• No results found

Indeling van het rapport

Dit rapport bestaat uit negen hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat in op de vraag welke vormen van geweld in de onderzochte casussen worden aangetroffen. Soms kan geweld intrinsiek onderdeel zijn van de modus operandi van

15 Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen ‘kwantificerende’ uitspraken mogelijk zijn over het verschijnsel geor-ganiseerde criminaliteit. Zo bieden systematische controleacties soms aanknopingspunten voor kwantifice-rende uitspraken over bepaalde deelvragen.

daders. Geweld wordt dan gebruikt om misdrijven uit te kunnen voeren. Andere vormen van geweld die in dit hoofdstuk worden besproken, zijn geweld dat is gericht op het in het gareel houden van mensen, om conflicten te beslechten, om de onthulling van misdrijven te voorkomen of geweld als reactie op bedrog of verraad. Geconstateerd wordt dat in ongeveer de helft van de onderzochte zaken fysiek geweld wordt toegepast of wordt gedreigd met de toepassing van (ernstig) fysiek geweld. Dit geweld heeft vaak te maken met problemen en conflicten die zich in allerlei typen illegale transacties voordoen.

In hoofdstuk 3 en 4 staat de relatie tussen georganiseerde criminaliteit en de omgeving centraal. Hoofdstuk 3 behandelt de vraag welke werkzaamheden criminele samenwerkingsverbanden moeten uitvoeren en of zij dit zelf doen of uitbesteden aan derden. Welke overwegingen zijn er om bepaalde taken zelf uit te voeren of uit te besteden? In hoeverre is er sprake van doelbewuste medewerking door derden? En hoe is de relatie tussen daders en facilitators? In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op verschillende interfaces of contact-punten tussen de illegaliteit en legaliteit. Er worden vier soorten contactpun-ten onderscheiden. In de eerste plaats kan een persoon als contactpunt func-tioneren. Daarbij worden besproken: financiële specialisten; notarissen en advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambtenaren. In de tweede plaats kunnen ondernemingen of organisaties functioneren als contactpunt, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen eigen ondernemingen en ondernemingen van derden. In de derde plaats kunnen gemeenschappen functioneren als contactpunt, zoals subculturele gemeenschappen (bepaalde motorclubs en woonwagenkampen), etnische gemeenschappen en bedrijfs-takken. In de laatste plaats kan een contactpunt liggen in door de overheid gecreëerde voorzieningen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het misbruik van asielprocedures door mensensmokkelorganisaties en het misbruik van afgeschermde jurisdicties voor witwasdoeleinden. Hoewel dergelijke contactpunten ook risico’s met zich meebrengen, blijken sommige contactpunten langdurig en intensief als zodanig te kunnen functioneren. Een belangrijke oorzaak daarvan is het ontbreken of falen van toezicht. In hoofdstuk 5, 6 en 7 staan criminele geldstromen centraal. Hoofdstuk 5 gaat in op het vraagstuk van het verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten. Op welke manier komen criminele samenwerkingsverbanden aan hun inkomsten en wat wordt er dan precies verdiend? Hoe worden de inkomsten vervolgens verdeeld en verschilt dit voor verschillende soorten criminele activiteiten? Is de verdeling van winsten erg scheef, zoals Bushway en Reuter (2008) stellen, of zijn hier kanttekeningen bij te plaatsen? Een laat-ste vraag die in dit hoofdstuk wordt beantwoord, is hoe de criminele inkom-sten worden besteed.

In hoofdstuk 6 staat de afscherming van criminele inkomsten centraal. Behandeld worden onder meer: fysiek verstoppen, verplaatsen, ondergronds bankieren, afgeschermd consumeren en meer complexe witwasconstructies.

Deze verschillende modaliteiten voor het afschermen van criminele geldstro-men kennen een oplopende complexiteit en vereisen ook een oplopende hoeveelheid sociale en/of economische hulpbronnen. In het laatste deel van dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan alsmede op de vraag of daders het afschermen van geldstromen zelf doen of anderen daarvoor inschakelen. Hoofdstuk 7 gaat in op de opsporing en ontneming van criminele vermogens. Ingegaan wordt op de plaats van het financieel onderzoek binnen het totale opsporingsonderzoek. Verder wordt de vraag gesteld wat bepaalt of criminele geldstromen sporen achterlaten. Bepalende factoren daarbij zijn: de persoon van de dader; de omvang en logistiek van de criminele activiteiten; het gebruik door de dader van reguliere bedrijven; en het optreden van gebeurte-nissen die de dader min of meer dwingen om openheid te betrachten. Ook worden bronnen van informatie voor de opsporing behandeld op basis van de ervaringen uit de onderzochte zaken. Daarnaast wordt voor de veroor-deelden uit de bestudeerde zaken bij wie een ontnemingsmaatregel is opge-legd, nagegaan hoe de rechtsgang èn de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel is verlopen. Besproken wordt: de eis van de officier van justitie, het vonnis van de rechtbank, de uitkomst van hoger beroep, de onherroepelijke vordering, het bedrag dat is afgedaan en het bedrag dat is betaald.

In hoofdstuk 8 staat de schade van georganiseerde criminaliteit centraal. Schade wordt vaak gelijkgesteld met schade toegebracht aan slachtoffers, maar dit hoofdstuk besteedt aandacht aan schade vanuit een breder perspec-tief. Naast schade toegebracht aan slachtoffers wordt daarom ook aandacht besteed aan systeemeffecten en het neutraliseren van sociale controle. Bij dit laatste aspect wordt ingegaan op aantasting van de competentie van de con-troleurs, het blokkeren van de toegang tot poortwachters en het ontwijken van formele controle.

Het laatste hoofdstuk bevat een slotbeschouwing. In deze slotbeschouwing wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksbevindingen en wordt een verbinding gelegd met het beleid op het gebied van preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit.

definities van georganiseerde criminaliteit komt dit expliciet naar voren (Maltz, 1976, p. 340). Plegers van georganiseerde criminaliteit zouden weinig medelijden met hun slachtoffers of handelspartners hebben als er problemen zijn. Deze eigenschap, of beter gezegd deze ‘kwaliteit’, zou een belangrijk bedrijfsmiddel zijn bij het oplossen van conflicten en het afschermen van illegale praktijken in de georganiseerde criminaliteit (Finckenauer, 2005, p. 65-67). Tegelijkertijd wordt onderkend dat georganiseerde criminaliteit niet altijd met geweld gepaard gaat. De mogelijkheid bestaat dat criminele organisaties overstappen op meer verborgen en subtielere vormen van over-reding als zij over meer macht gaan beschikken (Maltz, 1976, p. 340-342). De vele geruchtmakende afpersingen en liquidaties die in de afgelopen tien jaar hebben plaatsgevonden, hebben de beeldvorming van gewelddadige georganiseerde criminaliteit versterkt. Het is de vraag of de associatie van georganiseerde criminaliteit met geweld wel terecht is. In de literatuur wordt deze vraag vanuit twee verschillende invalshoeken beantwoord. Volgens de

ene invalshoek is geweld het gevolg van het illegale karakter van de markten

waarop daders werken en/of van hun illegaal opereren op legale markten. Vanwege deze illegaliteit kunnen de daders geen beroep doen op de bescher-ming die de overheid en het recht hun kunnen bieden wanneer er conflicten zijn over bijvoorbeeld de aansprakelijkheid bij het verlies van goederen of bij interpretatieverschillen over de uitleg van gemaakte afspraken over de leve-ring van goederen en de betaling hiervan. Daders zullen conflicten zelf moe-ten uitvechmoe-ten en de kans is groot dat zij daarbij ook gebruikmaken van fysiek geweld of de dreiging met geweld (Chimeli & Soares, 2011; Fagan & Chin, 1990). Black (1983) noemt deze vorm van eigenrichting ‘self-help’. Fysiek geweld is uiteraard niet de enige optie: ook andere, niet gewelddadige vor-men van self-help zijn denkbaar, zoals het stelen van een partij drugs van degene die je eerder bedrogen heeft.

Volgens de andere invalshoek zijn de mogelijkheden om geweld toe te passen juist beperkt voor daders binnen de georganiseerde criminaliteit. Daders moeten erop bedacht zijn dat zij door het plegen van geweld de aandacht op zich vestigen van de media en van de politie (Zaitch 2002; Snyder & Duran-Martinez, 2009; Naylor, 2009). Ook om andere redenen zal het gebruik van geweld binnen de perken moeten blijven. Daders met een gewelddadige reputatie zijn geen gewilde partners om mee samen te werken. Bovendien is het risico altijd aanwezig dat slachtoffers van het geweld wraak nemen, bij-voorbeeld door naar de politie te stappen (Zaitch, 2002). Om deze redenen is het riskant om in de wereld van de georganiseerde misdaad geweld te gebrui-ken tegenover andere personen (Paoli, 2003; Zaitch, 2002).

Beide invalshoeken schieten tekort om het voorkomen van geweld in de georganiseerde criminaliteit in al zijn complexiteit goed te doorgronden. Hoe kan het geweld van Mexicaanse drugskartels tegen rivaliserende bendes en tegen politiemensen worden begrepen als het gebruiken van geweld zo

ris-kant is (Astorga, 2012)? Hoe kan de variatie in de prevalentie van geweld op verschillende illegale markten worden verklaard (Andreas & Wallman, 2009, p. 228)? Naast historische, economische en culturele verklaringen, spelen hier ook enkele voor de hand liggende verklaringen een rol. Zo wordt door Andreas en Wallman gesuggereerd dat de aard en omvang van geweld ook verband houden met het feit dat de plegers van georganiseerde misdaad doorgaans uit sociale strata afkomstig zijn waarin het vrij normaal is om geweld te gebruiken (Andreas & Wallman, 2009, p. 226). Het is ook evident dat het type misdrijf ertoe doet: bij mensenhandel zal meer geweld voorko-men dan bij een delict als btw-fraude.

In dit hoofdstuk wordt weergegeven welke vormen van geweld wij in de monitorzaken aantreffen. In ongeveer de helft van de 150 zaken is sprake van fysiek geweld of dreiging met geweld. In deze zaken is sprake van een grote variatie van geweld, variërend van ernstig geweld met dodelijke afloop, het mishandelen van personen tot het uiten van ernstige bedreigingen. Naast ‘slaan en schieten’ zijn er ook nog andere uitingen van geweld of gewelds-dreiging, zoals gedwongen seks of het onvrijwillig gijzelen van personen bij criminele transacties.

In een aantal gevallen worden de daders in de monitorzaken ook zelf slacht-offer van geweld. Sommige daders zijn zich terdege bewust van de risico’s die zij lopen. Zij wonen in zwaar beveiligde huizen of rijden in gepantserde auto’s. De vondsten van kogel- en steekwerende vesten (casus 123 en 132), doorgeladen wapens en soms nog veel zwaarder wapentuig bij huiszoekin-gen zijn de stille getuihuiszoekin-gen van de angst die zij niet zozeer voor de politie als wel voor andere actoren in hun wereldje voelen. Geweld of geweldsdreiging mag dan wel een ‘duur bedrijfsmiddel’ zijn (Zaitch, 2002), maar dat impli-ceert nog niet dat het weinig wordt toegepast. In elk geval wijst de aanwezig-heid van geweld in veel monitorzaken erop dat de relativering van de preva-lentie van geweld in de georganiseerde criminaliteit niet juist is. Wel is het van belang om de zaken in perspectief te plaatsen; ondanks al deze gewelds-uitingen, kan de situatie in Nederland op geen enkele wijze worden vergele-ken met bijvoorbeeld die in Mexico, waar door rivaliserende drugsbendes jaarlijks duizenden personen worden gedood (Reuter, 2009; Williams, 2009; Astorga, 2012). Daar bevinden zich onder de slachtoffers naast onschuldige burgers ook honderden politiemensen, bestuurders en magistraten (Wil-liams, 2009, p. 333). In de monitorzaken blijft de gewelduitoefening daarente-gen grotendeels beperkt tot de krindaarente-gen van de directe slachtoffers van de mis-drijven, mededaders en criminele handelspartners.

Niet alleen de omvang van het geweld, maar ook de aard en functie vertonen grote internationale verschillen. Geweldsdreiging en geweld in de Italiaanse maffia zijn onvergelijkbaar met de geweldsuitingen die in de monitorzaken aanwezig zijn. In Italië is geweld een onlosmakelijk onderdeel van de modus operandi van de betrokken criminele groepen (Varese, 2011). Het geweld is

functioneel gericht op het vestigen en handhaven van machtsposities in spe-cifieke branches of gebieden en richt zich concreet op onder meer het beïn-vloeden van het overheidsbestuur bij het verlenen van vergunningen en het aanbesteden van opdrachten. Bovendien worden inkomsten verkregen uit afpersingen van burgers en bedrijven die gepaard gaan met geweld of met de dreiging hiervan (Smith & Varese, 2001; Paoli, 2003). In Nederland zijn veel criminele activiteiten gericht op het maken van winst in de handel van verbo-den goederen, zoals drugs. Geweld speelt hierbij een andere rol. Het is er niet op gericht om mensen, sectoren of gebieden onder controle te houden, maar om de illegale handelspraktijken te faciliteren.

In de literatuur wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen ‘instrumenteel’ en ‘expressief’ geweld. In het eerste geval wordt het geweld toegepast om bepaalde doelen te bereiken of bepaalde conflicten of problemen op te los-sen. Het geweld is naar aard en omvang gedoseerd en doelgericht. Expressief geweld daarentegen is geen middel om een doel te bereiken. Expressief geweld is een uiting van emotie, zoals boosheid of jaloezie, en het is impul-sief, ongecontroleerd en vaak disproportioneel. Het onderscheid tussen instrumenteel en expressief geweld is in zekere zin kunstmatig. Elke gewelds-uiting heeft een instrumentele en een expressieve kant. Het liquideren van iemand die belastende verklaringen tegenover de politie heeft afgelegd, kan getypeerd worden als een voorbeeld van expressief geweld omdat er uiting wordt gegeven aan gevoelens (wraak).16 Het is echter ook instrumenteel omdat er een signaal wordt afgegeven aan anderen: ‘Dit staat je te wachten als je met de politie praat.’ Soms overheerst het ene aspect, in andere geval-len het andere. In casus 123 overheerst de emotie als een lid van een samen-werkingsverband zwaar mishandeld wordt door een groepje Albanezen. De groep waartoe het slachtoffer behoort, zint op wraak en trekt met acht auto’s op naar de plaats waar de Albanezen zich bevinden. De politie kan met moeite een wraakoefening voorkomen.

Het is moeilijk om vast te stellen hoe de verhoudingen tussen instrumenteel en expressief geweld precies liggen, daarvoor zou het noodzakelijk zijn veel meer kennis van de intenties en percepties van de daders te hebben dan wij op grond van de dossiers bezitten. In dit hoofdstuk worden op basis van de geweldsuitingen die wij in de dossiers aantroffen vijf vormen van geweld onderscheiden, die wat specifieker dan de abstracte begrippen ‘instrumen-teel’ en ‘expressief’ duiding geven aan de variatie van het geweld. In para-graaf 2.1.1 wordt ingegaan op het geweld dat wordt gebruikt om bepaalde misdrijven te kunnen uitvoeren. In deze gevallen is de toepassing van geweld een intrinsiek onderdeel van de modus operandi van het misdrijf. In para-graaf 2.1.2 wordt ingegaan op geweld dat gebruikt wordt om personen (slachtoffers, mededaders) in het ‘gareel’ te houden, om te voorkomen dat zij uit het criminele samenwerkingsverband treden of zich op andere wijze

pro-16 Van der Port concludeert op basis van onderzoek naar liquidaties dat motieven als eerschending en wraak een grote rol spelen bij criminele afrekeningen (Van der Port, 2001).

beren te onttrekken aan de invloedssfeer van de daders. In paragraaf 2.1.3 wordt de rol van geweld beschreven bij het beslechten van conflicten. Vervol-gens wordt in paragraaf 2.1.4 het geweld beschreven dat erop gericht is de geheimhouding rondom het criminele samenwerkingsverband en de misdrij-ven in stand te houden. Het gaat erom dat wordt voorkomen dat iemand tegenover de politie uit de school klapt. Ten slotte wordt in paragraaf 2.1.5 ingegaan op fysieke afrekeningen; het gaat hier om gevallen waarin daders met geweld reageren op ripdeals en andere vormen van bedrog.