• No results found

Risico’s van het gebruik van een contactpunt

In document Georganiseerde criminaliteit in Nederland (pagina 145-153)

Criminele samenwerkingsverbanden maken zoals gezegd gebruik van posi-ties in de legaliteit om hun criminele activiteiten uit te voeren. De inschake-ling van derden die vanwege hun kennis, vaardigheden, bevoegdheden of andere kwaliteiten van belang zijn in het criminele bedrijfsproces, brengt risico’s met zich mee. Maar ook wanneer een groepering zelf over een positie in de reguliere samenleving beschikt, zoals een dekmantelbedrijf, herbergt dat contact met de reguliere omgeving een gevaar in zich. Een ‘brug tussen onder- en bovenwereld’ is zogezegd tweerichtingsverkeer, dat wil zeggen dat de positie in de bovenwereld, ook al is de relatie met de onderwereld afge-schermd, toch te herleiden kan zijn tot het criminele samenwerkingsverband. Ten eerste kunnen dekmantels door de mand vallen wanneer daders onwerp zijn van een opsporingsonderzoek. Ten tweede kunnen oplettende der-den die bij een gebruikte dekmantel of een andere positie in de legaliteit arg-waan hebben gekregen, melding doen bij de politie, wat de aanleiding kan vormen voor het opstarten van een opsporingsonderzoek. Ten derde kan het gebruik van posities in de reguliere samenleving de politie mogelijkheden bieden voor het verzamelen van bewijs tegen verdachten. We werken deze risico’s hieronder uit aan de hand van het casusmateriaal.

Een eerste gevaar voor criminele samenwerkingsverbanden is dus dat

dek-mantels kunnen worden doorgeprikt door de politie. Wanneer een crimineel

samenwerkingsverband eenmaal de aandacht van de opsporing op zich gevestigd heeft, bestaat het risico dat duidelijk wordt dat een ogenschijnlijk regulier bedrijf waarvan gebruik wordt gemaakt slechts een façade is en in werkelijkheid als dekmantel van criminele activiteiten fungeert. Zeker wan-neer er in het bedrijf weinig activiteiten plaatsvinden die tot de normale bedrijfsvoering zouden moeten behoren, is het niet makkelijk om de dek-mantel waterdicht te maken. In onderstaande casus valt een ‘kledingwinkel’ door de mand.

Z is het bedrijf van verdachte H. H houdt zich bezig met ondergronds bankieren. In het dossier staat over kledingwinkel Z: ‘De indruk bestaat dat de kledingzaak meer als een soort ontmoetingsplaats werd gebruikt dan om daadwerkelijk een winstgevende omzet te behalen d.m.v.

kleding-verkoop.’ Deze indruk bestaat onder meer doordat: ‘Uit de informatie van de Belastingdienst kan worden opgemaakt dat het inkomen van H en zijn vrouw S uit de kledingwinkel zeer minimaal is.’ En: ‘Tijdens observaties op de kledingzaak Z viel het op dat er eigenlijk geen klanten in de zaak kwamen. Er kwamen wel personen in de zaak die contact met H hadden maar aan deze personen werd geen kleding verkocht’ (één van de onder-zochte casussen).

Een soortgelijk voorbeeld zien we in een opsporingsonderzoek naar mensen-smokkel. Het criminele samenwerkingsverband gebruikt een videotheek voor huisvesting van klanten en de inkoop en verhandeling van paspoorten. De frontfunctie van de videotheek werd kenbaar doordat er geen telefoon-aansluiting was en er zeer onregelmatige sluitingstijden werden gehanteerd. Voorts had het OT gezien dat er bijna nooit iemand met videobanden uit de zaak kwam (casus 53).

Naast opslag (huisvesting) en/of ontmoeting, waarvoor de ‘winkels’ in bovenstaande voorbeelden werden gebruikt, kunnen eigen ondernemingen ook andere gebruiksdoelen hebben. Bijvoorbeeld het witwassen van mis-daadgeld; criminele verdiensten worden dan in de boeken opgenomen als inkomsten van een reguliere onderneming. Ook die witwasfunctie kan aan het licht komen wanneer de daders eenmaal in het vizier zijn van de opspo-ring. Controle van de boeken van de ‘legale’ onderneming kan immers uitwij-zen dat de opgeschreven opbrengsten niet plausibel zijn (zie hoofdstuk 7). In de bovenstaande voorbeelden werden de gebruikte ondernemingen pas onder de loep genomen nádat er al een opsporingsonderzoek was gestart naar de criminele samenwerkingsverbanden. Het is echter ook mogelijk dat de inschakeling van een (schijnbaar) regulier bedrijf uiteindelijk zelf de aan-leiding vormt voor het opstarten van een opsporingsonderzoek. Een

gebruikte positie in de reguliere samenleving kan namelijk, ten tweede, de arg-waan oproepen van oplettende derden die vervolgens melding doen bij de autoriteiten. Zo is het in bovenstaand voorbeeld goed denkbaar dat een

oplettende burger de autoriteiten erop wijst dat er wel erg weinig bezoekers komen in de ‘videotheek’, althans bezoekers die het pand met een videoband verlaten. Soortgelijke risico’s gelden voor andere ‘winkels’ die alleen of mede gebruikt worden vanwege een functie voor een criminele activiteit. Ook het gebruik van opslagplaatsen (voor bijvoorbeeld opslag of productie van drugs), vervoermiddelen (ten behoeve van mensensmokkel of de smokkel van verboden goederen), verkoopkanalen (autobedrijven voor gestolen auto’s, ramen of bordelen) en het gebruik van financiële instellingen (van-wege melding ongebruikelijke transacties) dragen het risico in zich dat het onder de aandacht wordt gebracht van de autoriteiten en het aanleiding geeft tot het doen van nader onderzoek.

Dat risico lijkt het grootst wanneer het criminele samenwerkingsverband de gebruikte bedrijven of actoren niet in eigen beheer heeft, maar voor het goed of de dienst beroep doet op een derde. Dan geldt niet alleen het risico dat oplettende burgers of autoriteiten argwaan krijgen, maar ook het risico dat de ingeschakelde derde de autoriteiten informeert. Dit zien we bijvoorbeeld in een mensensmokkelzaak waarin de daders gebruikmaken van een reisbu-reau. Dat reisbureau regelde tegen betaling een familiaire dan wel zakelijke invitatie en een ‘fake’-hotelreservering, waarmee een verdachte vervolgens een visum voor een bepaald land kon aanvragen. Andere reisbureaus ‘tipten’ echter juist over personen die wel erg vaak tickets kwamen kopen (één van de onderzochte casussen). Ook in respectievelijk een mensenhandel- en een drugszaak zien we dat de daders gebruik kunnen maken van dienstverleners uit de reguliere omgeving maar dat dat niet zonder risico’s blijft.

De prostituees huren werkkamers bij vergunde raamverhuurbedrijven in verschillende Nederlandse steden. Eén verhuurder doet formeel melding bij de politie van vermeende uitbuitingspraktijken (één van de onder-zochte casussen).

Onder de naam van een bedrijf van één van de verdachten worden inge-kochte stoffen opgeslagen bij een regulier transportbedrijf. Het transport-bedrijf krijgt argwaan omdat het zich moeilijk voor kan stellen wat het bedrijf van de verdachten nu precies gaat doen met de stoffen die zijn opgeslagen. Het transportbedrijf doet daarom melding bij de politie, die een onderzoek begint. De verdachten blijken de stoffen te verhandelen als versnijdingsmiddel (één van de onderzochte casussen).

Behalve dat de politie op de hoogte raakt van de criminele bedoelingen, kan de argwaan van een derde ook op een andere wijze een dader dwarsbomen. Zo kan een onwetende maar oplettende derde simpelweg weigeren om het gevraagde goed of de gevraagde dienst te leveren. In onderstaande casus overkomt dit de klant van een professionele facilitator. De facilitator stelt per-sonen in staat om anoniem (dat wil zeggen niet tot de klant herleidbaar), tegen contante betaling en/of met gebruikmaking van valselijk opgemaakte gegevens, woonruimte te gebruiken. Een makelaar krijgt echter argwaan.

Hoofdverdachte G treedt voor zijn criminele klanten op als bemiddelaar richting makelaars dan wel verhuurders. Samen met de klant en de make-laar wordt het nieuwe pand bezocht. G geeft hen daarna de ‘officiële’ stukken om het huurcontract rond te maken. De makelaar dan wel de ver-huurder is in de veronderstelling dat de opgemaakte documenten echt zijn en dat dus de inkomsten van de klant een legale herkomst hebben, en ondertekent het contract. Makelaar K krijgt echter argwaan bij de aange-leverde documenten voor klant J en gaat de opgegeven gegevens

contro-leren. De uitkomst daarvan is dat de makelaar de geplande oplevering afzegt (één van de onderzochte casussen).

Het derde gevaar van het gebruik van contactpunten is dat het kan bijdragen

aan het verzamelen van bewijs tegen verdachten. Zo kan het gebruik van een

‘regulier’ bedrijf een goede ingang vormen voor een opsporingsteam, soms vrij letterlijk. Eén van de onderzochte casussen richt zich op een grootscha-lige handelaar in (onder meer) hennep. In het opsporingsonderzoek wordt duidelijk dat growshops een belangrijke rol spelen in het criminele netwerk rondom de hoofdverdachte. Behalve criminelen, weet echter ook de politie relatief eenvoudig de growshop binnen te komen.

J is de hoofdverdachte in een crimineel samenwerkingsverband dat zich op grote schaal bezighoudt met de productie van en handel in hennep. J heeft contacten met zes growshops, waar hij weed opkoopt. Vanuit één van deze growshops zijn tientallen kilo’s hennep geleverd aan J. De politie weet een geslaagde undercoveroperatie tegen de growshop uit te voeren. Via een zogenoemde pseudo-koop wordt door undercoveragenten tegen betaling 2 kilo hennep bij de growshop gekocht. Hierbij zijn een aantal verdachten aangehouden en zijn huiszoekingen gedaan in diverse pan-den behorende bij de shop. Ook is de administratie van de shop doorge-licht (casus 122).

Aangezien de growshop ‘gewoon’ een winkel is, was het voor de undercover-agenten wellicht gemakkelijker om contact te maken met de verdachten en uiteindelijk een pseudo-koop te verrichten dan wanneer dat contact op andere wijze geregisseerd zou moeten worden. Het gebruik van een reguliere ondernemingen kan ook op een andere manier bijdragen aan de bewijsposi-tie tegen de daders, namelijk door het nalaten van sporen. Zo kon een opspo-ringsteam in de boeken van een chemisch bedrijf vaststellen hoeveel grond-stof een crimineel samenwerkingsverband daar had afgenomen en kon het op deze manier afleiden hoeveel pillen die criminele groepering gemaakt moest hebben (één van de onderzochte casussen). In een andere casus is in het opsporingsonderzoek eveneens gebruikgemaakt van de boekhouding van een regulier bedrijf waarmee de daders contact hadden.

Aangezien legale bedrijven geen problemen met de Belastingdienst willen krijgen, zorgen zij voor een nette boekhouding waarin de afnemers zijn opgenomen, ook de illegale handelaren zoals hoofdverdachte D. Vervol-gens kan op grond van artikel 96a Sv bij deze bedrijven de administratie worden opgevraagd en kan op deze wijze worden achterhaald wat er aan de illegale handelaren is verkocht (één van de onderzochte casussen).

Een ander voorbeeld vinden we in een fraudezaak. In de casus weet een cri-mineel samenwerkingsverband via fraude met de ontwikkeling van vastgoed-projecten vele miljoenen euro’s verdienen. De daders kunnen deze fraude plegen dankzij de posities die zij innemen binnen de benadeelde, opdracht-gevende organisaties en/of binnen de ondernemingen die als uitvoerder betrokken zijn bij de vastgoedprojecten via welke de fraude wordt gepleegd. De criminele verdiensten worden over de daders verdeeld via valse facturen van uitvoerende ondernemingen. Het criminele samenwerkingsverband weet dus op grote schaal en ook langdurig te profiteren van zijn positie bin-nen de reguliere economie. Maar uiteindelijk is het hetzelfde gebruik van reguliere ondernemingen dat de daders de das omdoet; de aanleiding voor het opsporingsonderzoek lag namelijk in controles door de Belastingdienst van de boeken van betrokken ondernemingen (casus 143 en 144).

4.7 Recapitulatie

In hoofdstuk 3 bleek dat criminele samenwerkingsverbanden in veel gevallen een beroep doen op personen en bedrijven uit hun omgeving. Vaak betekent dat dat er contact wordt gemaakt met ‘de bovenwereld’. Maar ook daders die zelf voorzien in de goederen en diensten die nodig zijn voor het criminele bedrijfsproces, staan daarbij vaak in verbinding met de legaliteit. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer een dader zijn eigen (op papier) reguliere garagebedrijf gebruikt om criminele inkomsten wit te wassen. In dit hoofd-stuk zijn we ingegaan op verschillende contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit. Deze contactpunten, of interfaces, kunnen zich op vier verschil-lende niveaus bevinden, namelijk op het niveau van een persoon, een onder-neming, een gemeenschap of een door de overheid gecreëerde voorziening. Bij personen gaat het om mensen die, vaak beroepsmatig, een positie hebben in ‘de bovenwereld’ en beschikken over kennis, capaciteiten en/of bevoegd-heden die van grote waarde kunnen zijn voor een crimineel samenwerkings-verband. We onderscheiden vier categorieën: financiële specialisten; notaris-sen en advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambtenaren. Financiële specialisten worden in verschillende zaken ingeschakeld ten behoeve van: het investeren, doorsluizen en fiscaal afschermen van vermogen; het verrich-ten van transacties; het oprichverrich-ten van rechtspersonen; en/of het verzorgen van contacten met de Belastingdienst. Notarissen en advocaten kunnen van-wege hun kennis, hun wettelijk voorgeschreven rol op bepaalde terreinen, hun afgeschermde status en de respectabiliteit van de desbetreffende amb-ten belangrijke diensamb-ten leveren voor criminele samenwerkingsverbanden. Binnen de onderzochte zaken wordt advocaten vaker een rol toegedicht dan notarissen. Die rol valt doorgaans onder één van de volgende noemers: juri-dische advisering; het verlenen van een schijn van betrouwbaarheid;

afscherming; ondersteuning bij mensenhandel/-smokkel; en witwassen. In de meeste gevallen die we in de dossiers zijn tegengekomen, is overigens geen sprake van strafrechtelijk vastgestelde verwijtbaarheid. In opsporings-onderzoek wordt in het algemeen terughoudend omgegaan met signalen van betrokkenheid van advocaten bij georganiseerde criminaliteit.

Ook luchthavenpersoneel kan voor criminele samenwerkingsverbanden een zeer waardevol contactpunt vormen. In verschillende onderzochte zaken is op luchthavens gebruikgemaakt van burgerpersoneel – schoonmakers, medewerkers in de bagagekelder of de vrachtafdeling, of stewards – dat beroepsmatig in staat is om drugszendingen of personen buiten de controles om het land in te laten komen. Meer nog dan het zojuist genoemde burger-personeel, hebben ambtenaren binnen bijvoorbeeld politie, justitie of de douane bepaalde exclusieve bevoegdheden die criminele samenwerkingsver-banden goed kunnen gebruiken. Ook de corrupte contacten met deze ambte-naren kunnen een rol spelen bij het passeren van grenzen. Maar ze kunnen ook worden aangewend voor meer algemene afschermingsdoeleinden, zoals om op de hoogte te komen van opsporingsactiviteiten. In verschillende zaken zijn er dan ook signalen van mogelijke betrokkenheid van Nederlandse of buitenlandse ambtenaren. Ook hier zien we dat het in de onderzochte zaken vaak blijft bij ‘mogelijke’ betrokkenheid omdat de vermeende corrupte con-tacten vaak (voor zover bekend) niet strafrechtelijk worden vastgesteld. Het gebruik van (op papier) reguliere ondernemingen als contactpunt naar de legaliteit komt in veel zaken voor. Veel criminele samenwerkingsverbanden hebben eigen ondernemingen of vennootschappen. Deze kunnen drie doe-len dienen: logistieke ondersteuning, dat wil zeggen opslag, vervoer en ont-moetingsruimte; witwassen, vooral het fingeren van een legale geldstroom; en legitimering en verhulling, zoals het voorzien in een deklading voor een drugstransport of het dienen als tussenschakel tussen de daders en reguliere, externe bedrijven. Ook externe ondernemingen worden gebruikt, vooral voor logistieke ondersteuning en om apparatuur en stoffen te verkrijgen voor de productie van drugs. Wanneer zij vanuit het oogpunt van witwassen worden ingeschakeld, gebeurt dat vaak via de reeds genoemde financiële specialis-ten. Een opvallend voorbeeld van de inzet van externe ondernemingen is het gebruik van de massamedia. Dit komt in enkele zaken voor en kan een aantal doelen dienen: beïnvloeding van de algemene opinie; beschadiging van tegenstanders; en het trekken van klanten (reclame).

Ook gemeenschappen kunnen fungeren als contactpunt tussen illegaliteit en legaliteit. Sommige motorclubs en woonwagenkampen vormen subculturele gemeenschappen waarvoor dat geldt. Zo lijken deze gemeenschappen rela-tief veel potentiële mededaders te herbergen. Verder bieden beide netwer-ken, via de vele (internationale) contacten, een eventuele dader verschillende logistieke en andere faciliteiten en verbanden met de reguliere omgeving. Ook bieden beide gemeenschappen goede omstandigheden voor afscher-ming; ze beschikken over locaties die letterlijk en/of figuurlijk sterk

afgesloten zijn, de sociale cohesie is sterk, er heerst een code van zwijgzaam-heid naar de buitenwereld, en lidmaatschap van een van deze pen boezemt vaak ontzag of angst in. Ook sommige etnische gemeenschap-pen bieden potentiële voordelen voor georganiseerde criminaliteit. Door de contacten in zowel het land van herkomst als in Nederland kunnen leden van bepaalde gemeenschappen een schakel vormen tussen bron- en bestem-mingsland bij bijvoorbeeld drugshandel of mensensmokkel. Ook stellen deze contacten hen beter in staat om geld weg te sluizen. Verder vormt soms ook een reguliere bedrijfstak een ‘gemeenschap’ die voorziet in afgeschermde mogelijkheden voor georganiseerde criminaliteit. Een voorbeeld is de vast-goedsector. De wereld van het commercieel vastgoed is relatief kwetsbaar voor fraude vanwege het ontbreken van gespecialiseerd toezicht, een ondoorzichtige prijsvorming en een cultuur die omschreven zou kunnen worden als ‘ons kent ons’ en ‘voor wat hoort wat’.

In sommige gevallen worden door de overheid gecreëerde voorzieningen gebruikt voor het vervullen van een bepaalde deeltaak in het criminele bedrijfsproces. Het misbruik dat mensensmokkelorganisaties in sommige zaken hebben gemaakt van de asielprocedure is daar een voorbeeld van. Een ander voorbeeld is het gebruik van fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties voor witwasdoeleinden. In veel zaken zien we dat daders, via bankrekeningen of rechtspersonen, vermogen hebben ondergebracht in een zogenoemd ‘belastingparadijs’. Behalve lage belastingtarieven bieden deze jurisdicties vooral goede afschermingsmogelijkheden. Op de markt van zakelijke dienst-verleners in Nederland hebben verschillende aanbieders zich gespecialiseerd in het toegankelijk maken van de faciliteiten in die jurisdicties.

Het gebruik van posities in de legaliteit brengt behalve kansen ook risico’s met zich mee voor criminele samenwerkingsverbanden. Ten eerste kunnen dekmantels of witwasconstructies door de mand vallen wanneer ze eenmaal in het vizier komen van de opsporing. Ten tweede kan het gebruik van posi-ties in de reguliere samenleving ook zelf, wanneer het de argwaan oproept van een oplettende derde en deze melding doet bij de politie, de aanleiding vormen voor de start van een opsporingsonderzoek. Het derde risico is dat het gebruik van een onderneming kan bijdragen aan de bewijspositie tegen de daders. Zo kan het afnemen van goederen bij een extern bedrijf sporen nalaten in de boekhouding van dat bedrijf. Wanneer een crimineel samen-werkingsverband zelf beschikt over een ‘regulier’ bedrijf, bijvoorbeeld een winkel, kan dat bedrijf letterlijk en figuurlijk een goede ingang bieden voor de opsporing, bijvoorbeeld voor een undercoveroperatie.

Ondanks deze risico’s kunnen sommige contactpunten langdurig en inten-sief als zodanig functioneren. Een belangrijke oorzaak daarvan is het ontbre-ken of falen van toezicht. Sommige criminele samenwerkingsverbanden opereren vanuit een afgeschermde omgeving. De afgeschermde locaties waarover zij beschikken, een sterke sociale cohesie, een code van zwijgzaam-heid richting de buitenwereld en/of een angstaanjagende reputatie kunnen

het functioneren van capable guardians erg moeilijk maken. Verder ont-breekt toezicht soms of werkt het niet sterk genoeg. Zo was in een grote frau-dezaak zowel binnen de organisaties waarbij de verdachten in dienst waren als bij externe partijen het toezicht onschadelijk gemaakt, afwezig of anders-zins niet in staat om langdurige fraude te voorkomen. Ten slotte is het toe-zicht soms begrensd vanwege andere belangen die op het desbetreffende ter-rein een rol spelen, zoals het belang van een vlotte vluchtafhandeling op luchthavens of een economisch belang dat ‘belastingparadijzen’ hebben om hun fiscaal-juridisch afgeschermde status te handhaven.

Georganiseerde criminaliteit is gericht op het genereren van financieel of materieel voordeel. In dit hoofdstuk gaan we in op verschillende aspecten van deze drijvende kracht achter de georganiseerde criminaliteit.65 We bespreken in dit hoofdstuk het verdienen, verdelen en het besteden van cri-minele inkomsten. In paragraaf 5.1 staan de verdiensten van georganiseerde criminaliteit centraal. Het gaat daarbij vooral om de vraag hoe daders hun geld verdienen; wat is het ‘verdienmodel’ achter de verschillende delicten? In dezelfde paragraaf gaan we ook kort in op de verdiensten zelf; hoeveel verdie-nen ze? Daarbij zullen we vooral aan de hand van concrete gevallen laten

In document Georganiseerde criminaliteit in Nederland (pagina 145-153)