• No results found

Ontwikkeling van de industrie in Nederland

2. De papier en kartonwarenindustrie

De bedrijfstak papier(waren)- en karton(waren)industrie vertoonde qua werkgelegenheid tot 1966 een sterke groei. Daarna trad een lichte daling van het aantal werkzame personen in, die door de minder rooskleurige economische situatie, door saneringen binnen de papierfa- bricage en door de beëindiging van de strokartonindustrie, vanaf 1974 sterk is toegenomen. Na 1982 herstelde de groei zich enigszins, in het midden van de jaren ’90 was sprake van een korte daling waarna zich de bedrijfstak stabiliseerde op nagenoeg hetzelfde niveau als in de 50er jaren. De procesmatige papierindustrie, de grootschalige machines en de automatisering

Ontwikkeling van de industrie in Nederland 71

hadden binnen deze bedrijfstak een duidelijke invloed op de hierboven beschreven ontwikke- ling. De bedrijfstak kent volgens de VN-tabel (tabel 3.4.) een hoge kapitaalintensiteit (vierde plaats) maar merkwaardigerwijs een zeer middelmatige kennis/scholing- en R & D inten- siteit. Wat deze aspecten betreft is er in de papier- en kartonwaren industrie dan ook van een minder evenwichtige situatie sprake, anders dan in de chemische industrie. Omdat de papierindustrie relatief hoge afschrijvingen kent, heeft de bedrijfstak vanaf het begin tot in de tweede helft van de 60er jaren een relatief hoge BrTW pp gekend. Als de internationale concurrentie vanaf 1968 verder toeneemt, zwakt de groei van de BrTW pp af en gaat een meer gemiddeld beeld vertonen. Na 1985, als de sector papier voor een aanzienlijk deel is gesaneerd en de strokartonindustrie nagenoeg is gesloten, begint de bedrijfstak weer een hogere BrTW pp. te bereiken.

De papierindustrie in Nederland is gestart tussen 1850 en 1900 en was toen al een proces- industrie. De grote bulkpapierfabrieken zijn vanwege het transport van de grondstoffen aan de grote waterwegen gevestigd (Velzen, Maastricht, Renkum). De veel kleinere gespecialiseerde papierfabrieken zijn vanwege het schone water gelokaliseerd aan de rand van de Veluwe. In het Noorden van het land waren de strokartonfabrieken gevestigd, terwijl de karton- en de verpakkingsindustrie over het gehele land zijn verspreid. De laatste, maar vooral de strokar- tonindustrie, is aanzienlijk minder kapitaalintensief dan de papierindustrie. Daarin bestaat ca. 50% van de kostprijs uit grondstofkosten, o.a. voor cellulose. Nederland heeft een geringe bosbouw, zodat omstreeks 80% van deze cellulose moest worden ingevoerd. Canada, Scandi- navië, Spanje, Portugal en Brazilië zijn de belangrijkste grondstofleveranciers. Als basis voor de karton- en verpakkingsindustrie is het stro vervangen door oud papier. Ook krantenpapier en andere papiersoorten gebruiken momenteel oud papier als grondstof. Aan het begin van de 70er jaren bestond de grondstoffenvoorziening in Nederland nog slechts voor 10% uit oud papier. Aan het einde van de eeuw bedraagt dat ruim 75% en is Nederland de grootste recy- clelaar van oud papier in West-Europa geworden.22

Tot het einde van de jaren ’50 werden door Nederland en andere West Europese landen invoerrechten geheven, om de eigen papierindustrie te beschermen. Daardoor was de bedrijfstak tot dat moment goed rendabel en werd er zelden verlies geleden, met een uitzon- dering tijdens de Korea crisis. Toen de EEG en de EFTA werden samengevoegd en de onder- linge importheffingen geleidelijk werden opgeheven kwam de papierindustrie op zichzelf te staan. Daarnaast vond in de Scandinavische landen, die over een groot bosareaal en ook over celluloseproductie beschikten, een voorwaartse integratie plaats waardoor de capaciteit van de papierindustrie sterk werd vergroot. Vooral Finland, waar reeds een permanente overca- paciteit bestond, begon in toenemende mate papier te exporteren en er ontstond een hevige internationale concurrentie. Als gevolg van deze verschuiving kwam in Nederland de afzet onder druk te staan en ontstond er overcapaciteit. Als reactie daarop kwam, net als in de textielindustrie, binnen de bedrijfstak een fusieproces op gang. Ook was er sprake van strijd met de vakbonden over het invoeren van continuproductie, die noodzakelijk werd geacht om internationaal te kunnen concurreren. In vergelijking met de concurrenten uit Scandinavië, de VS en Canada was de Nederlandse productiestructuur kleinschalig, verouderd en was er nauwelijks sprake van achterwaartse integratie met de bosbouw, die alleen al uit het oogpunt van transport voordelig was. De bedrijfstak kon de opkomende internationale concurrentie nauwelijks meer aan en begon af te brokkelen. Daarnaast hadden de saneringen en herstruc- tureringen schaalvergroting en productiviteitsverbetering tot gevolg. Door al deze factoren daalde het aantal werkzame personen in de 70er jaren fors.

Nadat de capaciteit door talloze saneringen al sterk was ingekrompen, viel het grootste Nederlandse papierconcern Van Gelder & Zn. uiteen in afzonderlijke onderdelen. Opval- lend is het dat de meeste van deze verzelfstandigde onderdelen als ondernemingen zonder overkoepelend hoofdkantoor wel continuïteit hebben gekend en nog steeds bestaan. Een ver- schijnsel dat zich, zoals later bij de bespreking van de textielindustrie zal blijken, bij het

uiteenvallen van de KNTU ook heeft voorgedaan. De industrie klopte bij de overheid aan om de bedrijfstak te beschermen. Eind 60er en begin 70er jaren werden daartoe herstructurerings- fondsen opgezet en werden aanzienlijke energiesubsidies verleend teneinde de verhevigde internationale concurrentie het hoofd te kunnen bieden.

Aanvankelijk was de papierindustrie een typische ingenieursindustrie met een sterk tech- nocratisch ingestelde leiding. Door het grote aantal specialiteiten en papierformaten die de veelal kleine papierverwerkers (vnl. drukkerijen) gebruiken, is er in de bedrijfskolom papier in Nederland een sterke groothandelsfunctie ontstaan. Doordat de groothandel de contacten met deze eindgebruikers had, was de marktoriëntatie van de industrie op deze gebruikers niet sterk ontwikkeld. Door de toenemende concurrentie kwam deze marktoriëntatie eerst in de jaren in de 70er jaren op gang.

De ouderwetse en sterk vervuilende strokartonindustrie is in de jaren ’60 en ’70 geheel verdwenen waarbij de markt is overgenomen door de kartonindustrie. Het stro werd daarbij als grondstof grotendeels vervangen door oud papier. In het kader van de herstructurering van het Noorden van het land en van de sectorale herstructurering in de kartonindustrie, stimuleerde de overheid in de jaren ’80 een sterke concentratie in de strokartonindustrie en verleende financiële steun bij de investering in nieuwe grootschalige machines. Net als bij de sectorale herstructureringen in de textielindustrie werd ook deze fusie geen succes. Door de opkomst van de zelfbedieningswinkels en door het feit dat bijna alle consumentenartikelen per stuk worden verpakt, heeft plastic coating van karton de laatste 30 jaar een grote vlucht genomen. Dankzij het ontstaan van deze nieuwe en verbeterde producten heeft de verpak- kingsindustrie in Nederland een gezonde groei vertoond.

Gedurende de laatste twee decennia zijn bijna alle Nederlandse papier- en kartonprodu- centen een onderdeel geworden van wereldwijd opererende papier- of verpakkingsonderne- mingen die door krachtenbundeling wereldmarktaandelen hebben opgebouwd. Ook werd, toen het macro-economisch herstel goed op gang was gekomen, door de papierindustrie getracht als voorwaartse integratie in de papiergroothandel deel te nemen, doch enkele jaren later viel de grote fusie KNP en BT om een aantal redenen weer uiteen.

Een bekend gezegde in deze bedrijfstak luidt: “Er zijn 2 manieren om in de papier- industrie failliet te gaan”:

1. Niet investeren in een nieuwe papiermachine en 2. Wel investeren in een nieuwe papiermachine

Niet investeren en aanpassen van de bestaande apparatuur lijkt op de korte termijn de gemakkelijkste weg, maar op langere termijn kan een onderneming daardoor op achterstand geraken. Wel investeren heeft ook zijn risico’s. Een nieuwe papiermachine vraagt eerst twee jaar studie en vervolgens twee jaar uitvoering en installatie, d.w.z. dat eerst ca. vier jaar na de investeringsbeslissing een machine operabel is. Bij een niet juiste inschatting van de conjunc- turele en marktontwikkeling en bij technische aanloopproblemen, kunnen zeer omvangrijke verliezen ontstaan. Doch dit gezegde is niet alleen op de papierindustrie van toepassing maar geldt voor alle kapitaalintensieve basisindustrieën die aan het begin van een bedrijfstak staan, zoals hoogovens en de chemische industrie.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN