• No results found

Ontwikkelingen in de bedrijfstak textiel en haar subbedrijfstakken 1950-

2. verwerken van garen tot doek

5.2 Positie van de textielindustrie binnen de Nederlandse industrie

De Nederlandse textielindustrie was aan het einde van de naoorlogse bloeiperiode, in het begin van de jaren zestig, nog een grote en vrij dynamische bedrijfstak, die onderhuids echter reeds een aantal zwakke plekken vertoonde. Het aantal werkzame personen in de textielindu- strie (inclusief de chemische vezelindustrie) bedroeg toen 120.000 personen, d.w.z. bijna 11% van het totale personeelsbestand in de Nederlandse industrie. Nederland verkeerde echter niet in een uitzonderingspositie. Ook in West-Duitsland en Frankrijk, landen die in die tijd 4 ½ x respectievelijk 4 x zo veel inwoners hadden, heerste een vrijwel identieke situatie. “In der Tat hatte in den fünfziger Jahren die Texilindustrie in der Bundesrepublik Deutsch- land und in Frankreich einen maßgeblichen Anteil an der gesamtindustriellen Produktion und beschäftigte als einer der wichtigsten industriellen Arbeitgeber in beiden Ländern noch rund 600.000 Menschen”, aldus Lindner.2 In een publicatie van de KRL-branchevereniging in 1963: “Plaats en vooruitzichten van de Nederlandse KRL-industrie” wordt het volgende geconcludeerd:

“De KRL-industrie vormt het omvangrijkste deel van de Nederlandse textielindustrie, die op haar beurt qua personeelsomvang en geïnstalleerd machinevermogen tot de allergrootste Neder- landse industriële bedrijfstakken behoort. Gegeven het feit dat, dat de industrialisatie Nederland heeft omgetoverd van een overwegend agrarisch en handelsland in een moderne industriële natie – 30 % van de Nederlandse werknemers werken in de industrie – mag gesteld worden, dat de KRL-industrie een zeer belangrijke plaats in onze nationale economie inneemt. Hierbij zij nog aangetekend, dat de KRL-industrie een niet te verwaarlozen aandeel heeft in de Nederlandse export. Een aandeel, dat zich van vele zwakke delen van het nationale exportpakket onderscheidt

door een overwegend sterk karakter”.3

In onderstaande tabel zijn de cijfers waarop deze conclusies zijn gebaseerd weergegeven.

Tabel 5.2 De Nederlandse industrie in cijfers 1961

Bedrijfstak Aantal personen x 1.000 Omzet x fl. mln. Omzet pp x fl. 1.000 Export in % totaal Omzet pp x fl. 1.000 BrTW pp x fl.1.0001) Loon + sal. in % van BrTW1) Metaalindustrie (incl.schepen, vliegtuigen, wagenbouw) 397 11.210 28.2 35 28.2 12.7 46,3 Voeding- en genotmiddelen (excl. mengvoeder) 151 9.534 63.1 25 63.1 12.7 40,1 Textielindustrie

(incl. chemische vezelindustrie) 120 2.914 24.3 34 24.3 9.9 50,3

Chemische industrie 73 5.396 73.9 47 73.9 20.4 33.0

Kledingindustrie 72 1.383 19.2 10 19.2 7.2 49.9

Overige bedrijfstakken 279 6.652 23.8 19 23.8 n.b. n.b.

Totale Ned. Industrie (excl. bouw- en nutsbedrijven)

1.092 37.089 34.0 30 34.0 12.6 2) 43,32)

1) Toegevoegd eigen berekeningen op basis van CBS Statistisch Jaarboek 1964

2) Betreft het gemiddelde van bovenstaande bedrijfstakken

Bron: Plaats en vooruitzichten van de Nederlandse KRL-industrie, Arnhem: Centraal Bureau KRL-industrie, 1963 en Economisch

overzicht KRL- industrie 1963, 37

Daaruit blijkt dat in het begin van de 60er jaren de totale textielindustrie (inclusief de chemi- sche vezelindustrie) qua personeelsbestand de derde industriële werkgever van Nederland was. Met een omzetaandeel van bijna 8% plaatste de Nederlandse textielindustrie zich op de vierde

Ontwikkelingen in de bedrijfstak textiel en haar subbedrijfstakken 125

plaats. Ook wat de export betrof nam de textielindustrie, met een exportaandeel van 34% van de eigen omzet, een belangrijke plaats in boven het gemiddelde van de totale industrie.

Toch blijkt bij nadere analyse dat het geschetste positieve beeld van de textielindustrie van een aantal kritische kanttekeningen moet worden voorzien. Zo ligt bijvoorbeeld de omzet per persoon beneden het gemiddelde van de totale Nederlandse industrie. Met name de kleding- industrie scoort hierbij slecht. Op zich is dit beeld nog niet direct verontrustend aangezien het kengetal ‘omzet per persoon’ niets indiceert over de gezondheidstoestand van een bedrijfstak of onderneming, omdat zij sterk wordt beïnvloed door de hoogte van de grondstofkosten. Daarom is voor een beter inzicht door ons aan de oorspronkelijke tabel een tweetal kolommen toegevoegd. Uit de eerste daarvan, de BrTW pp, blijkt dat de kleding- en de textielindu- strie de meest ongunstige uitkomst hebben van de genoemde bedrijfstakken. Een beeld dat overeenkomt met de eerder naar aanleiding van grafiek 3.3 in hoofdstuk 3 getrokken con- clusie, dat in vergelijking met enkele andere bedrijfstakken m.n. de textielindustrie zich aan de onderkant van het spectrum bevond. Voorts valt in de tweede kolom op dat de textiel- en kledingindustrie rond 50% van het BrTW bedrag besteden aan lonen en salarissen. Een per- centage dat aanzienlijk hoger ligt dan bij de chemische en voedings- en genotmiddelenindu- strie, maar ook hoger is dan bij de metaalindustrie. De textiel- en kledingindustrie blijken dus meer arbeidsintensief te zijn dan de andere geschetste bedrijfstakken en zijn dus in het begin van de 60er jaren veel gevoeliger voor loonstijgingen dan de andere bedrijfstakken.

Bij nader inzien blijkt dus dat de textielindustrie in het begin van de 60er jaren helemaal geen goede positie innam en dat, zeker bij de toen reeds op gang komende stijging van de loonkosten, niet van een gezonde uitgangspositie kan worden gesproken. De eerlijkheid gebied daarbij te onderkennen dat de zeer sterke loonkostenstijging die zich ruim een decennium later in Neder- land heeft voorgedaan toen nog niet te voorspellen was. Desondanks concludeert het Centraal Bureau van de KRL-industrie in 1963 in de samenvatting van de genoemde publicatie:

“De Nederlandse textielindustrie neemt in de nationale economie een zeer belangrijke plaats in.

Belangrijk niet alleen qua omvang doch zeker ook qua gezondheid”4

Het lijkt erop dat de KRL-industrie in 1963 de getoonde zwakte niet heeft willen zien, of niet naar buiten heeft willen brengen. De in hoofdstuk 4 besproken barrières zullen hierbij ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Daarbij gaat het vooral om inzichtbarrières, de ver- taalslag van de bedreigende externe ontwikkelingen naar de mogelijke consequenties voor de eigen bedrijven, maar ook om psychologische barrières, waarbij onder meer door voort- gaande groei in het verleden een zodanig klimaat en een zo groot vertrouwen in eigen capa- citeiten is ontstaan dat men minder alert is op signalen van een bedreiging. Ook bij de later te bespreken individuele strategische maatregelen van verschillende KRL-ondernemingen komen genoemde barrières aan de oppervlakte. Daarnaast is er ongetwijfeld ook vertrouwen geweest dat de overheid, om de eigen industrie en werkgelegenheid in stand te houden, de als oneerlijke concurrentie ervaren toenemende invoer een halt zou toeroepen.

In ongeveer dezelfde tijd zet binnen de textielindustrie een structurele daling van het aantal personeelsleden in, die ruim 20 jaar zal aanhouden. Enkele jaren later wordt één van de grootste Nederlandse textielconcerns, Van Heek & Co Koninklijke Textielfabrieken NV te Enschede, door omvangrijke financiële verliezen en liquiditeitstekort gedwongen haar poorten te sluiten waarbij vele duizenden werknemers hun baan verliezen. Er blijkt van een tegenstelling sprake te zijn tussen het door de KRL opgeroepen zelfbeeld van ‘goede kansen voor de toekomst’ en de realiteit.

Aangezien de bedrijfstak textiel uit zeer verschillende subbedrijfstakken is opgebouwd, zal allereerst inzicht worden gegeven in de omvang en de opbouw van deze verschillende sectoren van de textielindustrie.

5.3

Samenstelling van de bedrijfstak textiel

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN