• No results found

4. Gevangenisstraf in Engeland en Wales

4.3. Straffen van onbepaalde duur

4.3.1. De facultatieve levenslange gevangenisstraf

Wie in de jaren tachtig van de vorige eeuw op zoek ging naar specifieke wetgeving met betrekking tot de discretionary life sentence, kwam bedrogen uit. Levenslang is bij deze straf namelijk strikt genomen een strafmaximum. De straf is nooit als sanctie- modaliteit in speciaal daartoe dienende wetgeving in het leven geroepen.144 In para-

graaf 4.2.1. hebben we kunnen zien dat het merendeel van de Engelse delicten een wettelijk strafmaximum kende. Dit maximum mocht bij de straftoemeting niet wor- den overschreden, waardoor de rechterlijke beslissingsvrijheid aan een (overigens vaak hoge) bovengrens was gebonden. Bij delicten waarvoor levenslang kon worden opgelegd, ontbrak een dergelijke beperking. De rechter stond in zo’n geval een breed scala aan afdoeningsmogelijkheden tot zijn beschikking. Hij kon opteren voor een tij- delijke gevangenisstraf, in duur variërend van enkele dagen tot (in extreme gevallen) wel 30 of 40 jaar.145 Hij kon ook kiezen voor een sanctie met een therapeutisch karak- ter, of, maar dat liet zich minder goed denken, voor bijvoorbeeld een boete. Het spe- cifieke van een levenslange gevangenisstraf was nu dat de rechter – wanneer hij meende dat een gevangenisstraf aangewezen was, maar hij nog niet kon overzien hoe lang de detentie zou moeten gaan duren – ook kon kiezen voor een vrijheidsbe- nemende staf van onbepaalde duur.

Ten tijde van de periode die centraal staat in dit deel van het onderzoek, kende men in Engeland en Wales diverse delicten die met een levenslange gevangenisstraf werden bedreigd. Dit aantal is imposant, zeker in vergelijking met onze Nederlandse situatie. In zijn rapport uit 1978 somde de ACPS er een zestigtal op.146 Daarbij moet ter relati-

vering overigens worden opgemerkt dat het merendeel van deze delicten nimmer tot

144 Thomas 1970, ‘Principles of Sentencing’, p. 273.

145 Dergelijk uitzonderlijk lange straffen werden bijvoorbeeld opgelegd in de nasleep van de

‘Great train robbery’ uit de jaren zestig van de vorige eeuw. De hoofdverdachten in die zaak werden voor hun aandeel in de overval veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf. Zie: Wilson

and others (1967) 48 Cr.Appr.R. 329.

146 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, Appendix N, p. 214-216.

levenslange gevangenisstraffen heeft geleid. Voorbeelden van delicten waarbij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf frequenter voorkwam, vinden we in de

Offences against the Person Act 1861 (‘manslaughter’ en ‘wounding with intent to do

grievous bodily harm’), de Sexual Offences Act 1956 (‘rape’, ‘sexual intercourse with a girl under 13’, ‘incest’ en ‘buggery’), de Theft Act 1968 (‘robbery’ en ‘aggravated bur- glary’) en ten slotte de Criminal Damage Act 1971 (‘criminal damage with intent to en- danger life’ en ‘arson’).

Hoe vaak werden levenslange gevangenisstraffen die facultatief waren nu eigenlijk daadwerkelijk opgelegd? Het rapport van ACPS geeft een aardig beeld van de straf- toemetingspraktijk in de desbetreffende periode. Uit statistisch materiaal opgeno- men in een van de bijlagen, komt naar voren dat het totale aantal levenslang gestraf- ten in Engeland en Wales gedurende de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een enorme vlucht nam.147 Telden de Engelse inrichtingen in 1957 nog slechts 122 zo-

genaamde ‘lifers’, nog geen twee decennia later, in 1976, was dat aantal vertienvou- digd tot maar liefst 1.228. Facultatieve en verplichte levenslange gevangenisstraffen zijn in deze cijfers samengenomen. Een belangrijk deel van deze groei laat zich dan ook verklaren door het feit dat in 1965 de verplichte doodstraf voor het delict ‘murder’ was afgeschaft. Aan verdachten die nadien schuldig werden bevonden aan dit delict, moest voortaan verplicht levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.148 De cijfers

van de ACPS geven evenwel ook blijk van een drastische toename gedurende dezelf- de periode van het aantal levenslange vonnissen die facultatief waren: in 1958 werd 32 maal een levenslange gevangenisstraf uitgesproken, waarvan 12 keer een faculta- tieve. In 1976 was het totale aantal gestegen tot 146, waarvan 49 facultatief. Deze toename hing volgens de ACPS samen met het feit dat rechters de sanctie vanaf hal- verwege de jaren zestig vaker zijn gaan opleggen voor zogenaamde ‘non-homicidal offences’ (denk aan delicten als ‘rape’, ‘arson’ en ‘armed robbery’). Interessant is de conclusie die de ACPS daaruit trekt: kennelijk, zo stelt men in het rapport, zijn de ho- ven ten aanzien van hun bevoegdheid om levenslange gevangenisstraffen op te leg- gen op enig moment een andere koers gaan varen.149

4.3.1.1. Rechtvaardigende overwegingen: de zaken Grantham en Hodgson

Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw zien we in de jurisprudentie van het Court of

Criminal Appeal en diens opvolger het Court of Appeal een aantal criteria tot ontwikke-

ling komen, die het toepassingsbereik van de levenslange gevangenisstraf nader normeren. Hieruit blijkt onder meer dat de facultatieve variant in de praktijk niet zo- zeer werd gezien als ultieme vorm van vergelding (‘tariff-based’), maar hoofdzakelijk diende ter bestraffing van een specifieke categorie delinquenten.150 Thomas om-

147 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 98-105 en 217-221 (Appendix O).

148 De mandatory life sentence for murder zal in de volgende paragraaf nader worden behandeld. 149 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 103.

150 Interessant is de vraag of een ‘tariff-based’ life sentence in die dagen eigenlijk überhaupt wel

aanvaardbaar werd geacht. Thomas noemt in de eerste editie van zijn Principles of Senten-

We zullen verderop in deze studie zien dat deze poging tot zelfregulering door de rechterlijke macht een vergeefse is gebleken. De regering zou spoedig haar heil zoe- ken tot meer dwingende maatregelen om de straftoemetingspraktijk nader te struc- tureren.

4.3. Straffen van onbepaalde duur

Richten we nu de blik op de zogenaamde ‘indeterminate sentences’: straffen van on- bepaalde duur. Het bijzondere van dit type sancties is dat op het moment van opleg- gen ervan nog niet hoeft vast te staan hoelang de detentie uiteindelijk zal duren. Deze beslissing wordt in de regel pas genomen in een later stadium, tijdens de executie, door de Parole Board of een minister in het kader van de vervroegde vrijlating. Twee van dit soort sancties zullen hier worden besproken: de zogenaamde ‘discretionary li- fe sentence’ en de ‘mandatory life sentence for murder’.

4.3.1. De facultatieve levenslange gevangenisstraf

Wie in de jaren tachtig van de vorige eeuw op zoek ging naar specifieke wetgeving met betrekking tot de discretionary life sentence, kwam bedrogen uit. Levenslang is bij deze straf namelijk strikt genomen een strafmaximum. De straf is nooit als sanctie- modaliteit in speciaal daartoe dienende wetgeving in het leven geroepen.144 In para-

graaf 4.2.1. hebben we kunnen zien dat het merendeel van de Engelse delicten een wettelijk strafmaximum kende. Dit maximum mocht bij de straftoemeting niet wor- den overschreden, waardoor de rechterlijke beslissingsvrijheid aan een (overigens vaak hoge) bovengrens was gebonden. Bij delicten waarvoor levenslang kon worden opgelegd, ontbrak een dergelijke beperking. De rechter stond in zo’n geval een breed scala aan afdoeningsmogelijkheden tot zijn beschikking. Hij kon opteren voor een tij- delijke gevangenisstraf, in duur variërend van enkele dagen tot (in extreme gevallen) wel 30 of 40 jaar.145 Hij kon ook kiezen voor een sanctie met een therapeutisch karak- ter, of, maar dat liet zich minder goed denken, voor bijvoorbeeld een boete. Het spe- cifieke van een levenslange gevangenisstraf was nu dat de rechter – wanneer hij meende dat een gevangenisstraf aangewezen was, maar hij nog niet kon overzien hoe lang de detentie zou moeten gaan duren – ook kon kiezen voor een vrijheidsbe- nemende staf van onbepaalde duur.

Ten tijde van de periode die centraal staat in dit deel van het onderzoek, kende men in Engeland en Wales diverse delicten die met een levenslange gevangenisstraf werden bedreigd. Dit aantal is imposant, zeker in vergelijking met onze Nederlandse situatie. In zijn rapport uit 1978 somde de ACPS er een zestigtal op.146 Daarbij moet ter relati-

vering overigens worden opgemerkt dat het merendeel van deze delicten nimmer tot

144 Thomas 1970, ‘Principles of Sentencing’, p. 273.

145 Dergelijk uitzonderlijk lange straffen werden bijvoorbeeld opgelegd in de nasleep van de

‘Great train robbery’ uit de jaren zestig van de vorige eeuw. De hoofdverdachten in die zaak werden voor hun aandeel in de overval veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf. Zie: Wilson

and others (1967) 48 Cr.Appr.R. 329.

146 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, Appendix N, p. 214-216.

levenslange gevangenisstraffen heeft geleid. Voorbeelden van delicten waarbij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf frequenter voorkwam, vinden we in de

Offences against the Person Act 1861 (‘manslaughter’ en ‘wounding with intent to do

grievous bodily harm’), de Sexual Offences Act 1956 (‘rape’, ‘sexual intercourse with a girl under 13’, ‘incest’ en ‘buggery’), de Theft Act 1968 (‘robbery’ en ‘aggravated bur- glary’) en ten slotte de Criminal Damage Act 1971 (‘criminal damage with intent to en- danger life’ en ‘arson’).

Hoe vaak werden levenslange gevangenisstraffen die facultatief waren nu eigenlijk daadwerkelijk opgelegd? Het rapport van ACPS geeft een aardig beeld van de straf- toemetingspraktijk in de desbetreffende periode. Uit statistisch materiaal opgeno- men in een van de bijlagen, komt naar voren dat het totale aantal levenslang gestraf- ten in Engeland en Wales gedurende de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een enorme vlucht nam.147 Telden de Engelse inrichtingen in 1957 nog slechts 122 zo-

genaamde ‘lifers’, nog geen twee decennia later, in 1976, was dat aantal vertienvou- digd tot maar liefst 1.228. Facultatieve en verplichte levenslange gevangenisstraffen zijn in deze cijfers samengenomen. Een belangrijk deel van deze groei laat zich dan ook verklaren door het feit dat in 1965 de verplichte doodstraf voor het delict ‘murder’ was afgeschaft. Aan verdachten die nadien schuldig werden bevonden aan dit delict, moest voortaan verplicht levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.148 De cijfers

van de ACPS geven evenwel ook blijk van een drastische toename gedurende dezelf- de periode van het aantal levenslange vonnissen die facultatief waren: in 1958 werd 32 maal een levenslange gevangenisstraf uitgesproken, waarvan 12 keer een faculta- tieve. In 1976 was het totale aantal gestegen tot 146, waarvan 49 facultatief. Deze toename hing volgens de ACPS samen met het feit dat rechters de sanctie vanaf hal- verwege de jaren zestig vaker zijn gaan opleggen voor zogenaamde ‘non-homicidal offences’ (denk aan delicten als ‘rape’, ‘arson’ en ‘armed robbery’). Interessant is de conclusie die de ACPS daaruit trekt: kennelijk, zo stelt men in het rapport, zijn de ho- ven ten aanzien van hun bevoegdheid om levenslange gevangenisstraffen op te leg- gen op enig moment een andere koers gaan varen.149

4.3.1.1. Rechtvaardigende overwegingen: de zaken Grantham en Hodgson

Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw zien we in de jurisprudentie van het Court of

Criminal Appeal en diens opvolger het Court of Appeal een aantal criteria tot ontwikke-

ling komen, die het toepassingsbereik van de levenslange gevangenisstraf nader normeren. Hieruit blijkt onder meer dat de facultatieve variant in de praktijk niet zo- zeer werd gezien als ultieme vorm van vergelding (‘tariff-based’), maar hoofdzakelijk diende ter bestraffing van een specifieke categorie delinquenten.150 Thomas om-

147 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 98-105 en 217-221 (Appendix O).

148 De mandatory life sentence for murder zal in de volgende paragraaf nader worden behandeld. 149 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 103.

150 Interessant is de vraag of een ‘tariff-based’ life sentence in die dagen eigenlijk überhaupt wel

aanvaardbaar werd geacht. Thomas noemt in de eerste editie van zijn Principles of Senten-

schrijft het in zijn Principles of Sentencing aldus:

‘The sentence is reserved for persons who have committed offences of substantial gravity and who appear to be suffering from some disorder of personality or instability of character which makes them likely to commit grave offences in the future if left at large or released from a fixed term of imprisonment.’151

De discretionary life sentence werd gezien als een ‘individualised sentence’, bedoeld voor gevaarlijke, gestoorde delinquenten die zich aan ernstige strafbare feiten had- den schuldig gemaakt. De sanctie was bovendien een ultimum remedium. Pas wan- neer geen therapeutisch alternatief (‘hospital order’ of ‘probation order with psychia- tric requirement’) voorhanden was en een vrijheidsbeneming van bepaalde duur – vanwege het voortdurende recidivegevaar – evenmin soelaas kon bieden, kwam een veroordeelde voor een levenslange straf in aanmerking.

Uit de jurisprudentie uit deze periode blijkt dat rechters, ter rechtvaardiging van de oplegging van een facultatieve levenslange gevangenisstraf, grofweg twee soorten argumenten hanteerden. Een eerste manier van redeneren laat zich vooral in de wat oudere jurisprudentie ontwaren. Het betreft de enigszins merkwaardige overweging dat de levenslange gevangenisstraf wordt toegemeten ‘in mercy to the offender’. Een klassiek voorbeeld van een dergelijke argumentatie is te vinden in de zaak Grantham uit 1955.152 De verdachte in deze zaak had iemand opzettelijk beschoten in een po-

ging hem te doden. Er was sprake van eerdere veroordelingen (eenmaal voor inbraak en eenmaal voor geweldpleging met een mes) en deskundigen hadden verdachte ge- typeerd als iemand met een ‘uncontrolable temper’. De verdachte was in eerste instan- tie veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar, maar deze sanctie werd door het

Court of Criminal Appeal vernietigd en vervangen door levenslang. Daarbij verwees

het hof naar section 27 van de Prison Act 1952, waarin een bevoegdheid was neerge- legd, toekomende aan de Home Secretary, om levenslange gevangenisstraffen op elk gewenst moment (voorwaardelijk) te kunnen beëindigen.153 Het Court of Criminal Ap-

peal motiveerde zijn beslissing als volgt:

‘If after a considerable period the Secretary of State comes to the conclusion that it is a case in which this man can be safely released, he can release him […] We think in view of the gravity of the case which would justify a sentence of imprisonment for life

(Kearns, p. 278). Hij gaat er verder niet expliciet op in. Het typeert mogelijk vooral de tijd- geest: het was op dat moment kennelijk nog geen issue. Inmiddels zijn de opvattingen gewij- zigd. De mogelijkheid om een levenslange gevangenisstraf op te leggen welke primair wordt gegrond in de uitzonderlijke ernst van de feiten vindt sinds 2003 expliciet erkenning in sche- dule 21 bij de Criminal Justice Act 2003. Deze zogenaamde ‘whole life tariffs’ hebben aanlei- ding gegeven tot diverse uitspraken van het EHRM. Laatstelijk nog heeft deze bevoegdheid de toets van art. 3 EVRM doorstaan. Zie in dit verband Hutchinson v United Kingdom App no 57592/08 (ECHR, 17 January 2017).

151 Thomas 1979, ‘Principles of Sentencing’, p. 301.

152 Grantham [1955] Crim.L.R. 386. Zie ook: Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sen-

tences of Imprisonment: A Review of Maximum Penalties’, p. 222.

153 Deze bevoegdheid was oorspronkelijk in het leven geroepen in art. 57(1) Criminal Justice Act 1948. De wet kende geen soortgelijke regeling voor straffen van bepaalde duur.

[…] we are giving him the sentence in mercy to him in order that there may be an un- fettered exercise of discretion of the Secretary of State.154

Een levenslange gevangenisstraf dus, omdat deze vorm van vrijheidsbeneming ge- zien de flexibiliteit ervan ten voordele van verdachte zou strekken.

Het argument van de ‘merciful life sentence’ was bepaald niet onomstreden. De ACPS toonde zich in zijn rapport uit 1978 uiterst kritisch over deze wijze van sanctioneren.155 Het onbepaalde karakter van de sanctie zou zwaar drukken op het gemoed van gede- tineerden. Bovendien, zo stelde de ACPS, bleek een levenslang gestrafte vaak langer in detentie te verblijven dan het geval zou zijn geweest ware hij tot een in duur be- perkte gevangenisstraf veroordeeld. Dit als gevolg van wat de ACPS ‘the natural con-

servatism of any system of executive release’ noemde. Het mercy-argument verloor

bovendien aan kracht met de inwerkingtreding van de Criminal Justice Act van 1967. De bevoegdheid tot invrijheidstelling van de Home Secretary werd in deze wetgeving aan beperkingen onderworpen (onder meer door het verplicht stellen van een aanbe- veling van de Parole Board). Daarnaast creëerde de wet ook een mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling voor gedetineerden veroordeeld tot gevangenis- straffen van bepaalde duur. Een soortgelijke regeling had voordien ontbroken. Vanaf de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw doemt in diverse uit- spraken van het Court of Appeal een tweede lijn van argumenteren op. Het arrest in de zaak Hodgson uit 1967 kan worden gezien als een van de belangrijkste componenten van deze nieuwe richting.156 De klager in deze zaak was schuldig bevonden aan – on- der meer – de brute verkrachting van een tweetal jonge vrouwen. Ondanks zijn nog jonge leeftijd van drieëntwintig jaar was hij in het verleden reeds meermalen veroor- deeld geweest voor geweldsdelicten jegens jonge vrouwen en meisjes. De lagere rechter legde hem levenslang op uit een oogpunt van bescherming van de maat- schappij. De veroordeelde richtte zich vervolgens tot het Court of Appeal met het ver- zoek de hem opgelegde sanctie te heroverwegen. Dit verzoek werd afgewezen. Het hof formuleerde daarbij een drietal criteria, welke de beslissing tot toemeting van een levenslange straf zou kunnen dragen:

‘When the following conditions are satisfied, a sentence of life imprisonment is in our opinion justified: (1) where the offence or offences are in themselves grave enough to require a very long sentence; (2) where it appears from the nature of the offences or from the defendant’s history that he is a person of unstable character likely to commit such offences in the future; and (3) where if the offences are committed the conse- quences to others may be specially injurious, as in the case of sexual offences or crimes of violence.’

Duidelijk is dat deze argumentatie overeenkomsten vertoonde met die in de zaak Grantham. Voorop stond immers dat levenslang slechts aan de orde kon zijn in geval

154 Citaat afkomstig uit: Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprison-

ment: A Review of Maximum Penalties’, p. 223.

155 Advisory Council on the Penal System 1978, ‘Sentences of Imprisonment: A Review of Maxi-

mum Penalties’, p. 104-105.

schrijft het in zijn Principles of Sentencing aldus:

‘The sentence is reserved for persons who have committed offences of substantial gravity and who appear to be suffering from some disorder of personality or instability of character which makes them likely to commit grave offences in the future if left at large or released from a fixed term of imprisonment.’151

De discretionary life sentence werd gezien als een ‘individualised sentence’, bedoeld voor gevaarlijke, gestoorde delinquenten die zich aan ernstige strafbare feiten had- den schuldig gemaakt. De sanctie was bovendien een ultimum remedium. Pas wan- neer geen therapeutisch alternatief (‘hospital order’ of ‘probation order with psychia- tric requirement’) voorhanden was en een vrijheidsbeneming van bepaalde duur – vanwege het voortdurende recidivegevaar – evenmin soelaas kon bieden, kwam een veroordeelde voor een levenslange straf in aanmerking.

Uit de jurisprudentie uit deze periode blijkt dat rechters, ter rechtvaardiging van de oplegging van een facultatieve levenslange gevangenisstraf, grofweg twee soorten argumenten hanteerden. Een eerste manier van redeneren laat zich vooral in de wat oudere jurisprudentie ontwaren. Het betreft de enigszins merkwaardige overweging dat de levenslange gevangenisstraf wordt toegemeten ‘in mercy to the offender’. Een klassiek voorbeeld van een dergelijke argumentatie is te vinden in de zaak Grantham