• No results found

De advocaten-generaal komen in hun requisitoir op basis van de wetsgeschiedenis

In document De kroongetuige in het Passageproces (pagina 77-80)

tot hele andere conclusies dan de verdediging:

5

‘In een eerder stadium van de procedure heeft mr. Janssen gesteld dat de wetgever de bedoeling heeft gehad in art. 226g Sv een gesloten systeem te creëren waarin aan een getuige in ruil voor zijn verklaring alleen strafvermindering mag worden toegezegd (maximaal de helft) en dat er “voor verdere verruiming of substantiële wijziging van het wetsvoorstel” volgens de minister geen ruimte was.

(…)

De stellingen van de raadsman hebben te maken met de vraag of en zo ja, in hoeverre het opportuniteitsbeginsel toegepast mag worden bij het maken van afspraken met getuigen. Mr. Janssen heeft in zijn proefschrift geschreven dat naar zijn mening de wet- gever “[m]et de beslissing om toezeggingen aan getuigen van een expliciete en strikte wettelijke

basis te voorzien … de werking van het opportuniteitsbeginsel … wel degelijk aan banden [heeft] gelegd.”.6

Wij delen zijn standpunt niet.

Veel rechtspraak op dit punt is er niet. (…) Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest met de kroongetuigeregeling het opportuniteits- beginsel aan banden te leggen, althans niet in de mate die de raadsman voor ogen heeft. De wetgever had de bedoeling een uitputtende regeling voor één bepaalde toezegging in de wet op te nemen, namelijk de toezegging van het OM om een lagere straf te eisen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Nota naar aanleiding van het verslag, waar de minister schrijft dat het naar zijn opvatting niet nodig is alle afspraken tussen het OM en getui- gen te inventariseren en onder een wettelijke regeling te brengen.7

(…)

In het Verslag van een schriftelijk overleg staat dat in het wetsvoorstel uitputtend is opgenomen welke toezeggingen strekkende tot strafvermindering kunnen worden gedaan aan verdachten en veroordeelden die bereid zijn als getuige een toetsbare ver- klaring af te leggen. Andere toezeggingen strekkende tot strafvermindering zijn niet mogelijk.8

(…)

5 Requisitoir OM Passageproces, ‘Hoofdstuk 4: De overeenkomst met La Serpe’, p. 26-39.

6 S.L.J. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces. Vertrouwen is goed, controle is beter (diss. Leiden), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 225.

7 Kamerstukken II 1999/2000, 26294, nr. 6, p. 5-6. 8 Kamerstukken II 1999/2000, 26294, nr. 16, p. 13.

“Het wetsvoorstel laat de mogelijkheid open voor toezeggingen die niet strekken tot strafver- mindering, maar die wel van invloed kunnen zijn op het afleggen van een verklaring die voor het bewijs gebezigd kan worden. Deze toezeggingen zijn van relatief geringe omvang en raken de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering niet rechtstreeks. Om die reden is het ook niet nodig dat de rechter deze toezeggingen vooraf dient goed te keuren.”9

Over de verhouding tussen de kroongetuigenregeling en het opportuniteitsbeginsel merken we het volgende op. Al in de Memorie van Toelichting heeft de minister uiteen- gezet dat de voorgestelde kroongetuigenregeling niets verandert aan de toepassing van het opportuniteitsbeginsel. Hij schrijft dat de gebruikelijke toetsing over bewijsbaar- heid en strafbaarheid van een feit én de vraag of vervolging opportuun is, onverkort dient plaats te vinden. Wat het OM normaal gesproken zou doen, moet het ook doen bij een dealgetuige. Doet het OM dat niet, dan krijgt de getuige niet een reëel voordeel maar een sigaar uit eigen doos.10

(…)

In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat de normering van de toepassing van het opportuniteitsbeginsel niet plaatsvindt in de wet, maar in de richt- lijnen van het College van procureurs-generaal. Dat is in het algemeen zo en dus ook bij de kroongetuige.11

(…)

In weer een later stuk laat de minister weten dat een wettelijke regeling die neerkomt op een sepotverbod moeilijk voorstelbaar is. Het is praktijk dat het vervolgingsbeleid met richtlijnen van het College van PG’s wordt gereguleerd. De vrijheid van het OM is daarbij niet onbeperkt. Het OM is gebonden aan algemene normen, moet zich houden aan algemene beginselen van een goede procesorde.12

(…)

Uit [de in de noot genoemde; red.] stukken kan worden afgeleid dat de Minister het volgende voor ogen stond:13

- Afspraken met criminele getuigen mogen niet illegaal en niet geheim zijn, en moe- ten voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Het is een laatste redmiddel als andere wegen om bewijsmateriaal te verkrijgen niet begaanbaar zijn gebleken. De afspraken lenen zich niet voor toepassing op grote schaal.

9 Kamerstukken II 1999/2000, 26294, nr. 16, p. 13. 10 Kamerstukken II 1998/99, 26294, nr. 3, p. 12. 11 Kamerstukken II 1999/2000, 26294, nr. 6, p. 9. 12 Kamerstukken II 1999/2000, 26294, nr. 16.

13 Kamerstukken I 2004/05, 26294 en 28017, C; Kamerstukken I 2004/05, 26294 en 28017, E; Kamerstuk-

- Het verschijnsel afspraken met getuigen moet worden neergelegd in een wet; met uitsluitend een regeling in een richtlijn van het College van procureurs-generaal kan niet worden volstaan.

- In de toezeggingen die het OM kan doen aan een getuige in ruil voor een verklaring moet een driedeling worden gemaakt:

• groep 1 bestaat uit toezeggingen waarvoor een wettelijke regeling nodig is; • groep 2 bestaat uit toezeggingen waarvoor een wettelijke regeling niet nodig is

en die zijn toegelaten;

• groep 3 bestaat uit toezeggingen die niet toelaatbaar zijn.

- Voor toezeggingen tot strafvermindering is een wettelijke basis nodig, omdat die toezegging van invloed kan zijn op de vragen van art. 348 en 350 Sv, namelijk de straftoemeting.

- (…)

- (…) Denkbaar is dat er in de toekomst andere toezeggingen dan strafvermindering mogelijk worden. Denkbaar is dat in de toekomst andere toezeggingen over straf- vermindering dan thans toelaatbaar is, mogelijk worden. Zulke toezeggingen raken de vragen van artt. 348 en 350. Daarvoor zal dan een wettelijke basis nodig zijn. - Bij toezeggingen waarvoor een wettelijke regeling niet nodig is en die zijn toege-

laten, kan in feite een tweedeling worden gemaakt. In de eerste plaats gaat het om gunstbetoon. (…) Gunstbetoon kan aan elke verdachte worden gegeven. Veelal zijn het wensen waar wel begrip voor kan worden opgebracht. Vaak genoeg vraagt ook een raadsman er om. Het zijn toezeggingen van relatief geringe betekenis die niet raken aan de vragen van 348/350 Sv. Toezeggingen van relatief geringe betekenis kunnen invloed hebben op iemands bereidheid een verklaring af te leggen. Als er een uitdrukkelijk en causaal verband is tussen het gunstbetoon en het afleggen van een verklaring door een getuige met wie een overeenkomst wordt gesloten, is het logisch dat het OM daarvan aan de procespartijen verantwoording aflegt. Dat past bij de transparantie die betracht moet worden bij het aangaan van een overeen- komst.

Belangrijk is om op te merken dat gunstbetoon niet te maken heeft met het opportuni- teitsbeginsel. Het geven van gunsten door het OM staat los van de vraag of het OM wel of niet moet vervolgen of de wijze van vervolging.

In de tweede plaats gaat het bij toelaatbare toezeggingen waarvoor een wettelijke regeling niet nodig is om toepassing door het OM van bestaande bevoegdheden die dienstbaar worden gemaakt aan een afspraak om een getuigenverklaring af te leggen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een toezegging tot vermindering van wederrechtelijk ver- kregen voordeel. (…) De minister voert als argument aan dat het OM in het kader van ontneming kan schikken en dat dan soms pittig wordt onderhandeld, waarbij over- wegingen van praktische aard een rol kunnen spelen.

- De derde categorie omvat toezeggingen die niet toelaatbaar zijn. In zijn brief van 12 april 2005 geeft de minister een rijtje van toezeggingen die niet toelaatbaar zijn.

- Groepen 2 en 3 – dus de toelaatbare toezeggingen waarvoor geen wettelijke basis nodig is en de ontoelaatbare toezeggingen behoeven geen regeling in de wet, omdat zij niet de vragen van 348/350 raken. Zij maken geen inbreuk op de beslissings- ruimte die de rechter heeft. Groepen 2 en 3 kunnen worden neergelegd in beleids- regels van het OM.

(…)

[De minister spreekt] duidelijk uit dat het OM de bevoegdheden die het heeft, kan toe- passen in het kader van afspraken met getuigen. Het is dus niet zo dat als het OM een afspraak met een getuige wil maken, het alleen gebruik kan maken van toezeggingen die genoemd zijn in de vierde afdeling B van Boek II, Titel III van het Wetboek van Strafvordering (art. 226g-j).

(…)

Alleen de toezegging tot strafvermindering is uitdrukkelijk wettelijk geregeld, overige toezeggingen vallen binnen de beleidsruimte die het OM in individuele zaken heeft. Met het oog op die beleidsruimte is de Aanwijzing geschreven. Tussen begin 2005 en nu heeft de kamer niet laten weten dat de uitleg die in de Aanwijzing is neergelegd onjuist is. Uit recente besprekingen in de Tweede Kamer14 kan worden afgeleid dat de kamer

waarschijnlijk voor een verruiming van de mogelijkheden is. (…)

Concluderend:

In het kader van het maken van afspraken met een getuige mag het OM gunsten toezeg- gen aan de getuige. Verder mag het OM op grond van art. 226g lid 1 Sv een toezegging doen over het vorderen van strafvermindering met toepassing van art. 44a Sr. Daar- naast mag het OM in het kader van het aangaan van afspraken meer toezeggen dan staat in 226g-j Sv, mits het niet een ontoelaatbare toezegging betreft en mits het niet een toezegging is die de artt. 348 en 350 Sv raakt. Wat wel en niet mag worden toegezegd, kan worden geregeld in een Aanwijzing van het College van procureurs-generaal. En dat is ook gebeurd.

Bij het maken van afspraken met getuigen geldt het opportuniteitsbeginsel onverkort. Het OM mag de bevoegdheden die het heeft gebruiken in het kader van afspraken met getuigen. Het is niet zo dat als het OM een afspraak met een getuige wil maken, het alleen gebruik mag maken van de toezeggingen die genoemd zijn [in] de artt. 226g-j Sv.

Over het kleine gunstbetoon en over de afspraken die gemaakt worden, moet openheid worden gegeven en verantwoording worden afgelegd, zodat er discussie over mogelijk is op de terechtzitting en de rechter zijn oordeel er over kan geven.’

De advocaten-generaal komen tot het tegenovergestelde uitgangspunt van de ver-

In document De kroongetuige in het Passageproces (pagina 77-80)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN