• No results found

Taal en lichamen als voertuigen van macht in productieve en repressieve zin

7. Het diversiteit-paradigma

7.2. Taal en lichamen als voertuigen van macht in productieve en repressieve zin

Postmoderne feministische hulpverleensters vestigen de aandacht op de wijzen waarop levens en levensverhalen beperkt worden door de beschikbare culturele verhalen - ‘vertogen’ - die het materiaal leveren voor de vormgeving van een eigen identiteit (Goldner 1997e). Tegelijkertijd zijn zij van mening dat dominante verhalen getransformeerd kunnen worden tot nieuwe, meer bevrijdende (zelf)verhalen.

Taal kan in de visie van deze hulpverleensters een subversieve, ontwrichtende werking hebben en dominante visies en betekenissen ondermijnen door ze uiteen te rafelen en tegen zichzelf te keren (Brown 1994; Goldner 1997c, 1997d, 1997e). Dit betekent dat mensen de dominante betekenissen, opvattingen en beelden van bijvoorbeeld

vrouwelijkheid of gezondheid kunnen verstoren of verwarren of er andere naast zetten. Op die manier kunnen groepen mensen invloed uitoefenen op de dominante culturele

betekenissystemen en zichzelf ‘inschrijven’ in de cultuur, en zo uit de marge van de samenleving treden (hooks 1989; 1990; 1994a).

Het lichaam is in het diversiteit-paradigma een interactief, sociaal en politiek gemedieerd verschijnsel: het is een arena of strijdplaats waar culturele invloeden en de uniciteit van mensen samenkomen, en een strijd plaatsvindt tussen de ervaringen en processen die van binnenuit het lichaam komen of in het lichaam plaatsvinden, en de invloeden uit de

het ware een voortdurend conflict tussen het lichaam dat je 'bent' - het geleefde lichaam - en het lichaam dat je 'hebt', dat wil zeggen het in maatschappelijke praktijken en culturele betekenissystemen geconstrueerde lichaam.2 Deze strijd kan leiden tot een splitsing in de wijze waarop het lichaam beleefd wordt en de sociaal-culturele betekenisgeving aan het lichaam, zodat het eigen lichaam alleen nog als iets buiten het zelf, door de ogen van een ander gezien en beleefd wordt (Nicolai 1997).

Lichamelijke klachten zijn in het diversiteit-paradigma betekenisvolle

uitdrukkingsvormen die een eigen verhaal ‘vertellen’ over de relatie van het zelf tot de buitenwereld (Kaschak 1992; Brown 1994; Nicolai 1997). Het kunnen signalen zijn van conflicten tussen individuele verlangens en behoeften enerzijds en de normen en

verwachtingen die de maatschappij aan mensen stelt anderzijds. Ze kunnen ook

uitdrukking geven aan datgene wat verzwegen is en aan de manier waarop dit zwijgen de relatie van het zelf tot de wereld heeft gevormd. Lichamelijke klachten zijn middelen om verdriet, leed en onmacht, maar ook woede, verzet en verlangens mee uit te drukken. Het lichaam is in het diversiteit-paradigma dan ook zowel een voertuig van onderdrukking, als een bron van wijsheid (van geleefde ervaring), van kracht en verzet:

‘The particular history of a body as a source of resilience or distress is centrally important. The body constitutes the first stimulus that a person offers to the social context; it provides the concrete reality in which subjective experiences of pain, pleasure, strength, and confusion reside. Attempts to change the body and to find environments that will offer a different series of responses to the body, are part of a broadly envisioned biological contribution to both risk and resilience, as is the body's very movement through the world. What is known in the body may yet be known nowhere else in a client's personal epistemologies, yet may be invaluable in the transformative process.’ (Brown 1994: 147)

Het sociaal en discursief geconstitueerde lichaam valt dus nooit volledig samen met het geleefde lichaam, het lichaam dat we 'zijn'. Psychoanalytisch geïnspireerde postmoderne feministische therapeuten spreken in dit verband over het verlangen van mensen dat nooit volledig verdwijnt, maar altijd 'voelbaar' blijft in het zelf (Flax 1990, 1993; Benjamin 1988, 1995). Dit is wat Flax (1990: 220) aanduidt als de ‘tragedie en komedie’ van het verlangen: het onttrekt zich aan onze rationele plannen en weigert zich te conformeren aan onze behoeften en onze wil. Maar juist in het ons 'vreemd-zijn' weet het verlangen te ontsnappen aan de onderdrukking en vervorming ervan en valt het zelf nooit samen met de cultuur of intersubjectieve relaties waarin het zich beweegt.

Het voorgaande betekent dat taal en lichamen in de visie van postmoderne feministische hulpverleensters niet alleen voertuigen van onderdrukking en bronnen van kwetsbaarheid zijn, maar ook (potentiële) bronnen van kracht en verzet. In de betekenisgeving aan het zelf en het eigen leven én in hun lichamen als de locus van hun geleefde ervaringen, ‘leven’ mensen de eigen werkelijkheid en ontwikkelen zij strategieën om te overleven (Kaschak 1992; Brown 1994; Nicolai 1997). Aan deze paradox van kracht en

kwetsbaarheid ligt een bepaalde opvatting van macht ten grondslag: macht is tegelijkertijd een productief en repressief proces. Postmoderne feministische hulpverleensters hebben dankbaar gebruik gemaakt van het werk van Foucault en zijn analyse van de wijzen waarop vertogen oftewel power/knowledge-praktijken het zelf doortrekken en lichamen, behoeften, sensaties en verlangens constitueren. Dit wordt ook wel aangeduid als biopower of somato-power3 (Hare-Mustin & Marecek 1990; Flax 1990, 1993; Goldner 1997c, 1997d, 1997e). Hiermee kunnen deze hulpverleensters de ‘subtiele’ en onzichtbare vormen

van onderdrukking van mensen via taal en lichamen onderbouwen. Maar onderdrukking of overheersing is niet de enige en ook niet de belangrijkste uitingsvorm van macht. Macht is in Foucault’s opvatting immers ook productief: het produceert subjecten, maakt kennis mogelijk, produceert betekenissen en veroorzaakt plezier. Met name in zijn latere werk laat Foucault meer ruimte voor de vrijheid die macht ook impliceert (Foucault 1995).4