• No results found

De relatie tussen crimineel en dienstverlener

3.3 Inschakeling van derden

3.3.2 De relatie tussen crimineel en dienstverlener

We refereerden zojuist al aan de vergelijking tussen legaal ondernemerschap en georganiseerde criminaliteit (illegaal ondernemerschap) die door sommi-gen wordt gemaakt. Zoals gezegd is Reuter (1983) waarschijnlijk het meest bekend geworden met deze vergelijking, maar ook vele andere auteurs heb-ben vanuit dit perspectief over georganiseerde criminaliteit geschreven (bij-voorbeeld Haller, 1990; Liddick, 1999). Als één van de kenmerkende verschil-len tussen legale en illegale markten wordt onder meer gewezen op de onmogelijkheid voor een criminele ondernemer om te adverteren; in tegen-stelling tot ondernemers op legale markten kan hij geen agressieve methoden zoals reclame gebruiken om nieuwe klanten te bereiken (Reuter, 1983; Yea-ger, 2012, p. 10; zie ook Felson, 2006b, p. 11-12).38 Hetzelfde probleem geldt

38 In paragraaf 4.2.2 zullen we zien dat in een enkel geval wel degelijk intensief reclame wordt gemaakt. Het gaat daar echter niet om een facilitator, maar om plegers van beleggingsfraude die via advertenties in de media klanten werven – klanten die vervolgens worden opgelicht.

voor daders onderling; hoe vindt een crimineel een goede potentiële mede-dader of dienstverlener? Een criminele ondernemer die een capabele partner wil vinden, kan niet zo makkelijk teruggrijpen op de Gouden Gids of Google, althans niet wanneer hij iemand zoekt die vanwege de aard van de gevraagde dienst op de hoogte zal zijn van de criminele bedoelingen.39 Zoekt hij daaren-tegen een reguliere ondernemer van wie hij als een ‘normale’ klant, dus zon-der dat de onzon-dernemer op de hoogte is van de ware bedoelingen, alleen een standaarddienst of -goed wil afnemen, dan kan hij wel degelijk de Gouden

Gids of Google raadplegen. In de vorige paragraaf zagen we verschillende

voorbeelden van onwetende ondernemers die worden ingeschakeld, zoals het ferrybedrijf dat het transport verzorgt van reguliere handelsgoederen waaronder door de opdrachtgever drugs zijn verborgen.

In veel gevallen kan echter niet worden volstaan met reguliere en in beginsel legale dienstverlening. Dan doet zich wel de vraag voor hoe vraag en aanbod bij elkaar komen. In eerdere rapportages van de Monitor Georganiseerde Cri-minaliteit is al beschreven hoe daders dit probleem oplossen: via sociale rela-ties (zie bijvoorbeeld Kleemans et al., 2002, p. 41-43). In verschillende zaken zien we dan ook dat een dienstverlener wordt gevonden binnen of via de sociale relaties van een crimineel.

Het criminele samenwerkingsverband houdt zich bezig met oliefraude. Via de paardensport komt een lid in contact met iemand die gebruikt wordt om douanestempels valselijk op ‘geleidedocumenten’ te plaatsen (één van de onderzochte casussen).

Beleggingsfraudeurs maken voor het wegsluizen van hun criminele inkomsten onder meer gebruik van een leverancier van zogenoemde plankvennootschappen.40 De hoofdverdachte(n) kende(n) hem al, maar hoe is onduidelijk (één van de onderzochte casussen).

De hoofdverdachte binnen een groepering die zich bezighoudt met men-senhandel maakt gebruik van een advocaat. De hoofdverdachte leerde de advocaat kennen toen laatstgenoemde hem bijstond in een echtschei-ding. Later gebruikt de hoofdverdachte hem ook ten behoeve van zijn mensenhandelactiviteiten. De advocaat was gemachtigd om het contact met de vreemdelingenpolitie te onderhouden. Hij zorgde ervoor dat de vrouwen aan- en afmeldingsstempels in hun paspoort kregen (één van de onderzochte casussen).

Een crimineel perst miljoenen euro’s af van een vermogend zakenman. Hij laat het geld wegsluizen door een andere vermogende zakenman, 39 De mogelijkheden die internet biedt voor het vinden van een facilitator zijn echter wel een stuk groter dan de

traditionele media.

40 Een ‘plankvennootschap’ is een reeds bestaande vennootschap waarin feitelijk vaak weinig activiteiten plaats-vinden en die gebruikt wordt voor onder meer het (formeel) onderbrengen van geld of andere bezittingen.

waarmee hij vermoedelijk in contact is gekomen via het slachtoffer (één van de onderzochte casussen).

Soms weet een criminele groepering een in beginsel legitiem bedrijf steeds verder de criminaliteit in te trekken. Dit is het geval in een zaak waarin op grote schaal gebruik wordt gemaakt van dekmantel- en legale bedrijven. Het criminele samenwerkingsverband maakt onder meer gebruik van bedrijven om campers om te bouwen voor hasjsmokkel en om grondstoffen te bestel-len voor de productie van synthetische drugs. Voor een deel richten de hoofdverdachten de bedrijven zelf op. Zij maken echter ook gebruik van andere bedrijven, bedrijven die eerst niet bij criminaliteit betrokken waren. Via geldinjecties en contacten krijgen ze enkele bedrijven in hun greep en betrekken ze mensen in de criminaliteit.

B en F zijn de hoofdverdachten in een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met drugshandel en -productie. Geld wordt gepompt in allerlei legale en dekmantelbedrijven om zich van de medewerking van de bedrijven en bestuurders te verzekeren. De inzet van deze bedrijven dient velerlei doelen en heeft meerdere functies. Zo was L eigenaar van een reinigingsbedrijf en van een handelsonderneming. L opereerde in eerste instantie volledig legaal. De contacten met de groep werden inniger en er ontstond een zekere gebondenheid aan en loyaliteit naar de leiders toen deze het bedrijf financieel steunden. De contacten met de reini-gingsbranche waren voor de groep van belang in verband met de aankoop van grondstoffen voor de productie van amfetaminen. De samenwerking met B en F werd hechter en ten slotte werd L één van de hoofddaders (één van de onderzochte casussen).

Over de beweegredenen van derden om goederen of diensten te verlenen aan criminele groeperingen is niet veel bekend uit het onderzochte casusmateri-aal. Wel blijkt dat geldelijk gewin, dat vermoedelijk een heel belangrijk motief is achter de medewerking door derden, in ieder geval niet de enige drijfveer is. Ook gebondenheid, dwang en onverschilligheid (of morele neutralisatie) kunnen een rol spelen, zo blijkt uit de bestudeerde zaken.

Zojuist zagen we al een casus waarin een zekere afhankelijkheid en loyaliteit (gebondenheid) richting de criminelen een rol leek te spelen bij de medewer-king door een onderneming. Het casusmateriaal bevat ook voorbeelden waarin (naast andere factoren) van dwang sprake lijkt. In één van de onder-zochte casussen zien we een persoon die zich in eerste instantie vrijwillig maar steeds meer gedwongen lijkt te ontwikkelen tot een ‘facilitator’. Behalve, of in plaats van, geld, spelen ‘bij de groep willen horen’ en chantage en bedreiging een belangrijke motiverende rol.

D is in het bezit van douanestempels en vervult daardoor een belangrijke rol in de oliefraude en later tevens in andere delicten. De stempels zijn oorspronkelijk afkomstig van C, een douaneambtenaar. Ook stelde D zijn firma beschikbaar als ‘factuuradres’ voor papieren transacties, dit in ver-band met het opzetten van btw-fraude door B en J. D had contactuele problemen. Hij vond de criminele contacten heel interessant en was heel trots op zichzelf dat hij ‘erbij’ hoorde, ondanks het feit dat hij weinig betaald kreeg. Hij wordt op enig moment ook door andere criminelen benaderd die D erg goed denken te kunnen gebruiken. Ze chanteren hem met melding aan de douane als hij niet ook voor hen gaat werken. D wordt ook fysiek bedreigd. Uiteindelijk raakt D zo ook betrokken bij (voorbereiding van) handel in sigaretten, HiFi-apparatuur, drugs en wapens (één van de onderzochte casussen).

Ook een andere zaak, die draait om handel in gestolen auto’s, is een voor-beeld waarin vrijwillige medewerking lijkt te veranderen in gedwongen medewerking.41

J is zeer vaardig in het omkatten van de gestolen voertuigen. J verklaarde later dat hij tegen hoofdverdachte A had gezegd dat hij wilde stoppen met omkatten. Hij vond zelf dat hij er ‘steeds dieper’ in terechtkwam. A begon toen hem en zijn gezin te bedreigen. Behalve dreiging met doodschieten, zei A ook hem, zijn zoontje en zijn vriendin door de knieën te schieten. Uit angst hiervoor continueerde J zijn werkzaamheden. J is later ook onder druk gezet tijdens detentie, door een andere crimineel, K. Tijdens het luchten zag K dat J werd weggeroepen en vermoedde dat deze gehoord zou gaan worden. Hij waarschuwde J dat hij niet loslippig moest zijn. Later heeft K zijn woorden kracht bijgezet, door de ruiten te laten ingooien bij J (één van de onderzochte casussen).

In sommige gevallen ten slotte lijkt de gevraagde medewerking concreet wei-nig om het lijf te hebben of wordt deze door de ‘dienstverlener’ niet als ern-stig ervaren. Vanuit een zekere onverschilligheid, of omdat de gevraagde dienst moreel is geneutraliseerd, is het dan makkelijk om mee te werken. Toch kan ook een ‘kleinigheid’ van grote betekenis zijn voor degene die erom vraagt. In een zaak zien we een zakenman die zich niet alleen schuldig maakt aan het witwassen van miljoenen euro’s maar ook belastingfraude pleegt. De werkwijze bij de belastingfraude komt erop neer dat verbouwingen aan pan-den die gebruikt worpan-den als woonhuis, worpan-den opgevoerd als verbouwingen aan kantoorpanden, waardoor belastingvoordeel ontstaat. In totaal bena-deelt hij daarmee de belasting voor een half miljoen euro. Hij schakelt daar 41 Soms zijn er vermoedens van dwang, maar kunnen die niet worden hard gemaakt. Dat is het geval in de zaak

waarin een afperser het door hem afgeperste geld wegsluist via een zakenman. De zakenman ontkent zijn witwasfunctie en gaat dus ook niet in op eventuele achterliggende motieven. Het dossier bevat echter wel aanwijzingen dat hij werd gedwongen om mee te werken (casus 136).

ook derden bij in. Zo vraagt hij een relatie om de verbouwing die op dat moment in het woonhuis van de relatie plaatsvindt, weg te schrijven onder het adres van een kantoorpand. De relatie èn de aannemer gaan daarmee akkoord. De relatie, die mogelijk niet op de hoogte was van alle bedoelingen van de zakenman, verklaart als volgt.

‘Zoals ik al eerder verklaarde moesten de kosten van de verbouwing aan mijn woning (…), zo veel mogelijk geboekt worden op (kantoorpand hoofdverdachte). Dit conform instructie van (de hoofdverdachte). De aannemer heeft hieraan, onder geen enkel protest, medewerking ver-leend. Dit versterkte bij mij ook het gevoel dat het allemaal niet zo ernstig was’ (één van de onderzochte casussen).

3.4 Recapitulatie

Binnen een crimineel samenwerkingsverband moeten verschillende deelta-ken worden verzorgd. Deze liggen op het gebied van: de infrastructuur; het voorzien in apparatuur en stoffen; financiële, juridische en administratieve diensten; en afscherming, beveiliging of promotie.

In de onderzochte zaken zien we dat criminele samenwerkingsverbanden een aantal infrastructurele deeltaken zelf uitvoeren, namelijk de opslag en in mindere mate het transport van vooral drugs en grondstoffen. Bij ruimten die daders gebruiken om elkaar (en klanten) te ontmoeten, zien we een gemengd beeld; sommige samenwerkingsverbanden, vooral op het terrein van onder-gronds bankieren, beschikken zelf over dergelijke ruimten, andere gebruiken ruimten die van derden zijn. Bij de overige onderdelen van het criminele bedrijfsproces zien we dat vaker een beroep wordt gedaan op de omgeving van een crimineel samenwerkingsverband. Dit geldt het sterkst voor een heel specifiek infrastructureel proces, namelijk het veilig binnenloodsen van drugs en mensen via luchthavens, en voor het verschaffen van apparatuur en stoffen die nodig zijn voor het produceren van drugs. Ook voor financiële, juridische en administratieve diensten wordt vaak de hulp van derden inge-schakeld. Het gaat dan om juridische adviezen en diensten en het verschaf-fen van bijvoorbeeld paspoorten. In mindere mate geldt het ook voor het wit-wassen van criminele inkomsten. En ten slotte wordt ook voor specifieke activiteiten ter afscherming, beveiliging of promotie vaak een beroep gedaan op anderen. Verder is er een klein aantal groeperingen dat omschreven zou kunnen worden als universele zelfdoeners; criminele samenwerkingsverban-den die voor verschillende of alle deeltaken van het bedrijfsproces zelfvoor-zienend zijn.

Bij de keuze die criminele samenwerkingsverbanden moeten maken tussen het zelf uitvoeren van een deeltaak of juist het inschakelen van personen of bedrijven uit de omgeving, lijken ook, of misschien vooral, pragmatische

overwegingen een rol te spelen. Wanneer we kijken naar de deeltaken die vrijwel altijd worden uitbesteed, zien we dat het gaat om taken die de meeste criminele samenwerkingsverbanden simpelweg niet kunnen uitvoeren: het binnenloodsen van drugs en mensen via luchthavens en het verschaffen van apparatuur en stoffen die nodig zijn voor het produceren van drugs. De afwe-zigheid van eigen mogelijkheden op deze terreinen zorgt ervoor dat voor andere overwegingen, zoals het streven naar zo veel mogelijk winst of een zo klein mogelijk risico, weinig ruimte is. Aan de andere kant beschikken som-mige criminele samenwerkingsverbanden over zoveel eigen middelen – de universele zelfdoeners – dat voor hen juist het ‘zelf doen’ van verschillende of alle deeltaken een voor de hand liggende uitkomst is. Ook bij hen zullen andere overwegingen misschien geen rol (meer) spelen.

De actoren waarvan criminele samenwerkingsverbanden gebruikmaken zijn zich daar zeker niet in alle gevallen bewust van. Zo is het in verschillende gevallen duidelijk dat een ingeschakelde ondernemer niets meer doet dan het leveren van een gewone, ‘standaard’-dienst, dat wil zeggen een dienst die onder normale omstandigheden wordt geleverd en waarbij geen afwijkende voorwaarden van toepassing zijn. Er is voor de desbetreffende ondernemer dan over het algemeen geen reden om argwaan te krijgen. Een opslagbedrijf waar een ruimte wordt gehuurd door een groepering die er vervolgens drugs of bepaalde stoffen in opslaat, kan daar een voorbeeld van zijn. Er is echter ook een categorie van dienstverleners bij wie de omstandigheden waaronder of de context waarbinnen een klant opereert vragen had kunnen oproepen – vragen die de desbetreffende dienstverlener echter niet stelt. Soms zijn die omstandigheden zodanig dat van doelbewust meewerken sprake lijkt te zijn, hoewel dat vaak niet met zekerheid is vast te stellen.

Die zekerheid is er wel bij een categorie van dienstverleners die het bedienen van criminele clientèle op min of meer beroepsmatige wijze uitvoert; de

pro-fessionele facilitators. Sommige propro-fessionele facilitators richten zich volledig

op criminele klanten, zoals de criminele groepering waarvan de leden hun werkzaamheden in onder meer de bagagekelder van een luchthaven misbrui-ken om cocaïne veilig binnen te loodsen. Anderen opereren op een in beginsel legale markt en hebben zowel criminele als reguliere klanten. De glasblazer die aan ‘normale’ klanten levert maar tevens sterk gespecialiseerd glaswerk en andere goederen verkoopt aan verschillende drugsproducenten, is daar een voorbeeld van. In zijn geval waren het de criminele klanten die hèm benaderden, en wel vanwege zijn vrij schaarse ambachtelijke vaardighe-den. Bij andere facilitators is sprake van een meer actieve, bijna marketing-technische strategie. Zij beschikken niet, zoals de glasblazer, over bijzondere vaardigheden en leveren vrij alledaagse diensten. Zij leveren die dienst echter onder voorwaarden die vooral voor personen met criminele bedoelingen zeer aantrekkelijk zijn. De voorwaarden waaronder klanten bij hen terecht kun-nen is wat hen van andere partijen op de markt onderscheidt; het zijn hun

een criminele niche zijn bedrijven die het mogelijk maken om over woningen of auto’s te beschikken die niet tot de gebruiker te herleiden zijn.

In het onderzochte casusmateriaal zien we dat de dienstverleners waarvan een dader gebruikmaakt, althans degenen die bewust meewerken, vaak afkomstig zijn uit zijn sociale netwerk; ze worden dus vaak gevonden in reeds bestaande relaties.

Geldelijk gewin is vermoedelijk een belangrijke drijfveer voor personen en bedrijven om diensten te verlenen aan criminele samenwerkingsverbanden. De onderzochte zaken bevatten echter ook voorbeelden waarin dienstverle-ning plaatsvond vanuit loyaliteit, afhankelijkheid of dwang.

In hoofdstuk 3 bleek dat criminele samenwerkingsverbanden in veel gevallen een beroep doen op personen en bedrijven uit hun omgeving. Vaak brengt dat met zich mee dat er contact wordt gemaakt met ‘de bovenwereld’. Een drugscrimineel bijvoorbeeld is voor grondstoffen of versnijdingsmiddelen in veel gevallen afhankelijk van reguliere bedrijven. Maar ook daders die zelf voorzien in de goederen en diensten die nodig zijn voor het criminele bedrijfsproces, staan daarbij vaak in verbinding met de legaliteit. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer een dader zijn eigen (op papier) reguliere garagebedrijf gebruikt om criminele inkomsten wit te wassen.

Een crimineel samenwerkingsverband moet dus soms stappen zetten in de legaliteit, en wel zodanig dat de criminele activiteiten afgeschermd blijven. Tijhuis publiceerde in 2006 een proefschrift over verbindingen tussen illegale en legale actoren in de misdaad (Tijhuis, 2006). In zijn studie maakt hij onderscheid tussen verschillende niveaus waarop een dergelijke interface zich kan bevinden. In dit hoofdstuk gebruiken wij een soortgelijke, maar wel enigszins aangepaste indeling voor contactpunten tussen illegaliteit en lega-liteit.42

Het contactpunt kan ten eerste liggen op het niveau van een persoon. In para-graaf 4.1 bespreken we vier categorieën van personen die met elkaar gemeen hebben dat zij een positie hebben in de reguliere samenleving en beschikken over kennis, capaciteiten en/of bevoegdheden die van grote waarde kunnen zijn voor een crimineel samenwerkingsverband. Het gaat om: financiële spe-cialisten; notarissen en advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambte-naren.

Een tweede niveau waarbinnen de verbinding kan worden gemaakt, is het niveau van de onderneming (paragraaf 4.2). Een voorbeeld van een onderne-ming die als contactpunt tussen illegaliteit en legaliteit dient, is het

genoemde gebruik van een dekmantelbedrijf om een drugstransport te facili-teren. Een ander voorbeeld is de inzet van een (op papier) regulier bedrijf als tussenschakel om bij chemische of farmaceutische bedrijven bepaalde grondstoffen of versnijdingsmiddelen te kopen.

Ten derde kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die een bepaalde gemeenschap biedt. In paragraaf 4.3 bespreken we een aantal van die gemeenschappen. Het kan dan gaan om subculturele gemeenschappen zoals sommige motorclubs of woonwagenkampen (Huisman & Jansen, 2012), bepaalde etnische (deel)groeperingen, maar ook om een beroepsgroep of economische sector waarbinnen een sterke ‘ons kent ons’-mentaliteit heerst, zoals de vastgoedsector (Van de Bunt et al., 2011). Wat deze gemeenschappen gemeen hebben is dat zij contacten, expertise en/of logistieke voorzieningen bieden die benut kunnen worden voor georganiseerde criminaliteit. Boven-42 Tijhuis onderscheidt personen, organisaties en jurisdicties. Op basis van het casusmateriaal hanteren wij hier

een aangepaste indeling: personen; ondernemingen (organisaties); gemeenschappen; en door overheden gecreëerde voorzieningen.

dien kennen in ieder geval sommige van deze gemeenschappen een sterke sociale cohesie en beschikken ze in sommige gevallen over relatief afgesloten locaties, wat de afscherming ten goede komt.

Een vierde en laatste niveau is dat van door overheden gecreëerde

voorzienin-gen. In paragraaf 4.4 bespreken we daar twee voorbeelden van: het misbruik

van reguliere voorzieningen in Nederland (misbruik van de asielprocedure door mensensmokkelaren); en het misbruik van fiscaal-juridisch afge-schermde jurisdicties (‘belastingparadijzen’) voor witwasdoeleinden.

Een kenmerk dat een aantal ‘contactpunten’ deelt, is dat de criminele samen-werkingsverbanden gebruikmaken van beperkingen in het toezicht of het toezicht weten te omzeilen. De rol van ontbrekend of inadequaat toezicht is het onderwerp van paragraaf 4.5. Criminele samenwerkingsverbanden profi-teren van contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit, maar het gebruik van die contactpunten brengt ook risico’s met zich mee voor een criminele groe-pering. Deze komen aan bod in paragraaf 4.6. Paragraaf 4.7 bevat een recapi-tulatie.

Voordat we hieronder de verschillende niveaus van contactpunten tussen de illegaliteit en legaliteit met voorbeelden verhelderen, moeten nog drie opmerkingen worden gemaakt over de bedoelingen waarmee dit hoofdstuk is geschreven. De eerste opmerking betreft de keuze van voorbeelden van onder meer personen en gemeenschappen die kunnen dienen als contact-punt. Die voorbeelden zijn gekozen omdat de desbetreffende actoren, beroepsmatig of anderszins, mogelijkheden in zich dragen die goed van pas kunnen komen bij georganiseerde criminaliteit. Dat zij die mogelijkheden hebben, maakt hen echter natuurlijk nog niet crimineel. Crimineel worden zij