• No results found

73 rmo advies

In document Europa als sociale ruimte (pagina 73-75)

Be tro kkenh eid b ij E u ropa Bij lag e 2

Inleiding

Uit menig onderzoek naar houdingen van Nederlanders tegenover de Europese Unie (EU) komt het beeld naar voren van een weinig betrokken burger, die nauwelijks of geen relevante kennis over de EU heeft, en die het in het algemeen allemaal ‘wel best’ vindt (o.a. Janssen 2001; Dekker et al 2002, 2003). Het ontbreken van kennis en interesse zorgt waarschijnlijk ook voor het wat grillige beeld van veranderingen dat opinieonderzoek over Europa oplevert (Janssen 2001: 164-165).

Betrokkenheid bij de EU werd in het vorige RMO-advies over Europa omschreven als het hebben van een ruime mate van kennis en een beargumenteerde mening over het Europese integratieproces, alsmede het actief participeren in (Europese) politieke en maatschappelijke organisaties. Tevens zou er sprake zijn van gevoelens van verbondenheid en identificatie met mensen, organisaties en ideeën (RMO 2003: 13-14).

In het algemeen staan bij omschrijvingen van betrokkenheid affectieve en emotionele elementen voorop, maar het is niet ongebruikelijk ze te combineren met cognitieve elementen en (bereidheid tot) gedrag, al is het maar als implicaties van de affectie. Uit betrokkenheid wil men ergens meer van weten en zich ermee bemoeien. Betrokkenheid kan positief en negatief zijn (maar nooit neutraal). Er is wel een positieve bias. Afgezien van betrokkenheid bij evident negatieve verschijnselen (ram- pen, oorlogen, honger) waar het gaat om het willen vermijden of verlichten van leed, veronderstelt betrokkenheid bij op zich neutrale begrippen als Europa, politiek en woonplaats een positieve grondhouding. Politieke betrokkenheid kan wel gepaard gaan met een radicale en algehele afwijzing van alles wat er op een bepaald moment in de politiek gebeurt, maar dat gebeurt dan toch vanuit het idee dat het anders kan en moet. Zo ook kan betrokkenheid bij Europa gepaard gaan met nega- tieve opvattingen over de bestaande EU en het gevoerde beleid, maar betrokkenheid zal niet worden gevoed door de overtui- ging dat Europa onbelangrijke flauwekul is. Niet ten aanzien van concrete personen en beleid, maar wel wat de

basisprincipes en instituties betreft kan worden verwacht dat betrokkenheid veelal samengaat met positieve houdingen en opvattingen. Niet voor niets zijn in politicologisch onderzoek de begrippen politieke betrokkenheid en verschillende concep- ten van politieke steun nauw met elkaar verweven (Castenmiller 2001: 21).

Tegen deze achtergrond willen we hier behalve aan betrokkenheid bij de EU in de zin van belangstelling (interesse hebben voor, maar ook het gevoel hebben belang te hebben bij) en de daaruit eventueel voortvloeiende informatievergaring en ken- nis, ook uitgebreid aandacht besteden aan steun voor de EU, blijkend uit positieve gevoelens voor de EU, instemming met het EU-lidmaatschap van het eigen land, gevoelens van identificatie met Europa etc. Op het niveau van de indicatoren is het overigens helemaal niet zo makkelijk om tussen betrokkenheid en steun te onderscheiden. Er is een groot grijs gebied van ‘waarschijnlijk positieve’ betrokkenheid. We zullen in de volgende paragrafen eerst een groot aantal indicatoren simpel opdelen in betrokkenheid (inclusief kennis) of steun. We kijken naar de samenhang van indicatoren per blok en vervolgens naar de relaties tussen betrokkenheid en steun. Dan zal duidelijk worden of landen en mensen zich vooral onderscheiden op een lijn van minimale betrokkenheid en steun tot maximale betrokkenheid en steun of veeleer door heel verschillende com- binaties van betrokkenheid en steun.

In dit advies van de RMO krijgt ook de sociale participatie met betrekking tot Europa aandacht. Naast de participatie van burgers binnen Europese maatschappelijke organisaties (zie de bijdrage van Thea Meinema) en binnen Nederlandse organi- saties die met Europa te maken hebben (zie de bijdrage van Esther van den Berg) kunnen ook allerlei individuele activiteiten

rmo advies 28

74

raad voo r m aa tsch app e lij k e o ntwi kke lin g

met een internationaal karakter bijdragen aan betrokkenheid bij Europa en de Europese Unie. Hierbij kan gedacht worden aan vakantie- en vrijetijdsbesteding in Europa, het volgen van opleidingen, stages of cursussen elders in de EU, het spreken van talen van andere Europese landen, het zien van tv-programma’s uit die landen, etc. We vatten dit alles in deze bijdrage simpelweg samen als grensoverschrijdende participatie, waarbij het overschrijden van grenzen niet fysiek hoeft plaats te vinden, maar ook mentaal kan zijn. Die participatie heeft met instituties van de Unie als zodanig doorgaans niets te maken. In de afgelopen decennia zijn de mogelijkheden om binnen de EU grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien exponen- tieel toegenomen. Naast het steeds verder verdwijnen van institutionele belemmeringen (denk bijvoorbeeld aan de open grenzen en aan de eenheidsmunt in EMU-landen) heeft ook de stijgende welvaart hier een aandeel in gehad. Vakantie hou- den in het buitenland is bijvoorbeeld steeds gebruikelijker geworden. Tevens zorgen bepaalde (financiële) stimuleringsmaat- regelen vanuit de Europese Unie ervoor dat het steeds aantrekkelijker wordt om in andere EU-landen te studeren, stage te lopen of te werken. Ook de ontwikkelingen van ICT en vooral het internet hebben ervoor gezorgd dat de wereld voor veel Europeanen kleiner is geworden.

Behalve in de samenhang tussen Europese betrokkenheid en steun, zijn we in deze bijdrage dan ook geïnteresseerd in moge- lijke effecten van participatie op beide. De hier te toetsen basishypothese is dat betrokkenheid van burgers bij en hun steun voor de EU sterker zijn naarmate ze meer grensoverschrijdend participeren.

Deze hypothese is in zekere zin een subjectieve afgeleide van het neo-functionalistische denken, dat lange tijd populair was om de Europese integratie te verklaren. Kern van dit denken was dat de integratie geen gevolg was van vrije politieke besluitvorming van de betrokken landen, maar dat zij werd voortgedreven door processen van toenemende sociale, economi- sche en technische wederzijdse afhankelijkheid. Politieke en bestuurlijke integratie worden daardoor afgedwongen – en dragen vervolgens zelf ook bij aan een dynamiek van verdere integratie omdat ze situaties creëren waarin realisering van aanvankelijk beperkte doelstellingen telkens om verdere afspraken vraagt (Hix 1999:14-16). Het idee van een dwingende integratielogica en van politieke integratie als onbedoeld gevolg van andere afhankelijkheden is ter verklaring van de feite- lijke ontwikkeling van de EU inmiddels minder populair. Het neo-functionalistische basisidee dat politieke integratie vooral een gevolg is van feitelijke sociale en economische integratie is echter wellicht nog wel bruikbaar in de subjectieve variant dat betrokkenheid bij en steun voor de politieke integratie en de instituties waarin deze haar beslag krijgt, meer een gevolg zal zijn van ervaringen van feitelijke Europese integratie dan van propaganda van de EU of voorlichting daaromtrent.

Samenvattend: we willen het onderwerp betrokkenheid uit het vorige RMO-advies empirisch verder uitdiepen en de relatie ervan met participatie onderzoeken. Behalve van enkele aanvullende gegevens over feitelijke internationale gerichtheid en participatie maken we gebruik van cijfermateriaal uit de zogeheten Eurobarometers.1 Binnen de beperkte mogelijkheden van het beschikbare datamateriaal hebben we ons drie doelen gesteld:

1. inzicht bieden in de samenhang tussen betrokkenheid bij en steun voor de EU; 2. nagaan of grensoverschrijdende participatie bevorderlijk is voor beide; 3. verschillen op beide kenmerken in de bevolking laten zien.

1. De Eurobarometer is een longitudinaal opinieonderzoek in opdracht van de Europese Commissie. Sinds 1973 wordt de bevolking van de

EU-lidstaten meer dan eens per jaar geënquêteerd. Primair doel is het monitoren van ontwikkelingen in de publieke opinie over de Europese Unie zelf (steun voor de integratie, uitbreiding, euro etc.) en onderwerpen van Europese beleidsvorming (zie http:// europa.eu.int/comm/public_opinion/).

75

In document Europa als sociale ruimte (pagina 73-75)