• No results found

7. Het diversiteit-paradigma

7.8. Ontwrichtende arbeid

De vraag die na de uitwerking van het diversiteit-paradigma is blijven liggen, is welke vorm van ‘politiek’ dit paradigma veronderstelt, met andere woorden: welke openingen biedt dit paradigma van empowerment voor het veranderen van maatschappelijke structuren en culturele betekenissystemen?

Macht kan in het diversiteit-paradigma uiteenlopende verschijningsvormen aannemen, zo heb ik eerder betoogd, en taal en lichamen vormen hierbij belangrijke voertuigen. In het politieke handelen van postmoderne feministische hulpverleensters, gericht op het vergroten van de maatschappelijke bewegingsruimte en culturele zelfdefiniëringsruimte van bepaalde groepen vrouwen en mannen, zijn dit eveneens de centrale middelen. Zo kan

een feministische hulpverleenster met een gehandicapte zoon zich bijvoorbeeld inzetten voor het doorvoeren van betere openbaar-vervoersvoorzieningen voor mensen met een handicap. Of zij kan een bundel verhalen van jongeren met een handicap publiceren die een rijke schakering aan impressies en beelden toevoegt aan de bestaande stereotype beelden. Dit politieke handelen hoeft niet eenduidig productief te zijn, maar kan

tegelijkertijd ook gewelddadig zijn. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de bundel verhalen van mensen met een handicap de bestaande stereotypen deels bevestigt. De behoefte aan beter openbaar vervoer kan bij nadere beschouwing de behoefte van een zeer beperkte groep blijken te zijn, omdat de ‘stemmen’ van de minder op de voorgrond tredende gehandicapten niet gehoord zijn.

Postmoderne feministische hulpverleensters beseffen dat ze mede verantwoordelijk zijn voor datgene waartegen ze strijden - uitsluiting en geweld in de samenleving - en trachten hierop bedacht te zijn. In de politiek van het diversiteit-paradigma is het motto: ‘strijden met de middelen die je hebt’. De stelling van Lorde (1984) dat the master’s tools

will never dismantle the master’s house gaat in dit paradigma niet op: we hebben immers

niet anders dan de master’s tools, omdat we alleen van binnenuit de maatschappelijke structuren en culturele betekenissystemen kunnen verstoren en ontwrichten (Kaschak 1992; Brown 1994; Nicolai 1997).

Dat betekent bijvoorbeeld dat feministische hulpverleensters diagnostiek, of het gebruiken van psychologische tests in het werken met cliënten niet afwijzen, maar

onderzoeken hoe die in productieve zin voor cliënten kunnen worden aangewend. Hoe kan het hen helpen in hun proces van belichaamde en narratieve zelfconstructie? Het betekent ook dat feministische hulpverleensters zoeken naar openingen om de macht van de instituten waarin zij werken aan te wenden ten behoeve van hun eigen ‘missie’. In het diversiteit-paradigma vormt de institutionele context waarin feministische hulpverleensters werken, niet zozeer een belemmering voor hun politieke taak, maar biedt deze juist

mogelijkheden om van binnenuit de organisatie in te vullen met feministische waarden en perspectieven (Brown 1994).

In het transformeren van structuren en het ontwrichten van vertogen hoeven feministische hulpverleensters niet alleen te staan: zij kunnen (tijdelijke) bondgenoten zoeken. Met het thematiseren van verschillen tussen vrouwen ondermijnen zij namelijk niet de

mogelijkheid van het creëren van verbondenheid en solidariteit tussen vrouwen. Wel betogen zij dat deze nooit verondersteld kan worden, noch op enig moment ‘af’ is. Verbondenheid komt tot stand in voortdurende breuken en het herstellen daarvan, en kan als streven alleen gestalte krijgen wanneer de negatie van de ander, de verschillen, strijd en worsteling die gepaard gaan met het creëren van verbondenheid daarin reeds zijn

opgenomen (Benjamin 1995; 1998). De erkenning van wat en wie je zelf uitsluit en de bereidheid daarvoor verantwoordelijkheid te nemen, sluit het collectief claimen van een eigen stem en het strategisch inzetten van ‘herkenning’ als middelen in de persoonlijke en collectieve empowerment van vrouwen echter niet uit (Skodra 1992; Boedjarath 1994; Serrano-Garcia & Bond 1994; Brown 1994). Het diversiteit-paradigma wijst niet één vorm van politiek handelen als de beste of enige aan, maar vraagt wel van mensen om

verantwoordelijkheid te dragen voor de uitsluitingen die ze produceren - wanneer ze bijvoorbeeld verschillen en conflicten tijdelijk ondergeschikt maken aan het creëren van verbondenheid en saamhorigheid.

Feministische hulpverleensters in het diversiteit-paradigma begeleiden cliënten in het proces van empowerment: het openhouden en kunnen dragen van de meervoudigheid en

steeds veranderende strijd tussen verschillende stemmen die de positie van subject in proberen te nemen, en op die manier aan de status van ‘het andere’ of ‘de ander’ proberen te ontsnappen. Postmoderne feministische hulpverleensters willen hier een rol in spelen: zij willen hun deel van de verantwoordelijkheid voor het geweld en de uitsluitingen die er plaatsvinden op zich nemen, in de wetenschap dat zij niet de ‘redders’ van de wereld kunnen zijn, noch de ‘goede moeders’ die hun dochters tegen onrecht en pijn kunnen beschermen, omdat zij daar zelf deel aan hebben. In hun visie op politiek, het vrouwelijk subject en verbondenheid tussen vrouwen zijn postmoderne feministische hulpverleensters in die zin ‘de onschuld voorbij’.

7.9. Samenvatting en discussie

Postmoderne feministische hulpverleensters gaan uit van de visie dat mensen gesitueerd zijn in maatschappelijke praktijken en culturele betekenissystemen die hun mogelijkheden tot zelfconstructie, zowel inperken als mogelijk maken. Taal en lichamen vormen daarbij aangrijpingspunten van onderdrukking, maar ook van kracht en verzet. Problemen van mensen ontstaan wanneer er van binnenuit of van buitenaf te veel of juist te weinig invloed op het zelf wordt uitgeoefend, waardoor de meervoudigheid en dynamiek

(noodgedwongen) gereduceerd wordt. Empowerment is in het diversiteit-paradigma een belichaamd en narratief proces van zelfconstructie. Dit proces krijgt in feministische hulpverlening gestalte in de hulpverleningsrelatie als tussenruimte tussen binnen en buiten, zelf en ander. De hulpverleningsrelatie is een plek waar meervoudigheid, dynamiek en ambivalentie in denken, voelen en handelen worden vastgehouden.

De grote verdienste van dit paradigma ligt in de erkenning van verschillen tussen vrouwen en van de meervoudigheid van het zelf, alsmede in het hanteren van een verscheidenheid van perspectieven in het werken met cliënten. Dit paradigma is bij uitstek geschikt om mensen zowel te zien in hun kwetsbaarheid en lijden, als in hun kracht en verlangen. Aandacht voor verschillen en het toelaten van ambivalentie kunnen voorkomen dat een te snelle en vermeende ‘herkenning’ van de hulpverleenster een daadwerkelijke ontmoeting met de cliënte in de weg staat. Dat maakt dit paradigma tot een zeer geschikt denk- en handelingskader in de hulpverlening aan uiteenlopende groepen vrouwen en mannen.

Een kader waarin diversiteit en ambivalentie worden opengehouden, kan

bijvoorbeeld zicht bieden op de geleefde werkelijkheid van mensen met een chronische ziekte of handicap, zoals die tot uitdrukking komt in ego-documenten.12 Auteurs die

schrijven over hun leven met een ziekte of handicap laten zien dat dit enerzijds van hen vraagt om naar hun lichaam te ‘luisteren’: om niet over hun grenzen heen te gaan maar hun energie over de dag te verdelen. Het kan echter ook een tegengestelde strategie vergen, namelijk het ‘vergeten’ van het lichaam, het buiten het zelf sluiten van de sensaties die zich aan het lichaam openbaren (Wendell 1996). Zij moeten de taal die hun lichaam spreekt (tijdelijk) negeren om niet vast te komen zitten in één versie van hun zelfverhaal - dat van de patiënt - maar meer te zijn dan hun ziekte of ‘gebrek’. De ervaring van mensen met een lichaam dat pijn doet of het functioneren beperkt, is dat het lichaam dat ze ‘zijn’ een belemmering kan vormen voor hun empowerment, want het kan hun denken en emoties verstoren en hun geestkracht ondermijnen. Door het lichaam en belichaamde ervaringen los te maken van hun ‘geest’ kunnen zij ook andere aspecten van zichzelf toelaten (Wendell 1996; Hillyer 1993).

Mensen met een chronische ziekte of handicap verhouden zich vaak op

ambivalente wijze tot hun lichaam en omgeving. Naast het ‘vergeten van hun lichaam’ eisen ze ook aandacht op voor het lijdende lichaam en het tragische van het bestaan, en

wijzen op het belang van erkenning van de onbeheersbaarheid en onmaakbaarheid van het lichaam. Ze vragen anderen om te ‘luisteren’ naar wat mensen met een ziek lichaam te vertellen hebben, omdat dit een ander perspectief biedt op de eigen geleefde werkelijkheid en de sociaal-culturele context waarin we leven (Van Wijnen, Koster-Dreese & Oderwald 1996; Griffin 1999). Zij doen daarmee een paradoxaal appèl om de ‘wijsheid’ van hun lichaam te erkennen en tegelijkertijd dat lichaam te negeren: ‘zie wat ik door dit lichaam weet dat jij niet weet’ en ‘zie mijn lichaam niet want dat ben ik niet’. Ze zetten de taal van hun lichamen strategisch in om te voorkomen dat ze ermee samenvallen, ze wisselen in- en uitsluiting van hun lichamen af en praktiseren op die manier het ideaal van het openhouden van meervoudigheid en tegenstrijdigheid. Met deze dubbelzinnige strategie kunnen zij hun mogelijkheden voor belichaamde en narratieve zelfconstructie openhouden en wellicht vergroten. Zij maken datgene wat in onze westerse cultuur als een zwakte of mismaaktheid wordt beschouwd, tot kracht, en trachten daarmee tegelijkertijd de maatschappelijke bewegingsruimte van ‘kwetsbaren’ en ‘marginalen’ te vergroten. In haar paradox van kracht en kwetsbaarheid, is dit een strategie die bij uitstek past in het diversiteit-paradigma.

Op grond van de bovenstaande voorbeelden is er een kanttekening te plaatsen bij dit paradigma. Een hulpverleenster kan te alle tijde - dat wil zeggen ongeacht de cliënte, setting of hulpvraag - vanuit een diversiteitparadigma werken met cliënten, in die zin dat zij uiteenlopende perspectieven en handelwijzen openhoudt. Dit hoeft echter niet te betekenen dat zij in alle gevallen ook van cliënten vraagt om meervoudigheid en

ambivalentie te hanteren. Een voorbeeld kan dit verhelderen. In literatuur over incest of oorlogsgeweld zien we dat auteurs de ‘getuigenis’ een belangrijke rol toekennen in het helingsproces (Agger 1992; Herman 1993). Een getuigenis afleggen van de traumatische ervaringen betekent dat vrouwen diep weggestopte herinneringen en de daarmee gepaard gaande pijn, vernedering en geweld, in hun bewustzijn toelaten. Dit gaat vaak gepaard met heftige lichamelijke en emotionele reacties, die tot chaos en ‘decompensatie’ van het zelf kunnen leiden (De Vries 1998). Vanuit een diversiteit-paradigma is het ‘openleggen’ van datgene wat stilgezwegen is, één mogelijke handelwijze naast vele anderen. De narratieve zelfconstructie die postmoderne feministische hulpverleensters voor ogen hebben kan inhouden dat cliënten de traumatische gebeurtenissen in het verleden een plek kunnen geven in hun zelfverhaal. Het kan echter ook betekenen dat ervoor gekozen wordt dat cliënten verschillende zelfverhalen naast elkaar laten bestaan, of dat er gaten blijven zitten in het zelfverhaal, omdat op die manier de kwaliteit van het leven het best gewaarborgd is.13 Het kunnen hanteren van ambivalentie betekent dat hulpverleensters hun eigen normen met betrekking tot wat ‘goed’ is voortdurend ondervragen in relatie tot hun cliënten. Dat betekent dat hulpverleensters kunnen besluiten om de cliënte (voorlopig) empathisch en steunend tegemoet te treden, of om haar een aantal vaardigheden te leren die haar helpen voor zichzelf op te komen in de omgang met anderen. Dit paradigma zal echter het best tot z’n recht komen in het werken met cliënten die samen met de

hulpverleenster bereid én in staat zijn alle vertrouwdheden los te laten, om vandaaruit wellicht hernieuwd tevoorschijn te treden.

8. Zingeving als empowerment in humanistisch