• No results found

In hoger beroep doen de advocaten-generaal ter terechtzitting op 12 september 2014 de mededeling dat er met Ros als nieuwe kroongetuige een verklarings-

In document De kroongetuige in het Passageproces (pagina 198-200)

afspraak is afgesloten. Vervolgens vordert de advocaat-generaal dat de verklarings-

afspraak en de daarbij behorende getuigenverklaringen van Ros worden gevoegd

aan het procesdossier. Op grond van artikel 414 lid 1 Sv heeft de advocaat-generaal

de bevoegdheid om nieuwe bescheiden te overleggen. De uitoefening van deze

bevoegdheid is gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad echter gebonden aan

de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het gerechtshof beoordeelt daarom

of de voeging van de nieuwe verklaringen van kroongetuige Ros aan het proces-

dossier in strijd is met deze beginselen van een behoorlijke procesorde. Dat doet

het gerechtshof in zijn tussenbeslissing van 30 september 2014:

6

’1. Inleiding

Ter terechtzitting van 12 september 2014 heeft de advocaat-generaal mededeling gedaan van een met de verdachte Ros gemaakte afspraak, die in de zin van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de op vordering van het openbaar ministerie gegeven beschikking van de rechter-commissaris van 10 september 2014, in strafvorderlijke zin tot stand is gekomen. Deze afspraak is door de raadslieden tijdens het ter terechtzitting van 18 september 2014 gevoerde debat veelal aangeduid als “deal”, terwijl over de verdachte Ros sedertdien ook wordt gesproken als (de tweede) “kroon- getuige”. Bij de schriftelijke afspraak zijn 21 processen-verbaal gevoegd, waarin door Ros bij officieren van justitie en politieambtenaren afgelegde verklaringen zijn gerela- teerd. Deze processen-verbaal worden door partijen aangeduid als “kluisverklaringen”.

Naar aanleiding van achtereenvolgens deze afspraak, het overleggen daarvan (met inbe- grip van vorderingen, beschikkingen en processen-verbaal) door de advocaat- generaal en de door de verdediging in een aantal zaken (…) voorziene gevolgen hebben de raads- lieden daaraan diverse standpunten, verzoeken en verweren verbonden, die door het hof gezamenlijk en zo mogelijk in samenhang worden besproken.

2. De gedingfase van het hoger beroep

Voor een goed begrip van de hierna te geven overwegingen en beslissingen staat het hof kort stil bij het hoger beroep, als gedingfase van de strafrechtelijke procedure.

(…)

Het voorgaande houdt in dat de appelrechter tot taak heeft om ingeval van enkele limi- tatief opgesomde gebreken in de behandeling van de zaak door de eerste rechter het vonnis te vernietigen en terug te wijzen. (…) Artikel 414, lid 1, Sv vormt een uitdrukking van de herstel- en herkansingsfunctie van het hoger beroep. Deze bepaling luidt als volgt.

“De advocaat-generaal en de verdachte kunnen zoowel ter terechtzitting in eersten aanleg gehoorde als nieuwe getuigen en deskundigen doen dagvaarden of schrifte- lijk doen oproepen. Zij kunnen ook nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging overleggen.”

Uit de redactie van deze regeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever enige inhou- delijke limitering heeft willen aanbrengen. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad valt wel een processuele begrenzing af te leiden, die erin bestaat dat uitoefening van de bevoegdheid wordt beheerst door de algemene beginselen van een behoorlijke pro- cesorde en dat beoordeling hiervan door de rechter van geval tot geval plaatsvindt en niet onderhevig is aan enige algemene regel.

Het hof ontleent aan die rechtspraak dat bij beoordeling door de rechter mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen stukken en, ingeval van belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Daarbij geldt, ingeval het openbaar ministerie de bevoegdheid gebruikt, een strengere beoordeling, gelet op zijn bijzondere verantwoordelijkheid voor de procesorde.

3. De wettelijke regeling van de kroongetuige

Naast het hiervoor geschetste kader van de behandeling in hoger beroep is de wettelijke regeling van toezeggingen aan getuigen die tevens verdachten (“kroongetuigen”) [zijn] van belang.

Artikel 226h, derde lid, Sv regelt dat de rechter-commissaris de voorgenomen afspraak met de getuige toetst. Tot het moment waarop de goedkeurende beschikking van de rechter-commissaris is gegeven geldt voor de officier van justitie een verbod om stuk- ken, kort gezegd verband houdend met de afspraak, aan het dossier toe te voegen (arti- kel 226h, lid 4 Sv). Voorts is in artikel 226j, derde lid, Sv aan de rechter-commissaris opgedragen om na goedkeuring van de afspraak aan de verdachte te wiens laste de kroongetuige heeft verklaard, mededeling te doen van totstandkoming en inhoud van de afspraak. Dit gebod tot kennisgeving aan de betrokken verdachte had in het oor- spronkelijk wetsontwerp slechts betrekking op de totstandkoming van de afspraak en is, na verkregen advies van de Raad van State, bij indiening van het Nader Rapport aangevuld met de inhoud van de afspraak.

Het resultaat van notificatie door de rechter-commissaris valt niet zonder meer samen met het overleggen ter terechtzitting door de advocaat-generaal van de schriftelijke afspraak en de onderliggende, door de getuige afgelegde verklaringen, zoals thans aan de orde. Immers, de kennisgeving door de rechter-commissaris brengt op zichzelf geen wijziging in de inhoud van het procesdossier van de betrokken verdachte(n), terwijl de overlegging van stukken ter terechtzitting plaatsvindt met het uitdrukkelijke doel dat toevoeging aan het dossier plaatsvindt en dit doorgaans ook het resultaat is.

Reeds op deze plaats overweegt het hof dat zich echter nauwelijks een situatie laat denken waarin notificatie door de rechter-commissaris niet ook tot gevolg zal hebben dat de afspraak en de daarmee verband houdende stukken hun weg vinden naar het strafdossier. Er zal aanvullend opsporingsonderzoek plaatsvinden en de verdachte zal zich naar verwachting met verzoeken tot de (zittings)rechter richten, waarbij telkens de afspraak en de kluisverklaringen het vertrekpunt zullen zijn. Dit maakt het in het alge- meen onwaarschijnlijk dat die stukken buiten het dossier zullen blijven.

4. De opgeworpen bezwaren en gedane verzoeken

Door de raadsman van R. is een aantal bezwaren opgeworpen die op zichzelf beschouwd als ook in samenhang bezien ertoe strekken dat het hof zal beletten dat de schriftelijke afspraak en kluisverklaringen onderdeel gaan vormen van het strafdossier. De raads- man heeft die bezwaren gerubriceerd onder drie noemers, te weten: algemeen straf- vorderlijke aspecten, de rechtmatigheid van de afspraak en de betrouwbaarheid van de door Ros afgelegde verklaringen.

[Namens andere verdachten, onder wie Soerel; red.] is een precies tegenovergesteld standpunt betrokken. Tegen het toevoegen van de schriftelijke afspraak met inbegrip van de onderliggende bescheiden aan het strafdossier bestaat geen bezwaar. Het hof begrijpt dat vanuit het perspectief van de verdediging toevoeging zelfs wordt toege- juicht. Daaraan is evenwel door hun raadsman als voorwaarde verbonden dat de verde- diging niet in de uitoefening van verdedigingsrechten wordt beknot.

In document De kroongetuige in het Passageproces (pagina 198-200)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN