnvloedende en vrij-heidsbeperkende maatregelen kunnen worden opgelegd (art. 38z Sr) waarmee veroordeelden die hun straf of maatregel hebben ondergaan onder langdurig en in-tensief toezicht kunnen worden geplaatst.7 Ik noem dan slechts enkele voorbeelden.8

4 Wet van 28 mei 1925, Stb. 1925, 221 (gewijzigd bij wet van 21 juli 1928, Stb. 1928, 251). 5 Deze twee maatregelen kenden overigens ook nog een ouder broertje: de zogenoemde

be-waringsmaatregel van 1929, aangenomen bij wet van 25 juni 1929 (Stb. 1929, 362), maar nimmer in werking getreden. Deze bewaringsmaatregel Illustreert de behoefte van in ieder geval de toenmalige wetgever om de samenleving ook te kunnen beveiligen tegen het scha-delijke gedrag van personen die niet binnen de nauwe kader van de tbr vielen. Zie uitvoerig over zowel de ISD, SOV als de bewaringsmaatregel: Struijk 2011, ‘De ISD in perspectief’.

6 Zie over de VI onder andere Vegter 2018, ‘Voorwaardelijk in vrijheid met vertrouwen in de

toekomst?’, p. 34-38 en het recente onderzoeksrapport van de Erasmus Universiteit Rotter-dam: Uit Beijerse e.a. 2018, ‘De praktijk van de voorwaardelijke invrijheidstelling in relatie tot speciale preventie en re-integratie’. Er staat thans bovendien opnieuw een wetswijziging in de steigers, het zogenaamde ‘Wetsvoorstel detentiefasering en voorwaardelijke invrijheid-stelling (Wet straffen en beschermen)’, Kamerstukken II 2018/19, 35122, nrs 2 en 3. Dit wets-voorstel, dat inmiddels door de Tweede Kamer is aangenomen en op goedkeuring van de Eerste Kamer wacht, voorziet onder meer in een beperking van de duur van de VI tot maxi-maal twee jaren. Zie over dit wetsvoorstel o.a. Schuyt 2019, ‘Voorwaardelijke invrijheidstel-ling: het beeld en de werkelijkheid’, p. 5-13.

7 Zie daarover onder andere Jue-Volker 2018, ‘Vrijheidsbeperking als strafrechtelijke sanctie’,

p. 339-352 en Struijk 2018, ‘Vrijheidsbeperking na detentie: in hoeverre zet de rechter de ach-terdeur open?’, p. 353-364.

8 Zie voor meer uitvoerige analyses van de ontwikkelingen die het stelsel de voorbije eeuw

heeft doorgemaakt: Balkema & Corstens 1986, ‘Het Straffenarsenaal’, p. 303-332; Balkema & Bleichrodt 1995, ‘Het strafrechtelijke sanctiestelsel in het afgelopen decennium’, p. 24-47; Balkema & Bleichrodt 2005, ‘1995-2005; het sanctiestelsel rond de eeuwwisseling’, p. 23-37

De vele aanpassingen in het stelsel hebben het stelsel complex en onoverzichtelijk gemaakt, ook voor wat betreft de taakverdeling tussen rechter en administratie. De monistische eenvoud die door de wetgever van 1886 nog werd voorgestaan, is verlo-ren gegaan. Bovendien is niet altijd evident in welke van de twee spoverlo-ren deze ver-nieuwingen nu eigenlijk moeten worden ondergebracht.9 Straf en maatregel zijn naar elkaar toegegroeid en lijken nu en dan zelfs in elkaar over te vloeien10, wat op zijn

beurt weer de vraag oproept of het verschil in waarborgen dat met dit onderscheid samenhangt zich nog wel laat rechtvaardigen.11

Wat we zien is dat het beveiligingsvraagstuk zich voortdurend en in wisselende hoedanigheden aan ons blijft opdringen. Daarmee blijft het een uiterst actueel pro-bleem. Het nodigt uit tot reflectie op de grondslagen van ons stelsel, en het formule-ren van gedachten over hoe dat stelsel er idealiter uit zou moeten zien. Toch is deze studie niet met dat doel voor ogen geschreven. Het onderzoek mondt niet uit in blauwdruk voor een ideaal sanctiestelsel, noch in een fundamentele kritiek op, of ver-dediging van het huidige systeem. Wat is dan wél de vraag waarop dit onderzoek zich richt? Daarover gaat de volgende paragraaf.

1.2. Discussie over de inrichting van het sanctiestelsel

De wijze waarop ons sanctiestelsel is ingericht mocht zich aan het begin van deze eeuw in hernieuwde belangstelling verheugen van academici en beleidsmakers. In het voorjaar van 2000 zagen we de presentatie van de departementale nota ‘Sancties in Perspectief’.12 Hierin werden voorstellen gedaan om het sanctiestelsel eenvoudiger,

en meer recent Balkema 2016, ‘Het strafrechtelijk sanctiestelsel. Een terugblik op vijfentwin-tig jaar’, p. 4-12 en Fokkens 2016, ‘De ontwikkeling van de vrijheidsbenemende sancties de laatste 25 jaar’, p. 21-29.

9 Een bekend voorbeeld is dat van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor

stelselma-tige daders (ISD) welke door de toenmalige minister van Justitie Donner aanvankelijk als bij-komende straf werd gepresenteerd, maar ten aanzien waarvan – naar aanleiding van advie-zen ingewonnen bij organen als NOvA, NVvR en het OM – pas in een later stadium werd besloten dat de argumenten die pleitten voor de vormgeving als maatregel bij nader inzien toch sterker waren. In het wetsvoorstel dat in juli 2003 aan het parlement werd aangeboden werd de sanctie vervolgens als maatregel omschreven en in die vorm is zij toen ook tot wet verheven. Vlg. Struijk 2011, ‘De ISD in perspectief’, p. 223-224.

10 Denk aan de recent ingevoerde mogelijkheid tot het herhaaldelijk verlengen van de proeftijd

bij de VI in geval van veroordeelden bij wie ernstig rekening moet worden gehouden dat zij wederom een misdrijf zullen begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de on-aantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen, of indien dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen noodzakelijk is (ex art. 15c lid 3 Sr). Met deze toevoeging krijgt de strafrechtelijke straf (althans het laatste gedeelte ervan) haast maatregelachtige trekken.

11 Vgl. de discussie over de gratieprocedure bij de levenslange gevangenisstraf (zie daarover

pa-ragraaf 1.2.).

12 Sancties in Perspectief, Beleidsnota inzake de heroriëntatie op de toepassing van

vrijheids-straffen en vrijheidsbeperkende vrijheids-straffen bij volwassenen (Den Haag - SDU 2000). De nota besloeg overigens niet het hele sanctiestelsel. De vermogenssancties, strafrechtelijke maat-regelen en sancties voor jeugdigen bleven in deze nota buiten beschouwing.

(17)

inzichtelijker en consistenter te maken. De nota ontlokte een stroom aan weten-schappelijke publicaties.13 Ook tijdens de jaarlijkse ledenvergadering van de

Neder-landse Juristen-Vereniging in juni 2002, stond de vraag centraal of ons sanctiestelsel niet te ver van zijn oorspronkelijke grondslagen verwijderd is geraakt en herijking be-hoeft. De discussie werd ingeleid met preadviezen van de hand van F.W. Bleichrodt, J. De Hullu en O.J.D.M.L. Jansen.14 De standpunten die werden ingenomen door met name de twee strafrechtelijke auteurs bieden een mooie illustratie van de verschillen-de gedachtenlijnen die zich ook nu nog laten ontwaren in het heverschillen-dendaagse (beveili-gings)debat.

Zo is er aan de ene kant kritiek op de onbegrensdheid en het gebrek aan waarborgen waaraan de strafrechtelijke maatregel mank zou gaan. De wetgever zou het onder-scheid tussen straf en maatregel bovendien aangrijpen om lastige waarborgen buiten werking te stellen en (te) vergaande constructies door te voeren. Dit soort bezwaren mondt dikwijls uit in een pleidooi om de maatregel als specifieke sanctiemodaliteit af te schaffen en te integreren in een monistisch stelsel. Dat is een denkrichting die door De Hullu werd gepresenteerd, maar we zagen haar ook eerder, bij Van der Landen bijvoorbeeld.15

Daartegenover staat de opvatting dat ons tweesporenstelsel een in de kern nuttige functie kan vervullen en een onmisbaar onderdeel vormt van het maatschappelijke beveiligingsmechaniek. Auteurs die zich op dit standpunt stellen wijzen vaak op de noodzaak het onderscheid tussen straf en maatregel juist zo zuiver mogelijk te hou-den. Met name rond de strafrechtelijke maatregel zouden eigen waarborgen en gren-zen moeten worden ontwikkeld. Dit is een lijn van redeneren die door Bleichrodt naar voren werd gebracht, maar ze laat zich ook herkennen in hetgeen Kooijmans betoogt in zijn dissertatie uit 200216, en ook eerder, bijvoorbeeld in de rede van Nieboer uit

1973.17

Wat opvalt wanneer we deze discussie met wat distantie beschouwen, is het sterk theoretische gehalte ervan. Dat roept twee samenhangende vragen op. De eerste is of de keuze voor een bepaald theoretisch model ons blikveld niet al te zeer verengt. Zo brengt de keuze voor een tweesporenstelsel mee dat we het karakter van sancties afmeten aan de plaats in het systeem waar ze zijn ondergebracht (als straf of als maatregel). Welke waarborgen noodzakelijk zijn, laten we daarvan afhangen.

13 O.a. Balkema & Bleichrodt 2000, ‘Aanzetten tot herijking van het strafrechtelijk

sanctiestel-sel’, p. 877- 883. Zie voorts de verschillende bijdragen aan de bundel, Het schemergebied van het straffen, Justitiële verkenningen jrg. 26, nr. 4, mei 2000.

14 De Hullu, Bleichrodt & Jansen 2002, ‘Herziening van het sanctiestelsel, Handelingen

Neder-landse Juristen-Vereniging, 132e jaargang/2002-1.’ Voor een beknopt verslag van de

vergade-ring: Vegter 2002, ‘Herziening van het sanctiestelsel’, p. 1288-1293.

15 Van der Landen 1992, ‘Straf en maatregel. Een onderzoek naar het onderscheid tussen straf

en maatregel in het strafrecht’.

16 Kooijmans 2002, ‘Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van

de strafrechtelijke maatregel’.

17 Nieboer 1973, ‘Straf en maatregel’.

Zo vinden we het heel gewoon dat de noodzaak van voortduren van een TBS- of ISD-maatregel periodiek getoetst wordt door een onafhankelijke rechterlijke instantie, maar een dergelijke toetsing wordt minder vanzelfsprekend binnen de kaders van een strafrechtelijke straf. De recente discussie over de gratieregeling bij de levenslange gevangenisstraf biedt hiervan een mooie illustratie. De regering wilde bij deze levens-lange gevangenisstraf van een periodieke toets levens-lange tijd niet weten. Er was immers sprake van punitieve sanctie en niet van een beveiligingsmaatregel. Pas onlangs – en niet dan na stevig aandringen vanuit verschillende gremia18 – ging men overstag. Er

kwam een periodieke toets. Zij het niet door de rechter, maar door een nieuw op te richten adviescollege. De uiteindelijke beslissing om de detentie te beëindigen bleef bovendien in handen van de administratie. De reden daarvoor was, aldus de toenma-lige staatssecretaris Dijkhoff, dat het hier om veroordeelden gaat die de meest ernsti-ge misdrijven hebben ernsti-gepleegd, en daarvoor ook de vollediernsti-ge verantwoordelijkheid dienen te dragen. In deze gevallen, zo stelde hij, heeft de rechter weloverwogen niet gekozen voor een terbeschikkingstelling.19 Hij achtte het dan ook gerechtvaardigd dat de levenslange gevangenisstraf in beginsel levenslang zou zijn.

Dit voorbeeld laat zien hoezeer ons denken gevangen lijkt zitten in het dogmatische onderscheid dat we plegen te maken tussen straf en maatregel. Over de vorm die het sanctiestelsel zou moeten aannemen worden weliswaar argumenten uitgewisseld, maar de keuze voor het tweesporenmodel fungeert daarbij als onderliggende

discur-sieve constructie waarlangs we onze gedachten ordenen en met elkaar in debat gaan.

Daarin schuilt in zekere zin al een voorselectie van argumenten en oplossingsrichtin-gen. Dat roept de interessante vraag op of we ons denken op deze manier niet te zeer laten leiden door de – toevallige – bijzonderheden van onze eigen wettelijke creatie. Dwingt de tweesporendogmatiek hier werkelijk tot bepaalde keuzes? En hebben we nog wel voldoende oog voor de beperkingen ervan?

De tweede vraag is of de discussie over de inrichting van het sanctiestelsel wel een theoretische aangelegenheid is. Het sanctiestelsel wordt in het debat daarover door-gaans voorgesteld als een maakbare constructie, waarvan de vorm en inrichting vol-ledig vanuit de theorie kan worden verklaard. Wat de praktische consequenties zijn van de systeemkeuzes die men kan maken, en of deze keuzes zich in de praktijk über-haupt wel laten realiseren, blijft vaak wat onderbelicht. Dit terwijl aan de keuzes die we maken vaak ook hele aardse overwegingen ten grondslag liggen. Zoals een ge-brek aan middelen, een nijpend cellentekort (of overschot), politieke ambities of sim-pelweg de behoefte te reageren op de waan van de dag. De vraag is dan ook of deze

18 Noemenswaard zijn met name de inspanningen van het zogenaamde Forum Humane

Ten-uitvoerlegging Levenslange Gevangenisstraf. De deelnemers aan dit forum zijn veelal vanuit hun professie betrokken bij de levenslange gevangenisstraf. Zij zijn onder meer afkomstig uit de rechterlijke macht, het openbaar ministerie, de advocatuur, de medische en geestelijke verzorging of uit de wetenschapswereld. Het Forum Levenslang zet zich in voor zowel het bieden van perspectief op invrijheidstelling als het voorkomen van detentieschade. Zie: www.forumlevenslang.nl

19 Zie het schriftelijk antwoord van de staatsecretaris op vragen van de vaste Kamercommissie

voor Veiligheid en Justitie, d.d. 2 september 2016, (Kamerstukken II 2016/17, 29279, nr. 338), p. 2.

(18)

inzichtelijker en consistenter te maken. De nota ontlokte een stroom aan weten-schappelijke publicaties.13 Ook tijdens de jaarlijkse ledenvergadering van de

Neder-landse Juristen-Vereniging in juni 2002, stond de vraag centraal of ons sanctiestelsel niet te ver van zijn oorspronkelijke grondslagen verwijderd is geraakt en herijking be-hoeft. De discussie werd ingeleid met preadviezen van de hand van F.W. Bleichrodt, J. De Hullu en O.J.D.M.L. Jansen.14 De standpunten die werden ingenomen door met name de twee strafrechtelijke auteurs bieden een mooie illustratie van de verschillen-de gedachtenlijnen die zich ook nu nog laten ontwaren in het heverschillen-dendaagse (beveili-gings)debat.

Zo is er aan de ene kant kritiek op de onbegrensdheid en het gebrek aan waarborgen waaraan de strafrechtelijke maatregel mank zou gaan. De wetgever zou het onder-scheid tussen straf en maatregel bovendien aangrijpen om lastige waarborgen buiten werking te stellen en (te) vergaande constructies door te voeren. Dit soort bezwaren mondt dikwijls uit in een pleidooi om de maatregel als specifieke sanctiemodaliteit af te schaffen en te integreren in een monistisch stelsel. Dat is een denkrichting die door De Hullu werd gepresenteerd, maar we zagen haar ook eerder, bij Van der Landen bijvoorbeeld.15

Daartegenover staat de opvatting dat ons tweesporenstelsel een in de kern nuttige functie kan vervullen en een onmisbaar onderdeel vormt van het maatschappelijke beveiligingsmechaniek. Auteurs die zich op dit standpunt stellen wijzen vaak op de noodzaak het onderscheid tussen straf en maatregel juist zo zuiver mogelijk te hou-den. Met name rond de strafrechtelijke maatregel zouden eigen waarborgen en gren-zen moeten worden ontwikkeld. Dit is een lijn van redeneren die door Bleichrodt naar voren werd gebracht, maar ze laat zich ook herkennen in hetgeen Kooijmans betoogt in zijn dissertatie uit 200216, en ook eerder, bijvoorbeeld in de rede van Nieboer uit

1973.17

Wat opvalt wanneer we deze discussie met wat distantie beschouwen, is het sterk theoretische gehalte ervan. Dat roept twee samenhangende vragen op. De eerste is of de keuze voor een bepaald theoretisch model ons blikveld niet al te zeer verengt. Zo brengt de keuze voor een tweesporenstelsel mee dat we het karakter van sancties afmeten aan de plaats in het systeem waar ze zijn ondergebracht (als straf of als maatregel). Welke waarborgen noodzakelijk zijn, laten we daarvan afhangen.

13 O.a. Balkema & Bleichrodt 2000, ‘Aanzetten tot herijking van het strafrechtelijk

sanctiestel-sel’, p. 877- 883. Zie voorts de verschillende bijdragen aan de bundel, Het schemergebied van het straffen, Justitiële verkenningen jrg. 26, nr. 4, mei 2000.

14 De Hullu, Bleichrodt & Jansen 2002, ‘Herziening van het sanctiestelsel, Handelingen

Neder-landse Juristen-Vereniging, 132e jaargang/2002-1.’ Voor een beknopt verslag van de

vergade-ring: Vegter 2002, ‘Herziening van het sanctiestelsel’, p. 1288-1293.

15 Van der Landen 1992, ‘Straf en maatregel. Een onderzoek naar het onderscheid tussen straf

en maatregel in het strafrecht’.

16 Kooijmans 2002, ‘Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van

de strafrechtelijke maatregel’.

17 Nieboer 1973, ‘Straf en maatregel’.

Zo vinden we het heel gewoon dat de noodzaak van voortduren van een TBS- of ISD-maatregel periodiek getoetst wordt door een onafhankelijke rechterlijke instantie, maar een dergelijke toetsing wordt minder vanzelfsprekend binnen de kaders van een strafrechtelijke straf. De recente discussie over de gratieregeling bij de levenslange gevangenisstraf biedt hiervan een mooie illustratie. De regering wilde bij deze levens-lange gevangenisstraf van een periodieke toets levens-lange tijd niet weten. Er was immers sprake van punitieve sanctie en niet van een beveiligingsmaatregel. Pas onlangs – en niet dan na stevig aandringen vanuit verschillende gremia18 – ging men overstag. Er

kwam een periodieke toets. Zij het niet door de rechter, maar door een nieuw op te richten adviescollege. De uiteindelijke beslissing om de detentie te beëindigen bleef bovendien in handen van de administratie. De reden daarvoor was, aldus de toenma-lige staatssecretaris Dijkhoff, dat het hier om veroordeelden gaat die de meest ernsti-ge misdrijven hebben ernsti-gepleegd, en daarvoor ook de vollediernsti-ge verantwoordelijkheid dienen te dragen. In deze gevallen, zo stelde hij, heeft de rechter weloverwogen niet gekozen voor een terbeschikkingstelling.19 Hij achtte het dan ook gerechtvaardigd dat de levenslange gevangenisstraf in beginsel levenslang zou zijn.

Dit voorbeeld laat zien hoezeer ons denken gevangen lijkt zitten in het dogmatische onderscheid dat we plegen te maken tussen straf en maatregel. Over de vorm die het sanctiestelsel zou moeten aannemen worden weliswaar argumenten uitgewisseld, maar de keuze voor het tweesporenmodel fungeert daarbij als onderliggende

discur-sieve constructie waarlangs we onze gedachten ordenen en met elkaar in debat gaan.

Daarin schuilt in zekere zin al een voorselectie van argumenten en oplossingsrichtin-gen. Dat roept de interessante vraag op of we ons denken op deze manier niet te zeer laten leiden door de – toevallige – bijzonderheden van onze eigen wettelijke creatie. Dwingt de tweesporendogmatiek hier werkelijk tot bepaalde keuzes? En hebben we nog wel voldoende oog voor de beperkingen ervan?

De tweede vraag is of de discussie over de inrichting van het sanctiestelsel wel een theoretische aangelegenheid is. Het sanctiestelsel wordt in het debat daarover door-gaans voorgesteld als een maakbare constructie, waarvan de vorm en inrichting vol-ledig vanuit de theorie kan worden verklaard. Wat de praktische consequenties zijn van de systeemkeuzes die men kan maken, en of deze keuzes zich in de praktijk über-haupt wel laten realiseren, blijft vaak wat onderbelicht. Dit terwijl aan de keuzes die we maken vaak ook hele aardse overwegingen ten grondslag liggen. Zoals een ge-brek aan middelen, een nijpend cellentekort (of overschot), politieke ambities of sim-pelweg de behoefte te reageren op de waan van de dag. De vraag is dan ook of deze

18 Noemenswaard zijn met name de inspanningen van het zogenaamde Forum Humane

Ten-uitvoerlegging Levenslange Gevangenisstraf. De deelnemers aan dit forum zijn veelal vanuit hun professie betrokken bij de levenslange gevangenisstraf. Zij zijn onder meer afkomstig uit de rechterlijke macht, het openbaar ministerie, de advocatuur, de medische en geestelijke verzorging of uit de wetenschapswereld. Het Forum Levenslang zet zich in voor zowel het bieden van perspectief op invrijheidstelling als het voorkomen van detentieschade. Zie: www.forumlevenslang.nl

19 Zie het schriftelijk antwoord van de staatsecretaris op vragen van de vaste Kamercommissie

voor Veiligheid en Justitie, d.d. 2 september 2016, (Kamerstukken II 2016/17, 29279, nr. 338), p. 2.

(19)

pragmatiek niet wat meer erkenning behoeft in de discussie. Als relevante factor die mede richting geeft aan de inrichting van het sanctiestelsel, en die zich moeilijk laat wegredeneren. Zouden we het stelsel kortom niet meer moeten bezien als een maat-schappelijk fenomeen, dat leeft, ademt en zich ontwikkelt, en waarin de theorie slechts een van de (vele) factoren is in een meer omvattend maatschappelijk krach-tenveld?

Dit boek beoogt een bijdrage te leveren aan de bezinning over ons sanctiestelsel. De vraag waarop een antwoord wordt gezocht, is echter, zoals al gezegd, niet wat het meest juiste stelsel is en hoe dat idealiter moet worden ingericht. De vraag is veeleer hoe het debat over de inrichting van het sanctiestelsel moet worden gevoerd. Welke argumenten zijn daarin legitiem? Alleen argumenten die gebaseerd zijn op de dogmatiek? Of heeft de ‘pragmatiek’ daarin ook een rol en zo ja welke? De term ‘pragmatiek’ wordt in dit verband gebezigd als aanduiding van alle maatschappelijke en poli-tieke factoren die niet van dogmatische aard zijn. Deze vraagstelling maakt onder meer dat de blik zich richt op de vraag wat de consequenties zijn van bepaalde door de dogmatiek gedicteerde systeemkeuzen. Ook komt er ruimte voor de vraag hoe erg het eigenlijk is als het sanctiestelsel afwijkt van hetgeen op basis van de theorie voor juist lijkt te moeten worden gehouden.

1.3. Focus en onderzoeksvraag

Om een bijdrage te leveren aan de beantwoording van bovengenoemde brede vraag – die in deze paragraaf nog nader zal worden gepreciseerd – zal een rechtsverkenning worden ondernomen naar het sanctiestelsel van Engeland en Wales. Ik heb ervoor gekozen om de ontwikkeling van een buitenlands stelsel te beschrijven om los te komen van de kaders waarbinnen de Nederlandse discussie zich lijkt te bewegen. De keuze is gevallen op Engeland en Wales, omdat het een land betreft dat vergelijkbaar is met Nederland (een West-Europees land waarin de discussie over beveiliging door strafrecht ook speelt), maar dat tegelijkertijd ook voldoende anders is. Gewezen kan worden op de

common law-traditie, het feit dat men in Engeland en Wales geen wettelijk

verankerd tweesporenstelsel kent, alsmede het ontbreken van (uitputtende) al-gemene codificaties, waardoor het stelsel bepaaldelijk systematiek ontbeert. Het sanctiestelsel van Engeland en Wales heeft in de voorbije zeventig jaar grote ver-anderingen doorgemaakt. Dat maakt het tot een interessant studieobject, omdat het veel materiaal oplevert in het licht van de vraag welke factoren (dogmatische of pragmatische) de inrichting van het stelsel in feite hebben bepaald. Het stelsel veranderde in een relatief korte periode van een op verbetering en resocialisatie gericht stelsel naar een stelsel waarin vooral een streven naar vergelding en beveiliging van de samenleving centraal zijn komen te staan. Allerhande waarborgen uit het oude stelsel bleken in het licht van dit nieuwe elan tekort te schieten, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot stevige discussies in het parlement, in de wetenschappelijke literatuur en in procedures gevoerd door gedetineerden bij nationale en internationale rechterlijke instanties.

Wat we zullen zien is dat de discussie over de inrichting van het sanctiestelsel in de desbetreffende periode ook in Engeland en Wales vanuit twee theoretisch tegenge-stelde posities gevoerd blijkt te worden. De eerste lijn van redeneren komt voort uit de zogenaamde ‘just deserts’-beweging, een van oorsprong Amerikaanse stroming die eind jaren zeventig opgeld deed in het Verenigd Koninkrijk. Auteurs binnen deze stroming ageerden tegen de vaak lange, qua duur onbepaalde en op verbetering ge-richte sancties. Het maakbaarheidsdenken binnen de strafrechtspleging zou te ver zijn doorgeslagen. Zij bepleitten een terugkeer naar een (gematigd) retributivisme. Daartegenover staat een lijn van redeneren die juist de beveiliging van de samenle-ving vooropstelde. Hoewel deze tweede stroming in het denken over sanctioneren aanvankelijk nog niet in een vastomlijnd theoretisch programma voorzag (het was eerder dat wat overbleef na het wegvallen van het resocialisatie-ideaal), kreeg ze gaandeweg trekken van een min of meer coherente theorie. De publicatie van een drietal invloedrijke onderzoeksrapporten aan het begin van de jaren tachtig hebben daaraan een belangrijke bijdrage geleverd.20

Sporen van deze discussie laten zich ontwaren in de sanctiewetgeving die tot stand is gekomen in de periode na 1980. In de Criminal Justice Act van 1991 bijvoorbeeld, waarin een straftoemetingsraamwerk werd geïntroduceerd gebaseerd op beginselen ontleend aan de ‘just deserts’-benadering. En in de pleidooien voor het herstel van ‘truth in sentencing’ die leidden tot een grondige herziening van het systeem van ver-vroegde vrijlating, begin jaren negentig.

In dezelfde Criminal Justice Act werd echter ook voorzien in de introductie van de zo-genaamde ‘longer than commensurate sentence’, een sanctie die in het leven werd geroepen met het expliciete doel om de samenleving te beschermen tegen gevaarlijk geachte gewelds- en zedendelinquenten. En ook de ‘automatic life sentence’ uit de

Crime (Sentences) Act van 1997 had de beveiliging van de samenleving tot doel. Een

bijzonder gegeven daarbij was dat de wetgever met de invoering van deze sancties niet zozeer delinquenten op het oog had die hun delicten hadden begaan onder in-vloed van een geestesstoornis, maar dat ze bedoeld waren om de samenleving te be-schermen tegen geestelijk ‘gezonde’ daders. Men achtte de vermeende gevaarlijk-heid sec dus kennelijk van voldoende gewicht om een beveiligende interventie te kunnen rechtvaardigen. Dat laatste is iets waar wij in ons eigen systeem wat huiverig tegenover staan. De meest kenmerkende beveiligingsmaatregelen uit de Nederland-se wetgeving (zoals de terbeschikkingstelling en de maatregel van plaatsing in een in-richting voor stelselmatige daders) vereisen in de regel nog iets extra’s, zoals de aan-wezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, verslaving of hardnekkige recidive. Ook dat verschil in benadering maakt het Engelse sanctiestelsel tot een interessant studieobject.

20 Lord Butler, Report of the Committee on Mentally Abnormal Offenders, Cmnd 6244 (London:

HMSO 1975); Advisory Council on the Penal System, Sentences of Imprisonment: A Review of

Maximum Penalties (London: HMSO 1978); J. Floud & W. Young, Dangerousness and Criminal Justice (London: Heinemann 1981).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek was: wat is de invloed van het deelnemen aan een schuldsaneringstraject bij de gemeente Amsterdam of het deelnemen aan een

Artikel 3 van de embryowet van 11 mei 2003 stelt dat onderzoek op embryo’s in vitro is toegelaten indien aan al de voorwaarden van deze wet voldaan wordt en meer bepaald

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

In deze studie wordt het begrip politiek afgebakend tot de omgang met informatie in de nationale politiek, meer in het bijzonder tot de informatierelatie tussen regering

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Voor een beoordeling of deze gegevens ook van toepas- sing zijn voor de door ons beschouwde gebieden, veronder- stellen we eens, dat de gewassen in elk van deze gebieden even