• No results found

De kroongetuige in het Passageproces

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kroongetuige in het Passageproces"

Copied!
225
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De kroongetuige in het Passageproces

Hoving, Roelf Anton

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from

it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date:

2021

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Hoving, R. A. (2021). De kroongetuige in het Passageproces. (OM-reeks; Vol. 6). Boom Juridisch.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

De kroongetuige in het P

assageproces

De kroongetuige

in het Passageproces

6

R

.A

. HOVING

R . A . H O V I N G

(3)

De kroongetuige in het P

assageproces

Het Passageproces is een van de omvangrijkste en langstdurende strafzaken

die ooit in Nederland is gevoerd. Een belangrijke reden voor de lange duur

van het proces is de inzet van kroongetuigen. Tijdens het Passageproces

is uitgebreid gediscussieerd over de betekenis van de bepalingen over de

kroongetuige in het Wetboek van Strafvordering (artikel 226g tot en met

artikel 226k Sv) en de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken.

De in 2006 geïntroduceerde wettelijke regeling over kroongetuigen laat

vragen open. In het Passageproces zijn verschillende vragen over de inzet

van kroongetuigen en reikwijdte van de getuigenbeschermingsregeling

beantwoord. In dit boek worden de belangrijkste lessen uit het Passageproces

over de inzet van kroongetuigen op een rij gezet aan de hand van citaten uit

het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, het arrest van de Hoge Raad, het

requisitoir van de advocaten-generaal bij het gerechtshof en de conclusie van

de advocaat-generaal bij de Hoge Raad. De uitgewisselde argumenten bieden

de lezer inzicht in de reikwijdte van de regels over de kroongetuige.

Mr. dr. R.A. Hoving is universitair docent straf- en strafprocesrecht bij de

vak groep Strafrecht en Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen en

senior wetenschappelijk medewerker bij het Wetenschappelijk Bureau van

het Openbaar Ministerie.

Dit boek is het zesde boek in de serie ‘OM-reeks’. De ‘OM-reeks’ is een

boekenreeks waarin juridisch inhoudelijke publicaties verschijnen met

onderwerpen die gerelateerd zijn aan het werk van het openbaar ministerie.

De ‘OM-reeks’ staat onder redactie van mr. G.C. Haverkate (directeur van het

Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie), prof. mr. A.E. Harteveld

(advocaat-generaal bij de Hoge Raad en bijzonder hoogleraar toezicht op

strafvorderlijk overheidsoptreden aan de Rijksuniversiteit Groningen) en

mr. dr. R. Robroek (raadadviseur bij het Wetenschappelijk Bureau van het

Openbaar Ministerie en universitair docent bij de vakgroep Strafrecht en

Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen).

9 789462 906617

ISBN 978-94-6290-661-7

6

R

.A

. HOVING

(4)
(5)
(6)

R.A. Hoving

Den Haag

Boom juridisch

(7)

© 2021 R.A. Hoving | Boom juridisch

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze

uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of

openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door

fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke

toestem-ming van de uitgever.

Voor zover het maken van verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van

artikel 16h Auteurswet of de reprorechtregeling van Stichting Reprorecht dient daarvoor

een billijke vergoeding te worden voldaan aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130

KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het verveelvoudigen en openbaar maken van (een)

gedeelte(n) uit deze uitgave als toelichting bij het onderwijs, bijvoorbeeld in een (digitale)

leeromgeving of een reader (art. 16 Auteurswet), dient een regeling te worden getroffen met

Stichting Uitgeversorganisatie voor Onderwijslicenties (Postbus 3060, 2130 KB

Hoofd-dorp, www.stichting-uvo.nl).

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any

other means without written permission from the publisher.

ISBN 978-94-6290-661-7

ISBN 978-94-6274-483-7 (e-book)

NUR 824

(8)

1

Het Passageproces en de kroongetuige

7

1.1

Waarom dit boek?

7

1.2

Overzicht van de kroongetuigenregeling

8

1.3

Totstandkoming Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken

16

1.4

Het Passageproces in een notendop

19

1.5 Leeswijzer

25

2

De beoordeling van de rechtmatigheid van de afspraken met de

kroongetuige 29

2.1

Wat staat er in dit hoofdstuk?

29

2.2

Juridisch kader

30

2.3

De rol van de zittingsrechter

31

2.4

De proportionaliteit en subsidiariteit van afspraken met kroongetuigen 44

2.5

Vormverzuimen en de Holleeder-weglatingen

57

3

De toezeggingen aan de kroongetuige

71

3.1

Wat staat er in dit hoofdstuk?

71

3.2

Een gesloten stelsel van toezeggingen?

72

3.3

De vervolgingsbeslissing

99

3.4

De ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

110

4

De getuigenbescherming

125

4.1

Wat staat er in dit hoofdstuk?

125

4.2

De beoordeling van de beschermingsovereenkomst

126

4.3

De rechtmatigheid van de beschermingsovereenkomst

145

5

De betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van de

kroongetuige 165

5.1

Wat staat er in dit hoofdstuk?

165

5.2

De beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de

kroongetuige 166

(9)

6

Een tweede kroongetuige in hoger beroep

191

6.1

Wat staat er in dit hoofdstuk?

191

6.2

Het sluiten van een overeenkomst met tweede kroongetuige in hoger

beroep 191

7

De kroongetuige na het Passageproces

209

7.1

De inzet van kroongetuigen sinds het Passageproces

209

7.2

Lessen uit het Passageproces

210

(10)

1.1

Waarom dit boek?

‘Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak de verklaringen van twee

kroon-getuigen ingezet. Dat heeft de feitelijke en juridische gemoederen bezig

gehou-den.’

1

Hiermee geeft het gerechtshof Amsterdam kernachtig weer wat tijdens het

Passageproces centraal heeft gestaan: de inzet van kroongetuigen. Het

Passage-proces is een van de eerste zaken sinds de inwerkingtreding van de Wet

toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken in 2006 waarin het openbaar ministerie

afspra-ken heeft gemaakt met kroongetuigen. Tijdens het Passageproces is uitgebreid

gediscus sieerd over de betekenis van de bepalingen over de kroongetuige in het

Wetboek van Strafvordering (artikelen 226g-226k Sv) en de Aanwijzing

toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken. Ook is ingegaan op een onderwerp dat

onlos-makelijk is verbonden met het maken van afspraken met kroongetuigen: de regels

over de getuigenbescherming zoals te vinden in artikel 226l Sv en het Besluit

getui-genbescherming. In hun uitspraken in het Passageproces hebben het gerechtshof

Amsterdam en de Hoge Raad verschillende vragen over de inzet van

kroongetui-gen beantwoord. Het is de moeite waard om kennis te nemen van deze uitspraken

om inzicht te verkrijgen in de reikwijdte van de regels over de kroongetuige.

Het doel van dit boek is inzicht te geven in de ruimte die officieren van

justi-tie sinds het Passageproces hebben om afspraken te maken met kroongetuigen.

Hiertoe worden in de volgende hoofdstukken de belangrijkste onderdelen van

de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam en de Hoge Raad in het

Passage-proces besproken. In de rest van dit inleidende hoofdstuk worden de regels over

de kroongetuige uiteengezet. Ook wordt ingegaan op de totstandkoming van deze

regels. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van het Passageproces. Tot slot

worden de vraagstukken geïntroduceerd rondom de regeling van de kroongetuige

die in het Passageproces centraal stonden en die in de komende hoofdstukken aan

de orde komen.

Over de terminologie: de term kroongetuige komt niet voor in het Wetboek van

Strafvordering. De wetgever heeft het – zo blijkt onder meer uit de titel van de

af deling in het Wetboek van Strafvordering over de kroongetuige – over

toe-zeggingen aan getuigen die tevens verdachte zijn. Niettemin wordt de term

(11)

kroongetuige wel algemeen gebruikt. Zo ook in dit boek. In navolging van de

Hoge Raad wordt de kroongetuige gedefinieerd als ‘een verdachte of een

veroor-deelde die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een

andere verdachte in ruil voor een toezegging met betrekking tot de afdoening

van zijn eigen zaak’.

2

Hiermee sluit de Hoge Raad nauw aan bij artikel 226g Sv.

De afspraken die met de kroongetuige worden gemaakt over de afdoening van

de eigen zaak worden in navolging van het gerechtshof verklaringsafspraken

genoemd. De afspraken die worden gemaakt over de getuigenbescherming

wor-den de getuigenbeschermingsovereenkomst genoemd, of – in navolging van het

gerechtshof – getuigenbeschermingsafspraken.

3

1.2

Overzicht van de kroongetuigenregeling

1.2.1

Wettelijk kader

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken

op 1 april 2006 bevat de Nederlandse wet bepalingen over de kroongetuige.

4

In de

artikelen 226g-226j Sv staan bepalingen over toezeggingen aan getuigen die tevens

verdachte zijn, in artikel 226k Sv is geregeld dat ook aan een veroordeelde

toe-zeggingen kunnen worden gedaan, en artikel 226l Sv gaat over de maatregelen

ter bescherming van de getuigen, onder wie kroongetuigen. Verder staan in

arti-kel 44a Wetboek van Strafrecht (Sr) de mogelijkheden voor de officier van justitie

om strafvermindering te vorderen en bevat artikel 192 Sr de strafbaarstelling van

het niet voldoen aan de verplichtingen als kroongetuige. Een uitwerking van de

kroon getuigenregeling is te vinden in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen

in strafzaken van het College van procureurs-generaal. De eerste versie van de

Aanwijzing was van kracht van 1 april 2006 tot en met 31 mei 2020.

5

Mede als

gevolg van de uitspraken van de Hoge Raad in het Passageproces is de Aanwijzing

toezeggingen aan getuigen in strafzaken gewijzigd. De gewijzigde versie van de

Aanwijzing is van kracht vanaf 1 juni 2020.

6

In dit boek zal steeds worden

aange-geven of wordt verwezen naar de Aanwijzing uit 2006 of de Aanwijzing uit 2020.

2 HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.1.

3 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.2.2.

4 Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Straf-vordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken), Stb. 2005, 254 en Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het niet afleg-gen van een getuiafleg-genverklaring na een daartoe strekkende toezegging, Stb. 2005, 255. Inwerking-treding: Stb. 2006, 150.

5 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken, Stcrt. 2006, 56 en Stcrt. 2012, 26860. 6 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken, Stcrt. 2020, 28153.

(12)

Nadere regels over de getuigenbescherming staan in het Besluit

getuigenbescher-ming en de – niet openbaar gemaakte – Instructie getuigenbeschergetuigenbescher-ming van het

College van procureurs-generaal.

7

1.2.2

De verklaringsafspraak

De officier van justitie mag een afspraak maken met een verdachte (de

kroon-getuige) die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen

een andere verdachte. In ruil voor deze getuigenverklaring doet de officier van

justitie – zo volgt uit artikel 226g lid 1 Sv – de toezegging dat hij bij de vervolging

in de strafzaak tegen de kroongetuige strafvermindering zal vorderen. Deze

uit-wisseling van toezeggingen is de verklaringsafspraak. Deze verklaringsafspraak

mag alleen worden gemaakt als de verklaringen van de kroongetuige betrekking

hebben op een andere (mede)verdachte die wordt verdacht van ernstige strafbare

feiten. Het moet gaan om misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of

meer is gesteld of om misdrijven in georganiseerd verband die gezien hun aard

of de samenhang met andere door deze verdachte begane misdrijven een ernstige

inbreuk op de rechtsorde opleveren. Bovendien staat er in de Aanwijzing

toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken dat de afspraak alleen mag worden gemaakt als

dit dringend noodzakelijk is voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten

of het voorkomen of beëindigen van strafbare feiten.

8

Onder min of meer dezelfde

voorwaarden kan ook een verklaringsafspraak worden gemaakt met een

veroor-deelde, met als wederprestatie dat de officier van justitie een positief advies geeft

tot vermindering van de straf (artikel 226k Sv).

De verklaringsafspraak houdt dus in dat de kroongetuige belastende

verklarin-gen aflegt over een andere (mede)verdachte in ruil voor een toezegging over de

afdoening van zijn zaak. De officier van justitie kan de toezegging doen dat hij

een lagere straf zal vorderen. Welke strafvermindering de officier van justitie kan

vorderen, staat in artikel 44a Sr. De strafvermindering kan bestaan uit maximaal

de helft van een onvoorwaardelijke tijdelijke gevangenisstraf, taakstraf of boete,

uit de omzetting van maximaal de helft van een onvoorwaardelijke tijdelijke

gevangenisstraf, taakstraf of boete in een voorwaardelijk gedeelte, of uit de

ver-vanging van maximaal een derde gedeelte van een vrijheidsstraf door een

taak-straf of onvoorwaardelijke geldboete. In de laatste zin van artikel 226g lid 1 Sv

staat dat de afspraak die de officier van justitie maakt uitsluitend betrekking heeft

7 Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21.

8 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2010, onder 3.2. J.H. Crijns, in: Tekst

& Commentaar Strafvordering, commentaar op Vierde afdeling B Sv, onder 6 (online, actueel t/m 1 juli 2020), stelt dat het aannemelijk moet zijn dat de verklaring van de kroongetuige niet zonder toezegging kan worden verkregen.

(13)

op deze straf vermindering.

9

In de aanloop tot het Passageproces was er echter

discussie over de vraag of de officier van justitie ook nog andere toezeggingen

kon doen. Volgens de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006

waren er twee andere toezeggingen toelaatbaar: het intrekken van een uitgaand

uitleverings verzoek of een Europees arrestatiebevel (EAB) en het verminderen van

de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

10

Tijdens de

parlementaire behandeling van de wet zijn enkele toezeggingen genoemd die in

ieder geval ontoelaatbaar zijn. Deze worden opgesomd in de Aanwijzing

toezeg-gingen aan getuigen in straf zaken.

11

Onder meer mag aan de kroongetuige geen

toezegging worden gedaan over de inhoud van de tenlastelegging (geen plea-

bargaining

), er mag aan de kroongetuige geen immuniteit worden toegezegd, en de

kroongetuige mag geen financiële beloning worden toegezegd.

Er is volgens de Aanwijzing alleen sprake van een toezegging als er aan de

kroon-getuige een reëel voordeel in het vooruitzicht wordt gesteld. Er is dus geen sprake

van een toezegging als ‘de officier van justitie met toepassing van de hem

toeko-mende bevoegdheden een beslissing neemt die hij in een ander geval met

inacht-neming van het bestaande beleid ook zou hebben genomen’.

12

Naast toezeggingen

kan de officier van justitie ook – in de woorden van artikel 226g lid 4 Sv – afspraken

maken ‘die niet worden aangemerkt als een afspraak’, zoals omschreven in het

eer-ste lid van artikel 226g Sv. De wetgever noemt dit gunstbetoon. In de Aanwijzing

wordt gunstbetoon gedefinieerd als ‘het verrichten van handelingen die vallen

bin-nen de normale bevoegdheden van de officier van justitie, die een relatief geringe

omvang hebben en geen rechtstreeks verband houden met de beslissingen als

bedoeld in de artikelen 348 en 350 Sv’.

13

Dit gunstbetoon moet wel op een of andere

manier invloed hebben op de bereidheid van de kroongetuige om een verklaring

af te leggen. Voorbeelden van gunstbetoon zijn het hebben van een positieve

hou-ding tegenover de schorsing van de voorlopige hechtenis, de versnelde teruggave

van in beslag genomen voorwerpen en het verlenen van voorspraak bij

bestuurs-organen als de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Belastingdienst.

14

9 Zie ook Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 4.2. 10 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 4.

11 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 5.

12 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 2.6. Zie voor een enigszins andere, oude formulering Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 2.3. 13 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 8.1. Zie voor een enigszins

andere, oude formulering Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 8.1. 14 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 8.4. Zie voor een enigszins

(14)

1.2.3

De totstandkoming van de verklaringsafspraak

De procedure om tot een verklaringsafspraak te komen staat niet in de wet, maar

is uitgewerkt in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken.

15

Op het

moment dat een potentiële kroongetuige aangeeft een verklaringsafspraak te

willen maken, gaat een officier van justitie met deze potentiële kroongetuige in

gesprek. Hij heeft hiervoor de toestemming nodig van de hoofdofficier van justitie.

In deze eerste gesprekken inventariseert de officier van justitie of de verklaringen

van de potentiële kroongetuige van voldoende belang zijn voor de opsporing en

vervolging van ernstige misdrijven.

16

Ook vertelt de officier van justitie hoe de

pro-cedure verloopt en wat er van de kroongetuige wordt verwacht. Het verloop van de

onderhandelingen wordt nauwkeurig en schriftelijk vastgelegd in een journaal.

17

Als de gesprekken aanleiding geven tot onderhandelingen over een afspraak

wor-den de stukken met de verklaringen van de potentiële kroongetuige eerst

opge-borgen. Dit worden kluisverklaringen genoemd. Deze kluisverklaringen mogen

pas worden gebruikt op het moment dat de onderhandelingen zijn afgerond en

de verklaringsafspraak is goedgekeurd door de rechter-commissaris (artikel 226h

lid 4 Sv). Volgt er geen afspraak, dan zijn de kluisverklaringen onbruikbaar.

18

Tijdens de onderhandelingen over de verklaringsafspraak moet zowel de

kroon-getuige als de officier van justitie inschatten of hij inderdaad de afspraak wil

maken. De kroongetuige kan zich tijdens het onderhandelingsproces laten bijstaan

door een raadsman (artikel 226h lid 1 Sv). De kroongetuige moet er in ieder geval

mee akkoord gaan dat hij een getuigenverklaring moet afleggen tegenover de

rech-ter op een openbare zitting. Ook wordt van de kroongetuige verwacht dat hij

vol-ledige informatie en openheid van zaken geeft over zijn aandeel in de strafbare

feiten waarop zijn getuigenverklaring betrekking heeft.

19

Er kunnen afspraken

worden gemaakt over de mate waarin de kroongetuige een beroep doet op zijn

verschoningsrecht, waarbij het in de rede ligt dat de kroongetuige afstand doet

van zijn verschoningsrecht als het gaat om de feiten waar hij krachtens de

overeen-komst over verklaart.

20

Mogelijk kunnen aan de kroongetuige nog andere

verplich-tingen worden opgelegd. De kroongetuige is strafbaar als hij na het maken van een

verklaringsafspraak wordt opgeroepen als getuige en vervolgens niet voldoet aan

de verplichting te verklaren (artikel 192 lid 2 Sr).

15 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7. 16 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.2. 17 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.3. 18 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.3. 19 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 6.

20 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 6. In de Aanwijzing toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 6 stond een minder genuanceerde benadering.

(15)

De officier van justitie moet inschatten of de afspraak met de kroongetuige voldoet

aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

21

Hierbij betrekt de officier van

justitie volgens de Aanwijzing de verhouding tussen het belang van de verklaring

en het gewicht van de mogelijke toezeggingen die hij gaat doen. Ook moet rekening

worden gehouden met de aard van de strafbare feiten waarvan de kroon getuige

zelf wordt verdacht in verhouding met de aard van de strafbare feiten waarover hij

verklaart. Verder moet de officier van justitie een inschatting maken van de

deug-delijkheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige.

22

Wanneer de officier van justitie en de kroongetuige tot een overeenkomst komen,

wordt de voorgenomen verklaringsafspraak op schrift gesteld.

23

Dit document

bevat een nauwkeurige omschrijving van de misdrijven waarover de kroongetuige

wil verklaren, de strafbare feiten waar de kroongetuige zelf van wordt verdacht,

de voorwaarden die aan de kroongetuige worden gesteld, en de toezegging die

de officier van justitie doet (artikel 226g lid 2 Sv). De voorgenomen

verklarings-afspraak wordt door de hoofdofficier van justitie ter goedkeuring voorgelegd aan

het College van procureurs-generaal. Het College wordt bij het beoordelen van

de verklaringsafspraak geadviseerd door de Centrale toetsingscommissie en de

landsadvocaat.

Na de instemming van het College van procureurs-generaal wordt de

voorgeno-men verklaringsafspraak met de kroongetuige op schrift voorgelegd aan de

rech-ter-commissaris (artikel 226g lid 2 Sv). De rechrech-ter-commissaris toetst de

recht-matigheid van de voorgenomen verklaringsafspraak, waarbij hij rekening houdt

met de dringende noodzaak en het belang van het verkrijgen van de verklaring

van de kroongetuige (artikelen 226g lid 3 en 226h lid 3 Sv). Ook moet de rechter-

commissaris een inschatting maken van de betrouwbaarheid van de

kroon-getuige. Daartoe wordt de kroongetuige gehoord door de rechter- commissaris

(artikel 226h lid 2 Sv). De rechter-commissaris legt zijn oordeel neer in een

beschik-king (artikelen 226 lid 3 en 226i lid 1 Sv). Oordeelt de rechter-commissaris dat de

verklarings afspraak rechtmatig en de kroongetuige voldoende betrouwbaar is,

dan komt de verklaringsafspraak tot stand. Tegen een negatief oordeel van de

rechter- commissaris kan de officier van justitie in hoger beroep bij de rechtbank

(artikel 226i lid 2 Sv).

Nadat de rechter-commissaris de verklaringsafspraak rechtmatig heeft geoordeeld,

wordt de kroongetuige nogmaals gehoord (artikel 226j lid 1 Sv). Ditmaal gaat het

om een inhoudelijk verhoor, waarbij de kroongetuige de verklaringen die hij in een

eerder stadium tegenover de officier van justitie heeft afgelegd, kan herhalen. De

verdachte op wie de verklaringen van de kroongetuige betrekking hebben, wordt

op de hoogte gesteld van de afspraak met de kroongetuige en de inhoud daarvan

21 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 2.2 en 3.2. 22 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.3. 23 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.4.

(16)

zodra het belang van het onderzoek dat toelaat (artikel 226j lid 3 Sv). Eventueel

kan de rechter-commissaris tijdens het opsporingsonderzoek in het belang van het

onderzoek besluiten om de identiteit van de kroongetuige nog voor een bepaalde

termijn verborgen te houden (artikel 226j lid 4 Sv). De verklaringsafspraak en de

kluisverklaringen zijn in principe processtukken waarop voor het overige de

alge-mene bepalingen over kennisneming van processtukken van toepassing zijn.

24

De ‘afspraken’ die worden aangemerkt als gunstbetoon zijn geen onderdeel van

de verklaringsafspraak, maar van het gunstbetoon moet wel een proces-verbaal

worden opgemaakt, dat bij de processtukken moet worden gevoegd als de

ver-klaringsafspraak tot stand komt (artikelen 226g lid 4 en 226h lid 4 Sv).

1.2.4

Consequenties van de verklaringsafspraak

De verklaringsafspraak tussen de kroongetuige en het openbaar ministerie heeft

consequenties voor het proces tegen de kroongetuige zelf en voor het proces tegen

de verdachte(n) over wie de kroongetuige verklaringen aflegt. Het streven is om

eerst de strafzaak te houden tegen de verdachte(n) over wie de kroongetuige

ver-klaringen heeft afgelegd, opdat de kroongetuige eerst zijn helft van de

verklarings-afspraak nakomt voordat strafvermindering wordt gevorderd.

25

In de zaak tegen

de andere verdachte wordt de kroongetuige gehoord op het onderzoek ter

terecht-zitting. Ook geeft de officier van justitie ter terechtzitting volledige opening van

zaken over de feiten en omstandigheden die van belang zijn geweest voor de

tot-standkoming van de overeenkomst.

26

De rechter mag als wettige bewijs middelen

gebruik maken van de processen-verbaal met verklaringen die de kroongetuige

heeft afgelegd tegenover de officier van justitie (de kluisverklaringen), het proces-

verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris en de mondelinge

verklarin-gen van de kroongetuige ter terechtzitting. De bewezenverklaring mag echter niet

uitsluitend worden gebaseerd op de verklaringen van kroongetuigen (artikel 344a

lid 4 Sv). Maakt de rechter gebruik van de verklaringen van de kroon getuige, dan

moet hij in het vonnis in het bijzonder de redenen daarvoor opgeven (artikel 360

lid 2 Sv).

In de strafzaak tegen de kroongetuige zelf speelt de verklaringsafspraak een rol bij

de straftoemeting. Als de getuigenverklaring een belangrijke bijdrage levert aan

de opsporing of vervolging van misdrijven kan de rechter tot strafvermindering

overgaan (artikel 44a Sr). Formeel is de rechter niet verplicht strafvermindering toe

te passen. Wel bevat artikel 44a Sr het voorschrift dat de rechter rekening houdt

met de verklaringsafspraak. Zolang de kroongetuige zich heeft gehouden aan zijn

24 Rb. Amsterdam 29 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BY9841, onder 2.1.4 wijdt enkele aanvul-lende overwegingen aan de status van kluisverklaringen als processtukken.

25 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.8. 26 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.8.

(17)

afspraken en de verklaringen van de kroongetuige van belang zijn geweest voor de

opsporing en vervolging van strafbare feiten, ligt het dus in de rede dat de rechter

de toegezegde strafvermindering toepast.

27

1.2.5

De getuigenbeschermingsmaatregelen

Naast het maken van een verklaringsafspraak zal het in de regel ook nodig zijn

maatregelen te treffen voor de bescherming van de kroongetuige (artikel 226l

lid 1 Sv). Na het afleggen van belastende verklaringen over andere

(mede)verdach-ten is het niet gek om represailles te verwach(mede)verdach-ten. Bij een ernstige dreiging heeft

de overheid de zorgplicht om de getuige te beschermen.

28

Oftewel, er is dan een

dringende noodzaak om beschermingsmaatregelen te treffen als gevolg van de

medewerking die de kroongetuige heeft verleend aan de strafvorderlijke

autori-teiten (artikel 3 Besluit getuigenbescherming).

29

De gesprekken over de

getuigen-bescherming kunnen parallel lopen aan de onderhandelingen over de

verkla-ringsafspraak. Het is bovendien niet ondenkbaar dat de kroongetuige eist dat er

getuigenbeschermingsmaatregelen worden genomen, voordat hij de

verklarings-afspraak wil maken.

30

De getuigenbescherming van de kroongetuige moet in gang worden gezet door

de hoofdofficier van justitie die verantwoordelijk is voor het opsporings onderzoek

waarin de kroongetuige een rol speelt.

31

De hoofdofficier van justitie benadert de

landelijk officier van justitie die verantwoordelijk is voor de getuigen bescherming.

Deze getuigenbeschermingsofficier van justitie doet vervolgens aan het College

van procureurs-generaal het schriftelijke verzoek tot het treffen van

bescher-mingsmaatregelen.

32

Na een verzoek geeft het College van procureurs- generaal

aan het onderdeel getuigenbescherming van de politie de opdracht om een

dreigings analyse te maken en om advies uit te brengen over te treffen

bescher-mingsmaatregelen (artikel 4 Besluit getuigenbescherming). In spoedeisende

geval-len kan ook gelijk mondeling de opdracht worden gegeven tot tijdelijke

noodmaat-regelen (artikel 6 Besluit getuigenbescherming). Uit de dreigingsanalyse van het

onderdeel getuigenbescherming kan een dringende noodzaak tot het treffen van

beschermingsmaatregelen blijken. Hier is sprake van bij een ernstige en serieus

te nemen dreiging als gevolg van de verleende medewerking door de

kroon-getuige. Het College van procureurs-generaal kan in dat geval aan het onderdeel

getuigen bescherming schriftelijk de opdracht geven om voor een bepaalde tijd

27 Th.A. de Roos, ‘Bewijs met bijzondere getuigen’, Strafblad 2006, p. 9-10.

28 M.C.P. Korten, Getuigenbescherming in Nederland (diss. Rotterdam), eigen uitgave z.p. 2015. 29 J.H. Crijns, M.J. Dubelaar & K.M. Pitcher, Collaboration with Justice in the Netherlands, Germany,

Italy and Canada, Den Haag: Eleven International Publishing 2018, p. 76-77. 30 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 6. 31 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 6. 32 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 9.

(18)

beschermingsmaatregelen te treffen (artikel 5 Besluit getuigenbescherming). De

bescherming kan voortduren zolang er sprake is van een bedreiging.

33

Als er beschermingsmaatregelen moeten worden genomen, sluit de officier van

justitie die belast is met de getuigenbescherming met de kroongetuige een

schrif-telijke overeenkomst waarin in ieder geval afspraken staan over ‘de

verplichtin-gen van de te beschermen persoon en van het onderdeel getuiverplichtin-genbescherming

alsmede de gevolgen van niet-nakoming daarvan’ (artikel 7 Besluit

getuigen-bescherming). De kroongetuige kan zich bij het sluiten van deze overeenkomst

laten bijstaan door een raadsman.

34

Er is wettelijk niets geregeld over de inhoud

van de getuigenbeschermingsovereenkomst. Uit door Crijns, Dubelaar en Pitcher

gehouden interviews blijkt dat hierdoor bij sommigen de indruk bestaat dat er

voor de kroongetuige ruimte is om te onderhandelen over de invulling van de

getuigenbescherming.

35

Indien zou kunnen worden onderhandeld over de

getui-genbescherming, bestaat het gevaar dat de onderhandelingen over de

verklarings-afspraak en de gesprekken over de invulling van de getuigenbescherming door

elkaar gaan lopen. Aan de afspraken over de getuigenbeschermingsmaatregelen is

daarom tijdens het Passageproces veel aandacht geschonken.

Volgens de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken moet de

getuigen-bescherming los worden gezien van de verklaringsafspraak.

36

Enerzijds kunnen er

tijdens de onderhandelingen over de verklaringsafspraak geen toezeggingen

wor-den gedaan over de getuigenbescherming, anders dan de toezegging dat het

tref-fen van deze maatregelen zal worden bevorderd.

37

Anderzijds is het maken van een

verklaringsafspraak geen noodzakelijke voorwaarde voor getuigen bescherming.

In het Wetboek van Strafvordering staat ook niet dat de beschermingsafspraak

moet worden voorgelegd aan de rechter-commissaris. Wel staat in artikel 226j

lid 3 Sv dat de rechter-commissaris die op de hoogte is van de afspraken over de

getuigenbescherming hierover geen mededeling hoeft te doen aan de verdachte

over wie de kroongetuige verklaringen heeft afgelegd.

33 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 10. 34 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 10.

35 J.H. Crijns, M.J. Dubelaar & K.M. Pitcher, Collaboration with Justice in the Netherlands, Germany,

Italy and Canada, Den Haag: Eleven International Publishing 2018, p. 122.

36 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 2.4 en 2020, onder 2.5. 37 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 5.

(19)

1.3

Totstandkoming Wet toezeggingen aan getuigen in

strafzaken

1.3.1

Aanleiding tot de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken

Enkele gebeurtenissen uit de jaren negentig van de vorige eeuw gaven

aan-leiding tot de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken.

38

In 1996 kwam de

Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden – beter bekend als de

commissie- Van Traa – met een alarmerend rapport over de inzet van

opsporings-methoden zonder wettelijke grondslag.

39

In dat rapport werd onder andere gesteld

dat er voor het sluiten van ‘deals met criminelen’ een wettelijke basis moest komen,

omdat dergelijke deals raken aan de grenzen van toelaatbare

opsporingsmetho-den.

40

De commissie pleitte voor een grote terughoudendheid om deals te sluiten

met criminelen. Het zou een uiterste redmiddel moeten zijn voor zaken van ge

-organiseerde criminaliteit of zaken van leven en dood, en de verkregen informatie

moest essentieel zijn voor de opsporing van strafbare feiten of als bewijsmiddel.

Bovendien zou als tegenprestatie geen immuniteit mogen worden toegezegd. Deze

uitgangspunten werden onderschreven door de Tweede Kamer.

De overwegingen van de commissie-Van Traa waren een reactie op de eerste

afspraken die het openbaar ministerie met kroongetuigen had gemaakt. De

procu-reurs-generaal van het openbaar ministerie hadden in 1983 een modelbrief

opge-steld over de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen afspraken te maken met

criminelen, en in het begin van de jaren negentig werden voor het eerst dergelijke

afspraken gemaakt. Deze afspraken waren het begin van enkele geruchtmakende

strafzaken, die uiteindelijk werden voorgelegd aan de Hoge Raad. Net zoals de

commissie-Van Traa zag de Hoge Raad de noodzaak tot een wettelijke regeling. De

Hoge Raad overwoog over de kroongetuige dat door de wetgever een ‘afgrenzing

moet worden gegeven aan de toelaatbaarheid van een dergelijke getuige en van de

inhoud van de met deze gemaakte afspraak’.

41

Niettemin was het op basis van het

opportuniteitsbeginsel toegestaan om afspraken te maken met kroongetuigen.

42

Bij de toetsing van de inzet van kroongetuigen moest de rechter zich volgens de

Hoge Raad ‘uitsluitend (…) bepalen tot toetsing van de concrete omstandigheden

van het geval aan de in art. 6 EVRM aan een verdachte gewaarborgde fundamentele

38 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de wetsgeschiedenis en de aanloop daar naartoe S.L.J.  Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.

39 Eindrapport Enquête opsporingsmethoden, Kamerstukken II 1995/96, 24072, nr. 11. 40 Eindrapport Enquête opsporingsmethoden, Kamerstukken II 1995/96, 24072, nr. 11, p. 461. 41 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.2.3. De Hoge Raad constateerde dat

wetgeving in voorbereiding was en overwoog dat het de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten zou gaan als hij zich in algemene termen uitliet over de kroongetuige.

(20)

rechten en aan de mede uit art. 6 EVRM afgeleide beginselen van een behoorlijke

procesorde’.

43

Wel riep de Hoge Raad een bijzondere motiveringsplicht in het leven

bij het gebruik van de verklaringen van de kroongetuige. Ook moesten de

kroonge-tuigen in beginsel worden gehoord door de rechter, zodat de verdediging gebruik

kon maken van haar ondervragingsrecht.

44

De Hoge Raad liet zich ook uit over de rechtmatigheid van enkele concrete

afspra-ken met kroongetuigen en het gebruik van hun verklaringen in zaafspra-ken tegen

medeverdachten.

45

In de zaak Lorsé oordeelde de Hoge Raad dat het gerechtshof

terecht had geoordeeld dat de beginselen van behoorlijke procesorde niet waren

geschonden door gebruik te maken van de verklaringen van twee kroongetuigen,

waarbij met de ene kroongetuige de afspraak was gemaakt dat hij niet zou

wor-den vervolgd (immuniteitsafspraak) en met de andere – in het buitenland

verblij-vende – kroongetuige dat er geen actieve opsporingshandelingen in zijn richting

zouden worden verricht.

46

In de Octopus-zaken oordeelde de Hoge Raad dat de

afspraken met de kroongetuige Karman een ernstige inbreuk opleverden op de

beginselen van de behoorlijke strafvervolging.

47

Het openbaar ministerie had aan

Karman toegezegd hem niet van zijn vrijheid te beroven, ook niet als de rechter

een gevangenisstraf zou opleggen. Deze onrechtmatige toezegging van het

open-baar ministerie raakte volgens de Hoge Raad de fundamenten van het strafproces

en de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie werd in stand gelaten.

48

Niettemin had het gerechtshof de verklaringen van Karman volgens de Hoge Raad

wel mogen gebruiken in de zaken tegen de verdachten op wie die verklaringen

betrekking hadden.

49

In de Juliët-zaken keurde de Hoge Raad het goed dat het

openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van een

kroon getuige, omdat in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde was

gehandeld door afspraken met de kroongetuige bewust niet op papier te zetten en

door de kroongetuige lange tijd geen rechtsbijstand te verlenen. Ook de

gedeel-telijke niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de zaken tegen de

ver-dachte waarover de kroongetuige had verklaard, werd goedgekeurd.

In de zaak Lorsé en de zaak Verhoek werd vervolgens bij het Europees Hof voor

de Rechten van de Mens (EHRM) geklaagd dat artikel 6 Europees Verdrag tot

bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

zou zijn geschonden door de inzet van een kroongetuige. Het EHRM oordeelde

43 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.2.3. 44 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.2.4.

45 Zie voor een uitgebreider overzicht S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces.

Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 50-65.

46 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.4.1-5.4.10. 47 HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143, NJ 1999/567, r.o. 3.3. 48 HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143, NJ 1999/567, r.o. 3.8. 49 HR 6 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1473, NJ 1999/565.

(21)

in 2004 dat deze klachten geen inhoudelijke beoordeling behoeven.

50

Het EHRM

overwoog dat ‘the use of statements made by witnesses in exchange for immunity

or other advantages may put in question the fairness of the hearing granted to an

accused and is capable of raising delicate issues since, by their very nature, such

statements are open to manipulation and may be made purely in order to obtain

advantages or for personal revenge. However, the use of this kind of statement

does not in itself suffice to render the proceedings unfair.’

51

Het EHRM onderzocht

vervolgens of de verdachten in wier zaken de verklaringen van de kroongetuigen

waren gebruikt voldoende mogelijkheden hadden gehad om ‘the reliability of the

disputed evidence’ te testen, wat onder meer inhoudt het bieden van een ‘adequate

and proper opportunity for the applicant to challenge the evidence adduced and

the observations filed by the prosecution’. Hier was volgens het EHRM sprake van

in de zaken Lorsé en Verhoek en daardoor was het recht op een eerlijk proces niet

geschonden.

1.3.2

Parlementaire behandeling

De totstandkoming van de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken was

com-plex en duurde lang.

52

Dit blijkt wel uit het feit dat het wetsvoorstel in november

1998 al naar de Tweede Kamer was gestuurd en pas in 2006 in werking trad. In

de Tweede Kamer werd na toesturing uitgebreid over het wetsvoorstel

gediscus-sieerd met de minister van Justitie Korthals, mede naar aanleiding van

verschil-lende berichten in de media over verstrekkende toezeggingen die het openbaar

ministerie had gedaan aan informanten en kroongetuigen.

53

Toen het wetsvoorstel

eindelijk klaar was om naar de Eerste Kamer te worden gestuurd, zorgde

poli-tieke onrust ervoor dat de behandeling van het wetsvoorstel tweeënhalf jaar lang

stillag. Uiteindelijk werd het wetsvoorstel in 2004 naar de Eerste Kamer gestuurd

door minister van Justitie Donner. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel

deden de verschillende bewindslieden en volksvertegenwoordigers afwijkende

en soms tegengestelde uitspraken over de uitleg van de bepalingen in het

wets-voorstel. Hoewel aan de tekst van de bepalingen tijdens de behandeling van het

wetsvoorstel weinig werd veranderd, zorgen deze tegenstrijdige uitspraken ervoor

dat het lastig is om te interpreteren wat het doel van ‘de’ wetgever was met de Wet

50 EHRM 27 januari 2004, appl.no. 44484/98 (Lorsé/Nederland); EHRM 27 januari 2004, appl. no. 54445/00 (Verhoek/Nederland).

51 EHRM 27 januari 2004, appl.no. 44484/98 (Lorsé/Nederland); EHRM 27 januari 2004, appl. no. 54445/00 (Verhoek/Nederland).

52 Zie uitgebreid hierover S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is

goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.

53 J.H. Crijns, in: Tekst & Commentaar Strafvordering, commentaar op Vierde afdeling B Sv, onder 2 (online, actueel t/m 1 juli 2020).

(22)

toezeggingen aan getuigen in strafzaken. De complexe wetsgeschiedenis is tijdens

het Passageproces dan ook uitgebreid besproken.

1.4

Het Passageproces in een notendop

1.4.1 Overzicht

Het Passageproces is de omvangrijkste en langstdurende strafzaak die tot nu toe in

Nederland is gehouden.

54

Er zit meer dan tien jaar tussen de aanvang van het

pro-ces in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam op 9 februari 2009 en de arresten

van de Hoge Raad op 23 april 2019. In het Passageproces zijn meerdere verdachten

vervolgd voor onder meer zeven moorden/liquidaties in de periode tussen 1993 en

2006. Het gaat daarbij om twee groepen moorden: als eerste vijf moorden in 1993 en

als tweede de moorden op Houtman in 2005 en Van der Bijl in 2006. Aanvankelijk

stonden er twaalf verdachten terecht, maar twee verdachten zijn gedurende het

proces overleden. De een door een natuurlijke dood, de ander als gevolg van een

moordaanslag. Door het gerechtshof zijn tien verdachten berecht. Uiteindelijk

heeft het gerechtshof negen verdachten veroordeeld en een verdachte

vrijgespro-ken. Vier verdachten zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf

van-wege het opdracht geven tot of uitvoeren van de moorden. De andere verdachten

hebben straffen opgelegd gekregen variërend van veertien jaar tot vijf jaar en zes

maanden voor onder meer het uitvoeren van, opdracht geven tot of faciliteren van

de moorden.

In dit boek wordt gefocust op vier veroordeelden uit het Passageproces: de twee

kroongetuigen en de twee meest prominente veroordeelden. De namen van de

twee kroongetuigen zijn algemeen bekend: Peter la Serpe en Fred Ros. De

bereid-heid van La Serpe in 2006 om in ruil voor strafvermindering een verklaring af te

leggen maakte het mogelijk om de verdachten in het Passageproces te vervolgen.

In hoger beroep besloot ook Ros om in ruil voor strafvermindering een verklaring

af te leggen. Dino Soerel – een van de veroordeelden – is met zijn toestemming

met volle naam vermeld in de media. Een andere veroordeelde, Jesse R., is minder

bekend en zal dus met een initiaal worden aangeduid. De advocaten van R. en

Soerel hebben in hoger beroep uitgebreide verweren gevoerd waar de raadslieden

van de overige verdachten zich (deels) bij hebben aangesloten. Daarom staan de

uitspraken in de zaken van R. en Soerel in dit boek centraal.

54 ‘Liquidatieproces Passage: kroongetuigen betrouwbaar en levenslange gevangenisstraffen’, rechtspraak.nl, 29 juni 2017.

(23)

1.4.2

Procesverloop in het algemeen

De inhoudelijke behandeling van de strafzaak in eerste aanleg bij de rechtbank

Amsterdam startte op 9 februari 2009, besloeg 151 inhoudelijke zittingsdagen en

duurde vier jaar.

55

Op 29 januari 2013 deed de rechtbank uitspraak. Drie

verdach-ten, onder wie R., werden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Ros

– bij de rechtbank nog geen kroongetuige – kreeg een gevangenisstraf van

der-tig jaar. La Serpe kreeg als kroongetuige een gevangenisstraf van acht jaar. Soerel

werd door de rechtbank tot een gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld

wegens witwassen en het bezit van twee valse paspoorten. Soerel werd

vrijgespro-ken van het geven van opdracht tot moord en deelname aan een criminele

organi-satie, omdat de rechtbank de verklaringen van La Serpe onvoldoende betrouwbaar

vond. De lange duur van het proces in eerste aanleg werd onder meer veroorzaakt

door meerdere wrakingsverzoeken en door de vele onderzoekswensen van de

verdediging.

56

Ook de gedragingen van kroongetuige La Serpe – waarover later

meer – droegen bij aan de lange duur van de behandeling.

In alle zaken werd hoger beroep ingesteld door de verdachte en in de meeste

zaken ook door het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie werd

vertegen-woordigd door de advocaten-generaal Posthumus en De Jong. Het onderzoek ter

terechtzitting van het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam werd geopend

op 27 mei 2013, kende ongeveer 140 inhoudelijke zittingsdagen en heeft drie jaar

geduurd.

57

Op 26 juni 2017 deed het gerechtshof uitspraak. Vier verdachten, onder

wie R. én Soerel, werden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. La Serpe

kreeg als kroongetuige net als in eerste aanleg een gevangenisstraf van acht jaar

en Ros kreeg als kroongetuige een gevangenisstraf van veertien jaar. De duur van

de behandeling van het hoger beroep kan mede worden verklaard doordat het

openbaar ministerie op 12 september 2014 – meer dan een jaar na aanvang van

het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – meedeelde afspraken te hebben

gemaakt met de kroongetuige Ros. Dit heeft geleid tot aanvullende

onderzoeks-handelingen en getuigenverhoren op verzoek van de verdediging.

Tegen de uitspraak van het gerechtshof stelden zes verdachten, onder wie R. en

Soerel, cassatie in. De klachten hadden grotendeels betrekking op de beslissingen

van het gerechtshof omtrent de kroongetuige. Ook werd geklaagd dat het

opleg-gen van een levenslange gevanopleg-genisstraf in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM.

A-G Harteveld nam op 18 december 2018 vergelijkbare conclusies over de

cassatie-beroepen. Harteveld concludeerde dat alle cassatieberoepen moesten worden

55 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 235.

56 Zie voor een overzicht van het procesverloop: ‘Waar ging het “liquidatieproces Passage” over?’, rechtspraak.nl.

(24)

verworpen. De Hoge Raad deed op 23 april 2019 uitspraak. Alle inhoudelijke

uit-spraken begonnen met dezelfde voorafgaande beschouwing over het gebruik van

verklaringen van kroongetuigen. De Hoge Raad verwierp alle cassatieberoepen.

Daarmee zijn alle veroordelingen definitief.

1.4.3

Kroongetuige 1: La Serpe

Het Passageproces is gevoerd mede als gevolg van de verklaringen die de

kroon-getuige La Serpe heeft afgelegd. Het gerechtshof constateerde dat het

opspo-ringsonderzoek naar de moorden die de verdachten zouden hebben begaan zeer

moeizaam verliep, en dat deze onderzoeken pas na de verklaringen van

kroon-getuige La Serpe in een stroomversnelling zijn gekomen.

58

La Serpe had zich

in 2006 gemeld bij de criminele inlichtingeneenheid (CIE) van Amsterdam met

informatie over enkele liquidaties.

59

Ook daarvoor was er al contact geweest

tus-sen La  Serpe en de politie en openbaar ministerie, maar die gesprekken liepen

stuk omdat La Serpe € 3 miljoen wilde ontvangen voor zijn informatie. In 2006

werden de onderhandelingen heropend. Om vast te stellen welke informatie

La Serpe kon geven, werd hij door de CIE vijf dagen lang verhoord. Dit leidde tot

vijftien verklaringen, die vervolgens in de kluis werden gelegd totdat de

afspra-ken tussen La  Serpe en de officier van justitie definitief waren, de zogenoemde

kluisverklaringen.

Na het afleggen van de verklaringen begonnen de onderhandelingen tussen

La  Serpe en het openbaar ministerie.

60

Als eerste moest een afspraak worden

gemaakt over de toezegging van het openbaar ministerie inzake de afdoening

van La Serpes zaak in ruil voor de getuigenverklaring. Als tweede moest

wor-den gesproken over de invulling van de getuigenbeschermingsmaatregelen,

aangezien de criminele partners van La Serpe zijn verklaringsbereidheid niet in

dank zouden afnemen. De onderhandelingen over de verklaringsafspraak werden

gevoerd tussen La Serpe en de CIE-officier van justitie. De gesprekken over de

getuigenbescherming werden gevoerd tussen La Serpe en de landelijk officier van

justitie belast met getuigenbescherming. Beide afspraken konden echter niet los

van elkaar worden gezien, omdat La Serpe niet bereid was te verklaren zolang de

getuigenbescherming naar zijn oordeel niet goed was geregeld. Uiteindelijk kwam

La Serpe tot een verklaringsafspraak en sloot een beschermingsovereenkomst met

het openbaar ministerie. De verklaringsafspraak werd in februari 2007 gemaakt

58 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 1.5.

59 Gang van zaken overgenomen uit S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces.

Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p.  234-242.

60 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 236-241.

(25)

en in oktober 2007 stemde het College van procureurs-generaal in met de

bescher-mingsmaatregelen. In de daaropvolgende jaren werden er extra

onderhandelin-gen gevoerd die de getuionderhandelin-genbeschermingsovereenkomst aanvulden en wijzigden.

Uiteindelijk is pas in 2012 een eindovereenkomst over de getuigenbescherming

afgesloten.

De verklaringsafspraak hield onder meer in dat La Serpe bereid was volledig en

naar waarheid te verklaren over de moorden in ruil voor de toezegging van het

openbaar ministerie dat strafvermindering zou worden gevorderd, te weten de

helft van zestien jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, oftewel acht jaar

gevan-genisstraf.

61

Ook stond in de verklaringsafspraak dat zou worden afgezien van de

ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat die maatregel zich

niet verhield met de financiële positie van La Serpe, mede in het licht van de naar

verwachting te nemen (financiële) maatregelen van de getuigenbescherming. Als

aanvullende reden werd benoemd dat La Serpe afstand heeft gedaan van enige

beloning voor het oplossen van de zaken. In de verklaringsafspraak stond ook dat

La Serpe niet zou worden vervolgd voor een deel van de feiten waarover hij had

verklaard, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs of

uit opportuniteitsredenen.

Over de inhoud van de getuigenbeschermingsovereenkomst is minder bekend,

omdat deze overeenkomst nooit openbaar wordt gemaakt, en formeel ook niet is

gemaakt.

62

Toch is er over deze overeenkomst gedurende het Passageproces wel

wat bekend geworden. De belangrijkste reden daarvoor is dat La Serpe zich in

de rechtszaal meerdere malen publiekelijk beklaagde dat de getuigenbescherming

niet volgens afspraak zou verlopen. In reactie daarop dreigde hij zijn medewerking

op te zeggen. Hoewel geheimhouding een onderdeel was van de

beschermings-overeenkomst, noemde La Serpe af en toe wel details over de afspraken. Ook zijn

er stukken gelekt die waren ingediend in een civiele procedure van La Serpe tegen

de Staat betreffende de getuigenbescherming. Uit dit alles zou volgen dat La Serpe

in totaal € 1,4 miljoen zou krijgen.

63

Het openbaar ministerie heeft het bestaan van

deze afspraken nooit bevestigd, maar de verdediging heeft aan deze gelekte

infor-matie veel waarde gehecht.

Een nog niet besproken onderdeel van de verklaringsafspraak is dat aan La Serpe

werd toegezegd dat hij niet hoefde te verklaren over de rol van Willem Holleeder

61 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 242. Zie ook Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.1.

62 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 236-242.

(26)

bij enkele moorden, vanwege de vrees voor represailles door Holleeder.

64

Deze

afspraak was niet in de schriftelijke verklaringsafspraak opgenomen, maar wel

voorgelegd aan de Centrale toetsingscommissie en het College van procureurs-

generaal. Vanwege deze afspraak werden de passages in de kluisverklaringen over

Holleeder buiten het strafdossier gehouden. Ook verklaarde La Serpe tijdens de

verhoren op het onderzoek ter terechtzitting aanvankelijk niet over Holleeder,

tot-dat hij op een zitting in oktober 2011 het bestaan van deze afspraak benoemde.

Nadat de afspraak bekend was geworden, werden de weggelaten passages alsnog

toegevoegd aan de processen-verbaal van de verhoren, werd aanvullende

informa-tie rondom de totstandkoming van de kluisverklaringen aan het dossier gevoegd

en werden de betrokkenen hierover gehoord. In hoger beroep werd aanvullende

informatie beschikbaar gesteld.

65

Uiteindelijk heeft La Serpe in eerste aanleg en in hoger beroep een gevangenisstraf

gekregen van acht jaar voor het medeplegen van de moord op Houtman en het

medeplegen van een poging tot moord op Van der Bijl.

66

Het gerechtshof vond

een gevangenisstraf van zestien jaar voor deze feiten in beginsel passend.

67

De

advocaten-generaal hadden overeenkomstig de toezegging aan La Serpe in de

verklaringsafspraak gevorderd dat de gevangenisstraf met de helft moest worden

verminderd, omdat de verklaringen die La Serpe overeenkomstig de

verklarings-afspraak had afgelegd een belangrijke bijdrage hadden geleverd aan opsporing

en vervolging van misdrijven. Door het gerechtshof werd deze vordering van

de advocaten-generaal als leidraad genomen en het hof halveerde de opgelegde

gevangenisstraf tot acht jaar. Volgens het gerechtshof was de halvering van de

gevangenisstraf redelijk in het licht van de bijdrage van de kroongetuige.

1.4.4

Kroongetuige 2: Ros

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep maakte het openbaar

minis-terie ook met de verdachte Ros de afspraak om verklaringen af te leggen over de

moorden in ruil voor afspraken over de afdoening van zijn zaak.

68

Daarmee werd

Ros de tweede kroongetuige in het Passageproces. Bijzonder aan de afspraak met

Ros is dat die pas op een relatief laat moment gedurende het Passageproces werd

gemaakt en openbaar werd. In eerste aanleg was Ros nog als een ‘gewone’

ver-dachte berecht en kreeg hij een gevangenisstraf van dertig jaar opgelegd. Pas na

64 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 264-268.

65 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.2.6.2.8. 66 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2494, onder 4.1. 67 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2494, onder 6. 68 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.

(27)

deze veroordeling ging Ros onderhandelen met het openbaar ministerie. Dat het

openbaar ministerie hier wel belangstelling voor had, laat zich onder meer

verkla-ren doordat de verklaringen van kroongetuige La Serpe in eerste aanleg

onvol-doende waren bevonden om Soerel te veroordelen voor het geven van opdracht tot

moord. In september 2014, ruim een jaar na de start van het onderzoek ter

terecht-zitting in hoger beroep, deelden de advocaten-generaal mee dat er een

verklarings-afspraak was gemaakt met Ros en werden zijn kluisverklaringen gevoegd aan het

dossier.

Met Ros zijn grotendeels dezelfde afspraken gemaakt als met La Serpe. In ruil

voor het volledig en naar waarheid verklaren door Ros zou het openbaar

minis-terie strafvermindering vorderen. In hoger beroep is de basiseis van het openbaar

ministerie 28 jaar gevangenisstraf, waarvan de helft overblijft na de vordering tot

strafvermindering. Een ander onderdeel van de verklaringsafspraak is dat ook

bij Ros het openbaar ministerie afzag van het ontnemen van het wederrechtelijk

verkregen voordeel. Over de getuigenbeschermingsafspraak bij Ros is niet veel

bekend. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie ook bij Ros zou hebben

toegezegd dat Ros zelf in zijn bescherming mocht voorzien, en dat hij daar een

financiële vergoeding van de Staat voor kreeg.

In hoger beroep heeft Ros een gevangenisstraf opgelegd gekregen van veertien

jaar voor het medeplegen van de uitlokking van de moord op Van der Bijl, het

medeplegen van de voorbereiding op de moord op Van der Bijl, het voorhanden

hebben van wapens en munitie en deelname aan een criminele organisatie met het

oogmerk tot het plegen van moord, samen met de geliquideerde verdachte Ali A.,

Peter la Serpe en Dino Soerel.

69

Het gerechtshof achtte in beginsel de gevorderde

gevangenisstraf van 28 jaar passend, maar past vervolgens na de vordering van de

advocaten-generaal strafvermindering toe. Volgens het gerechtshof was de

uitein-delijk opgelegde straf na strafvermindering reuitein-delijk in het licht van de bijdrage die

Ros heeft geleverd.

70

1.4.5

De zaken tegen Jesse R. en Soerel

Jesse R. is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege het plegen

van vrijwel alle moorden in het Passageproces. Hij is veroordeeld voor het

mede-plegen van de moorden op Illic en Hadziselimovic in 1993, het medemede-plegen van de

moord op Van Maurik in 1993, medeplichtigheid aan de moord op Shamel in 1993

en een poging tot moord in 2000. R. is ook veroordeeld voor het medeplegen van

de moord op Houtman in 2005 en het medeplegen van de moord op Van der Bijl

in 2006. Verder is R. veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met

69 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2495, onder 5. 70 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2495, onder 7.2.

(28)

het oogmerk tot het plegen van moord, samen met Ali A., Fred Ros, Peter la Serpe

en Dino Soerel.

71

Jesse R. werd in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan door de advocaten

Janssen en Malewicz. De advocaten van R. hadden zich geconcentreerd op

ver-weren die te maken hebben met de rechtmatigheid van de afspraken met de

kroongetuigen. De strekking van deze verweren was dat de officier van justitie

niet- ontvankelijk was in de vervolging, omdat er allerlei gebreken zitten aan de

afspraken tussen het openbaar ministerie en de kroongetuigen. De advocaten van

R. werkten nauw samen met de advocaten van Soerel, die zich vooral hadden

toe-gelegd op het betwisten van de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide

kroongetuigen. In de voorbereiding op de zaak had Janssen zich gestort op de

tot-standkoming en wetsgeschiedenis van de regels over de kroongetuige. De

resul-taten van deze studie zijn niet alleen verwerkt in een pleidooi, maar ook in een

proefschrift over de kroongetuige, dat is verschenen na de veroordeling van R.

door de rechtbank.

72

Dino Soerel is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het uitlokken

van de moord op Houtman en Van der Bijl en voor deelname aan een criminele

organisatie met het oogmerk tot het plegen van een moord.

73

Soerel werd in eerste

aanleg en in hoger beroep verdedigd door de advocaten Meijering en Flokstra. De

advocaten van Soerel hadden zich, zoals gezegd, geconcentreerd op het

bekriti-seren van de betrouwbaarheid van de kroongetuigen. Voor wat betreft de

recht-matigheid van de afspraken met de kroongetuigen sloot de verdediging van Soerel

zich aan bij de advocaten van R. Wel betoogden zij dat deze onrechtmatigheid

moest leiden tot bewijsuitsluiting in plaats van de niet-ontvankelijkheid van de

officier van justitie.

1.5 Leeswijzer

In de komende hoofdstukken wordt weergegeven hoe de discussie over de

rijkste vraagstukken in het Passageproces is verlopen. Daarbij worden de

belang-rijkste gedeelten uit de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge

Raad onder de aandacht gebracht.

74

In aanvulling daarop wordt aan de hand van

het requisitoir van de advocaten-generaal Posthumus en De Jong in hoger beroep

en de conclusie van A-G Harteveld in cassatie de discussie geschetst die aan deze

71 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 4.1.

72 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.

73 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2496, onder 4.1. 74 Geconstateerde spelfouten en verschrijvingen zijn verbeterd.

(29)

uitspraken vooraf is gegaan.

75

De verweren en cassatiemiddelen van de

verdedi-ging worden niet apart weergegeven, maar zijn, voor zover relevant, grotendeels

terug te vinden in de uitspraken van het gerechtshof en de Hoge Raad. Indien

nodig wordt context geboden door bespreking van commentaren en aanvullende

literatuur.

In hoofdstuk 2 worden de vraagstukken behandeld rondom de toetsing door de

zittingsrechter van de afspraken die met de kroongetuige zijn gemaakt. Het gaat

om de toetsing van de rechtmatigheid van de verklaringsafspraken. Dit

beoor-delingskader is niet alleen relevant voor de zittingsrechter. De officier van

justi-tie kan aan de hand van dit beoordelingskader anticiperen op de wijze waarop

de rechter de rechtmatigheid van de afspraken met de kroongetuige zal

beoor-delen. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de volgende vragen: Wat is het

wettelijke kader waarbinnen de zittingsrechter de afspraken met de kroongetuige

moet toetsen? Wat is de omvang van de toetsing van de rechtmatigheid van de

verklaringsafspraak door de zittingsrechter? Moet de zittingsrechter zelfstandig

de rechtmatigheid beoordelen, of mag hij zich baseren op de toetsing door de

rech-ter-commissaris? Welk beoordelingskader gebruikt de rechter in reactie op

ver-weren inzake de rechtmatigheid van de verklaringsafspraak? Valt dit onder

arti-kel 359a Sv of moet een ander kader worden toegepast?

In hoofdstuk 3 worden vraagstukken rondom toezeggingen door het openbaar

ministerie behandeld. In artikel 226g Sv staat dat de officier van justitie

straf-vermindering kan toezeggen. Ook kan hij gunsten betonen aan de kroongetuige.

Moet artikel 226g Sv worden gezien als een gesloten stelsel van toezeggingen of

niet? Volgens de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken mag de

officier van justitie ook andere toezeggingen doen aan de kroongetuige,

waar-onder toezeggingen die betrekking hebben op het afnemen van wederrechtelijk

verkregen voordeel. Mag de officier van justitie inderdaad toezeggingen omtrent

het wederrechtelijk verkregen voordeel doen? Welke ruimte heeft de officier van

justitie verder om op basis van het opportuniteitsbeginsel toezeggingen te doen?

Kan de officier van justitie bijvoorbeeld toezeggen om de kroongetuige niet te

ver-volgen voor bepaalde strafbare feiten?

In hoofdstuk 4 staan vraagstukken rondom de getuigenbescherming centraal.

Het gaat hierbij om vragen over de verhouding tussen de getuigenbescherming

en het afleggen van een verklaring door de kroongetuige. Daarbij spelen vragen

als: Kunnen in het kader van de getuigenbescherming afspraken worden gemaakt

die moeten worden aangemerkt als beloning voor de kroongetuige? Moet de

rech-ter-commissaris op de hoogte worden gesteld van de afspraken die in het kader

van de getuigenbescherming zijn gemaakt? Moet de rechter-commissaris de

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit dat laatste zou kunnen worden afgeleid dat de betreffende voorwerpen bestemd zijn ter voorbereiding van een ernstig misdrijf, maar nog niet zonder meer dat zij ook bestemd

Aldus wordt verantwoordelijkheid voor dadelijke tenuitvoerlegging (via de band van de voorlopige hechte- nis) bij de rechter gelegd, zonder dat de minister expliciet erkent dat

Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl

Vrijspraak – Uitspraak, door de rechter, waarbij hij niet bewezen acht dat het door de officier van justitie ten laste gelegde feit door de verdachte is gepleegd.. Westerse

‘Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door

The hypothesis of the study was that improving the implementation of integrated strategic plans would enhance the quality of municipal services and development in Free

[r]

[r]