• No results found

6. Het relatie-paradigma

6.2. De relationele zelfontwikkeling van vrouwen

Cultuurkritische feministische hulpverleensters nemen, evenals (feministische) object- relatie theoretici, de moeder-dochter relatie als vertrekpunt om de ontwikkeling van het relationele, verbonden zelf van vrouwen te beschrijven. In de ontwikkeling van hun zelf- in-relatie theorie hebben ze zich laten inspireren door object-relatie theorieën2 waaronder

ook de feministische object-relatie theorie van Chodorow (1978). Wat zij van Chodorow hebben overgenomen is de aandacht voor de invloed van de bredere sociaal-culturele context en met name de machtsverhoudingen tussen de seksen op interpersoonlijke relaties. Het gegeven dat het vooral vrouwen zijn die moederen en dus groeibevorderende relaties creëren en onderhouden, dat vrouwen de ‘dragers’ zijn van relaties, is van groot belang voor de psychologische ontwikkeling van meisjes en jongens.

Tegelijkertijd nemen zij afstand van deze theorieën, omdat die de klassieke Freudiaans psychoanalytische aannamen niet ontstijgen (Baker Miller & Stiver 1997; Jordan 1997). (Feministische) object-relatie theorieën hechten namelijk veel waarde aan autonomie en separatie in het individuatie-proces van vrouwen, en leggen de nadruk op de complexiteit van innerlijke relaties, op internalisatie-processen, onbewuste

verdedigingsmechanismen en conflicten. Het vrouwelijk zelf ontwikkelt zich in deze theorieën dan wel door middel van relaties met belangrijke anderen, maar die object- relaties (met name die met de moeder) zet het kind toch vooral in als een middel voor de

uniek, afgegrensd en onafhankelijk individu, zo luidt hun kritiek (Jordan e.a.1991; Baker Miller & Stiver 1997). Deze nadruk op autonomie, afgrenzing van de buitenwereld en op individuele behoeftebevrediging is ook het manco van de Freudiaanse visie op de psyche en psychologische ontwikkeling waarvan onze gehele cultuur, inclusief hedendaagse psychologische (ontwikkelings)theorieën3, doordrongen is (Baker Miller 1976; Gilligan 1977; Jordan 1991b, 1997b; Stiver 1991a; Surrey 1991b). Bovendien zou de ander (lees: de moeder) in object-relatie theorieën niet daadwerkelijk als een subject erkend worden met haar eigen persoonlijke voortgaande constructie van de werkelijkheid, zodat er geen sprake is van een daadwerkelijke interactie of relatie tussen subjecten (Surrey 1991b). Ten slotte hebben cultuurkritische feministische hulpverleensters ook grote moeite met de pathologisering van de moeder-dochter relatie in (feministische) object-relatie theorieën (Surrey 1993).

De theorie die cultuurkritische feministische hulpverleensters ontwikkelen met betrekking tot de psychologische ontwikkeling van vrouwen, staat in contrast met de bestaande theorieën en fasenindelingen daarbinnen. Tegenover het zelf van mannen dat georganiseerd is rondom onafhankelijkheid, controle en afgescheidenheid, en behept is met ondoorlaatbare grenzen, plaatsen zij een vrouwelijk zelf dat in staat is verbindingen aan te gaan en te handhaven:

‘One central feature is that women stay with, build on, and develop in a context of connections with others. Indeed, women’s sense of self becomes very much organized around being able to make and then to maintain affiliations and relationships. Eventually, for many women the threat of disruption of connections is perceived not as just a loss of a relationship but as something closer to a total loss of self.’ (Baker Miller 1986: 83)

De primaire ervaring van het vrouwelijk zelf is relationeel, het is een self-in-relation (Surrey 1991b; Kaplan 1991c). Dat wil zeggen dat vrouwen zich ontwikkelen in en door middel van relaties met anderen, en in dit proces neemt hun vermogen tot verbondenheid en relationaliteit toe. In tegenstelling tot veel gangbare theorieën, betekent de nadruk op de relationele ontwikkeling van meisjes hier niet dat zij meer moeite hebben met de

ontwikkeling van een zelfgevoel, maar dat zij een ander zelfgevoel dan jongens

ontwikkelen. Het relationele zelf van vrouwen betekent dat de eigenwaarde van vrouwen gebaseerd is op het gevoel deel uit te maken van relaties en zorg ervoor te dragen, in plaats van onafhankelijkheid en controle. Het relationele zelfgevoel van meisjes is bovendien een meer omvattend zelfgevoel, in vergelijking met het meer afgegrensde of beperkte

zelfgevoel van jongens, zo stelt Baker Miller in navolging van Surrey (1991a; 1991b); sterker nog ‘it is closer to the elementary human necessities from which our dominant culture has become unnecessarily removed’ (Baker Miller 1991a: 16).

6.2.1. Fasen in de relationele zelfontwikkeling

Cultuurkritische feministische hulpverleensters onderscheiden verschillende fasen in de vrouwelijke relationele zelfontwikkeling.4 In de eerste levensfase begint het kind een innerlijke representatie te vormen van zichzelf als relationeel. Het is het beginpunt van een zelfgevoel dat georganiseerd is rond de interactie tussen mensen: het kind pikt de

gevoelens van de ander op en reageert daarop vanuit de behoefte in relatie tot de ander te blijven of de relatie met de ander te verbeteren. Op die manier begint het kind een intern gevoel van zichzelf te ontwikkelen als iemand die invloed heeft op het emotionele samenspel van zelf en ander. Deze vroege mentale constructie van het zelf is veel

gecompliceerder dan gesuggereerd wordt in klassiek-psychologische theorieën en object- relatie theorieën door termen als symbiose of samensmelting (Baker Miller 1991a). Het gevoel van in-relatie-zijn geldt voor kinderen van beide seksen, maar de culturele verwachtingen ten aanzien van meisjes en jongens maken dat de primaire opvoeders meisjes aanmoedigen om zich in de ander in te leven en de ander te leren kennen, terwijl ze dit bij jongens eerder ontmoedigen. Surrey (1991b) legt de nadruk op het feit dat de primaire relatie van het meisje die tot de moeder is. Deze relatie vormt het begin van een proces dat zich kan ontwikkelen in relaties met anderen in de kindertijd en het gehele leven.

In de volgende fase vindt de ontwikkeling van een gevoel van persoonlijke effectiviteit in relaties tot anderen plaats. Baker Miller en andere cultuurkritische

feministen spreken niet over een separatie- of individuatie-fase met de ontwikkeling van autonomie als doel, maar over een fase waarin het kind de vaardigheden en vermogens tot effectief handelen en reageren op anderen in relaties vergroot. Het in-relatie-zijn vormt in dit paradigma geen bedreiging voor een coherent of positief zelfgevoel, maar juist de voorwaarde, omdat het zelf zich in relatie tot anderen verder kan ontwikkelen. In het zich emotioneel verbonden weten met anderen - het ‘gevoed’ worden door anderen en

tegelijkertijd anderen ‘voeden’ - kan het meisje haar persoonlijke effectiviteit ervaren, dat wil zeggen: een positief gevoel van macht of kracht om veranderingen teweeg te brengen (Baker Miller 1991a).

In de derde fase krijgen meisjes de culturele boodschap dat ze zich in hun relaties meer op het welzijn en de ontwikkeling van mannen moeten richten, hoewel de relaties met vrouwen (hun moeder en vriendinnen) blijven bestaan en zelfs een zeer belangrijke rol spelen. Er is dus geen sprake van een oedipale fase zoals die in de psychoanalyse wordt weergegeven, waarin meisjes zich met hun vader gaan identificeren en zich van hun moeder afwenden. Cultuurkritische feministische hulpverleensters betogen dat de kern gender-identiteit van meisjes en jongens veel eerder tot stand komt dan in de oedipale fase, en dat castratie-angst een ‘mannelijk’ fenomeen is dat geen recht doet aan de vrouwelijke ontwikkeling. Penisnijd bij meisjes moet niet letterlijk genomen worden en ook jongetjes zouden een zekere afgunst kennen ten opzichte van lichamelijke kenmerken die zij niet bezitten. Uitgaan van een oedipus-complex in de vrouwelijke zelfontwikkeling miskent de belangrijke rol die uiteenlopende, voortdurende en complexe relaties met moeder, vader, broers en zusjes, vriendinnen, etc. spelen in de zelfontwikkeling van meisjes (Stiver 1991a; Baker Miller 1991a).

De vierde fase is de adolescentie-fase. Deze is in klassiek-psychologische theorieën voorgesteld als een fase waarin de seksuele, cognitieve en handelingsvermogens van individuen sterk toenemen. Voor het meisje zou dit echter eerder een periode van ‘inkrimping’ in plaats van ‘expansie’ zijn, zo stellen cultuurkritische feministen. Met betrekking tot seksualiteit leren meisjes dat hun eigen ervaringen, sensaties en impulsen niet vanuit zichzelf behoren te komen, maar uit de interactie met mannen en dus ook de behoeften van mannen moeten dienen. Dit kan leiden tot het afkeuren van de eigen

seksuele gevoelens en tot onderschikking aan die van mannen, om niet in conflict met hen of met zichzelf te komen. Een soortgelijke dynamiek treedt op met betrekking tot het handelingsvermogen van vrouwen. De jonge vrouw ontvangt in de adolescentie-fase sterker dan tevoren de culturele boodschap dat zij niet geacht wordt haar vermogen tot handelen en veranderen - macht - in relaties te gebruiken, maar zich moet richten naar de ander. Ze zal in veel gevallen zowel haar openlijke handelen aanpassen, als haar interne zelfgevoel transformeren van een dynamisch in-relatie-zijn naar een meer passief en statisch zelf-in-relatie (Baker Miller 1991a). Brown & Gilligan (1992) hebben betoogd dat

eisen hun ‘eigen stem’ kwijtraken door conflicten uit de weg te gaan, verschillen niet uit te spreken en hun eigen mening, gedachten, gevoelens en ervaringen het zwijgen op te leggen.

De dynamiek van de vroege moeder-dochter relatie en ook van andere relaties in de kindertijd leidt tot de ontwikkeling van een relationeel zelf. Pas in de adolescentie-fase treden er voor het eerst problemen op in de vrouwelijke zelfontwikkeling, omdat meisjes dan te maken krijgen met de stilzwijgende culturele eisen en verwachtingen ten aanzien van vrouwen. Waar zij eerder naïef ‘zichzelf’ waren in de interacties met anderen, daar beginnen zij in deze fase zichzelf steeds meer weg te stoppen om de relaties met anderen te behouden. Zij raken hun eigen stem kwijt.

6.2.2. De eigen stem van vrouwen

Met de metafoor van voice geven cultuurkritische feministische hulpverleensters

uitdrukking aan de contextuele, relationeel oprijzende aard van de vrouwelijke ervaring en de voortgaande dynamiek daarvan (Jordan 1997b, c, d). De eigen stem staat niet voor een essentie of real self van vrouwen, maar voor de wijze waarop zij zich ontwikkelen. De ontwikkeling van de eigen stem is een dynamisch proces tussen degenen die spreken en luisteren, en wordt mede bepaald door de kwaliteit van het luisteren (Word ik gehoord? Hoe reageert de ander op mij?) en de sociaal-culturele context waarin dit proces

plaatsvindt (Hoe groot is mijn spreekruimte? Wat is wel en wat niet bespreekbaar?). Geleidelijk is de nadruk in de cultuurkritische stroming komen te liggen op de dynamiek van relaties en de wijze waarop zowel relaties als de mensen die daarvan deel uitmaken zich voortdurend ontwikkelen en veranderen. In die context moeten we ook de verschuiving zien in terminologie van self-in-relation naar being-in-relationship of

relational being (Jordan 1997b; Baker Miller & Stiver 1997) en zelfs naar movement-in- relationship (Baker Miller & Stiver 1997). De term being kan fixatie en vermaterialisering

van datgene wat in beweging is, verandert en voortgaat, vermijden, omdat de term zowel een zelfstandig naamwoord is als een werkwoord, en verwijst naar het snijpunt van het zelf als structuur en proces. De ervaring van ‘echt zijn’ die zo centraal staat in het zelfgevoel, ontstaat immers in een voortgaande dynamische relationele context, zo stelt Jordan (1997b).

De term movement-in-relationship drukt nog sterker dan de term being de beweging en verandering uit die de essentie vormen van de vrouwelijke ervaring. In die beweging zijn zelf, ander en de relatie geen gescheiden entiteiten, maar elkaar wederzijds vormende processen (Baker Miller & Stiver 1997; Jordan 1997b). De grenzen van het relationele zelf moeten worden begrepen als processen van contact en uitwisseling, momenten van inzicht, beweging en groei in het ontmoeten van en groeien met de ander (Jordan 1997d).

Van verlies van de eigen stem is sprake wanneer deze relationele dynamiek stokt en een verstoring optreedt van de voortgaande ontwikkeling van zelf, ander en de relatie. De adolescentie-fase kan voor veel meisjes een verstoring van hun relationele ontwikkeling betekenen, omdat er sprake is van ‘disconnectie’. Disconnectie is echter ook in andere levensfasen de oorzaak van veel problemen waarmee vrouwen te kampen hebben.