• No results found

Opnieuw een keerpunt in de opsporing?

In document Focus in de opsporing (pagina 42-45)

1.3 Relevantie van dit onderzoek

1.3.3 Opnieuw een keerpunt in de opsporing?

Dit onderzoek is niet alleen relevant omdat er een gebrek is aan wetenschap-pelijke studies naar de opsporingspraktijk binnen TGO’s en naar PVOV en PP in het bijzonder, maar bovenal ook omdat dit onderzoek op een moment komt dat de opsporing opnieuw op een keerpunt lijkt te staan. Dit keerpunt blijkt uit twee ontwikkelingen: (1) de discussie over de effectiviteit van de opsporing (en de strafrechtketen als geheel), en (2) de discussie over de toe-komst van PVOV en meer in het bijzonder over het TGO-raamwerk.

De eerste discussie komt voort uit, zo formuleert de Raad van Korpschefs in

Strategie aanpak criminaliteit in 2011, ‘het besef dat de effectiviteit van de

aanpak van criminaliteit onder grote druk staat’. Gezien de stand van de opsporing (met onder meer lage ophelderingspercentages, een lage aangifte-bereidheid, een omvangrijke ondermijnende criminaliteit, een groeiend handhavingstekort) geeft de toenmalige portefeuillehouder in de Raad van Korpschefs aan: ‘We lopen vast in onze huidige wijze van opereren’ (Heijs-man, 2011). In het strategiestuk van de Raad van Korpschefs wordt zelfs de vraag gesteld of de opsporing na ‘Van Traa’ en ‘Posthumus’ niet aan de voor-avond van een derde crisis in de opsporing staat. Om deze dreigende crisis in de opsporing af te wenden is de Raad van Korpschefs van mening dat het fundamenteel anders moet in de opsporing. Het vergt onder meer een ‘ingrij-pende verandering in de aanpak en de werkwijze’ en een ‘andere inrichting (design) van de opsporing’ (Heijsman, 2011, p. 28-31).

Ook het OM komt in 2011 met een strategiestuk (Perspectief op 2015) waarin onder meer de effectiviteit van de opsporing en het terugdringen van het handhavingstekort centraal staan. Het OM wil het handhavingstekort onder meer aanpakken door het terugdringen van de bureaucratie, het invoeren van innovatieve manieren van opsporing en vervolging, het sturen op zaken en interventies met de grootste maatschappelijke impact en de inzet van niet-strafrechtelijke interventies. Hoewel in het strategiestuk niet (zoals de Raad van Korpschefs dat wel deed) over ‘de vooravond van de derde opspo-ringscrisis’ wordt gesproken, is de thematiek van het stuk in velerlei opzich-ten vergelijkbaar met het strategiestuk van de Raad van Korpschefs. Dat er mogelijk sprake is van een derde keerpunt wordt ook beschreven door Linde-man (2012). LindeLinde-man heeft het in dit kader over de ‘disfunctionele straf-rechtketen’. Daarbij geeft hij aan dat dit derde keerpunt niet enkel de slag-vaardigheid van de opsporing betreft, maar van de gehele strafvordering (2012, p. 215).

Deze meer brede discussie over de toekomst van de opsporing is overkoepe-lend aan een andere meer specifieke discussie, namelijk de discussie over de toekomst van PVOV en meer in het bijzonder het TGO-raamwerk. Uit de opsporingspraktijk komen steeds meer geluiden over de toekomst van TGO’s. In het boek Recherchebazen (Van der Torre et al., 2013) wordt op basis van interviews met leidinggevenden binnen de recherche geconcludeerd dat er

‘een einde [dient te worden gemaakt] aan enkele fixaties in het denken over Teams Grootschalige Opsporing (TGO’s)’. Volgens Van der Torre et al. (2013, p. 238) zijn ‘te veel leerprocessen en verbetertrajecten gericht op TGO-onderzoek waarin met ongeveer twintig politiemensen wordt gespeurd naar één of enkele onbekende daders’. Dit zou ten koste gaan van de aandacht voor andere zaken, doordat TGO’s een te grote (personele) claim leggen op de organisatie. ‘Sterker ze leggen rechercheafdelingen op districtsniveau geregeld in een spagaat.’ Daarom stellen zij voor om ‘de doelstellingen en functies van TGO’s te flexibiliseren en te verbreden’ (2013, p. 139).

Hoewel er weinig empirisch onderzoek aan ten grondslag ligt over de opspo-ringspraktijk binnen TGO’s, blijkt het boek Recherchebazen een belangrijke rol te spelen in het nieuwe ontwerp van de TGO-raamwerkregeling. Van de korpsleiding heeft de landelijke portefeuillehouder Grootschalige Opsporing de opdracht gekregen de TGO-regeling aan te passen (Kruijer, 2015, p. 20). Eén van de redenen die de portefeuillehouder aangeeft om met de bestaande raamregeling aan de slag te gaan is ‘de fixatie op TGO’s’ (Kruijer, 2015, p. 20). Volgens de portefeuillehouder heeft hij baat gehad bij het boek

Recherche-bazen, omdat het volgens hem duidelijk maakt dat de focus op TGO’s ten

koste gaat van het reguliere recherchewerk. Van der Torre zelf zegt hierover: ‘Opvallend is dat leidinggevenden bij de recherche veel misdaad zien plaats-vinden waar ze eigenlijk niet of te weinig aan toekomen. Het is moeilijk voor ze om capaciteit vrij te houden of te maken voor de opsporing in bredere zin, omdat er heel veel capaciteit gaat naar TGO’s en naar de opvallende aangifte-delicten zoals roof en overvallen’ (Kruijer, 2015, p. 21). Daarmee wordt de discussie over TGO’s en het TGO-raamwerk benaderd als capaciteitsvraag-stuk, waarbij vooral zorgen geworden geuit over de bemensing van het regu-liere recherchewerk. Dat bovenal het capaciteitsvraagstuk leidend lijkt te zijn in de discussie over TGO’s, is wellicht ook te wijten aan het gegeven dat tot nu toe nauwelijks is onderzocht welke bijdrage het TGO-raamwerk en de PVOV-maatregelen hebben geleverd aan de kwaliteit van de opsporing bin-nen TGO’s.

De bevindingen uit Recherchebazen zijn uiteindelijk meegenomen in de nieuwe raamwerkregeling, waarin ‘een einde gemaakt wordt aan de fixatie op TGO’s alleen’. In de nieuwe regeling komt volgens de portefeuillehouder ‘meer flexibiliteit en een minder zwaar harnas van protocollen’ (Kruijer, 2015, p. 22). Dit betekent onder meer dat drie dagen na de opstart van een TGO wordt besloten of het instellen van een TGO juist was, en dat een TGO drie weken na de opstart moet gaan concurreren met andere zaken. Bovendien krijgt het instrument tegenspraak onder de nieuwe raamregeling veel minder een verplichtend karakter (Kruijer, 2015, p. 22-23). Tijdens het schrijven van dit rapport is onduidelijk hoe de nieuwe raamregeling er precies uit gaat zien, en wat dit gaat betekenen voor de TGO-praktijk. Met het door de portefeuille-houder voorgenomen einde van de fixatie op TGO’s lijkt het er vooralsnog op dat de aandacht voor TGO’s minder gaat worden. Tegelijkertijd is op basis

van wetenschappelijk onderzoek echter zeer weinig bekend over wat PVOV en PP hebben opgeleverd voor de TGO-praktijk. Onderzoek hiernaar heeft gezien de hierboven geschetste ontwikkelingen nog meer relevantie gekre-gen, zeker ook omdat het TGO-raamwerk uiteindelijk vooral bedoeld is geweest om de kwaliteit van grootschalige onderzoeken te vergroten, door meer rust, professionaliteit en maatwerk te brengen in de opsporing van complexe zaken. Daarnaast zijn er maatregelen (waaronder tegenspraak) ingesteld om tunnelvisie in de opsporing tegen te gaan. Juist vanwege het belang van deze maatregelen voor de opsporing in complexe zaken en ook gezien de huidige ontwikkelingen, is het verkrijgen van inzicht in de TGO-praktijk en de maatregelen die daar zijn ingevoerd van waarde voor de dis-cussie over de toekomst van TGO’s en het TGO-raamwerk.

1.4 Slot

Dit rapport komt op het moment dat de opsporing op een derde keerpunt lijkt te staan. De opsporing staat sinds de IRT-affaire en de Schiedammer Parkmoord regelmatig in de schijnwerpers. Sinds deze keerpunten in de opsporing is veel gedaan om de kwaliteit van de opsporing te verbeteren. PVOV en PP zijn hier een uitvloeisel van. Dit rapport probeert door het geven van inzicht in het opsporingsproces binnen TGO’s een bijdrage te leveren aan een meer kennisgestuurde gedachtevorming over de toekomst van de opsporing. Daarbij wordt in dit onderzoek het opsporingsproces binnen TGO’s van verschillende kanten belicht. Aandacht is er voor de rol van de politie en het OM binnen TGO’s en meer in het bijzonder ook de rol van offi-cieren van justitie en teamleden van het rechercheteam in het opsporings-proces. Specifiek wordt ingegaan op de wijze waarop door betrokkenen van politie en OM in de TGO-praktijk invulling wordt gegeven aan maatregelen uit PVOV en PP die gericht zijn op het voorkomen van tunnelvisie.

sche hoofdstuk beschreven hoe het onderzoek naar de maatregelen uit PVOV en PP is opgezet en uitgevoerd. Daarvoor wordt eerst schematisch een onder-zoeksdesign gepresenteerd (paragraaf 2.1). Daarna is er aandacht voor de drie verschillende onderzoeksfasen van het empirische onderzoek. Allereerst is in dit onderzoek begonnen met een brede literatuurstudie naar tunnelvisie (paragraaf 2.2). Op basis van deze studie is een kader ontwikkeld voor het analyseren van een aantal reeds afgesloten strafzaken waarbij tunnelvisie een rol heeft gespeeld. In de tweede fase van het onderzoek heeft een uitgebreide studie plaatsgevonden naar de maatregelen uit het Programma Versterking Opsporing en Vervolging en het Programma Permanent Professioneel (para-graaf 2.3). In het kader hiervan is gesproken met personen die betrokken zijn geweest bij de samenstelling en implementatie van de beide programma’s. Om de uitvoering van de maatregelen uit beide programma’s te kunnen bestuderen, is in de derde fase van het onderzoek een veldstudie opgezet. Voor deze veldstudie werden drie politie-eenheden en drie arrondissements-parketten geselecteerd (paragraaf 2.4). In elk van deze eenheden/arrondissements-parketten is een afgesloten en een lopende TGO14 bestudeerd. Daartoe werden briefings en overleggen bijgewoond, TGO-documenten bekeken en interviews gehou-den (paragraaf 2.5).

In document Focus in de opsporing (pagina 42-45)