• No results found

Het begrip tunnelvisie

In document Focus in de opsporing (pagina 59-62)

In de wetenschappelijke literatuur zijn er auteurs die het begrip tunnelvisie hanteren als een eenzijdige blik tijdens het opsporingsonderzoek waarbij mogelijke alternatieven over het hoofd worden gezien of worden weggerede-neerd om zo de eigen veronderstellingen in stand te houden. Anderen daar-entegen hanteren het begrip tunnelvisie als een noodzakelijk proces waarin focus in het opsporingsonderzoek moet worden gezocht om zodoende tot de oplossing van de zaak te kunnen komen. Het eerste begrip wordt in dit rap-port ‘tunnelvisie in het opsporingsonderzoek’ genoemd. Het tweede begrip wordt in het navolgende ‘een gerichte visie in het opsporingsonderzoek’ genoemd.

In recente studies van Salet en Terpstra (2012) en Helsloot en Groenendaal (2012) wordt nader ingegaan op het begrip tunnelvisie. Salet en Terpstra (2012, p. 12) refereren bij de omschrijving van het begrip tunnelvisie aan het rapport van de Commissie-Posthumus (2005, p. 167), waarin wordt gespro-ken over het verlies van een objectieve blik waardoor alternatieve scenario’s niet onder ogen worden gezien. Ook noemen zij in dat kader een citaat van Blaauw (2002, p. 307) uit het onderzoek naar de Puttense Moordzaak: ‘Politie en OM hebben zich in deze zaak vanaf het begin door eigen overtuiging van schuld laten meeslepen, en zodoende de mogelijkheid van onschuld van de verdachten geheel uit het oog verloren. (...) In hun blinde scoringsdrift hoor-den zij op hoor-den duur alleen nog maar datgene wat in hun vooringenomen gedachtegang c.q. voordeel paste.’ Bij deze beschrijvingen van het begrip tunnelvisie staat het verlies van een objectieve blik centraal.

Helsloot en Groenendaal (2012, p. 37) hanteren een bredere definitie. Zij slui-ten aan bij de definitie van Rassin (2007, p. 89) dat tunnelvisie staat voor ‘het consistent toewerken naar de veroordeling van verdachten’. Zij gaan er daar-mee van uit dat tunnelvisie in principe niets anders is dan het vinden van een focus in het opsporingsonderzoek, hetgeen ervoor zorgt dat een verdachte wordt vervolgd en uiteindelijk ook berecht. Volgens hen heeft deze definitie het voordeel dat wordt voorkomen dat tunnelvisie a priori als een negatief verschijnsel wordt neergezet. Tunnelvisie creëert in hun ogen vooral focus in het opsporingsonderzoek. Het wordt pas negatief als een ‘andere plausibele verdachte geen aandacht krijgt of als er alleen maar bevestigend bewijs wordt gezocht en geen ontlastend bewijs, of al dan niet bewust ontlastend bewijs wordt weggelaten’ (Helsloot & Groenendaal, 2012, p. 37). Deze denktrant ten aanzien van tunnelvisie wordt in dit rapport geen tunnelvisie genoemd, maar ‘een gerichte visie in het opsporingsonderzoek’.

In de internationale wetenschappelijke literatuur wordt vooral uitgegaan van het beeld van tunnelvisie in de zin van het verlies van een objectieve blik. Daarbij wordt tunnelvisie vaak uitgelegd als zijnde een te sterke focus op slechts één verdachte, waarbij onvoldoende oog is voor andere mogelijke ver-dachten of scenario’s (zie Cory, 2001 en MacFarlane, 2008). Verder gaan de definities waarbij tunnelvisie in verband wordt gebracht met begrippen als ‘police misconduct’ (Kennedy, 2004, p. 200) en ‘noble cause corruption’ (FPT Committee, 2004, p. 35). Snook en Cullen (2008, p. 24) wijzen echter de ver-warring van de begrippen ‘police misconduct’ en tunnelvisie af: ‘Ignoring information certainly could be the result of either misconduct or tunnel vision. But, it does not necessarily follow that misconduct is to blame each and every time that an investigator ignores a piece of information. It is our contention that these are two totally separate concepts that have been con-founded.’

Tunnelvisie is volgens Snook en Cullen (2008) bovenal een (cognitieve) stra-tegie om te kunnen omgaan met een grote hoeveelheid informatie in com-plexe situaties. Zij hanteren daarmee net als Helsloot en Groenendaal een bredere definitie van het begrip tunnelvisie, dat in dit rapport ‘een gerichte visie’ wordt genoemd. Ook Findley en Scott (2006, p. 292) hanteren op het eerste gezicht het begrip tunnelvisie vooral in de zin van een gerichte visie op het opsporingsonderzoek. Tunnelvisie wordt door hen gezien als een natuur-lijk proces waarin de focus op een verdachte en het selecteren en filteren van bewijs moet leiden tot de opbouw van een zaak voor de rechter. Ondanks de aandacht voor dit natuurlijke proces, brengen Findley en Scott (2006, p. 292-293) tunnelvisie ook in verband met ‘foute’ opsporingsstrategieën waarbij gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld onbetrouwbare verklarin-gen van getuiverklarin-gen of van medegedetineerden.

Snook en Cullen (2008) hanteren als kritiek op de bestaande definities over tunnelvisie zelf een bredere benadering van het begrip tunnelvisie, waarbij wordt uitgegaan van ‘een gerichte visie’ op het opsporingsonderzoek. Zij

geven aan dat tunnelvisie de zoektocht naar informatie in complexe en onze-kere stressvolle situaties kan vormgeven. ‘Tunnel vision in our view, guides information search in complex, uncertain, and pressure-filled situations’ (Snook & Cullen, 2008, p. 25). Dat daarbij informatie over het hoofd wordt gezien of wordt genegeerd, zien zij als een integraal onderdeel van elk com-plex besluitvormingsproces waarin gebruik wordt gemaakt van heuristieken (mentale strategieën die mensen gebruiken om met onzekere situaties om te gaan). Deze heuristieken zijn niet per definitie slecht. Zij kunnen ons juist in staat stellen beter om te gaan met onze beperkte tijd, kennis en mentale capaciteit (Snook & Cullen, 2008, p. 2). Het is afhankelijk van de context in welke gevallen snelle en slimme heuristieken kunnen helpen bij het nemen van beslissingen en op welke momenten een meer gedegen afweging van informatie moet plaatsvinden om tot goede beslissingen te komen. Daar waar deze heuristieken in het begin richting kunnen geven aan het opspo-ringsproces, kunnen ze in een latere fase ervoor zorgen dat belangrijke infor-matie niet wordt meegenomen in de besluitvorming. Zie over het gebruik van snelle en slimme heuristieken ook Gigerenzer en collega’s (1999, 2002, 2009). De definities die in de wetenschappelijke literatuur ten aanzien van tunnelvi-sie worden gehanteerd, geven een tweedeling weer tussen een ‘gerichte vitunnelvi-sie in het opsporingsonderzoek’ en ‘tunnelvisie in het opsporingsonderzoek’. In het opsporingsproces zelf is dit onderscheid veel minder duidelijk te maken. Elk opsporingsproces begint met het zoeken naar een bepaalde focus. Bin-nen dat proces worden bepaalde keuzes gemaakt. De scheidslijn tussen het zoeken van een bepaalde focus en het ontwikkelen van tunnelvisie is zeer dif-fuus (zie hierover ook Bollen, 2006). Onder bepaalde omstandigheden kan in het opsporingsonderzoek de focus vertroebeld raken en kan een te eenzijdige focus leiden tot tunnelvisie. Tegelijkertijd hoeft een verkeerde focus niet te leiden tot tunnelvisie, omdat een rechercheteam tijdens het opsporingspro-ces de mogelijkheid heeft om terug te komen op eerdere besluiten. Omdat het opsporingsproces en het zoeken naar een bepaalde focus zeer dynamisch verlopen en de overgang tussen ‘een gerichte visie’ en het ontwikkelen van ‘tunnelvisie’ zich op een glijdende schaal bevindt, is het in de praktijk moei-lijk waarneembaar wanneer er sprake is van tunnelvisie.

In elk opsporingsonderzoek zal uiteindelijk sprake zijn van het gebruik van snelle heuristieken en dus van een gerichte visie. Deze gerichte visie is daarbij een (cognitieve) strategie om te kunnen omgaan met complexe situaties die gepaard gaan met een overload aan informatie. Zonder deze gerichte visie zou een opsporingsonderzoek eindeloos lang duren. Een gerichte visie kan overgaan in tunnelvisie als in het opsporingsonderzoek sprake is van verlies van een objectieve blik als gevolg waarvan te veel aandacht uitgaat naar één verdachte of één oplossingsrichting terwijl ontlastend bewijs of andere plau-sibele scenario’s over het hoofd worden gezien of worden genegeerd.

Tunnel-visie in deze vorm is wel bezwaarlijk, omdat ze kan leiden tot vervolging van verkeerde verdachten.

In document Focus in de opsporing (pagina 59-62)