• No results found

4. Feministische perspectieven in het Humanistisch Verbond en humanistisch raadswerk

4.2. Feministische perspectieven in humanistisch raadswerk

Ik heb schriftelijke vragenlijsten5 ontwikkeld en verzonden naar alle humanistisch raadslieden die begin 1997 via het Humanistisch Verbond in de werkvelden zorg, justitie en defensie werkzaam waren. In totaal betrof het 174 vragenlijsten. 42 raadslieden, te weten 26 vrouwen en 16 mannen, hebben de vragenlijsten ingevuld en teruggestuurd. Dit betekent dat bijna een kwart (24%) van de benaderde raadslieden (vrouwen iets minder - 23% - dan mannen, 27%) hebben meegewerkt aan dit vragenlijstonderzoek. Er waren geen opmerkelijke verschillen in respons tussen de werkvelden (zie bijlage 4, tabel 1).

Naast vragen naar demografische gegevens om een beeld te krijgen van de

respondentengroep6, heb ik in de vragenlijsten vragen opgenomen met betrekking tot de bekendheid en affiniteit van raadslieden met feministische hulpverlening. Het doel daarvan was om meer inzicht te krijgen in de kennis en attitude van humanistisch raadslieden ten aanzien van feministische hulpverlening en feminisme en in de mate waarin een

feministische visie en uitgangspunten worden toegepast in het werk.

Van de 26 raadsvrouwen die de vragenlijst hebben ingevuld en geretourneerd, geven 12 aan kennis over vrouwenhulpverlening en/of ervaring in de

vrouwenhulpverlening te hebben.7 Deze kennis en ervaring hebben zij opgedaan in onder meer FORT-groepen (Feministische Oefengroepen Radicale Therapie), in de hulpverlening aan seksueel misbruikte vrouwen, in het begeleiden van vrouwengroepen, bij

werkzaamheden voor stichting De Maan, in een Blijf van m’n Lijf huis, bij de telefonische hulpdienst Vrouwen bellen Vrouwen, bij Vrouwen tegen Verkrachting, als cliënte in de vrouwenhulpverlening en door middel van trainingen, cursussen en workshops.

Van de raadsmannen zeggen 10 van de 16 respondenten bekend te zijn met vrouwenhulpverlening. Dat betekent dat van alle respondenten meer dan de helft (!) aangeeft bekend te zijn met vrouwenhulpverlening.8

De raadslieden die zeggen bekend te zijn met vrouwenhulpverlening, wijzen op mijn vraag naar de visie van vrouwenhulpverlening bijna allen op de rol van ‘onderdrukking’ of ‘achterstand’ van vrouwen, op de ‘maatschappelijke ongelijkheid tussen de seksen’ en/of de sekse-socialisatie in het ontstaan van problemen. Een raadsman verwoordt de visie in vrouwenhulpverlening als volgt:

‘Vrouwenhulpverlening heeft bijzondere aandacht voor de samenhang tussen de problematiek waarvoor hulp wordt gezocht en bijvoorbeeld sekse-specifieke socialisatie en machtsverhoudingen. Daarnaast hebben de problemen die in onze samenleving veel bij vrouwen voorkomen de aandacht, zoals

eetstoornissen, afhankelijkheidsproblematiek, schuldgevoelens, problemen in het combineren van verschillende posities (moeder, echtgenote,

werkneemster).’

Een aantal respondenten benoemt een andere visie, die eerder kenmerkend is voor de cultuurkritische stroming in feministische hulpverlening (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.2.). Zij stellen dat ‘feminisering van de samenleving: waardering voor het zogenaamd vrouwelijke’, of waardering van ‘de eigen aard van de vrouw’ kenmerkend is voor vrouwenhulpverlening. Vrouwenhulpverlening gaat volgens hen uit van de visie dat ‘vrouwen anders in het leven staan’.

Eén respondente ten slotte noemt de ‘ontwikkeling van het denken in termen van machtsongelijkheid tussen de seksen naar erkenning van diversiteit in seksespecifieke gedragingen’. Zij geeft daarmee aan op de hoogte te zijn van recente ontwikkelingen in vrouwenhulpverlening waarin aandacht uitgaat naar andere sociaal-culturele verschillen dan alleen gender (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.1.4.).

In de antwoorden van de respondenten zien we de drie eerder genoemde

stromingen in feministische hulpverlening terug. De visie die het meest genoemd wordt is echter die van de zogenaamde politieke stroming. Dat is ook niet verwonderlijk, omdat dit in de Nederlandse vrouwenhulpverlening tot op heden de dominante stroming is. Hetzelfde zien we terug in de uitgangspunten van vrouwenhulpverlening die de respondenten

noemen.

• Op de eerste plaats verwijzen zij naar het versterken van de autonomie van cliënten (22 maal) onder noemers als: ‘leren eigen keuzes te maken’; ‘vergroten

eigenwaarde’; ‘bevorderen van de keuzevrijheid’; ‘vergroten van de

zelfbeschikking’; ‘innerlijke en uiterlijke zelfbevrijding’; ‘nadruk op individuele ontplooiingskansen’; ‘assertiviteit’ en ‘eigen verantwoordelijkheid voor eigen leven’.

• Een ander veelgenoemd uitgangspunt is het contextualiseren van klachten en problemen. Dit wordt door 13 respondenten genoemd. Het komt tot uitdrukking in uitspraken als: ‘aandacht voor socialisatie’; ‘problemen in maatschappelijke context plaatsen, de-individualiseren’; ‘verhelderen sekse-specifieke rol’; ‘rolpatronen ter discussie stellen’ en ‘genderperspectief hanteren’.

• Drie respondenten noemen als uitgangspunt van vrouwenhulpverlening het benoemen van klachten en problemen in termen van overlevingsstrategieën en het aanspreken van vrouwen op hun kracht.

• Gelijkwaardigheid en symmetrie en het expliciet maken en inzetten van macht in het begeleidingsproces worden 7 respectievelijk 2 maal ingebracht.

• Vier respondenten noemen het ‘positief bevestigen van het vrouwelijke’ en

‘relationele verbondenheid’ als uitgangspunten van vrouwenhulpverlening. Dit zijn uitgangspunten die ontleend zijn aan de cultuurkritische stroming.

• Een aanzienlijk aantal respondenten (10) noemt groepswerk en de voordelen daarvan (‘herkenning’, ‘erkenning’, ‘solidariteit tussen vrouwen bevorderen’, ‘vrouwen voor vrouwen’) als uitgangspunt, hoewel dit eerder naar de setting en methode van vrouwenhulpverlening verwijst.

• Ook worden basale houdingsaspecten als ‘ondersteuning’, ‘zorg’, ‘respect’, ‘erkenning’ en ‘vertrouwen’ genoemd.

• Ten slotte kwamen ook ‘kinderopvang’, ‘gelijke beloning’, ‘integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt en van mannen in de zorgarbeid’ en ‘gelijke rechten voor mannen en vrouwen’ ter sprake. Dit zijn weliswaar aandachtspunten van de vrouwenbeweging, maar niet van de vrouwenhulpverlening.

Bij de groep raadsmannen en -vrouwen die bekend is met vrouwenhulpverlening ben ik nagegaan welk deel daarvan zegt deze kennis en/of ervaring ook in hun werk als

raadsvrouw of -man te hanteren. Van de 12 raadsvrouwen die bekend zijn met

vrouwenhulpverlening zegt de overgrote meerderheid (namelijk 11) in meer of mindere mate, en al dan niet expliciet, de visie en werkprincipes van de vrouwenhulpverlening in hun werk als raadsvrouw te hanteren. Van de raadsmannen is dit de helft (5). Als reden geven deze mannen en vrouwen aan dat het een adequate wijze van handelen is in de begeleiding van cliënten. Zij noemen in dit kader de resultaatgerichtheid van

vrouwenhulpverlening. Verder zou vrouwenhulpverlening een toetsingskader bieden voor het eigen handelen, een houvast, basis of grondpatroon. Ook vinden ze deze visie

belangrijk omdat zij gender, machtsongelijkheid en discriminatie aan de orde stelt. Ten slotte vinden ze de gerichtheid op zelfbeschikking en zelfredzaamheid belangrijk in het werken met cliënten.

Ik heb de respondenten ook gevraagd of zij zichzelf ‘humanistisch’, ‘feministisch’, ‘humanistisch én feministisch’ noemen of geen van beide (zie bijlage 4, tabel 2). Hun toelichting op de antwoorden is voor mij belangrijker dan hun zelfbenoeming, omdat deze het mogelijk maakt de uitspraken van de respondenten in het licht te plaatsen van

maatschappelijke opvattingen en beelden met betrekking tot feminisme en vrouwenhulpverlening.

De raadslieden die affiniteit hebben met het feminisme en het belang van de

vrouwenhulpverleningsvisie en -uitgangspunten in hun werk onderstrepen, geven daarvoor verschillende redenen. Zo stelt een humanistisch raadsvrouw dat het hanteren van de humanistische visie dat alle mensen in wezen gelijk zijn, nog niet betekent ‘dat het in de praktijk goed loopt’. Bewuste aandacht voor de achterstandspositie van vrouwen en positieve actie is volgens haar nodig om gelijkwaardigheid en een gelijke behandeling van vrouwen en mannen te bewerkstelligen. Een andere vrouw merkt op dat het humanistische principe dat de mens de kans moet krijgen en nemen om zich te ontplooien tot dat individu dat men kan en wil zijn, voor mannen en vrouwen verschillend uitpakt. Want ‘vrouwen zijn (meestal) opgegroeid met het idee dat ze moeten zijn, wat anderen van hun

verwachten.’ Dat betekent voor haar juist dat extra inspanningen nodig zijn om vrouwen te helpen om tot zelf-ontplooiing en zelfbeschikking te komen. Deze twee humanistisch raadsvrouwen hebben een eigen mix gemaakt van humanistische en feministische

uitgangspunten in hun werk, omdat zij feminisme als een belangrijke inspiratiebron ervaren in hun werk en leven. In de woorden van een van deze vrouwen:

‘het humanisme is de levensovertuiging waarin ik mij thuis ben gaan voelen en die is inspirerend naar mijn werk. Mijn eigen zoektocht als vrouw heeft geleid tot een sterk gekleurde feministische saus in mijn humanisme.’

Concluderend kan ik stellen dat meerdere raadslieden (16) affiniteit hebben met

vrouwenhulpverlening en aangeven feministische perspectieven te hanteren in het werken met cliënten. Alvorens te onderzoeken hoe deze perspectieven tot uitdrukking komen in hun professionele handelen, zal ik eerst ingaan op de uitspraken van de groep raadslieden die in de bespreking van de vragenlijsten tot nu toe buiten beschouwing zijn gebleven. Het betreft de respondenten die geen affiniteit hebben met vrouwenhulpverlening en feminisme of daar wel affiniteit mee hebben, maar om bepaalde redenen juist niet een feministische visie hanteren in hun werk. Ook hun uitspraken bieden belangrijke inzichten met

betrekking tot de onderzoeksvraag.

4.3. Beelden over feministische hulpverlening en feminisme in