De kroongetuige in het Passageproces
Hoving, Roelf Anton
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from
it. Please check the document version below.
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Publication date:
2021
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):
Hoving, R. A. (2021). De kroongetuige in het Passageproces. (OM-reeks; Vol. 6). Boom Juridisch.
Copyright
Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Take-down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
De kroongetuige in het P
assageproces
De kroongetuige
in het Passageproces
6
R
.A
. HOVING
R . A . H O V I N G
De kroongetuige in het P
assageproces
Het Passageproces is een van de omvangrijkste en langstdurende strafzaken
die ooit in Nederland is gevoerd. Een belangrijke reden voor de lange duur
van het proces is de inzet van kroongetuigen. Tijdens het Passageproces
is uitgebreid gediscussieerd over de betekenis van de bepalingen over de
kroongetuige in het Wetboek van Strafvordering (artikel 226g tot en met
artikel 226k Sv) en de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken.
De in 2006 geïntroduceerde wettelijke regeling over kroongetuigen laat
vragen open. In het Passageproces zijn verschillende vragen over de inzet
van kroongetuigen en reikwijdte van de getuigenbeschermingsregeling
beantwoord. In dit boek worden de belangrijkste lessen uit het Passageproces
over de inzet van kroongetuigen op een rij gezet aan de hand van citaten uit
het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, het arrest van de Hoge Raad, het
requisitoir van de advocaten-generaal bij het gerechtshof en de conclusie van
de advocaat-generaal bij de Hoge Raad. De uitgewisselde argumenten bieden
de lezer inzicht in de reikwijdte van de regels over de kroongetuige.
Mr. dr. R.A. Hoving is universitair docent straf- en strafprocesrecht bij de
vak groep Strafrecht en Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen en
senior wetenschappelijk medewerker bij het Wetenschappelijk Bureau van
het Openbaar Ministerie.
Dit boek is het zesde boek in de serie ‘OM-reeks’. De ‘OM-reeks’ is een
boekenreeks waarin juridisch inhoudelijke publicaties verschijnen met
onderwerpen die gerelateerd zijn aan het werk van het openbaar ministerie.
De ‘OM-reeks’ staat onder redactie van mr. G.C. Haverkate (directeur van het
Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie), prof. mr. A.E. Harteveld
(advocaat-generaal bij de Hoge Raad en bijzonder hoogleraar toezicht op
strafvorderlijk overheidsoptreden aan de Rijksuniversiteit Groningen) en
mr. dr. R. Robroek (raadadviseur bij het Wetenschappelijk Bureau van het
Openbaar Ministerie en universitair docent bij de vakgroep Strafrecht en
Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen).
9 789462 906617
ISBN 978-94-6290-661-76
R
.A
. HOVING
R.A. Hoving
Den Haag
Boom juridisch
© 2021 R.A. Hoving | Boom juridisch
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze
uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of
openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door
fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestem-ming van de uitgever.
Voor zover het maken van verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van
artikel 16h Auteurswet of de reprorechtregeling van Stichting Reprorecht dient daarvoor
een billijke vergoeding te worden voldaan aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130
KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het verveelvoudigen en openbaar maken van (een)
gedeelte(n) uit deze uitgave als toelichting bij het onderwijs, bijvoorbeeld in een (digitale)
leeromgeving of een reader (art. 16 Auteurswet), dient een regeling te worden getroffen met
Stichting Uitgeversorganisatie voor Onderwijslicenties (Postbus 3060, 2130 KB
Hoofd-dorp, www.stichting-uvo.nl).
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any
other means without written permission from the publisher.
ISBN 978-94-6290-661-7
ISBN 978-94-6274-483-7 (e-book)
NUR 824
1
Het Passageproces en de kroongetuige
7
1.1
Waarom dit boek?
7
1.2
Overzicht van de kroongetuigenregeling
8
1.3
Totstandkoming Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken
16
1.4
Het Passageproces in een notendop
19
1.5 Leeswijzer
25
2
De beoordeling van de rechtmatigheid van de afspraken met de
kroongetuige 29
2.1
Wat staat er in dit hoofdstuk?
29
2.2
Juridisch kader
30
2.3
De rol van de zittingsrechter
31
2.4
De proportionaliteit en subsidiariteit van afspraken met kroongetuigen 44
2.5
Vormverzuimen en de Holleeder-weglatingen
57
3
De toezeggingen aan de kroongetuige
71
3.1
Wat staat er in dit hoofdstuk?
71
3.2
Een gesloten stelsel van toezeggingen?
72
3.3
De vervolgingsbeslissing
99
3.4
De ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
110
4
De getuigenbescherming
125
4.1
Wat staat er in dit hoofdstuk?
125
4.2
De beoordeling van de beschermingsovereenkomst
126
4.3
De rechtmatigheid van de beschermingsovereenkomst
145
5
De betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van de
kroongetuige 165
5.1
Wat staat er in dit hoofdstuk?
165
5.2
De beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de
kroongetuige 166
6
Een tweede kroongetuige in hoger beroep
191
6.1
Wat staat er in dit hoofdstuk?
191
6.2
Het sluiten van een overeenkomst met tweede kroongetuige in hoger
beroep 191
7
De kroongetuige na het Passageproces
209
7.1
De inzet van kroongetuigen sinds het Passageproces
209
7.2
Lessen uit het Passageproces
210
1.1
Waarom dit boek?
‘Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak de verklaringen van twee
kroon-getuigen ingezet. Dat heeft de feitelijke en juridische gemoederen bezig
gehou-den.’
1Hiermee geeft het gerechtshof Amsterdam kernachtig weer wat tijdens het
Passageproces centraal heeft gestaan: de inzet van kroongetuigen. Het
Passage-proces is een van de eerste zaken sinds de inwerkingtreding van de Wet
toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken in 2006 waarin het openbaar ministerie
afspra-ken heeft gemaakt met kroongetuigen. Tijdens het Passageproces is uitgebreid
gediscus sieerd over de betekenis van de bepalingen over de kroongetuige in het
Wetboek van Strafvordering (artikelen 226g-226k Sv) en de Aanwijzing
toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken. Ook is ingegaan op een onderwerp dat
onlos-makelijk is verbonden met het maken van afspraken met kroongetuigen: de regels
over de getuigenbescherming zoals te vinden in artikel 226l Sv en het Besluit
getui-genbescherming. In hun uitspraken in het Passageproces hebben het gerechtshof
Amsterdam en de Hoge Raad verschillende vragen over de inzet van
kroongetui-gen beantwoord. Het is de moeite waard om kennis te nemen van deze uitspraken
om inzicht te verkrijgen in de reikwijdte van de regels over de kroongetuige.
Het doel van dit boek is inzicht te geven in de ruimte die officieren van
justi-tie sinds het Passageproces hebben om afspraken te maken met kroongetuigen.
Hiertoe worden in de volgende hoofdstukken de belangrijkste onderdelen van
de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam en de Hoge Raad in het
Passage-proces besproken. In de rest van dit inleidende hoofdstuk worden de regels over
de kroongetuige uiteengezet. Ook wordt ingegaan op de totstandkoming van deze
regels. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van het Passageproces. Tot slot
worden de vraagstukken geïntroduceerd rondom de regeling van de kroongetuige
die in het Passageproces centraal stonden en die in de komende hoofdstukken aan
de orde komen.
Over de terminologie: de term kroongetuige komt niet voor in het Wetboek van
Strafvordering. De wetgever heeft het – zo blijkt onder meer uit de titel van de
af deling in het Wetboek van Strafvordering over de kroongetuige – over
toe-zeggingen aan getuigen die tevens verdachte zijn. Niettemin wordt de term
kroongetuige wel algemeen gebruikt. Zo ook in dit boek. In navolging van de
Hoge Raad wordt de kroongetuige gedefinieerd als ‘een verdachte of een
veroor-deelde die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een
andere verdachte in ruil voor een toezegging met betrekking tot de afdoening
van zijn eigen zaak’.
2Hiermee sluit de Hoge Raad nauw aan bij artikel 226g Sv.
De afspraken die met de kroongetuige worden gemaakt over de afdoening van
de eigen zaak worden in navolging van het gerechtshof verklaringsafspraken
genoemd. De afspraken die worden gemaakt over de getuigenbescherming
wor-den de getuigenbeschermingsovereenkomst genoemd, of – in navolging van het
gerechtshof – getuigenbeschermingsafspraken.
31.2
Overzicht van de kroongetuigenregeling
1.2.1
Wettelijk kader
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken
op 1 april 2006 bevat de Nederlandse wet bepalingen over de kroongetuige.
4In de
artikelen 226g-226j Sv staan bepalingen over toezeggingen aan getuigen die tevens
verdachte zijn, in artikel 226k Sv is geregeld dat ook aan een veroordeelde
toe-zeggingen kunnen worden gedaan, en artikel 226l Sv gaat over de maatregelen
ter bescherming van de getuigen, onder wie kroongetuigen. Verder staan in
arti-kel 44a Wetboek van Strafrecht (Sr) de mogelijkheden voor de officier van justitie
om strafvermindering te vorderen en bevat artikel 192 Sr de strafbaarstelling van
het niet voldoen aan de verplichtingen als kroongetuige. Een uitwerking van de
kroon getuigenregeling is te vinden in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen
in strafzaken van het College van procureurs-generaal. De eerste versie van de
Aanwijzing was van kracht van 1 april 2006 tot en met 31 mei 2020.
5Mede als
gevolg van de uitspraken van de Hoge Raad in het Passageproces is de Aanwijzing
toezeggingen aan getuigen in strafzaken gewijzigd. De gewijzigde versie van de
Aanwijzing is van kracht vanaf 1 juni 2020.
6In dit boek zal steeds worden
aange-geven of wordt verwezen naar de Aanwijzing uit 2006 of de Aanwijzing uit 2020.
2 HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.1.
3 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.2.2.
4 Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Straf-vordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken), Stb. 2005, 254 en Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het niet afleg-gen van een getuiafleg-genverklaring na een daartoe strekkende toezegging, Stb. 2005, 255. Inwerking-treding: Stb. 2006, 150.
5 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken, Stcrt. 2006, 56 en Stcrt. 2012, 26860. 6 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken, Stcrt. 2020, 28153.
Nadere regels over de getuigenbescherming staan in het Besluit
getuigenbescher-ming en de – niet openbaar gemaakte – Instructie getuigenbeschergetuigenbescher-ming van het
College van procureurs-generaal.
71.2.2
De verklaringsafspraak
De officier van justitie mag een afspraak maken met een verdachte (de
kroon-getuige) die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen
een andere verdachte. In ruil voor deze getuigenverklaring doet de officier van
justitie – zo volgt uit artikel 226g lid 1 Sv – de toezegging dat hij bij de vervolging
in de strafzaak tegen de kroongetuige strafvermindering zal vorderen. Deze
uit-wisseling van toezeggingen is de verklaringsafspraak. Deze verklaringsafspraak
mag alleen worden gemaakt als de verklaringen van de kroongetuige betrekking
hebben op een andere (mede)verdachte die wordt verdacht van ernstige strafbare
feiten. Het moet gaan om misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of
meer is gesteld of om misdrijven in georganiseerd verband die gezien hun aard
of de samenhang met andere door deze verdachte begane misdrijven een ernstige
inbreuk op de rechtsorde opleveren. Bovendien staat er in de Aanwijzing
toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken dat de afspraak alleen mag worden gemaakt als
dit dringend noodzakelijk is voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten
of het voorkomen of beëindigen van strafbare feiten.
8Onder min of meer dezelfde
voorwaarden kan ook een verklaringsafspraak worden gemaakt met een
veroor-deelde, met als wederprestatie dat de officier van justitie een positief advies geeft
tot vermindering van de straf (artikel 226k Sv).
De verklaringsafspraak houdt dus in dat de kroongetuige belastende
verklarin-gen aflegt over een andere (mede)verdachte in ruil voor een toezegging over de
afdoening van zijn zaak. De officier van justitie kan de toezegging doen dat hij
een lagere straf zal vorderen. Welke strafvermindering de officier van justitie kan
vorderen, staat in artikel 44a Sr. De strafvermindering kan bestaan uit maximaal
de helft van een onvoorwaardelijke tijdelijke gevangenisstraf, taakstraf of boete,
uit de omzetting van maximaal de helft van een onvoorwaardelijke tijdelijke
gevangenisstraf, taakstraf of boete in een voorwaardelijk gedeelte, of uit de
ver-vanging van maximaal een derde gedeelte van een vrijheidsstraf door een
taak-straf of onvoorwaardelijke geldboete. In de laatste zin van artikel 226g lid 1 Sv
staat dat de afspraak die de officier van justitie maakt uitsluitend betrekking heeft
7 Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21.
8 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2010, onder 3.2. J.H. Crijns, in: Tekst
& Commentaar Strafvordering, commentaar op Vierde afdeling B Sv, onder 6 (online, actueel t/m 1 juli 2020), stelt dat het aannemelijk moet zijn dat de verklaring van de kroongetuige niet zonder toezegging kan worden verkregen.
op deze straf vermindering.
9In de aanloop tot het Passageproces was er echter
discussie over de vraag of de officier van justitie ook nog andere toezeggingen
kon doen. Volgens de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006
waren er twee andere toezeggingen toelaatbaar: het intrekken van een uitgaand
uitleverings verzoek of een Europees arrestatiebevel (EAB) en het verminderen van
de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
10Tijdens de
parlementaire behandeling van de wet zijn enkele toezeggingen genoemd die in
ieder geval ontoelaatbaar zijn. Deze worden opgesomd in de Aanwijzing
toezeg-gingen aan getuigen in straf zaken.
11Onder meer mag aan de kroongetuige geen
toezegging worden gedaan over de inhoud van de tenlastelegging (geen plea-
bargaining
), er mag aan de kroongetuige geen immuniteit worden toegezegd, en de
kroongetuige mag geen financiële beloning worden toegezegd.
Er is volgens de Aanwijzing alleen sprake van een toezegging als er aan de
kroon-getuige een reëel voordeel in het vooruitzicht wordt gesteld. Er is dus geen sprake
van een toezegging als ‘de officier van justitie met toepassing van de hem
toeko-mende bevoegdheden een beslissing neemt die hij in een ander geval met
inacht-neming van het bestaande beleid ook zou hebben genomen’.
12Naast toezeggingen
kan de officier van justitie ook – in de woorden van artikel 226g lid 4 Sv – afspraken
maken ‘die niet worden aangemerkt als een afspraak’, zoals omschreven in het
eer-ste lid van artikel 226g Sv. De wetgever noemt dit gunstbetoon. In de Aanwijzing
wordt gunstbetoon gedefinieerd als ‘het verrichten van handelingen die vallen
bin-nen de normale bevoegdheden van de officier van justitie, die een relatief geringe
omvang hebben en geen rechtstreeks verband houden met de beslissingen als
bedoeld in de artikelen 348 en 350 Sv’.
13Dit gunstbetoon moet wel op een of andere
manier invloed hebben op de bereidheid van de kroongetuige om een verklaring
af te leggen. Voorbeelden van gunstbetoon zijn het hebben van een positieve
hou-ding tegenover de schorsing van de voorlopige hechtenis, de versnelde teruggave
van in beslag genomen voorwerpen en het verlenen van voorspraak bij
bestuurs-organen als de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Belastingdienst.
149 Zie ook Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 4.2. 10 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 4.
11 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 5.
12 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 2.6. Zie voor een enigszins andere, oude formulering Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 2.3. 13 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 8.1. Zie voor een enigszins
andere, oude formulering Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 8.1. 14 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 8.4. Zie voor een enigszins
1.2.3
De totstandkoming van de verklaringsafspraak
De procedure om tot een verklaringsafspraak te komen staat niet in de wet, maar
is uitgewerkt in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken.
15Op het
moment dat een potentiële kroongetuige aangeeft een verklaringsafspraak te
willen maken, gaat een officier van justitie met deze potentiële kroongetuige in
gesprek. Hij heeft hiervoor de toestemming nodig van de hoofdofficier van justitie.
In deze eerste gesprekken inventariseert de officier van justitie of de verklaringen
van de potentiële kroongetuige van voldoende belang zijn voor de opsporing en
vervolging van ernstige misdrijven.
16Ook vertelt de officier van justitie hoe de
pro-cedure verloopt en wat er van de kroongetuige wordt verwacht. Het verloop van de
onderhandelingen wordt nauwkeurig en schriftelijk vastgelegd in een journaal.
17Als de gesprekken aanleiding geven tot onderhandelingen over een afspraak
wor-den de stukken met de verklaringen van de potentiële kroongetuige eerst
opge-borgen. Dit worden kluisverklaringen genoemd. Deze kluisverklaringen mogen
pas worden gebruikt op het moment dat de onderhandelingen zijn afgerond en
de verklaringsafspraak is goedgekeurd door de rechter-commissaris (artikel 226h
lid 4 Sv). Volgt er geen afspraak, dan zijn de kluisverklaringen onbruikbaar.
18Tijdens de onderhandelingen over de verklaringsafspraak moet zowel de
kroon-getuige als de officier van justitie inschatten of hij inderdaad de afspraak wil
maken. De kroongetuige kan zich tijdens het onderhandelingsproces laten bijstaan
door een raadsman (artikel 226h lid 1 Sv). De kroongetuige moet er in ieder geval
mee akkoord gaan dat hij een getuigenverklaring moet afleggen tegenover de
rech-ter op een openbare zitting. Ook wordt van de kroongetuige verwacht dat hij
vol-ledige informatie en openheid van zaken geeft over zijn aandeel in de strafbare
feiten waarop zijn getuigenverklaring betrekking heeft.
19Er kunnen afspraken
worden gemaakt over de mate waarin de kroongetuige een beroep doet op zijn
verschoningsrecht, waarbij het in de rede ligt dat de kroongetuige afstand doet
van zijn verschoningsrecht als het gaat om de feiten waar hij krachtens de
overeen-komst over verklaart.
20Mogelijk kunnen aan de kroongetuige nog andere
verplich-tingen worden opgelegd. De kroongetuige is strafbaar als hij na het maken van een
verklaringsafspraak wordt opgeroepen als getuige en vervolgens niet voldoet aan
de verplichting te verklaren (artikel 192 lid 2 Sr).
15 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7. 16 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.2. 17 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.3. 18 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.3. 19 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 6.
20 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2020, onder 6. In de Aanwijzing toezeg-gingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 6 stond een minder genuanceerde benadering.
De officier van justitie moet inschatten of de afspraak met de kroongetuige voldoet
aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
21Hierbij betrekt de officier van
justitie volgens de Aanwijzing de verhouding tussen het belang van de verklaring
en het gewicht van de mogelijke toezeggingen die hij gaat doen. Ook moet rekening
worden gehouden met de aard van de strafbare feiten waarvan de kroon getuige
zelf wordt verdacht in verhouding met de aard van de strafbare feiten waarover hij
verklaart. Verder moet de officier van justitie een inschatting maken van de
deug-delijkheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige.
22Wanneer de officier van justitie en de kroongetuige tot een overeenkomst komen,
wordt de voorgenomen verklaringsafspraak op schrift gesteld.
23Dit document
bevat een nauwkeurige omschrijving van de misdrijven waarover de kroongetuige
wil verklaren, de strafbare feiten waar de kroongetuige zelf van wordt verdacht,
de voorwaarden die aan de kroongetuige worden gesteld, en de toezegging die
de officier van justitie doet (artikel 226g lid 2 Sv). De voorgenomen
verklarings-afspraak wordt door de hoofdofficier van justitie ter goedkeuring voorgelegd aan
het College van procureurs-generaal. Het College wordt bij het beoordelen van
de verklaringsafspraak geadviseerd door de Centrale toetsingscommissie en de
landsadvocaat.
Na de instemming van het College van procureurs-generaal wordt de
voorgeno-men verklaringsafspraak met de kroongetuige op schrift voorgelegd aan de
rech-ter-commissaris (artikel 226g lid 2 Sv). De rechrech-ter-commissaris toetst de
recht-matigheid van de voorgenomen verklaringsafspraak, waarbij hij rekening houdt
met de dringende noodzaak en het belang van het verkrijgen van de verklaring
van de kroongetuige (artikelen 226g lid 3 en 226h lid 3 Sv). Ook moet de rechter-
commissaris een inschatting maken van de betrouwbaarheid van de
kroon-getuige. Daartoe wordt de kroongetuige gehoord door de rechter- commissaris
(artikel 226h lid 2 Sv). De rechter-commissaris legt zijn oordeel neer in een
beschik-king (artikelen 226 lid 3 en 226i lid 1 Sv). Oordeelt de rechter-commissaris dat de
verklarings afspraak rechtmatig en de kroongetuige voldoende betrouwbaar is,
dan komt de verklaringsafspraak tot stand. Tegen een negatief oordeel van de
rechter- commissaris kan de officier van justitie in hoger beroep bij de rechtbank
(artikel 226i lid 2 Sv).
Nadat de rechter-commissaris de verklaringsafspraak rechtmatig heeft geoordeeld,
wordt de kroongetuige nogmaals gehoord (artikel 226j lid 1 Sv). Ditmaal gaat het
om een inhoudelijk verhoor, waarbij de kroongetuige de verklaringen die hij in een
eerder stadium tegenover de officier van justitie heeft afgelegd, kan herhalen. De
verdachte op wie de verklaringen van de kroongetuige betrekking hebben, wordt
op de hoogte gesteld van de afspraak met de kroongetuige en de inhoud daarvan
21 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 2.2 en 3.2. 22 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.3. 23 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.4.
zodra het belang van het onderzoek dat toelaat (artikel 226j lid 3 Sv). Eventueel
kan de rechter-commissaris tijdens het opsporingsonderzoek in het belang van het
onderzoek besluiten om de identiteit van de kroongetuige nog voor een bepaalde
termijn verborgen te houden (artikel 226j lid 4 Sv). De verklaringsafspraak en de
kluisverklaringen zijn in principe processtukken waarop voor het overige de
alge-mene bepalingen over kennisneming van processtukken van toepassing zijn.
24De ‘afspraken’ die worden aangemerkt als gunstbetoon zijn geen onderdeel van
de verklaringsafspraak, maar van het gunstbetoon moet wel een proces-verbaal
worden opgemaakt, dat bij de processtukken moet worden gevoegd als de
ver-klaringsafspraak tot stand komt (artikelen 226g lid 4 en 226h lid 4 Sv).
1.2.4
Consequenties van de verklaringsafspraak
De verklaringsafspraak tussen de kroongetuige en het openbaar ministerie heeft
consequenties voor het proces tegen de kroongetuige zelf en voor het proces tegen
de verdachte(n) over wie de kroongetuige verklaringen aflegt. Het streven is om
eerst de strafzaak te houden tegen de verdachte(n) over wie de kroongetuige
ver-klaringen heeft afgelegd, opdat de kroongetuige eerst zijn helft van de
verklarings-afspraak nakomt voordat strafvermindering wordt gevorderd.
25In de zaak tegen
de andere verdachte wordt de kroongetuige gehoord op het onderzoek ter
terecht-zitting. Ook geeft de officier van justitie ter terechtzitting volledige opening van
zaken over de feiten en omstandigheden die van belang zijn geweest voor de
tot-standkoming van de overeenkomst.
26De rechter mag als wettige bewijs middelen
gebruik maken van de processen-verbaal met verklaringen die de kroongetuige
heeft afgelegd tegenover de officier van justitie (de kluisverklaringen), het proces-
verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris en de mondelinge
verklarin-gen van de kroongetuige ter terechtzitting. De bewezenverklaring mag echter niet
uitsluitend worden gebaseerd op de verklaringen van kroongetuigen (artikel 344a
lid 4 Sv). Maakt de rechter gebruik van de verklaringen van de kroon getuige, dan
moet hij in het vonnis in het bijzonder de redenen daarvoor opgeven (artikel 360
lid 2 Sv).
In de strafzaak tegen de kroongetuige zelf speelt de verklaringsafspraak een rol bij
de straftoemeting. Als de getuigenverklaring een belangrijke bijdrage levert aan
de opsporing of vervolging van misdrijven kan de rechter tot strafvermindering
overgaan (artikel 44a Sr). Formeel is de rechter niet verplicht strafvermindering toe
te passen. Wel bevat artikel 44a Sr het voorschrift dat de rechter rekening houdt
met de verklaringsafspraak. Zolang de kroongetuige zich heeft gehouden aan zijn
24 Rb. Amsterdam 29 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BY9841, onder 2.1.4 wijdt enkele aanvul-lende overwegingen aan de status van kluisverklaringen als processtukken.
25 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.8. 26 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 7.8.
afspraken en de verklaringen van de kroongetuige van belang zijn geweest voor de
opsporing en vervolging van strafbare feiten, ligt het dus in de rede dat de rechter
de toegezegde strafvermindering toepast.
271.2.5
De getuigenbeschermingsmaatregelen
Naast het maken van een verklaringsafspraak zal het in de regel ook nodig zijn
maatregelen te treffen voor de bescherming van de kroongetuige (artikel 226l
lid 1 Sv). Na het afleggen van belastende verklaringen over andere
(mede)verdach-ten is het niet gek om represailles te verwach(mede)verdach-ten. Bij een ernstige dreiging heeft
de overheid de zorgplicht om de getuige te beschermen.
28Oftewel, er is dan een
dringende noodzaak om beschermingsmaatregelen te treffen als gevolg van de
medewerking die de kroongetuige heeft verleend aan de strafvorderlijke
autori-teiten (artikel 3 Besluit getuigenbescherming).
29De gesprekken over de
getuigen-bescherming kunnen parallel lopen aan de onderhandelingen over de
verkla-ringsafspraak. Het is bovendien niet ondenkbaar dat de kroongetuige eist dat er
getuigenbeschermingsmaatregelen worden genomen, voordat hij de
verklarings-afspraak wil maken.
30De getuigenbescherming van de kroongetuige moet in gang worden gezet door
de hoofdofficier van justitie die verantwoordelijk is voor het opsporings onderzoek
waarin de kroongetuige een rol speelt.
31De hoofdofficier van justitie benadert de
landelijk officier van justitie die verantwoordelijk is voor de getuigen bescherming.
Deze getuigenbeschermingsofficier van justitie doet vervolgens aan het College
van procureurs-generaal het schriftelijke verzoek tot het treffen van
bescher-mingsmaatregelen.
32Na een verzoek geeft het College van procureurs- generaal
aan het onderdeel getuigenbescherming van de politie de opdracht om een
dreigings analyse te maken en om advies uit te brengen over te treffen
bescher-mingsmaatregelen (artikel 4 Besluit getuigenbescherming). In spoedeisende
geval-len kan ook gelijk mondeling de opdracht worden gegeven tot tijdelijke
noodmaat-regelen (artikel 6 Besluit getuigenbescherming). Uit de dreigingsanalyse van het
onderdeel getuigenbescherming kan een dringende noodzaak tot het treffen van
beschermingsmaatregelen blijken. Hier is sprake van bij een ernstige en serieus
te nemen dreiging als gevolg van de verleende medewerking door de
kroon-getuige. Het College van procureurs-generaal kan in dat geval aan het onderdeel
getuigen bescherming schriftelijk de opdracht geven om voor een bepaalde tijd
27 Th.A. de Roos, ‘Bewijs met bijzondere getuigen’, Strafblad 2006, p. 9-10.
28 M.C.P. Korten, Getuigenbescherming in Nederland (diss. Rotterdam), eigen uitgave z.p. 2015. 29 J.H. Crijns, M.J. Dubelaar & K.M. Pitcher, Collaboration with Justice in the Netherlands, Germany,
Italy and Canada, Den Haag: Eleven International Publishing 2018, p. 76-77. 30 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 6. 31 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 6. 32 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 9.
beschermingsmaatregelen te treffen (artikel 5 Besluit getuigenbescherming). De
bescherming kan voortduren zolang er sprake is van een bedreiging.
33Als er beschermingsmaatregelen moeten worden genomen, sluit de officier van
justitie die belast is met de getuigenbescherming met de kroongetuige een
schrif-telijke overeenkomst waarin in ieder geval afspraken staan over ‘de
verplichtin-gen van de te beschermen persoon en van het onderdeel getuiverplichtin-genbescherming
alsmede de gevolgen van niet-nakoming daarvan’ (artikel 7 Besluit
getuigen-bescherming). De kroongetuige kan zich bij het sluiten van deze overeenkomst
laten bijstaan door een raadsman.
34Er is wettelijk niets geregeld over de inhoud
van de getuigenbeschermingsovereenkomst. Uit door Crijns, Dubelaar en Pitcher
gehouden interviews blijkt dat hierdoor bij sommigen de indruk bestaat dat er
voor de kroongetuige ruimte is om te onderhandelen over de invulling van de
getuigenbescherming.
35Indien zou kunnen worden onderhandeld over de
getui-genbescherming, bestaat het gevaar dat de onderhandelingen over de
verklarings-afspraak en de gesprekken over de invulling van de getuigenbescherming door
elkaar gaan lopen. Aan de afspraken over de getuigenbeschermingsmaatregelen is
daarom tijdens het Passageproces veel aandacht geschonken.
Volgens de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken moet de
getuigen-bescherming los worden gezien van de verklaringsafspraak.
36Enerzijds kunnen er
tijdens de onderhandelingen over de verklaringsafspraak geen toezeggingen
wor-den gedaan over de getuigenbescherming, anders dan de toezegging dat het
tref-fen van deze maatregelen zal worden bevorderd.
37Anderzijds is het maken van een
verklaringsafspraak geen noodzakelijke voorwaarde voor getuigen bescherming.
In het Wetboek van Strafvordering staat ook niet dat de beschermingsafspraak
moet worden voorgelegd aan de rechter-commissaris. Wel staat in artikel 226j
lid 3 Sv dat de rechter-commissaris die op de hoogte is van de afspraken over de
getuigenbescherming hierover geen mededeling hoeft te doen aan de verdachte
over wie de kroongetuige verklaringen heeft afgelegd.
33 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 10. 34 Nota van toelichting bij het Besluit getuigenbescherming, Stb. 2006, 21, p. 10.
35 J.H. Crijns, M.J. Dubelaar & K.M. Pitcher, Collaboration with Justice in the Netherlands, Germany,
Italy and Canada, Den Haag: Eleven International Publishing 2018, p. 122.
36 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006, onder 2.4 en 2020, onder 2.5. 37 Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken 2006 en 2020, onder 5.
1.3
Totstandkoming Wet toezeggingen aan getuigen in
strafzaken
1.3.1
Aanleiding tot de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken
Enkele gebeurtenissen uit de jaren negentig van de vorige eeuw gaven
aan-leiding tot de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken.
38In 1996 kwam de
Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden – beter bekend als de
commissie- Van Traa – met een alarmerend rapport over de inzet van
opsporings-methoden zonder wettelijke grondslag.
39In dat rapport werd onder andere gesteld
dat er voor het sluiten van ‘deals met criminelen’ een wettelijke basis moest komen,
omdat dergelijke deals raken aan de grenzen van toelaatbare
opsporingsmetho-den.
40De commissie pleitte voor een grote terughoudendheid om deals te sluiten
met criminelen. Het zou een uiterste redmiddel moeten zijn voor zaken van ge
-organiseerde criminaliteit of zaken van leven en dood, en de verkregen informatie
moest essentieel zijn voor de opsporing van strafbare feiten of als bewijsmiddel.
Bovendien zou als tegenprestatie geen immuniteit mogen worden toegezegd. Deze
uitgangspunten werden onderschreven door de Tweede Kamer.
De overwegingen van de commissie-Van Traa waren een reactie op de eerste
afspraken die het openbaar ministerie met kroongetuigen had gemaakt. De
procu-reurs-generaal van het openbaar ministerie hadden in 1983 een modelbrief
opge-steld over de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen afspraken te maken met
criminelen, en in het begin van de jaren negentig werden voor het eerst dergelijke
afspraken gemaakt. Deze afspraken waren het begin van enkele geruchtmakende
strafzaken, die uiteindelijk werden voorgelegd aan de Hoge Raad. Net zoals de
commissie-Van Traa zag de Hoge Raad de noodzaak tot een wettelijke regeling. De
Hoge Raad overwoog over de kroongetuige dat door de wetgever een ‘afgrenzing
moet worden gegeven aan de toelaatbaarheid van een dergelijke getuige en van de
inhoud van de met deze gemaakte afspraak’.
41Niettemin was het op basis van het
opportuniteitsbeginsel toegestaan om afspraken te maken met kroongetuigen.
42Bij de toetsing van de inzet van kroongetuigen moest de rechter zich volgens de
Hoge Raad ‘uitsluitend (…) bepalen tot toetsing van de concrete omstandigheden
van het geval aan de in art. 6 EVRM aan een verdachte gewaarborgde fundamentele
38 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de wetsgeschiedenis en de aanloop daar naartoe S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.
39 Eindrapport Enquête opsporingsmethoden, Kamerstukken II 1995/96, 24072, nr. 11. 40 Eindrapport Enquête opsporingsmethoden, Kamerstukken II 1995/96, 24072, nr. 11, p. 461. 41 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.2.3. De Hoge Raad constateerde dat
wetgeving in voorbereiding was en overwoog dat het de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten zou gaan als hij zich in algemene termen uitliet over de kroongetuige.
rechten en aan de mede uit art. 6 EVRM afgeleide beginselen van een behoorlijke
procesorde’.
43Wel riep de Hoge Raad een bijzondere motiveringsplicht in het leven
bij het gebruik van de verklaringen van de kroongetuige. Ook moesten de
kroonge-tuigen in beginsel worden gehoord door de rechter, zodat de verdediging gebruik
kon maken van haar ondervragingsrecht.
44De Hoge Raad liet zich ook uit over de rechtmatigheid van enkele concrete
afspra-ken met kroongetuigen en het gebruik van hun verklaringen in zaafspra-ken tegen
medeverdachten.
45In de zaak Lorsé oordeelde de Hoge Raad dat het gerechtshof
terecht had geoordeeld dat de beginselen van behoorlijke procesorde niet waren
geschonden door gebruik te maken van de verklaringen van twee kroongetuigen,
waarbij met de ene kroongetuige de afspraak was gemaakt dat hij niet zou
wor-den vervolgd (immuniteitsafspraak) en met de andere – in het buitenland
verblij-vende – kroongetuige dat er geen actieve opsporingshandelingen in zijn richting
zouden worden verricht.
46In de Octopus-zaken oordeelde de Hoge Raad dat de
afspraken met de kroongetuige Karman een ernstige inbreuk opleverden op de
beginselen van de behoorlijke strafvervolging.
47Het openbaar ministerie had aan
Karman toegezegd hem niet van zijn vrijheid te beroven, ook niet als de rechter
een gevangenisstraf zou opleggen. Deze onrechtmatige toezegging van het
open-baar ministerie raakte volgens de Hoge Raad de fundamenten van het strafproces
en de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie werd in stand gelaten.
48Niettemin had het gerechtshof de verklaringen van Karman volgens de Hoge Raad
wel mogen gebruiken in de zaken tegen de verdachten op wie die verklaringen
betrekking hadden.
49In de Juliët-zaken keurde de Hoge Raad het goed dat het
openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van een
kroon getuige, omdat in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde was
gehandeld door afspraken met de kroongetuige bewust niet op papier te zetten en
door de kroongetuige lange tijd geen rechtsbijstand te verlenen. Ook de
gedeel-telijke niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de zaken tegen de
ver-dachte waarover de kroongetuige had verklaard, werd goedgekeurd.
In de zaak Lorsé en de zaak Verhoek werd vervolgens bij het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens (EHRM) geklaagd dat artikel 6 Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
zou zijn geschonden door de inzet van een kroongetuige. Het EHRM oordeelde
43 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.2.3. 44 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.2.4.
45 Zie voor een uitgebreider overzicht S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces.
Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 50-65.
46 HR 30 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1191, NJ 1998/799, r.o. 5.4.1-5.4.10. 47 HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143, NJ 1999/567, r.o. 3.3. 48 HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143, NJ 1999/567, r.o. 3.8. 49 HR 6 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1473, NJ 1999/565.
in 2004 dat deze klachten geen inhoudelijke beoordeling behoeven.
50Het EHRM
overwoog dat ‘the use of statements made by witnesses in exchange for immunity
or other advantages may put in question the fairness of the hearing granted to an
accused and is capable of raising delicate issues since, by their very nature, such
statements are open to manipulation and may be made purely in order to obtain
advantages or for personal revenge. However, the use of this kind of statement
does not in itself suffice to render the proceedings unfair.’
51Het EHRM onderzocht
vervolgens of de verdachten in wier zaken de verklaringen van de kroongetuigen
waren gebruikt voldoende mogelijkheden hadden gehad om ‘the reliability of the
disputed evidence’ te testen, wat onder meer inhoudt het bieden van een ‘adequate
and proper opportunity for the applicant to challenge the evidence adduced and
the observations filed by the prosecution’. Hier was volgens het EHRM sprake van
in de zaken Lorsé en Verhoek en daardoor was het recht op een eerlijk proces niet
geschonden.
1.3.2
Parlementaire behandeling
De totstandkoming van de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken was
com-plex en duurde lang.
52Dit blijkt wel uit het feit dat het wetsvoorstel in november
1998 al naar de Tweede Kamer was gestuurd en pas in 2006 in werking trad. In
de Tweede Kamer werd na toesturing uitgebreid over het wetsvoorstel
gediscus-sieerd met de minister van Justitie Korthals, mede naar aanleiding van
verschil-lende berichten in de media over verstrekkende toezeggingen die het openbaar
ministerie had gedaan aan informanten en kroongetuigen.
53Toen het wetsvoorstel
eindelijk klaar was om naar de Eerste Kamer te worden gestuurd, zorgde
poli-tieke onrust ervoor dat de behandeling van het wetsvoorstel tweeënhalf jaar lang
stillag. Uiteindelijk werd het wetsvoorstel in 2004 naar de Eerste Kamer gestuurd
door minister van Justitie Donner. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel
deden de verschillende bewindslieden en volksvertegenwoordigers afwijkende
en soms tegengestelde uitspraken over de uitleg van de bepalingen in het
wets-voorstel. Hoewel aan de tekst van de bepalingen tijdens de behandeling van het
wetsvoorstel weinig werd veranderd, zorgen deze tegenstrijdige uitspraken ervoor
dat het lastig is om te interpreteren wat het doel van ‘de’ wetgever was met de Wet
50 EHRM 27 januari 2004, appl.no. 44484/98 (Lorsé/Nederland); EHRM 27 januari 2004, appl. no. 54445/00 (Verhoek/Nederland).
51 EHRM 27 januari 2004, appl.no. 44484/98 (Lorsé/Nederland); EHRM 27 januari 2004, appl. no. 54445/00 (Verhoek/Nederland).
52 Zie uitgebreid hierover S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is
goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.
53 J.H. Crijns, in: Tekst & Commentaar Strafvordering, commentaar op Vierde afdeling B Sv, onder 2 (online, actueel t/m 1 juli 2020).
toezeggingen aan getuigen in strafzaken. De complexe wetsgeschiedenis is tijdens
het Passageproces dan ook uitgebreid besproken.
1.4
Het Passageproces in een notendop
1.4.1 Overzicht
Het Passageproces is de omvangrijkste en langstdurende strafzaak die tot nu toe in
Nederland is gehouden.
54Er zit meer dan tien jaar tussen de aanvang van het
pro-ces in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam op 9 februari 2009 en de arresten
van de Hoge Raad op 23 april 2019. In het Passageproces zijn meerdere verdachten
vervolgd voor onder meer zeven moorden/liquidaties in de periode tussen 1993 en
2006. Het gaat daarbij om twee groepen moorden: als eerste vijf moorden in 1993 en
als tweede de moorden op Houtman in 2005 en Van der Bijl in 2006. Aanvankelijk
stonden er twaalf verdachten terecht, maar twee verdachten zijn gedurende het
proces overleden. De een door een natuurlijke dood, de ander als gevolg van een
moordaanslag. Door het gerechtshof zijn tien verdachten berecht. Uiteindelijk
heeft het gerechtshof negen verdachten veroordeeld en een verdachte
vrijgespro-ken. Vier verdachten zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf
van-wege het opdracht geven tot of uitvoeren van de moorden. De andere verdachten
hebben straffen opgelegd gekregen variërend van veertien jaar tot vijf jaar en zes
maanden voor onder meer het uitvoeren van, opdracht geven tot of faciliteren van
de moorden.
In dit boek wordt gefocust op vier veroordeelden uit het Passageproces: de twee
kroongetuigen en de twee meest prominente veroordeelden. De namen van de
twee kroongetuigen zijn algemeen bekend: Peter la Serpe en Fred Ros. De
bereid-heid van La Serpe in 2006 om in ruil voor strafvermindering een verklaring af te
leggen maakte het mogelijk om de verdachten in het Passageproces te vervolgen.
In hoger beroep besloot ook Ros om in ruil voor strafvermindering een verklaring
af te leggen. Dino Soerel – een van de veroordeelden – is met zijn toestemming
met volle naam vermeld in de media. Een andere veroordeelde, Jesse R., is minder
bekend en zal dus met een initiaal worden aangeduid. De advocaten van R. en
Soerel hebben in hoger beroep uitgebreide verweren gevoerd waar de raadslieden
van de overige verdachten zich (deels) bij hebben aangesloten. Daarom staan de
uitspraken in de zaken van R. en Soerel in dit boek centraal.
54 ‘Liquidatieproces Passage: kroongetuigen betrouwbaar en levenslange gevangenisstraffen’, rechtspraak.nl, 29 juni 2017.
1.4.2
Procesverloop in het algemeen
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak in eerste aanleg bij de rechtbank
Amsterdam startte op 9 februari 2009, besloeg 151 inhoudelijke zittingsdagen en
duurde vier jaar.
55Op 29 januari 2013 deed de rechtbank uitspraak. Drie
verdach-ten, onder wie R., werden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Ros
– bij de rechtbank nog geen kroongetuige – kreeg een gevangenisstraf van
der-tig jaar. La Serpe kreeg als kroongetuige een gevangenisstraf van acht jaar. Soerel
werd door de rechtbank tot een gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld
wegens witwassen en het bezit van twee valse paspoorten. Soerel werd
vrijgespro-ken van het geven van opdracht tot moord en deelname aan een criminele
organi-satie, omdat de rechtbank de verklaringen van La Serpe onvoldoende betrouwbaar
vond. De lange duur van het proces in eerste aanleg werd onder meer veroorzaakt
door meerdere wrakingsverzoeken en door de vele onderzoekswensen van de
verdediging.
56Ook de gedragingen van kroongetuige La Serpe – waarover later
meer – droegen bij aan de lange duur van de behandeling.
In alle zaken werd hoger beroep ingesteld door de verdachte en in de meeste
zaken ook door het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie werd
vertegen-woordigd door de advocaten-generaal Posthumus en De Jong. Het onderzoek ter
terechtzitting van het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam werd geopend
op 27 mei 2013, kende ongeveer 140 inhoudelijke zittingsdagen en heeft drie jaar
geduurd.
57Op 26 juni 2017 deed het gerechtshof uitspraak. Vier verdachten, onder
wie R. én Soerel, werden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. La Serpe
kreeg als kroongetuige net als in eerste aanleg een gevangenisstraf van acht jaar
en Ros kreeg als kroongetuige een gevangenisstraf van veertien jaar. De duur van
de behandeling van het hoger beroep kan mede worden verklaard doordat het
openbaar ministerie op 12 september 2014 – meer dan een jaar na aanvang van
het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – meedeelde afspraken te hebben
gemaakt met de kroongetuige Ros. Dit heeft geleid tot aanvullende
onderzoeks-handelingen en getuigenverhoren op verzoek van de verdediging.
Tegen de uitspraak van het gerechtshof stelden zes verdachten, onder wie R. en
Soerel, cassatie in. De klachten hadden grotendeels betrekking op de beslissingen
van het gerechtshof omtrent de kroongetuige. Ook werd geklaagd dat het
opleg-gen van een levenslange gevanopleg-genisstraf in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM.
A-G Harteveld nam op 18 december 2018 vergelijkbare conclusies over de
cassatie-beroepen. Harteveld concludeerde dat alle cassatieberoepen moesten worden
55 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 235.
56 Zie voor een overzicht van het procesverloop: ‘Waar ging het “liquidatieproces Passage” over?’, rechtspraak.nl.
verworpen. De Hoge Raad deed op 23 april 2019 uitspraak. Alle inhoudelijke
uit-spraken begonnen met dezelfde voorafgaande beschouwing over het gebruik van
verklaringen van kroongetuigen. De Hoge Raad verwierp alle cassatieberoepen.
Daarmee zijn alle veroordelingen definitief.
1.4.3
Kroongetuige 1: La Serpe
Het Passageproces is gevoerd mede als gevolg van de verklaringen die de
kroon-getuige La Serpe heeft afgelegd. Het gerechtshof constateerde dat het
opspo-ringsonderzoek naar de moorden die de verdachten zouden hebben begaan zeer
moeizaam verliep, en dat deze onderzoeken pas na de verklaringen van
kroon-getuige La Serpe in een stroomversnelling zijn gekomen.
58La Serpe had zich
in 2006 gemeld bij de criminele inlichtingeneenheid (CIE) van Amsterdam met
informatie over enkele liquidaties.
59Ook daarvoor was er al contact geweest
tus-sen La Serpe en de politie en openbaar ministerie, maar die gesprekken liepen
stuk omdat La Serpe € 3 miljoen wilde ontvangen voor zijn informatie. In 2006
werden de onderhandelingen heropend. Om vast te stellen welke informatie
La Serpe kon geven, werd hij door de CIE vijf dagen lang verhoord. Dit leidde tot
vijftien verklaringen, die vervolgens in de kluis werden gelegd totdat de
afspra-ken tussen La Serpe en de officier van justitie definitief waren, de zogenoemde
kluisverklaringen.
Na het afleggen van de verklaringen begonnen de onderhandelingen tussen
La Serpe en het openbaar ministerie.
60Als eerste moest een afspraak worden
gemaakt over de toezegging van het openbaar ministerie inzake de afdoening
van La Serpes zaak in ruil voor de getuigenverklaring. Als tweede moest
wor-den gesproken over de invulling van de getuigenbeschermingsmaatregelen,
aangezien de criminele partners van La Serpe zijn verklaringsbereidheid niet in
dank zouden afnemen. De onderhandelingen over de verklaringsafspraak werden
gevoerd tussen La Serpe en de CIE-officier van justitie. De gesprekken over de
getuigenbescherming werden gevoerd tussen La Serpe en de landelijk officier van
justitie belast met getuigenbescherming. Beide afspraken konden echter niet los
van elkaar worden gezien, omdat La Serpe niet bereid was te verklaren zolang de
getuigenbescherming naar zijn oordeel niet goed was geregeld. Uiteindelijk kwam
La Serpe tot een verklaringsafspraak en sloot een beschermingsovereenkomst met
het openbaar ministerie. De verklaringsafspraak werd in februari 2007 gemaakt
58 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 1.5.
59 Gang van zaken overgenomen uit S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces.
Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 234-242.
60 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 236-241.
en in oktober 2007 stemde het College van procureurs-generaal in met de
bescher-mingsmaatregelen. In de daaropvolgende jaren werden er extra
onderhandelin-gen gevoerd die de getuionderhandelin-genbeschermingsovereenkomst aanvulden en wijzigden.
Uiteindelijk is pas in 2012 een eindovereenkomst over de getuigenbescherming
afgesloten.
De verklaringsafspraak hield onder meer in dat La Serpe bereid was volledig en
naar waarheid te verklaren over de moorden in ruil voor de toezegging van het
openbaar ministerie dat strafvermindering zou worden gevorderd, te weten de
helft van zestien jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, oftewel acht jaar
gevan-genisstraf.
61Ook stond in de verklaringsafspraak dat zou worden afgezien van de
ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat die maatregel zich
niet verhield met de financiële positie van La Serpe, mede in het licht van de naar
verwachting te nemen (financiële) maatregelen van de getuigenbescherming. Als
aanvullende reden werd benoemd dat La Serpe afstand heeft gedaan van enige
beloning voor het oplossen van de zaken. In de verklaringsafspraak stond ook dat
La Serpe niet zou worden vervolgd voor een deel van de feiten waarover hij had
verklaard, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs of
uit opportuniteitsredenen.
Over de inhoud van de getuigenbeschermingsovereenkomst is minder bekend,
omdat deze overeenkomst nooit openbaar wordt gemaakt, en formeel ook niet is
gemaakt.
62Toch is er over deze overeenkomst gedurende het Passageproces wel
wat bekend geworden. De belangrijkste reden daarvoor is dat La Serpe zich in
de rechtszaal meerdere malen publiekelijk beklaagde dat de getuigenbescherming
niet volgens afspraak zou verlopen. In reactie daarop dreigde hij zijn medewerking
op te zeggen. Hoewel geheimhouding een onderdeel was van de
beschermings-overeenkomst, noemde La Serpe af en toe wel details over de afspraken. Ook zijn
er stukken gelekt die waren ingediend in een civiele procedure van La Serpe tegen
de Staat betreffende de getuigenbescherming. Uit dit alles zou volgen dat La Serpe
in totaal € 1,4 miljoen zou krijgen.
63Het openbaar ministerie heeft het bestaan van
deze afspraken nooit bevestigd, maar de verdediging heeft aan deze gelekte
infor-matie veel waarde gehecht.
Een nog niet besproken onderdeel van de verklaringsafspraak is dat aan La Serpe
werd toegezegd dat hij niet hoefde te verklaren over de rol van Willem Holleeder
61 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 242. Zie ook Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.1.
62 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 236-242.
bij enkele moorden, vanwege de vrees voor represailles door Holleeder.
64Deze
afspraak was niet in de schriftelijke verklaringsafspraak opgenomen, maar wel
voorgelegd aan de Centrale toetsingscommissie en het College van procureurs-
generaal. Vanwege deze afspraak werden de passages in de kluisverklaringen over
Holleeder buiten het strafdossier gehouden. Ook verklaarde La Serpe tijdens de
verhoren op het onderzoek ter terechtzitting aanvankelijk niet over Holleeder,
tot-dat hij op een zitting in oktober 2011 het bestaan van deze afspraak benoemde.
Nadat de afspraak bekend was geworden, werden de weggelaten passages alsnog
toegevoegd aan de processen-verbaal van de verhoren, werd aanvullende
informa-tie rondom de totstandkoming van de kluisverklaringen aan het dossier gevoegd
en werden de betrokkenen hierover gehoord. In hoger beroep werd aanvullende
informatie beschikbaar gesteld.
65Uiteindelijk heeft La Serpe in eerste aanleg en in hoger beroep een gevangenisstraf
gekregen van acht jaar voor het medeplegen van de moord op Houtman en het
medeplegen van een poging tot moord op Van der Bijl.
66Het gerechtshof vond
een gevangenisstraf van zestien jaar voor deze feiten in beginsel passend.
67De
advocaten-generaal hadden overeenkomstig de toezegging aan La Serpe in de
verklaringsafspraak gevorderd dat de gevangenisstraf met de helft moest worden
verminderd, omdat de verklaringen die La Serpe overeenkomstig de
verklarings-afspraak had afgelegd een belangrijke bijdrage hadden geleverd aan opsporing
en vervolging van misdrijven. Door het gerechtshof werd deze vordering van
de advocaten-generaal als leidraad genomen en het hof halveerde de opgelegde
gevangenisstraf tot acht jaar. Volgens het gerechtshof was de halvering van de
gevangenisstraf redelijk in het licht van de bijdrage van de kroongetuige.
1.4.4
Kroongetuige 2: Ros
Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep maakte het openbaar
minis-terie ook met de verdachte Ros de afspraak om verklaringen af te leggen over de
moorden in ruil voor afspraken over de afdoening van zijn zaak.
68Daarmee werd
Ros de tweede kroongetuige in het Passageproces. Bijzonder aan de afspraak met
Ros is dat die pas op een relatief laat moment gedurende het Passageproces werd
gemaakt en openbaar werd. In eerste aanleg was Ros nog als een ‘gewone’
ver-dachte berecht en kreeg hij een gevangenisstraf van dertig jaar opgelegd. Pas na
64 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 264-268.
65 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.2.6.2.8. 66 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2494, onder 4.1. 67 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2494, onder 6. 68 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 2.1.2.
deze veroordeling ging Ros onderhandelen met het openbaar ministerie. Dat het
openbaar ministerie hier wel belangstelling voor had, laat zich onder meer
verkla-ren doordat de verklaringen van kroongetuige La Serpe in eerste aanleg
onvol-doende waren bevonden om Soerel te veroordelen voor het geven van opdracht tot
moord. In september 2014, ruim een jaar na de start van het onderzoek ter
terecht-zitting in hoger beroep, deelden de advocaten-generaal mee dat er een
verklarings-afspraak was gemaakt met Ros en werden zijn kluisverklaringen gevoegd aan het
dossier.
Met Ros zijn grotendeels dezelfde afspraken gemaakt als met La Serpe. In ruil
voor het volledig en naar waarheid verklaren door Ros zou het openbaar
minis-terie strafvermindering vorderen. In hoger beroep is de basiseis van het openbaar
ministerie 28 jaar gevangenisstraf, waarvan de helft overblijft na de vordering tot
strafvermindering. Een ander onderdeel van de verklaringsafspraak is dat ook
bij Ros het openbaar ministerie afzag van het ontnemen van het wederrechtelijk
verkregen voordeel. Over de getuigenbeschermingsafspraak bij Ros is niet veel
bekend. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie ook bij Ros zou hebben
toegezegd dat Ros zelf in zijn bescherming mocht voorzien, en dat hij daar een
financiële vergoeding van de Staat voor kreeg.
In hoger beroep heeft Ros een gevangenisstraf opgelegd gekregen van veertien
jaar voor het medeplegen van de uitlokking van de moord op Van der Bijl, het
medeplegen van de voorbereiding op de moord op Van der Bijl, het voorhanden
hebben van wapens en munitie en deelname aan een criminele organisatie met het
oogmerk tot het plegen van moord, samen met de geliquideerde verdachte Ali A.,
Peter la Serpe en Dino Soerel.
69Het gerechtshof achtte in beginsel de gevorderde
gevangenisstraf van 28 jaar passend, maar past vervolgens na de vordering van de
advocaten-generaal strafvermindering toe. Volgens het gerechtshof was de
uitein-delijk opgelegde straf na strafvermindering reuitein-delijk in het licht van de bijdrage die
Ros heeft geleverd.
701.4.5
De zaken tegen Jesse R. en Soerel
Jesse R. is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege het plegen
van vrijwel alle moorden in het Passageproces. Hij is veroordeeld voor het
mede-plegen van de moorden op Illic en Hadziselimovic in 1993, het medemede-plegen van de
moord op Van Maurik in 1993, medeplichtigheid aan de moord op Shamel in 1993
en een poging tot moord in 2000. R. is ook veroordeeld voor het medeplegen van
de moord op Houtman in 2005 en het medeplegen van de moord op Van der Bijl
in 2006. Verder is R. veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met
69 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2495, onder 5. 70 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2495, onder 7.2.
het oogmerk tot het plegen van moord, samen met Ali A., Fred Ros, Peter la Serpe
en Dino Soerel.
71Jesse R. werd in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan door de advocaten
Janssen en Malewicz. De advocaten van R. hadden zich geconcentreerd op
ver-weren die te maken hebben met de rechtmatigheid van de afspraken met de
kroongetuigen. De strekking van deze verweren was dat de officier van justitie
niet- ontvankelijk was in de vervolging, omdat er allerlei gebreken zitten aan de
afspraken tussen het openbaar ministerie en de kroongetuigen. De advocaten van
R. werkten nauw samen met de advocaten van Soerel, die zich vooral hadden
toe-gelegd op het betwisten van de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide
kroongetuigen. In de voorbereiding op de zaak had Janssen zich gestort op de
tot-standkoming en wetsgeschiedenis van de regels over de kroongetuige. De
resul-taten van deze studie zijn niet alleen verwerkt in een pleidooi, maar ook in een
proefschrift over de kroongetuige, dat is verschenen na de veroordeling van R.
door de rechtbank.
72Dino Soerel is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het uitlokken
van de moord op Houtman en Van der Bijl en voor deelname aan een criminele
organisatie met het oogmerk tot het plegen van een moord.
73Soerel werd in eerste
aanleg en in hoger beroep verdedigd door de advocaten Meijering en Flokstra. De
advocaten van Soerel hadden zich, zoals gezegd, geconcentreerd op het
bekriti-seren van de betrouwbaarheid van de kroongetuigen. Voor wat betreft de
recht-matigheid van de afspraken met de kroongetuigen sloot de verdediging van Soerel
zich aan bij de advocaten van R. Wel betoogden zij dat deze onrechtmatigheid
moest leiden tot bewijsuitsluiting in plaats van de niet-ontvankelijkheid van de
officier van justitie.
1.5 Leeswijzer
In de komende hoofdstukken wordt weergegeven hoe de discussie over de
rijkste vraagstukken in het Passageproces is verlopen. Daarbij worden de
belang-rijkste gedeelten uit de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge
Raad onder de aandacht gebracht.
74In aanvulling daarop wordt aan de hand van
het requisitoir van de advocaten-generaal Posthumus en De Jong in hoger beroep
en de conclusie van A-G Harteveld in cassatie de discussie geschetst die aan deze
71 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2497, onder 4.1.
72 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013.
73 Hof Amsterdam 29 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2496, onder 4.1. 74 Geconstateerde spelfouten en verschrijvingen zijn verbeterd.