• No results found

2.3. Kenmerken van feministische hulpverlening

2.3.2. Sensitiviteit voor macht/gender

Een tweede kenmerk van empowerment is de sensitiviteit voor macht/gender van de hulpverleenster. Macht/gender speelt een rol in de geleefde werkelijkheid35 van cliënten, in de werkrelatie met de cliënt(e) en in de methoden of werkwijzen die zij hanteert. Macht en

gender moeten in feministische hulpverlening gekoppeld worden gezien, dat wil zeggen dat gender het product is van machtsprocessen. Het afgelopen decennium is er bovendien meer aandacht gekomen voor andere sociaal-culturele verschillen als het resultaat van machtsprocessen, zoals etniciteit en seksuele gerichtheid.

Macht wordt in feministische hulpverlening op verschillende wijzen

geconceptualiseerd. In de politieke stroming wordt macht begrepen als een gelaagd begrip, dat tot uitdrukking komt in ongelijke machtsverhoudingen op persoonlijk, interpersoonlijk, collectief en/of maatschappelijk vlak. In de cultuurkritische stroming is er sprake van een dualistische machtsopvatting, waarin onderdrukkende, culturele staat tegenover

scheppende, relationele processen. In de postmoderne stroming ten slotte wordt macht beschouwd als productieve en repressieve processen die uiteenlopende (openlijke en subtiele) gedaanten aannemen en zich op uiteenlopende bestaansdimensies manifesteren.

Gender is een begrip afkomstig uit vrouwenstudies en wordt wel aangevoerd ter

onderscheiding van sekse als het biologische geslacht. Het staat voor de sociaal-culturele betekenissen en praktijken die aan het biologische man- of vrouw-zijn zijn gehecht.36 Later hebben feministische theoretici, afhankelijk van hun discipline en veranderingsinteresse, gender verder uiteengerafeld in verschillende lagen37, en zien we ook de opvatting dat gender niet alleen iets is wat je hebt (identiteit), of wat zich buiten je afspeelt (cultuur), maar ook iets wat je doet, wat je voortdurend zelf produceert en reproduceert in het spreken en handelen met gebruik making van voorhanden zijnde middelen: doing gender (West & Zimmerman 1987; Butler 1990; Bohan 1993). In deze opvatting gaat het om de wijze waarop vrouwen de culturele beelden, opvattingen en gedragscodes met betrekking tot vrouwelijkheid ‘leven’ en in dit proces ook kunnen transformeren. Ook het onderscheid tussen sekse en gender komt op losse schroeven staan, in die zin dat ook sekse als een sociaal-culturele en historische constructie wordt beschouwd.

Feministische hulpverleensters onderscheiden eveneens verschillende lagen van

sekse/gender in hun visie op het ontstaan van problemen en klachten van vrouwen. Op de eerste plaats spreken zij over ‘sekse’ als aanduiding voor lichamelijke (biologische, genetische, hormonale) processen. De sekse van een vrouw wordt op grond van de aanwezigheid van vrouwelijke geslachtskenmerken direct na haar geboorte 'bepaald' of liever gezegd: toegewezen (Nicolai 1998). Dit is minder eenduidig dan het lijkt, omdat er lichamelijk, genetisch of hormonaal allerlei 'varianten' of 'tussenvormen' van mannelijk en vrouwelijk mogelijk zijn, die desalniettemin in een van beide categorieën worden

ondergebracht. Deze lichamelijke dimensie is belangrijk, omdat vanaf het moment van de geslachtstoewijzing de omgeving van het meisje zich meestal conform deze

geslachtstoekenning gaat gedragen. De betekenissen, verwachtingen, rollen en normen die aan de vrouwelijke sekse zijn gehecht, zijn in belangrijke mate bepalend voor het leven dat het meisje zal gaan leiden. De biologische sekse 'vrouw' komt dus zowel tot stand door toeschrijving van buitenaf als door processen in en aan het lichaam.

Al heel vroeg ontwikkelt het meisje op grond van deze geslachtstoewijzing een ‘gender-identiteit’, een diep verankerde persoonlijke beleving van het geslacht waartoe het behoort en de persoonlijke betekenisgeving daaraan. Deze psychologisch en sociaal

bepaalde gender-identiteit vormt de tweede dimensie. Zij blijft zich ontwikkelen gedurende de hele levensloop en wordt door verschillende gebeurtenissen en bestaansknooppunten beïnvloedt. Feministische hulpverleensters onderscheiden in gender-identiteit vaak nog een bewust en een onbewust deel: een deel wat je 'hebt' en een deel wat je 'bent' (Flax 1990; 1993; Benjamin 1988, 1995; Nicolai 1998). Het laatste betreft een genderspecifieke en vaak niet bewuste wijze van in het leven staan en zichzelf beleven, het organisatie-schema

vormgeeft. Sommigen spreken in dit verband over libidinale verlangens, sensaties uit het lichaam en temperamenten, die het zelf ‘van binnenuit’ constitueren en waar het zichzelf niet van bewust is, noch er vat op heeft (Flax 1993; Benjamin 1995). Het meer bewuste deel van gender-identiteit betreft processen als waarneming, denken, expressie van

gevoelens, conflicthantering, communicatie en handelen in relatie tot anderen. Evenals het vroeg ontwikkelde zelfgevoel, vindt de ontwikkeling van deze bewuste processen plaats in relaties met anderen gedurende het gehele leven (Nicolai 1998).

Naast deze processen op het persoonlijke en interpersoonlijke vlak onderscheiden feministische hulpverleensters ook maatschappelijk-structurele processen en praktijken die bepalen wat vrouwen kunnen doen en wat niet. Deze dimensie van gender omvat de sociaal-cultureel bepaalde sekse-rollen, en gender als sociale relatie die alle

maatschappelijke praktijken beïnvloedt, zoals onderwijs, rechtspraak, wetenschap en politiek (Flax 1990).

Ten slotte heeft gender ook betrekking op de historische en sociaal-culturele constructie van wat 'mannelijk' en wat 'vrouwelijk' heet, wat tot uitdrukking komt in beelden, normen en waarden, en opvattingen die circuleren rondom 'mannelijkheid' en 'vrouwelijkheid'. Dit is gender als symbolisch-cultureel proces dat alle andere

bestaansdimensie doortrekt:

‘Vrouwelijkheid” is een constructie. [...] Vrouwelijkheid valt in geen enkel opzicht samen met “vrouwen” zoals ze in levende lijven, van vlees en bloed, hun leven leiden, hun werk doen, hun kinderen opvoeden, denken, wandelen, liefhebben en hopen. Geen enkele vrouw ontkomt echter aan de

maatschappelijke invloed die de constructie van “vrouwelijkheid” uitoefent. Het bepaalt wat je wel kan doen en wat niet, wat je mag weten en wat niet, hoe je je mag kleden, hoe je kinderen krijgt of niet. Het bepaalt ook wat er in je leven met je gebeurt en welke mogelijkheden je hebt om daar iets aan of mee te doen. Het bepaalt je keuzen of juist het gebrek aan keuzen. Het bepaalt

uiteindelijk hoe je over jezelf denkt en voelt en daarmee je identiteit.’ (Nicolai 1997: 343)

In de verschillende stromingen krijgt gender een andere betekenis. Politieke feministische hulpverleensters richten zich op een persoonlijke laag van zelfbeelden, sekserollen en gedragingen die mede bepaald worden door een sociaal-culturele dimensie van gender - zoals de toegankelijkheid van voorzieningen als onderwijs en arbeid voor de seksen en de mogelijkheden voor participatie in besluitvormingsprocessen, en de opvattingen, beelden en verwachtingen met betrekking tot mannelijkheid en vrouwelijkheid in de samenleving. In de cultuurkritische stroming staat de interpersoonlijke dimensie van de ontwikkeling van gender-identiteit centraal, in relatie tot de culturele context en dominante waarden, beelden en opvattingen daarbinnen. De postmoderne stroming kenmerkt zich door een meervoudige en processuele opvatting van gender. Gender komt tot uitdrukking en wordt voortdurend ge(re)produceerd in lichamelijke uitingen en sensaties, in het zelfgevoel en het handelen in relaties tot anderen, in culturele betekenissystemen en maatschappelijke praktijken.