• No results found

Ontwikkeling van de industrie in Nederland

7. de leer-, lederwaren en schoenenindustrie

Het aantal werkzame personen in de leer-, lederwaren- en schoenenindustrie heeft vanaf het begin van de 60er jaren een vrijwel continue daling getoond. De BrTW pp van deze sector blijft gedurende het gehele tijdvak 1950–2000 aan de onderkant van het spectrum. In de jaren ’70, als de internationale concurrentie sterk doorzet, vindt in deze bedrijfstak zelfs een lichte daling van de BrTW pp plaats. De groei daarvan blijft tot 1990 echter dermate zwak dat de achterstand op alle andere bedrijfstakken steeds groter wordt. Vanaf 1990 is er dankzij het overleven van enkele hoogwaardige bedrijven en het in toenemende mate uitbesteden van de productie een relatief sterke groei van de BrTW pp.

Deze kleine bedrijfstak scoort in de tabel van de VN (tabel 3.4) op alle onderkende fac- torintensiteiten, kapitaalintensiteit, kennis/scholing en research en development, het slechtst van alle onderscheiden bedrijfstakken. Zij bestond in Nederland uit kleinschalige bedrijven en slechts een enkele grote met ca. 1.000 man personeel. De bedrijven waren arbeidsintensief en kenden door de kleinschaligheid slechts beperkte mogelijkheden tot mechanisering, laat staan tot automatisering.

Door het tot stand komen van de EEG werden de invoerrechten op schoenen en leder geleidelijk opgeheven. Omdat Nederland de hoogste invoerrechten van de EEG kende, kwam de positie van de bedrijfstak onder druk kwam te staan. Opnieuw werd bewezen dat bescher- ming van een industrie de eigen concurrentiekracht verzwakt. Op enkele uitzonderingen na was ook de exportpositie in deze sector niet sterk. Nadat in Nederland de lonen na 1963 begonnen te stijgen kwam aanvankelijk, vooral uit Italië, concurrentie opzetten die vervol- gens sterk groeide. De schoenenindustrie in Italië muntte reeds lang uit in vormgeving en kleur en kende relatief lage loonkosten. Vervolgens ontwikkelden zich ook grondstofleve- rende landen zoals Spanje, Portugal, en Zuid Amerika, door hun voortgaande industrialisatie en voorwaarts integratie, tot nieuwe concurrenten. In de 80er jaren ontstonden vanuit Azië en vooral uit China en Taiwan groeiende importstromen van goedkope en andersoortige schoenen.

Daarnaast hielden de meeste bedrijven te lang vast aan de historische kostprijsbereke- ning, met als gevolg dat er door de sterke grondstofprijsschommelingen geen juiste markt- prijzen werden berekend en er geen duidelijk inzicht bestond in de winstgevendheid van de assortimenten, aldus de geïnterviewde sleutelfiguur. Tevens was er sprake van smaakver- anderingen bij consumenten, waarbij de klassieke schoen werd verdrongen door het type sportschoen. Ook was er de opkomst van nieuwe wereldmerken (Nike, Adidas, etc.) en vond er een verschuiving plaats in de distributiekanalen van de traditionele winkels naar nieuwe winkelketens.

Op een enkel uitzondering na hadden de kleinschalige Nederlandse lederwaren- en schoenenbedrijven op deze ontwikkelingen geen antwoord. Er waren ook nauwelijks finan- ciële middelen voor handen om vernieuwingen door te voeren, laat staan dat daartoe de competenties aanwezig waren. De één na de andere onderneming werd gedwongen de poort te sluiten. Aanvankelijk was er nog sprake van een lichte daling in het aantal werkzame per- sonen, vanaf 1964 was de teruggang zeer fors en vonden door faillissementen en vrijwillige liquidaties zeer vele bedrijfssluitingen plaats. Een enkel jaar leek het of een periode van stabi- lisatie zou aanbreken, maar dat was van korte duur waarna de daling zich verder voortzette. In het midden van de jaren ’90 was de werkgelegenheid in deze bedrijfstakken gereduceerd tot ca. 2000 personen en bedroeg ze nog geen 10% van het niveau van 1960.

Gedurende de afbouwperiode heeft de overheid op beperkte schaal financiële steun ver- leend. Het algemeen advies luidde: “Ga met hoogwaardiger artikelen naar een hoger markt- segment”. Elk bedrijf trachtte die strategie uit te voeren zodat de concurrentie niet kon afnemen. Beter ware het geweest tijdig te sluiten en de productie naar andere landen over te brengen of uit te besteden. Door de kleinschaligheid en de gebrekkige internationale produc- tieoriëntatie van de bedrijven was dat echter nauwelijks mogelijk. In Duitsland waar vooral de grotere ondernemingen voor schoenen vaak verschillende productievestigingen hadden lukte dat veel beter. In Nederland kwam het nog wel eens voor dat de beste verkopers uit de industriële bedrijven later een eigen handelsorganisatie opzetten en zodoende grote impor- teurs werden binnen de bedrijfskolom. Enkele producenten van schoenen met een relatief bekend merk hebben de productie geheel uitbesteed en brengen nog steeds een merkschoen op de markt.

8. de textielindustrie

Ook de textielindustrie heeft een continu dalende lijn van het aantal werkzame personen gekend, die zich aan het einde van de eeuw enigermate afzwakte. De BrTW pp bevindt zich tot het midden van de jaren ’70 aan de onderkant van de beschreven bedrijfstakken. Omdat ook de groei van de BCM pp achterblijft bij die van de andere bedrijfstakken, wordt vooral na 1968 de achterstand op deze andere bedrijfstakken steeds groter. Vanaf het begin van de 80er jaren, als de drastische saneringsmaatregelen voorbij zijn, de onrendabele activiteiten zijn gestaakt en een groot deel van de textielbedrijven de poorten heeft moeten sluiten, begint de BrTW pp van de bedrijfstak textiel weer toe te nemen. De leder/schoenenindustrie en de scheepsbouw worden dan voorbij gestreefd en de onderkant van de middengroep wordt bereikt.

Historisch gezien heeft de textielindustrie in Nederland altijd een omvangrijke afzet gehad naar het toenmalige Nederlands Indië. Doordat Nederland toen nog een relatief goed- koop productieland was, was de bedrijfstak in staat het wegvallen van deze afzetmarkt in de jaren ’50 te compenseren door een aanzienlijke export op te bouwen naar Europese landen. Zij werd daarbij gestimuleerd door het geleidelijk wegvallen van de binnengrenzen in de EEG. Vanaf de tweede helft van de 60er jaren kwam de internationale concurrentie positie van de Nederlandse textielindustrie onder toenemende druk te staan. Daarbij speelden de volgende factoren een rol:

1. Talloze katoen verbouwende landen brachten voor hun economische ontwikkeling een industrialisatieproces op gang. Daarbij werden textielfabrieken opgezet die in staat waren goedkope textielproducten voort te brengen, die merendeels middels exportsubsidies werden geëxporteerd

2. De meeste Oost-Europese landen bouwden met staatssteun voor hun textielindustrie een exportpositie op in West-Europa

3. In de grootste afzetmarkt van de textiel, de kledingindustrie, staakte een aanzienlijk deel van de bedrijven de activiteiten, andere verplaatsten deze naar het buitenland en zochten daar nieuwe toeleveranciers

4. Tot slot kwam het niveau van de loonkosten in Nederland in de 70er jaren boven dat van de ons omringende landen te liggen

Niet alleen op de thuismarkt maar ook op de exportmarkten werd de marktpositie van de Nederlandse textielindustrie ernstig aangetast en werd zij gedwongen de capaciteit te ver- minderen. Door de economische teruggang in de 70er jaren werd dit proces versneld met als gevolg een terugval van het aantal ondernemingen en een ernstige aantasting van de werk- gelegenheid. Een beperkt aantal bedrijven zag kans door nichestrategieën of specialisatie op hoogwaardige producten, nieuwe marktposities op te bouwen, enkele andere wisten door diversificatie nieuwe activiteiten met nieuwe markten op te zetten, of gingen over tot uitbe- steding van productie. Zij zagen kans te overleven en op een nieuwe basis een bestaanspositie

Ontwikkeling van de industrie in Nederland 81

op te bouwen. In het vervolg van deze studie zal nader worden ingegaan op de talloze ontwik- kelingen die zich in deze bedrijfstak hebben voorgedaan.

In onderstaande tabel zijn de bij de besproken bedrijfstakken belangrijkste veranderingen samengevat.

Tabel 3.7 Veranderingen die stimulansen/kansen en bedreigingen/tegenslagen hebben

gecreëerd

Veranderingen Stimulansen en kansen Bedreigingen en tegenslagen

Geopolitiek Vijandelijke industrie in puin

Naoorlogs herstel van de vraag Marshallhulp

Aardgasvondsten Sluitingen van Suezkanaal Wegvallen binnengrenzen EG Oliecrises

Duitse eenwording

Dekolonisatie, wegvallen afzetmarkten Opkomst nieuwe industrielanden

Voorwaartse integratie van grondstof landen Sterke economische groei Aziatische landen Oliecrises, sterke prijsstijging energie en grondstoffen

Wegvallen binnengrenzen EG

Nationale politiek Grote infrastructurele projecten

Beleid gericht op uitbreiding export

Vrijhandelcultuur

Maatschappelijk Brede welvaartstijging

Toenemende vrije tijd Vergrijzing

Smaakveranderingen

Technologisch Nieuwe materialen

Nieuwe producten

Nieuwe materialen Nieuwe producten

Commercieel Opkomst verpakte

consumentenproducten Mondiale vormgeving Internationale merken

Schokken in grondstofprijzen

Wegvallen binnenlandse vraag, door vertrek afnemers

Historisch De ligging van Nederland in een delta Sterk ontwikkelde handelsmentaliteit

Ontbreken sterke industriële cultuur

De tabel vormt een aanzet tot de noodzakelijke externe oriëntatie die in de volgende hoofd- stukken als onderdeel van strategisch management een belangrijke component vormt. Uit- drukkelijk zij gesteld dat dit een beperkte opsomming betreft, omdat het slechts een achttal bedrijfstakken betreft. Wat duidelijk opvalt is dat een aantal veranderingen voor de ene bedrijfstak een kans oplevert en voor een andere een bedreiging vormt, maar ook dat de opkomst van nieuwe industrielanden en/of voorwaartse integratie van grondstoflanden voor alle bedrijfstakken een veel voorkomende bedreiging vormde en ook ongetwijfeld zal blijven.

3.7

Samenvatting en conclusies

In dit hoofdstuk wordt allereerst geconstateerd dat de bijdrage van de industrie in Nederland aan het BBP in het tijdvak 1960–2000 in relatieve zin voortdurend is gedaald en in 2000 bijna is gehalveerd van 37 naar 20 %. Het laatste percentage ligt nochtans ruim boven dat van de industriële werkgelegenheid dat in 2000 slechts 15% bedraagt.

Vervolgens wordt erbij stilgestaan hoe in 1980, als de Nederlandse economie in een recessie is beland, de WRR maar vooral de Commissie-Wagner op basis van talloze ana- lyses met een groot aantal concrete aanbevelingen komen om de industriële neergang om te buigen. Als na enkele jaren de meeste hiervan in gang zijn gezet en mede dankzij het ‘Akkoord van Wassenaar’ de loonkostenstijging wordt beteugeld, verbeteren de concurren- tiepositie en het rendement van het bedrijfsleven en komt er een einde aan de daling van de industriële werkgelegenheid.

Geschetst wordt vervolgens, hoe binnen de Nederlandse industrie de ontwikkeling van verschillende bedrijfstakken sterk uiteenloopt. Terwijl gezonde bedrijfstakken zoals de

chemische-, de elektrotechnische-, de papier/karton- en de machine-industrie tot ca. 1970 een sterke groei van de werkgelegenheid laten zien, zet zich bij een aantal andere bedrijfs- takken, textiel, leder/schoenen, zuivel en scheepsbouw, vanaf de tweede helft van de 50er en begin 60er jaren reeds een daling in. Opvallend is dat deze daling al werd ingezet op een tijdstip dat de macro-economische ontwikkeling in Nederland nog voorspoedig was. Bij de textielindustrie was zelfs reeds vanaf 1954 sprake van een daling van de werkgelegenheid. Dat betekent dat er andere oorzaken in het spel moeten zijn geweest dan macro-economische. Terwijl rond het midden van de 80er jaren de werkgelegenheid in deze laatste bedrijfstakken niveaus bereikt van 15 tot 25 % van dat in 1960, vlakt daarna de sterke daling van de werk- gelegenheid af.

Vervolgens is van de onderzochte bedrijfstakken de ontwikkeling van de Bruto Toege- voegde Waarde per persoon weergeven. Opvallend is dat daarbij de chemische industrie met relatief hoge, maar ook sterk wisselende cijfers de kroon spant, terwijl de andere bedrijfs- takken enkele bundels vormen met beperkte verschillen. Daarnaast blijkt dat vooral de tex- tiel- en leder/schoenenindustrie reeds in de 50er jaren een lagere BrTW pp kenden dan de andere bedrijfstakken. Opvallend is dat een aantal jaren voor de macro-economische verbe- tering, de BrTW pp van de textielindustrie door sanering van onrendabele - en marginale activiteiten weer begint toe te nemen van één van de laagste niveaus in 1979 tot de onderkant van de middengroep van de andere bedrijfstakken in 1998. Het kengetal BrTWpp dat inzicht geeft in de contributiemarge die elke werkzame persoon aan de bedrijfstak geeft en dat ach- teraf gemakkelijk is te bepalen is, voor zover ons bekend, noch door de overheid, noch door bedrijfstakken of individuele ondernemingen bij de strategie bepaling gehanteerd.

Uit het onderzoekt blijkt enerzijds dat een hoge BrTW pp geen garantie is geweest voor groei van de werkgelegenheid van de betreffende bedrijfstak, maar dat het wel een ernstige daling daarvan lijkt te hebben voorkomen. Anderzijds blijkt dat een lage BrTW pp wel een indicatie is geweest dat op een nabij of later tijdstip krimpmaatregelen zouden moeten worden uitgevoerd. Achteraf gezien had dankzij dit soort analyses al op een veel vroeger moment rekening gehouden kunnen worden met de sterke neergang die de zwakke bedrijfstakken hebben ondergaan. Zeker als daarbij ook de uitkomsten van de eerder vermelde studie naar rangorde typering van bedrijfstakken van de Verenigde Naties was betrokken. Maar ook voor de toekomst zouden dit soort analyses in het kader van het te voeren deïndustrialisatie-beleid een nuttige rol kunnen spelen.

Bij een eerste en globale verkenning naar de ontwikkelingen van een achttal bedrijfstakken, blijkt dat deze gebruik hebben gemaakt van zeer uiteenlopende stimulansen en kansen, maar ook dat zij geconfronteerd zijn geweest met uiteenlopende tegenslagen en bedreigingen. Al deze factoren, die uiteenlopen van dekolonisatie tot voorwaartse integratie van grondstofpro- ducerende landen, zijn gegroepeerd naar geopolitieke, nationale politieke, maatschappelijke, technologische, commerciële en historische invloedsfactoren.

Samengevat kan worden vastgesteld dat de besproken bedrijfstakken zeer verschillende ontwikkelingen hebben gekend, maar dat daarbinnen toch duidelijk het patroon van de macro-economische ontwikkeling herkenbaar is.

De gezonde bedrijfstakken hebben zich in het algemeen gekenmerkt door:

– grootschaligheid en efficiency, met een relatief gunstige kostprijs en een hoge BrTW pp – kapitaalintensieve productieprocessen

– zich versterkende internationale concurrentieposities

– management met toenemend gevoel voor marktontwikkeling en met vernieuwingsdrang Anderzijds kenmerkten de bedrijfstakken die sterk zijn gekrompen zich veelal door: – kleinschaligheid, met een uitgebreid leveringsprogramma, geringere efficiency en lage

BrTW pp

– relatief arbeidsintensieve productie met standaardmachines

Ontwikkeling van de industrie in Nederland 83

– reeds lang bestaande producten en productieprocessen met weinig mogelijkheden tot ver- nieuwing

De textielindustrie heeft in het tijdvak 1950–2000 een sterke neergang gekend, die als structureel moet worden gekarakteriseerd en die zich voor een deel onafhankelijk van de macro-economische ontwikkeling heeft voltrokken. Zij zal in deel II van deze studie nader worden besproken.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN