• No results found

Barrières tegen disbalans in opsporingsonderzoeken

In document Focus in de opsporing (pagina 134-139)

5.3 Aansluiting maatregelen op barrières tegen tunnelvisie In het voorgaande zijn de maatregelen uit het Programma Versterking

5.3.3 Barrières tegen disbalans in opsporingsonderzoeken

In het voorgaande is in kaart gebracht of de maatregelen uit PVOV en PP aan-sluiten bij de in de theorie aangedragen barrières tegen tunnelvisie. Hieruit is gebleken dat er parallellen aanwezig zijn tussen de maatregelen en de theo-rie. Interessant is ook om te zien of de maatregelen een tegenwicht hadden kunnen bieden bij het ontstaan van tunnelvisie in de zaak Ina Post en de Schiedammer Parkmoord. Bij zowel de zaak Ina Post als de Schiedammer Parkmoord was er sprake van een zekere disbalans ten aanzien van een aan-tal organisatorische en inhoudelijke aspecten van het rechercheonderzoek (zie paragraaf 4.4). Door deze disbalans werden denkfouten en het groeps-denken niet gecorrigeerd. Achteraf is het onmogelijk om vast te stellen of de

maatregelen uit PVOV en PP in deze twee zaken tunnelvisie hadden kunnen voorkomen. Wel kan hier in kaart worden gebracht of de maatregelen voor een bepaalde balans hadden kunnen zorgen ten aanzien van de organisatori-sche en inhoudelijke aspecten in beide strafzaken. In organisatori-schema 5 wordt per organisatorisch en inhoudelijk aspect aangegeven hoe de disbalans door de invoering van maatregelen uit PVOV en PP kan worden geneutraliseerd. Schema 5 Barrières tegen organisatorische en inhoudelijke disbalans

Zaak Ina Post Schiedammer Parkmoord A1 Dominante houding enkele teamleden. Twijfels

worden niet geuit. Kritiek wordt niet gewaar-deerd.

A1 Latente houding teamleden. Ruimte om twij-fels te uiten. Deze ruimte wordt niet gepakt.

Maatregel PVOV of PP:

Teamleider moet een continue vorm van reflectie binnen TGO’s bevorderen door middel van werk-overleggen, briefings, brainstormsessie en evaluaties. Tussen coördinatieniveau en uitvoerend niveau

dient reflectie plaats te vinden. A2 Te weinig inhoudelijke sturing door

teamcoördi-nator. ‘Taak uitvoeren, geen discussie.’ Team-leider op afstand.

A2 Brede inhoudelijke sturing door teamleider. Deze sturing valt op cruciaal moment weg.

Maatregel PVOV of PP:

Beslissingen en gedachtevorming dienen te worden vastgelegd. Consistentie van de genomen beslis-singen wordt getoetst door de ambtelijk secretaris. Teamleider wordt tegengesproken door de

tegen-spreker. A3 Te weinig betrokken officier van justitie. Officier

is weinig kritisch en heeft heilig geloof in het team.

A3 Zeer betrokken officier. Officier sleept team mee in eigen overtuiging.

Maatregel PVOV of PP:

De officier van justitie zorgt voor een ‘betrokken distantie’ richting het rechercheteam. Door het organi-seren van reflectiekamers krijgt een officier reflectie op bepaalde dilemma’s in het rechercheonderzoek.

De officier van justitie wordt tegengesproken door tegenspreker. B1 Overschatting van de waarde van belastende

informatie. Er vindt geen verificatie van bewijs-materiaal plaats.

B1 Onderschatting van de waarde van ontlas-tende informatie. Ontlasontlas-tende informatie wordt genegeerd.

Maatregel PVOV of PP:

Eisen aan informatiehuishouding. Waardevrij vastleggen van informatie. Oorspronkelijke informatiebron is op elk moment beschikbaar. Toetsen van besluitvorming en aannames over onderzoeksrichtingen op

consistentie door ambtelijk secretaris en tactisch analist. B2 Te weinig informatie beschikbaar. Een smalle

onderzoeksoriëntatie. Weinig informatiezoekend gedrag.

B2 Te veel informatie. Een brede onderzoeks-oriëntatie. Verenging onderzoek als verdachte in beeld komt.

Maatregel PVOV of PP:

Tactisch analist stelt hypothesen en scenario’s op. Het is de taak van de tactisch analist om aannames over onderzoeksrichtingen te beoordelen en te toetsen.

B3 Geen kritische bemoeienis door officier van jus-titie bij samenstelling van eindproces-verbaal.

B3 Eenzijdige bemoeienis door officier van justitie bij samenstelling eindproces-verbaal.

Maatregel PVOV of PP:

Aandacht van dossiermaker voor het relevantiecriterium bij dossiervorming.

Al in een vroeg stadium heeft de officier een rol bij de samenstelling van het dossier. Hierover heeft de officier overleg met de dossiermaker en de teamleider.

Op basis van schema 5 kan niet worden vastgesteld of de maatregelen uit PVOV en PP in de zaak Ina Post en de Schiedammer Parkmoord tunnelvisie hadden kunnen voorkomen. Wel laat het zien dat de maatregelen voor een bepaalde organisatorische en inhoudelijke balans hadden kunnen zorgen waardoor er betere voorwaarden aanwezig zouden zijn geweest om tunnel-visie te voorkomen. Of de maatregelen in de praktijk daadwerkelijk voorwaar-den kunnen scheppen om tunnelvisie te voorkomen, is afhankelijk van de mate waarin de maatregelen uit PVOV en PP volgens de vooraf bedachte plannen zijn geïmplementeerd (zie ‘implementation fidelity’ in paragraaf 2.1) en uiteindelijk ook als zodanig worden uitgevoerd. Zowel dit implementatie-proces als ook het uitvoeringsimplementatie-proces zullen onderwerp zijn van de volgende hoofdstukken.

5.4 Slot

In dit hoofdstuk is uitgebreid verslag gedaan van de maatregelen uit het Pro-gramma Versterking Opsporing en Vervolging en het ProPro-gramma Permanent Professioneel. Uit de analyse van beide programma’s blijkt dat er parallellen bestaan tussen de in de theorie voorgestelde barrières tegen het ontstaan van tunnelvisie en de voorgestelde maatregelen in de programma’s. Of daarmee de maatregelen in de praktijk ook voldoende waarborgen bieden om denk-fouten en groepsdenken tegen te gaan, blijft de vraag. Om dichterbij een ant-woord op deze vraag te komen, wordt in hoofdstuk 6 beschreven hoe de implementatie van het Programma Versterking Opsporing en Vervolging en het Programma Permanent Professioneel in drie politie-eenheden en drie arrondissementsparketten is verlopen. Aandacht vanuit PVOV gaat uit naar het TGO-raamwerk en de functies, rollen en opleidings- en ervaringseisen (categorie-één-maatregelen) die daarmee verband houden. Voor PP wordt gekeken naar de functies en de rollen die verband houden met het Bureau Recherche. Op zichzelf kunnen deze functies en rollen tunnelvisie in de opsporing en vervolging niet voorkomen. Toch bepalen zij de inrichting en uitvoering van drie processen die een rol spelen bij het al dan niet ontstaan van tunnelvisie:

1 Het eerste proces betreft het proces rond informatieverzameling, infor-matieanalyse en dossiervorming (categorie-twee-maatregelen). Dit pro-ces wordt beschreven in hoofdstuk 7. Elk TGO krijgt te maken met een bulk van informatie. De omgang met deze informatie, de aannames en onderzoeksrichtingen die daaruit voortvloeien en de uiteindelijke verwer-king daarvan in het onderzoeksdossier is cruciaal voor het al dan niet kunnen voorkomen van tunnelvisie.

2 Zeker zo belangrijk, en ook in lijn hiermee, is het tweede proces rond sturing en besluitvorming (categorie-drie-maatregelen). Dit proces wordt beschreven in hoofdstuk 8. De sturing en besluitvorming die op

verschil-lende niveaus bij politie en OM plaatsvinden, zijn richtinggevend voor de keuzes die in het informatieproces worden gemaakt. Daarmee bepaalt het sturings- en besluitvormingsproces de focus van het onderzoek en is het van invloed op het al dan niet betreden van de juiste of verkeerde onder-zoekstunnel.

3 Om uiteindelijk niet de verkeerde onderzoekstunnel te betreden en erin te blijven is het van belang dat tijdens zowel het informatieproces als ook het besluitvormingsproces reflectie en tegenspraak kunnen ontstaan (categorie-vier-maatregelen). Dit proces van reflectie en tegenspraak wordt in hoofdstuk 9 beschreven. Door reflectie en tegenspraak toe te passen is het mogelijk om denkfouten en groepsdenken in het informatie-en besluitvormingsproces teginformatie-en te gaan.

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe in drie politie-eenheden en drie arrondissementsparketten is omgegaan met de implementatie van de organi-satorische kaders die aan zowel het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV) als ook het Programma Permanent Professioneel (PP) ten grondslag liggen. Deze kaders zeggen iets over de organisatiestructuur rondom TGO’s en de daarbij behorende functies en rollen. De vraag die in dit hoofdstuk daarbij centraal staat, is of de drie politie-eenheden en de drie arrondissementsparketten conform de programma’s invulling aan deze orga-nisatorische kaders geven (onderzoeksvraag 4). Worden de functies en de rol-len zoals deze zijn beschreven in beide programma’s, ook als zodanig inge-vuld? Wordt er mogelijk afgeweken van de organisatorische kaders zoals deze in beide programma’s zijn beschreven? En zo ja, waarom wordt er afgewe-ken? Eerst wordt in dit hoofdstuk kort ingegaan op hoe de implementatie van PVOV en PP op landelijk niveau in gang werd gezet (paragraaf 6.1). Daarna worden voor de drie politie-eenheden (paragraaf 6.2) en de drie arrondisse-mentsparketten (paragraaf 6.3) afzonderlijk de ontwikkeling en de stand van zaken ten aanzien van de implementatie van PVOV en PP uiteengezet. Aan de hand hiervan kan een beeld worden verkregen van de mate waarin de geïm-plementeerde maatregelen overeenkomen met wat het programma voor ogen had (zie paragraaf 2.1 over ‘implementation fidelity’). Uiteindelijk zal in het conclusiehoofdstuk in kaart gebracht worden welke factoren van invloed zijn geweest op de implementatie van PVOV en PP (zie paragraaf 11.3).

In document Focus in de opsporing (pagina 134-139)