• No results found

ontwikkeling van Nederland 1950–

5. het bewerkstelligen van een stabiel monetair klimaat

Het economisch proces en daarmede de gezondheid van het bedrijfsleven en de werkgele- genheid, is gebaat bij een stabiele monetaire omgeving. Reeds in 1972 was Nederland toege- treden tot het slangenarrangement waarbij de onderlinge koersverhoudingen van een aantal West-Europese munten binnen enge grenzen (4,5 %) werden gehandhaafd. Nadat dit was vervangen door het Europese Monetaire stelsel werd in 1983 de Nederlandse gulden gekop- peld aan de West-Duitse Mark. Door deze koppeling, die tot de start van de Euro in 1999 heeft voortgeduurd, werd de gulden vastgeklonken aan de munt van een land met een, althans tot 1991, degelijke financiële reputatie. Door deze koppeling verzekerde Nederland zich niet alleen van een vaste koers met zijn belangrijkste handelspartner, maar onderwierp het zich tevens vrijwillig aan de noodzaak een even solide economisch beleid te voeren als Duitsland. Dankzij dit beleid behoorde Nederland tot de landen met de geringste geldontwaarding en een lage rente. Het tempo van de prijsstijgingen, dat in de jaren ’70 fors was toegenomen, werd daardoor weer onder controle gebracht.

Het poldermodel en de daarbij behorende maatregelen hebben de laatste 15 jaar van de 20ste eeuw geleid tot een, ook in vergelijking met andere landen, voorspoedige ontwikkeling van de Nederlandse economie. In onderstaande tabel zijn daarvan enkele belangrijke ont- wikkelingen over de afgelopen 20 jaar nog eens in kerngetallen samengevat. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat de gemiddelde groeicijfers een periode van vijf jaar betreffen, waardoor jaarlijkse uitschieters worden verduisterd.

Tabel 2.6 Enkele kerngegevens van de economische ontwikkeling in Nederland 1979–2000

(gemiddelde volumemutatie in % per jaar)

1979–1984 1985–1990 1990–1995 1995–2000

Particuliere consumptie -0,3 2,5 2,6 3,4

Bruto investeringen bedrijven (excl. woningen)

-1,2 4,8 0,4 5,4

Goederenuitvoer 4,5 5,3 4,2 6,3

Bruto binnenlands product 1,4 3,0 2,5 3,3

Bron: Compaijen, B. en Buter, F.A.G.den, De Nederlandse economie 2, Algemeen- en financieel-economische beleidsanalyses, Groningen, 1997, 9; MEV 2000, 182 en CEP 2000, 214, CPB, Den Haag

Ondanks, doch ook dankzij de loonmatiging, de vermindering van de sociale lasten, de ver- laagde belastingdruk en de banengroei, vond er na de periode 1979 –1984 een toename van de groei van de particuliere consumptie plaats. Ook de bruto investeringen van het bedrijfs- leven herstelden zich door het toegenomen vertrouwen in de tweede helft van de 80er jaren. Ze zakten na de negatieve effecten van de Duitse eenwording weer weg, maar herstelden zich opnieuw in de tweede helft van de 90er jaren. De uitvoer van goederen en diensten, alsmede de groei van het BBP, vertonen in een afgezwakte vorm eenzelfde beeld van toenemende groei in 1985–1990, daarna een (geringe) terugval gevolgd door een wederom toenemende groei.

Door de genomen maatregelen in het midden van de jaren ’80 is een basis gevormd voor een aanzienlijke verbetering van de Nederlandse economie. Met name in de tweede helften van de

Hoofdlijnen van de macro-economische ontwikkeling van Nederland 51

80er en van de 90er jaren zijn goede prestaties neergezet en heeft Nederland beter gescoord dan het gemiddelde van de ons omringende landen (zie ook grafieken 2.7. en 2.8.). Dankzij het pol- dermodel en de daarbinnen genomen maatregelen is Nederland weg gesprint uit het Europese peloton en bevindt het zich in 2000, zie onderstaande tabel, in een koppositie:

Tabel 2.7 BBP per capita in een aantal West-Europese landen 1980 en 2000

Jaar 1980 Ecu’s 2000 Euro’s 2000 Euro’s naar koopkracht

Nederland 8.749 (4) 25.180 (2) 26.270 (1) België 8.776 (3) 23.990 (4) 24.900 (2) Duitsland 9.471 (1) 24750 (3) 23.630 (3) Engeland 6.858 (5) 25.690 (1) 23.340 (4) Italië 5.741 (6) 20.190 (6) 22.890 (5) Frankrijk 8.880 (2) 23.250 (5) 22.250 (6)

Bron: Eurostat, Le Figaro 29 juli 2001

Naast de verbeterde positie van Nederland (van 4 naar 1) valt de terugval van Duitsland (van 1 naar 3), maar vooral die van Frankrijk (van 2 naar 6) duidelijk op. “Le Français est un pauvre en Europe” kopt Le Figaro in 2001.52 In het zelfde jaar doceert Michael Porter tijdens een lezing in de Ridderzaal: “Nederland heeft een decennium lang successen geoogst met loonmatiging, kostenreductie en het aan het werk helpen van steeds meer mensen. Nederland behield een voorsprong door deze maatregelen sneller door te voeren dan de omringende Europese landen, maar het poldermodel nadert het einde van zijn levenscyclus en Nederland zal zijn strategie moeten wijzigen”.53 Daarna verliest Nederland inderdaad zijn voorsprong, gaat in groei achterlopen op de ons omringende landen. “De beruchte recessie van 1982, die de aanleiding vormde tot het akkoord van Wassenaar, was weliswaar dieper maar niet zo langdurig”, aldus de Raad van Economische adviseurs in de voorjaarsnota 2005.54 Hoewel de verleiding groot is het relaas over het verloop van de economische ontwikkeling van Neder- land in de nieuwe eeuw en in internationaal verband voort te zetten, eindigt deze studie in het jaar 2000.

2.5 Samenvatting en conclusies

De macro-economische ontwikkeling en de daarbij optredende werkloosheidsgraad van het tijdvak 1950–2000 valt uiteen in drie zeer uiteenlopende perioden. De eerste periode van 1950–1970 is er één van voortgaande economische groei, lage werkloosheid en toenemende welvaart, waarbij tegen het einde van de 60er jaren de groei begint te vertragen. In de tweede periode van 1970–1983 wordt Nederland geraakt door de effecten van de beide oliecrises, de stagnerende wereldeconomie, maar ook door de interne zwakte van de eigen economie. Nederland belandt daardoor eind 70er begin 80er jaren in een recessieperiode, die dieper is dan de rondom ons liggende landen. Na talloze adviezen en vergeefse pogingen lukt het vanaf 1982 door een aantal ingrijpende maatregelen de economische groei van Nederland weer te herstellen. De laatste periode van 1983–2000 is er één van herstel, dat zich na een korte terugval rond het begin van de 90er jaren op een matig niveau stabiliseert en waarin het woord ‘poldermodel’ een nieuwe betekenis krijgt.

Een belangrijk kenmerk van het beschouwde tijdvak 1950–2000 is dat de structuur van de economische samenleving sterk is veranderd. De werkgelegenheid in de landbouw en in de industrie is aanzienlijk verminderd, terwijl die in de dienstverlening een zeer sterke groei te zien heeft gegeven. De vermindering van de eerste twee sectoren wordt daardoor geheel gecompenseerd. Voor de primaire sector is deze daling reeds lang gaande maar voor de industrie, die toch voor een groot deel de motor is geweest van het naoorlogse economische

herstel, is dit verschijnsel nieuw. Een ander kenmerk is dat de gemiddelde groeivoet van het BBP per capita in Nederland gedurende de periode 1973–1987 achterblijft bij dat van de andere landen in N.W.-Europa, maar zich daarna goed heeft hersteld. Een laatste kenmerk van het genoemde tijdvak is dat de uitvoer van Nederland sterk is gestegen en zij vanaf 1972 de invoer in toenemende mate is gaan overtreffen.

Hoofdstuk 3

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN