• No results found

Door de raadslieden van Soerel wordt in cassatie geklaagd over het feit dat het gerechtshof de bewezenverklaring van verschillende strafbare feiten grotendeels

In document De kroongetuige in het Passageproces (pagina 190-192)

heeft gebaseerd op de verklaringen van de twee kroongetuigen La Serpe en Ros en

van de anonieme, bedreigde getuige Q5. Zoals gezegd is het gerechtshof niet expli-

ciet ingegaan op de uitleg van artikel 344a lid 4 Sv. A-G Harteveld doet dat wel.

24

’16. Het zesde middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van [strafbare feiten 1, 2 en 3] geheel dan wel in beslissende mate heeft gegrond op de verklaringen van twee kroongetuigen en een anonieme bedreigde getuige, waardoor het hof een onjuiste maat- staf heeft aangelegd nu het steunbewijs (vrijwel) uitsluitend bestaat uit de verklaringen van dergelijke bijzondere getuigen, althans het hof zou zijn oordeel onvoldoende dan wel onbegrijpelijk hebben gemotiveerd.

16.1. De bewezenverklaringen [van strafbare feiten 1, 2 en 3] steunen onder meer op de verklaringen van de kroongetuigen Ros, La Serpe en de bedreigde anonieme getuige Q5. Geklaagd wordt dat deze bewijsmiddelen niet volstaan om tot een bewezenverkla- ring te komen. Daarbij wordt verwezen naar art. 344a lid 4 Sv:

“4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getui- gen met wie op grond van artikel 226h, derde lid, of 226k een afspraak is gemaakt.”

16.2. Het middel berust op de opvatting dat de zojuist genoemde bepaling een kwalita- tief voorschrift inhoudt dat meebrengt dat in het geval van het gebruik van een kroon- getuigenverklaring het vereiste steunbewijs enkel uit “volwaardige bewijsmiddelen” kan bestaan. In de woorden van de steller van het middel: het mag niet gaan om getui- gen “waar een ‘vlekje’ aan zit”. Om die reden kan het steunbewijs niet bestaan uit bij- zondere getuigen zoals kroongetuigen en anoniem bedreigde getuigen. Het is de vraag of die stelling steun vindt in het recht.

16.3. Op grond van het vierde lid van art. 344a Sv kan een bewezenverklaring niet uitslui- tend steunen op de verklaringen van een kroongetuige. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het gebruik van dergelijke getuigenverklaringen extra behoedzaamheid en zorgvuldigheid vergt.25 Anders dan bijvoorbeeld bij anonieme getuigen, kan een

24 A-G Harteveld, ECLI:NL:PHR:2018:1390, onder 16-16.7. 25 Kamerstukken II 1998/99, 26294, nr. 3, p. 17 en 18.

bewezenverklaring wel in beslissende mate steunen op de verklaring van een kroon- getuige. In de literatuur wordt dit verklaard door de geringere inbreuk op het onder- vragingsrecht van de verdediging en de (daarmee samenhangende) interne openbaar- heid en onmiddellijkheid van de bewijsvoering.26 Dat het bewijs dat de verdachte het

tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag steunen op de verklaringen van kroongetuigen, brengt mee dat steunbewijs uit een andersoortige “bron” nodig is. De wet stelt geen aanvullende eisen aan dit bewijs. In de schriftuur wordt niet onderbouwd waarom desondanks aanvullende eisen moeten gelden. Slechts wordt opgemerkt dat – anders dan door de verdediging is betoogd in hoger beroep – de regeling uit art. 344a lid 4 Sv dient te worden onderscheiden van de bewijsminimumregel uit art. 342 lid 2 Sv, die inhoudt dat een bewezenverklaring niet mag steunen op één enkele getuigen- verklaring (unus testis-regel). Aangevoerd wordt dat de laatstgenoemde bepaling van een geheel andere aard en orde is dan het bewijsminimumvoorschrift uit art. 344a Sv. Waarom een en ander zou moeten leiden tot strengere eisen aan het steunbewijs, zie ik echter niet in. De minister sluit ook niet uit dat het vereiste steunbewijs voor een kroon- getuigenverklaring uit een anonieme getuigenverklaring bestaat.27 Bovendien volgt uit

een vergelijking tussen de voornoemde unus testis regel en het bewijsminimumvoor- schrift uit art. 344 lid 4 Sv dat de strekking van beide bepalingen niet wezenlijk uiteen- loopt. Net als elke andere getuigenverklaring kan een kroongetuigeverklaring niet als enig bewijsmiddel dienen. In zoverre laat art. 344a lid 4 Sv zich slechts gelden indien het steunbewijs enkel bestaat uit een andere kroongetuigeverklaring. In dat geval staat de bewijsminimumregel mijns inziens aan een bewezenverklaring in de weg. Volle- digheidshalve wil ik nog wijzen op het moderniseringstraject van het Wetboek van Strafvordering. Hierin is voorgesteld het bijzondere bewijsminimumvoorschrift met betrekking tot kroongetuigen te schrappen. De gedachte hierachter is dat deze regel een beperkte reikwijdte heeft in het licht van de unus testis-bepaling, terwijl daarnaast het volgens dit concept aan de rechter moet worden overgelaten om te oordelen of uit het steunbewijs buiten redelijke twijfel28 volgt dat de verdachte het feit heeft begaan.29

16.4. In de schriftuur wordt aangevoerd dat de verklaringen van een kroongetuige “min- der waard” zijn, dat kroongetuigen “gemankeerde getuigen” betreffen en dat de verkla- ringen geen “volwaardig bewijsmiddel” zijn. Dergelijke kwalificaties zou ik niet voor mijn rekening willen nemen. De in [paragraaf 3.2.4; red.] besproken totstandkomings- geschiedenis van de kroongetuigenregeling laat zien dat met art. 226g en verder Sv is beoogd om nadere eisen te stellen aan de wijze van totstandkoming van de afspraak,

26 J.F. Nijboer, Strafrechtelijk bewijsrecht, bewerkt door P.A.M. Mevis, J.S. Nan & J.H.J. Verbaan, Nijme- gen: Ars Aequi Libri 2017, p. 128 en 129.

27 Kamerstukken II 1999/2000, 26294, nr. 6, p. 42.

28 Dit betreft het (nieuwe) bewijscriterium dat in artikel 4.3.2.1 lid 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt gebruikt.

de inhoud daarvan en de betrouwbaarheid van de uiteindelijke getuigenverklaring.30

Het bewijsminimumvoorschrift uit art. 344a Sv, maar ook de nadere motiveringsplicht uit art. 360 lid 2 Sv staat daarbij ten dienste van het waarborgen van de betrouwbaar- heid van de kroongetuige. Dergelijke waarborgen diskwalificeren de waarde van [de] kroongetuigeverklaring niet. Integendeel, zij dienen juist ertoe om de verklaringen van dergelijke getuigen bruikbaar te maken in het strafproces. In de parlementaire geschie- denis is dan ook benadrukt dat de normeringen niet afdoen aan het uitgangspunt dat de waardering van het ter terechtzitting gepresenteerde bewijsmateriaal en de bruikbaar- heid daarvan als bewijsmiddel voorbehouden is aan de rechter.31

A-G Harteveld benadrukt dat er in artikel 344a lid 4 Sv niet meer moet worden gele-

zen dan er staat: een bewezenverklaring mag niet uitsluitend worden gebaseerd

op kroongetuigenbewijs. Andere, aanvullende bewijsminimumvoorschriften of

motiveringsplichten kunnen hier niet uit worden afgeleid. Volgens A-G Harteveld

kan een bewezenverklaring dan ook worden gebaseerd op een kroongetuigen-

verklaring en een verklaring van een anonieme getuige.

5.3.4

Het gebruik van de verklaringen van de kroongetuige volgens de Hoge Raad

De Hoge Raad gaat in zijn algemene overwegingen en in het arrest van de zaak

In document De kroongetuige in het Passageproces (pagina 190-192)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN