• No results found

4. Gevangenisstraf in Engeland en Wales

4.4. Het Engelse gevangeniswezen en de wijze van tenuitvoerlegging

4.4.5. Crisis in het gevangeniswezen: kloof tussen theorie en praktijk

De invloed van het resocialisatieparadigma op de strafrechtspleging beleefde zijn hoogtepunt in de jaren zestig van de vorige eeuw. Training and treatment van gedeti- neerden was verworden tot de toverformule binnen het gevangeniswezen. Het offici- ele discours weerspiegelde een groot optimisme en vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving. Echter, tegen het einde van de jaren zestig begon dit discours hoe langer hoe meer uit de pas te lopen met de realiteit van alledag. Het gevangenis- wezen kampte met een aantal grote problemen. De zeventiger jaren kenmerken zich door een voortdurende sfeer van crisis in de penitentiaire inrichtingen.214

Een van de grootste problemen waarmee het gevangeniswezen zich geconfronteerd zag was de enorme overbevolking in de inrichtingen. De gedetineerdenpopulatie had in de jaren na het uitbreken van de tweede wereldoorlog een ongekende groei door- gemaakt. Het aantal gedetineerden verviervoudigde van ongeveer 11.000 in 1938 tot om en nabij de 42.000 in 1978.215 Hoewel er gedurende deze periode diverse omvang-

rijke bouwprogramma’s in gang waren gezet, was de capaciteitsuitbreiding niet vol- doende om de enorme toename aan gevangenen het hoofd te kunnen bieden. De in- richtingen huisvestten vaak meer gedetineerden dan hun ‘certified normal accomodation’ toeliet. De problemen waren niet van de lucht.216 Een groot deel van

de inrichtingen stamde nog uit de Victoriaanse tijd. Ze waren ontworpen met het oog op het cellulaire systeem en daarmee verre van geschikt voor het verblijf van twee of soms wel drie gedetineerden op één cel. Er was veel achterstallig onderhoud en de stank in de gevangenissen was ondraaglijk. Met name de oude inrichtingen beschik- ten niet over voldoende sanitaire voorzieningen, zodat de gedetineerden genood- zaakt waren hun behoeften in een emmer te doen, welke zij op gezette tijden konden legen in een centrale stortplaats (dit werd ‘slopping out’ genoemd). De keukens wa- ren niet toegerust op het bereiden van voedsel voor zoveel gedetineerden, met als gevolg dat de maaltijden smakeloos en eentonig waren. Wat het probleem van de overbevolking nog verder verergerde was dat de druk van de aantallen niet evenredig over de inrichtingen werd verdeeld. Met name de training prisons, waar de langge-

213 In deze inrichting verbleven alleen mannelijke gedetineerden. Gestoorde vrouwelijke gedeti-

neerden konden terecht in een speciaal daartoe ingerichte vleugel van Holloway prison.

214 Zie voor een uitvoerige analyse van deze crisis o.a. Fitzgerald & Sim 1979, ‘British Prisons’ en

King & Morgan 1980, ‘The Future of the Prison System’. De navolgende tekst is in belangrijke mate gebaseerd op Cavadino & Dignan 1997, ‘The Penal System, An introduction’, p. 8-31 en 115-151.

215 Cijfers uit Bottoms 1980, ‘An introduction to ‘The Coming Crisis’’, p. 5.

216 Fitzgerald & Sim schetsen een werkelijk ontluisterend beeld in British Prisons (Oxford 1979),

p. 47-55. Zie ook een kritische Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Im- prisonment: A Review of Maximum Penalties’, p. 69-70.

creatie überhaupt slechts een bescheiden post vormden op de totale begroting.208

Daar komt bij dat Prindus, de organisatie die verantwoordelijk was voor de werkver- schaffing aan gedetineerden, jaarlijks grote verliezen leed en (met name in tijden van hoge werkloosheid buiten de inrichting) enorme problemen ondervond met het con- tracteren van geschikte opdrachtgevers.209

Zoals we dadelijk zullen zien lijkt het ambitieniveau van de beleidsmakers tegen het einde van de jaren zeventig enigszins af te vlakken. De doelstellingen worden realisti- scher. Activiteiten binnen de inrichtingen, die in de jaren daarvoor nog werden be- schouwd als positieve stimulans gericht op een leven buiten de inrichting, worden hoe langer hoe meer gezien als middel ter voorkomen van nadelige bijeffecten van deten- tie.

4.4.4. Psychisch gestoorde delinquenten

Voor delinquenten met een psychische stoornis is de gevangenis in de regel niet de meest ideale plek om te verblijven. De mogelijkheden voor behandeling zijn vaak be- perkt door een gebrek aan voorzieningen en deskundigheid. Bovendien gaat de ge- stoordheid soms gepaard met onaangepast of zelf agressief gedrag, hetgeen aller- hande beheersproblemen met zich meebrengt.

De Mental Health Act van 1959 voorzag in een bevoegdheid voor de Home Secretary om een gestoorde gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis over te plaatsen (art. 72 Mental Health Act 1959). De gevangenisstraf werd op deze wijze in feite om- gezet naar een hospital order.210 Aan deze overplaatsingsbevoegdheid waren een aan- tal voorwaarden verbonden. Zo werd een rapportage vereist van twee gedragsdes- kundigen. Bovendien diende de stoornis overeen te komen met tenminste een van de in de Mental Health Act gedefinieerde aandoeningen (mental illness, psychopathic

disorder, subnormality of severe subnormality). Met name dit laatste vereiste maakte

dat een overplaatsing niet altijd tot de mogelijkheden behoorde. Voor de categorie gestoorde gedetineerden die buiten de criteria van de Mental Health Act vielen, moest het gevangeniswezen zelf een oplossing zien te vinden.211

Walker en McCabe, die in dit verband spreken over ‘the prison’s residual problem’, wijzen erop dat er voor deze gedetineerden (naast het aanbod van reguliere medische zorg) in het merendeel van de penitentiaire inrichtingen geen speciale voorzieningen voorhanden waren.212 Hier en daar werd hoogstens wat geëxperimenteerd met

‘group counselling’, een soort psychotherapeutische praatsessies onder leiding van speciaal getrainde gevangenismedewerkers. Grendon prison, geopend in 1962, was

208 Fitzgerald & Sim 1979, ‘British Prisons’, p. 59.

209 Fitzgerald & Sim 1979, ‘British Prisons’, p. 55 en Walker 1985, ‘Sentencing: Theory, Law and

Practice’, p. 149.

210 De hospital order zal aan de orde komen in hoofdstuk 6 van dit boek.

211 Het laat zich denken dat tot deze groep veel levenslang gestraften behoorden. In hoofdstuk

4 hebben we immers gezien dat een van de voorwaarden voor de toemeting van een faculta- tieve levenslange gevangenisstraf, de aanwezigheid van ‘a marked degree of mental instabi- lity’ betrof (vgl Hodgson (1968) 52 Cr.App.R. 113).

212 Walker & McCabe 1973, ‘Crime and Insanity in England, Volume II: New Solutions and New

Problems’, p. 38-57.

als enige gevangenis bestemd voor het verblijf en de behandeling van psychisch ge- stoorde gevangenen. Hier werd een therapeutisch klimaat nagestreefd, compleet met gedragskundige staf en speciaal getraind personeel.213 De capaciteit van Gren-

don was echter beperkt, zodat het grootste deel van de groep gestoorde gedetineer- den zich binnen de reguliere inrichtingen moest zien te handhaven.

4.4.5. Crisis in het gevangeniswezen: kloof tussen theorie en praktijk

De invloed van het resocialisatieparadigma op de strafrechtspleging beleefde zijn hoogtepunt in de jaren zestig van de vorige eeuw. Training and treatment van gedeti- neerden was verworden tot de toverformule binnen het gevangeniswezen. Het offici- ele discours weerspiegelde een groot optimisme en vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving. Echter, tegen het einde van de jaren zestig begon dit discours hoe langer hoe meer uit de pas te lopen met de realiteit van alledag. Het gevangenis- wezen kampte met een aantal grote problemen. De zeventiger jaren kenmerken zich door een voortdurende sfeer van crisis in de penitentiaire inrichtingen.214

Een van de grootste problemen waarmee het gevangeniswezen zich geconfronteerd zag was de enorme overbevolking in de inrichtingen. De gedetineerdenpopulatie had in de jaren na het uitbreken van de tweede wereldoorlog een ongekende groei door- gemaakt. Het aantal gedetineerden verviervoudigde van ongeveer 11.000 in 1938 tot om en nabij de 42.000 in 1978.215 Hoewel er gedurende deze periode diverse omvang-

rijke bouwprogramma’s in gang waren gezet, was de capaciteitsuitbreiding niet vol- doende om de enorme toename aan gevangenen het hoofd te kunnen bieden. De in- richtingen huisvestten vaak meer gedetineerden dan hun ‘certified normal accomodation’ toeliet. De problemen waren niet van de lucht.216 Een groot deel van

de inrichtingen stamde nog uit de Victoriaanse tijd. Ze waren ontworpen met het oog op het cellulaire systeem en daarmee verre van geschikt voor het verblijf van twee of soms wel drie gedetineerden op één cel. Er was veel achterstallig onderhoud en de stank in de gevangenissen was ondraaglijk. Met name de oude inrichtingen beschik- ten niet over voldoende sanitaire voorzieningen, zodat de gedetineerden genood- zaakt waren hun behoeften in een emmer te doen, welke zij op gezette tijden konden legen in een centrale stortplaats (dit werd ‘slopping out’ genoemd). De keukens wa- ren niet toegerust op het bereiden van voedsel voor zoveel gedetineerden, met als gevolg dat de maaltijden smakeloos en eentonig waren. Wat het probleem van de overbevolking nog verder verergerde was dat de druk van de aantallen niet evenredig over de inrichtingen werd verdeeld. Met name de training prisons, waar de langge-

213 In deze inrichting verbleven alleen mannelijke gedetineerden. Gestoorde vrouwelijke gedeti-

neerden konden terecht in een speciaal daartoe ingerichte vleugel van Holloway prison.

214 Zie voor een uitvoerige analyse van deze crisis o.a. Fitzgerald & Sim 1979, ‘British Prisons’ en

King & Morgan 1980, ‘The Future of the Prison System’. De navolgende tekst is in belangrijke mate gebaseerd op Cavadino & Dignan 1997, ‘The Penal System, An introduction’, p. 8-31 en 115-151.

215 Cijfers uit Bottoms 1980, ‘An introduction to ‘The Coming Crisis’’, p. 5.

216 Fitzgerald & Sim schetsen een werkelijk ontluisterend beeld in British Prisons (Oxford 1979),

p. 47-55. Zie ook een kritische Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Im- prisonment: A Review of Maximum Penalties’, p. 69-70.

strafte en meer beheersgevaarlijke gedetineerden verbleven, werden enigszins ont- zien. Dit maakte de situatie in de lokale gevangenissen des te nijpender. Gedetineer- den verbleven hier soms het grootste gedeelte van de dag op cel, simpelweg omdat een gebrek aan personeel en ruimte de organisatie van arbeid, educatie en recreatie zo goed als onmogelijk maakte.

Een ander probleem wordt in de literatuur wel ‘the crisis of containment’ genoemd: er was ieder jaar weer sprake van een groot aantal ontsnappingen uit de penitentiaire in- richtingen. Dit probleem speelde eigenlijk al sinds het begin van de 20e eeuw, een peri-

ode waarin men naar aanleiding van de adviezen van de Commissie Gladstone begon te experimenteren met de versoepeling van de regimes en de introductie van open in- richtingen. Dit waren zonder twijfel substantiële verbeteringen ten opzichte van de oude situatie. De keerzijde was echter dat deze nieuwe focus op resocialisatie kennelijk ten koste ging van wat toch wel het primaire doel van de gevangenis mag heten, na- melijk het binnenhouden van gedetineerden.217 Het gebrekkige beveiligingsniveau van

de inrichtingen kwam halverwege de jaren zestig plotseling in het middelpunt van de belangstelling te staan naar aanleiding van een serie spraakmakende ontsnappingen. In 1964 en 1965 wisten onder andere Charles Wilson en Ronny Biggs de benen te ne- men. Beiden genoten grote bekendheid bij het publiek, omdat zij deel hadden geno- men aan de zogenaamde ‘great train robbery’ van 1963, een overval op een posttrein waarbij het voor die tijd astronomische bedrag van 2.6 miljoen pond was buitgemaakt. Wilson en Biggs zaten elk een gevangenisstraf uit van dertig jaar. In oktober 1966 ont- stond grote consternatie toen wederom een beruchte gedetineerde kans zag te ont- snappen. Dit keer betrof het George Blake, die in 1961 tijdens een breed in de media uitgemeten proces tot maar liefst tweeënveertig jaar gevangenisstraf was veroordeeld vanwege zijn spionageactiviteiten voor de voormalige Sovjet-Unie.

Naar aanleiding van de ontsnapping van Blake werd een onderzoekscommissie in het leven geroepen onder leiding van Lord Mountbatten of Burma.218 De commissie werd gevraagd aanbevelingen te doen ter verbetering van de beveiliging van de inrichtin- gen. Een van de door het Home Office overgenomen aanbevelingen betrof de intro- ductie van een nieuw classificatiesysteem. Plaatsing binnen het gevangenissysteem zou voortaan meer moeten worden afgestemd op het beheersrisico van de gedeti- neerde. De tot dan toe gangbare allocatiecriteria – waaronder die van training and

treatment – zouden daaraan volledig ondergeschikt moeten worden gemaakt.

Mountbatten formuleerde een viertal ‘risicocategorieën’. Categorie A betrof gedeti- neerden van wie de ontsnapping hoogst gevaarlijk werd geacht voor het publiek, de politie of de nationale veiligheid. Bij categorie B ging het om gedetineerden voor wie het hoogste beveiligingsniveau niet noodzakelijk was, maar voor wie ontsnapping wel heel moeilijk moest worden gemaakt. Categorie C bestond uit gedetineerden die wel bewaking behoefden, maar niet de capaciteit of de hulpmiddelen hadden om een ontsnappingspoging te plannen. Categorie D ten slotte betrof gedetineerden ten aanzien van wie het vertrouwen bestond dat zij hun straf in een open inrichting zou-

217 Vgl. King & Morgan 1980, ‘The Future of the Prison System’, p. 19.

218 Home Office, Report of the Inquiry into Prison Escapes and Security by The Earl Mountbatten of Burma, Cmnd 3175 (London: HMSO 1966).

den uitzitten. Gedurende de detentie zou met intervallen moeten worden bezien of het risicoprofiel behoefde te worden bijgesteld. Mountbatten stelde tevens voor om categorie A gedetineerden te concentreren in een speciaal te bouwen zwaar beveilig- de inrichting. Dit zou een versoepeling van het beveiligingsniveau in de overige inrich- tingen mogelijk moeten maken. Tot het bij elkaar plaatsen van categorie A gedeti- neerden kwam het uiteindelijk echter niet. Het ministerie vreesde onaanvaardbare beheersrisico’s, omdat het zou gaan om een groep die vanwege hun vaak lange straf- fen weinig of niets te verliezen hebben. In plaats daarvan koos men voor een andere strategie, bekend geworden onder de noemer ‘dispersal policy’. De groep meest be- heersgevaarlijke gedetineerden zou voortaan worden verspreid over een aantal spe- ciaal daarvoor aangepaste inrichtingen door het land.

De aanbevelingen van Mountbatten misten hun uitwerking niet.219 Het aantal ont- snappingen nam in de jaren na het rapport inderdaad af. Daar stond tegenover dat het leven in de inrichtingen er niet eenvoudiger op werd. Zo noodzaakte het ver- scherpte toezicht tot soms ingrijpende beperkingen van de bewegingsvrijheid. Ook kwam de doorstroming naar de open inrichtingen onder druk te staan (en daarmee de mogelijkheden om in aanmerking te komen voor vervroegde invrijheidstelling).220 De

gevolgen van de toegenomen aandacht voor beveiliging lieten zich uiteraard vooral gevoelen in de inrichtingen waar de categorie A gevangenen werden opgehouden. De effecten straalden echter ook uit naar de overige inrichtingen. Zo waren er grote in- vesteringen nodig om het beveiligingsniveau in de ‘dispersal prisons’ op orde te bren- gen (denk aan de installatie van bewakingscamera’s, betere communicatiemiddelen, hondenbrigades, etc.). Dit legde een zware wissel op de toch al schaarse financiële middelen, en ging vooral ten koste van de budgetten voor inrichtingen waar de nood- zaak tot het treffen van beveiligingsmaatregelen minder urgent was. De dispersal

prisons werden bovendien ontzien bij het verwerken van de grote aantallen gedeti-

neerden, hetgeen de capaciteitsproblematiek voor de overige inrichtingen nog eens extra verergerde.

Een factor ten slotte, die ook zeker bijdroeg aan de sfeer van crisis in het gevangenis- wezen, was de aanhoudende arbeidsonrust onder het geüniformeerde personeel.221

Slechte salariëring, het ontbreken van carrièreperspectieven, structurele onderbezet- ting en overwerk hadden het moreel van de cipiers geen goed gedaan. Er heerste on- vrede en ook verwarring over de eigen rol in een systeem dat in steeds grotere mate beheerst leek te worden door gedragsdeskundigen, therapeuten en welzijnswerkers. De cipiers kregen bovendien te maken met een mondiger clientèle, die zich ook nog eens begon te organiseren in belangenverenigingen zoals de in 1972 opgerichte Nati-

onal Prisoners’ Movement (PROP). De frustratie kwam meestal tot ontlading in werk-

onderbrekingen en andere acties van ontwrichtende aard. Een enkele keer ook waren er berichten over cipiers die zich te buiten gingen aan intimidatie en geweldpleging jegens gevangenen. De gespannen verhoudingen werkten op hun beurt weer verzet

219 Zie: King & Morgan 1980, ‘The Future of the Prison System’, p. 74-75.

220 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 69.

strafte en meer beheersgevaarlijke gedetineerden verbleven, werden enigszins ont- zien. Dit maakte de situatie in de lokale gevangenissen des te nijpender. Gedetineer- den verbleven hier soms het grootste gedeelte van de dag op cel, simpelweg omdat een gebrek aan personeel en ruimte de organisatie van arbeid, educatie en recreatie zo goed als onmogelijk maakte.

Een ander probleem wordt in de literatuur wel ‘the crisis of containment’ genoemd: er was ieder jaar weer sprake van een groot aantal ontsnappingen uit de penitentiaire in- richtingen. Dit probleem speelde eigenlijk al sinds het begin van de 20e eeuw, een peri-

ode waarin men naar aanleiding van de adviezen van de Commissie Gladstone begon te experimenteren met de versoepeling van de regimes en de introductie van open in- richtingen. Dit waren zonder twijfel substantiële verbeteringen ten opzichte van de oude situatie. De keerzijde was echter dat deze nieuwe focus op resocialisatie kennelijk ten koste ging van wat toch wel het primaire doel van de gevangenis mag heten, na- melijk het binnenhouden van gedetineerden.217 Het gebrekkige beveiligingsniveau van

de inrichtingen kwam halverwege de jaren zestig plotseling in het middelpunt van de belangstelling te staan naar aanleiding van een serie spraakmakende ontsnappingen. In 1964 en 1965 wisten onder andere Charles Wilson en Ronny Biggs de benen te ne- men. Beiden genoten grote bekendheid bij het publiek, omdat zij deel hadden geno- men aan de zogenaamde ‘great train robbery’ van 1963, een overval op een posttrein waarbij het voor die tijd astronomische bedrag van 2.6 miljoen pond was buitgemaakt. Wilson en Biggs zaten elk een gevangenisstraf uit van dertig jaar. In oktober 1966 ont- stond grote consternatie toen wederom een beruchte gedetineerde kans zag te ont- snappen. Dit keer betrof het George Blake, die in 1961 tijdens een breed in de media uitgemeten proces tot maar liefst tweeënveertig jaar gevangenisstraf was veroordeeld vanwege zijn spionageactiviteiten voor de voormalige Sovjet-Unie.

Naar aanleiding van de ontsnapping van Blake werd een onderzoekscommissie in het leven geroepen onder leiding van Lord Mountbatten of Burma.218 De commissie werd gevraagd aanbevelingen te doen ter verbetering van de beveiliging van de inrichtin- gen. Een van de door het Home Office overgenomen aanbevelingen betrof de intro- ductie van een nieuw classificatiesysteem. Plaatsing binnen het gevangenissysteem zou voortaan meer moeten worden afgestemd op het beheersrisico van de gedeti- neerde. De tot dan toe gangbare allocatiecriteria – waaronder die van training and

treatment – zouden daaraan volledig ondergeschikt moeten worden gemaakt.

Mountbatten formuleerde een viertal ‘risicocategorieën’. Categorie A betrof gedeti- neerden van wie de ontsnapping hoogst gevaarlijk werd geacht voor het publiek, de politie of de nationale veiligheid. Bij categorie B ging het om gedetineerden voor wie het hoogste beveiligingsniveau niet noodzakelijk was, maar voor wie ontsnapping wel heel moeilijk moest worden gemaakt. Categorie C bestond uit gedetineerden die wel bewaking behoefden, maar niet de capaciteit of de hulpmiddelen hadden om een ontsnappingspoging te plannen. Categorie D ten slotte betrof gedetineerden ten aanzien van wie het vertrouwen bestond dat zij hun straf in een open inrichting zou-

217 Vgl. King & Morgan 1980, ‘The Future of the Prison System’, p. 19.

218 Home Office, Report of the Inquiry into Prison Escapes and Security by The Earl Mountbatten of Burma, Cmnd 3175 (London: HMSO 1966).

den uitzitten. Gedurende de detentie zou met intervallen moeten worden bezien of het risicoprofiel behoefde te worden bijgesteld. Mountbatten stelde tevens voor om categorie A gedetineerden te concentreren in een speciaal te bouwen zwaar beveilig- de inrichting. Dit zou een versoepeling van het beveiligingsniveau in de overige inrich- tingen mogelijk moeten maken. Tot het bij elkaar plaatsen van categorie A gedeti- neerden kwam het uiteindelijk echter niet. Het ministerie vreesde onaanvaardbare beheersrisico’s, omdat het zou gaan om een groep die vanwege hun vaak lange straf-