• No results found

4. Feministische perspectieven in het Humanistisch Verbond en humanistisch raadswerk

4.5. Empowerment en zingeving in humanistisch raadswerk

In de confrontatie van het feministische verhaal in dit hoofdstuk met de vier verhalen uit het vorige hoofdstuk valt op dat het feministische verhaal zich op een aantal essentiële punten onderscheidt van (de meeste) andere verhalen. Die punten heb ik eerder aangeduid als kenmerken van empowerment.

Op de eerste plaats onderscheidt het feministische verhaal zich van het spirituele, narratieve en het eenvoudige verhaal door aandacht voor gender in het ontstaan van zingevingsvragen, de expressie ervan en omgang ermee. In de genoemde drie verhalen hebben zingevingsvragen en -processen een individueel-innerlijk karakter. Een

genderperspectief ontbreekt in het beluisteren van de verhalen van cliënten en het

onderzoeken van hun vragen of innerlijke processen. Het communicatieve verhaal vormt daarop een uitzondering, aangezien zingevingsvragen hierin expliciet gesitueerd worden in de institutionele en maatschappelijke krachtenvelden waarin deze zich aandienen. De contextualisering van zingevingsvragen komt hierin echter niet expliciet tot uitdrukking in een genderperspectief op zingevingsvragen.

In het verlengde daarvan valt op dat het feministische verhaal zich onderscheidt van het spirituele en narratieve verhaal door het politiserende en expliciet-normatieve karakter ervan. Het communicatieve verhaal en in mindere mate ook het eenvoudige verhaal getuigen, evenals het feministische verhaal, van een expliciete visie op het ‘goede leven’ en een gerichtheid op humanisering van de institutionele contexten waarin

raadslieden werkzaam zijn, zodat deze verhalen eveneens ‘politiserend’ genoemd kunnen worden.

Op de tweede plaats zien we een belangrijk verschil tussen het feministische verhaal enerzijds en het spirituele, narratieve en het eenvoudige verhaal anderzijds in de sensitiviteit voor machtsverschillen op grond van sekse in de werkrelatie en werkwijze in het feministische verhaal. In het spirituele en narratieve verhaal wordt niet expliciet gesproken over macht; impliciet blijkt macht hierin echter net als in het eenvoudige verhaal gesitueerd te worden buiten de werkrelatie in het ‘systeemgeweld’ in organisaties en de materialistische cultuur. In het communicatieve verhaal zien we daarentegen dat de raadswerker bedacht moet zijn op het mogelijke geweld dat hij of zij uitoefent in de relatie tot de cliënt(e).

Ten slotte verschilt het feministische verhaal van het spirituele en narratieve

verhaal in die zin dat het mensen niet alleen een innerlijke transformerende kracht toedicht oftewel een innerlijke autonomie12, maar ook het vermogen tot handelen in de wereld en verruiming van de externe mogelijkheden tot zingeving. Zingeving krijgt in het

feministische evenals in het communicatieve (en in mindere mate het eenvoudige verhaal) ook een actieve dimensie. ‘De mens’ is in deze verhalen niet alleen een narratief maar ook een handelend zelf; zowel actor als narrator van het eigen levensverhaal.

Op grond van mijn bevindingen uit de literatuurstudie van feministische hulpverlening en humanistisch raadswerk en mijn analyse van de vragenlijsten en vraaggesprekken kan ik op de eerste plaats concluderen dat het feministische verhaal uitdrukking geeft aan een empowerment-benadering in praktijken van humanistisch raadswerk.

Op de tweede plaats is er sprake van een zekere verwantschap tussen het feministische verhaal en het communicatieve verhaal en op essentiële punten een onderscheid met het spirituele en het narratieve verhaal. Deze verschillen en

overeenkomsten wijzen op het bestaan van twee verschillende zwaartepunten oftewel profielen in humanistisch raadswerk.

Het eerste profiel kenmerkt zich door een gerichtheid op zingeving als individuele en innerlijke processen. Dit wordt gevormd door het spirituele en het narratieve verhaal. Het tweede profiel kenmerkt zich door een gerichtheid op zingeving als empowerment, waarin de werker behalve op individuele zingevingsprocessen ook gericht is op het ondersteunen van cliënten in het voeren van de regie over hun eigen leven, en op het eventueel veranderen van het beleid en de cultuur van organisaties waarin hij of zij werkzaam is. Dit profiel is terug te vinden in het communicatieve verhaal en het

feministische verhaal. Maar beide tonen onderling weer interessante verschillen, met name in hun machtsopvatting.

Het eenvoudige verhaal lijkt een tussenpositie in te nemen tussen beide profielen. Het draagt weliswaar elementen van empowerment in zich, maar op een minder

uitgesproken wijze dan het feministische en communicatieve verhaal. In de nadruk op eenvoud en verbondenheid in het werken met cliënten toont het tevens een grote verwantschap met het spirituele en narratieve verhaal. In die zin vormt dit verhaal de verbinding tussen de beide profielen.

Mijn voorlopige conclusie is dat empowerment als dialogisch concept kan dienen tussen de theorie en praktijk van feministische hulpverlening enerzijds en de theorie en praktijk van humanistisch raadswerk anderzijds. Empowerment maakt verschillende punten zichtbaar waarop een convergentie mogelijk is tussen feministische hulpverlening en humanistisch raadswerk en biedt zodoende openingen voor een dialoog tussen deze praktijken. In de

volgende fase van dit onderzoek zal ik onderzoeken hoe empowerment in feministische hulpverlening gedacht kan worden.

Empowerment staat - afhankelijk van de stroming in feministische hulpverlening - voor processen van en tussen personen, in groepen en gemeenschappen en in de

samenleving in haar totaliteit. Ik ga specifiek in op de betekenis van empowerment in een hulpverleningscontext en de wijze waarop hulpverleensters de empowerment van cliënten met hun professionele handelen kunnen ondersteunen dan wel in werking zetten. Daartoe onderzoek ik de achterliggende perspectieven (zoals de subject- en machtsopvatting en visie op ontstaan van problemen en klachten van vrouwen), waarden en overtuigingen van feministische hulpverleensters, als ook hun handelwijze en gerichtheid. Uit de drie

stromingen in feministische hulpverlening (zie hoofdstuk 2) kan ik verschillende

paradigmata13 van empowerment afleiden. Ik heb de paradigmata vernoemd naar de centrale waarde in de verschillende stromingen: in de politieke stroming is dat autonomie, in de cultuurkritische stroming is dat connectie oftewel relatie, en in de postmoderne stroming is dat diversiteit.

In de weergave van de paradigmata houd ik de taal aan van de theoretische kaders en stromingen waaruit ik put. Dat betekent dat in het autonomie-paradigma het politieke taalspel van onderdrukking domineert; in het relatie-paradigma het psychologische (en in mindere mate spirituele) taalgebruik van de cultuurkritische stroming; en dat het

diversiteit-paradigma meer filosofisch-theoretisch klinkt, hoewel hierin uiteenlopende

theoretische kaders en dus talen bij elkaar komen. In die zin vertelt dit derde paradigma ook letterlijk het verhaal van de diversiteit. In het volgende hoofdstuk werk ik het autonomie-paradigma verder uit; in de hoofdstukken 6 en 7 ga ik op het relatie- respectievelijk het diversiteit-paradigma.