• No results found

Analyse afgesloten strafzaken

In document Focus in de opsporing (pagina 47-50)

In de eerste fase van het onderzoek hebben de eerste twee deelvragen cen-traal gestaan. In deze fase is in kaart gebracht wat in de wetenschappelijke literatuur precies onder het begrip tunnelvisie wordt verstaan. Verder is aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie bekeken welke factoren een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van tunnelvisie. Hierbij is zowel gebruikgemaakt van literatuur die ingaat op tunnelvisie als gevolg van indivi-duele denkfouten, als van literatuur waarin aandacht is voor groepsprocessen die aan tunnelvisie kunnen bijdragen. Vervolgens is op basis van weten-schappelijke literatuur in beeld gebracht welke barrières kunnen worden opgeworpen tegen het ontstaan van tunnelvisie binnen een opsporings-onderzoek. Uiteindelijk kon op basis van de bestaande literatuur een schema worden opgesteld (zie paragraaf 3.5) waarin niet alleen de factoren die bij-dragen aan het ontstaan van tunnelvisie worden opgesomd, maar ook de bar-rières voor het tegengaan ervan aan bod komen.

Aan de hand van de theorie over tunnelvisie is een analysekader (zie bijlage 2) opgesteld. Dit kader is gebruikt voor de analyse van een aantal afgesloten strafzaken waarbij tunnelvisie een rol heeft gespeeld. Het analysekader heeft geholpen om allereerst een beeld te krijgen van de context waarin recher-cheurs opsporingsonderzoek moeten doen. Deze context wordt mede bepaald door de omgang met een grote hoeveelheid informatie, de cohesie

binnen het rechercheteam, de invulling van het leiderschap over het opspo-ringsonderzoek en de door de betrokkenen ervaren interne en externe druk op het onderzoek. Daarnaast zijn er factoren die (vaak mede als gevolg van de genoemde contextfactoren) bijdragen aan het ontstaan van allerlei denk-fouten en van groepsdenken tijdens het opsporingsonderzoek. In hoofd-stuk 3 wordt zeer uitvoering beschreven hoe denkfouten en groepsdenken een bijdrage kunnen leveren aan het ontstaan van tunnelvisie. Zowel de denkfouten en het groepsdenken, als ook de contextfactoren rondom een opsporingsonderzoek, hebben centraal gestaan bij de analyse van een aantal afgesloten strafzaken.

Met het analysekader in de hand is vervolgens gekeken welke afgesloten strafzaken in aanmerking komen voor een nadere analyse. Verschillende overwegingen hebben bij de selectie van de zaken een rol gespeeld. Allereerst is gekeken welke boeken en rapporten de afgelopen jaren zijn geschreven over zaken waarvan vermoedens bestaan dat daar tunnelvisie aan ten grond-slag lag. Er is een grote hoeveelheid boeken en rapporten beschikbaar die voor de uiteindelijke selectie zijn bekeken. Zo zijn er in de afgelopen jaren verschillende evaluatieonderzoeken uitgevoerd door commissies die daar-voor speciaal in het leven zijn geroepen. In 2005 verscheen van de hand van de Commissie-Posthumus een rapport over de Schiedammer Parkmoord (Posthumus, 2005). In navolging op dat rapport werd bij wet de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (Posthumus II) ingesteld. Onder deze com-missie zijn vier verschillende zaken door telkens een ander ‘driemanschap’ nader bekeken. Het gaat hierbij om de evaluatieonderzoeken naar de zaak Lucia de Berk (Grimbergen et al., 2007), de Enschedese ontuchtzaak (Vermeulen et al., 2007), de zaak Ina Post (Van Beuningen et al., 2008) en de Drontense bosmoord (Korver et al., 2010).

Naast de rapporten van de Commissie-Posthumus en de Commissie Evalua-tie Afgesloten Strafzaken zijn er in het kader van het Project ‘Gerede Twijfel’ ook verschillende publicaties geweest van zaken waarover volgens onder-zoekers twijfels bestaan of de juiste persoon is gestraft voor de gepleegde feiten. Het gaat onder meer om studies naar de Schiedammer Parkmoord (Van Koppen, 2003), Appelschase Babymoord (Van Koppen & Van Koppen, 2008), de Warnveldse Pompmoord (Van Koppen et al., 2009), de Haagse Kindermoorden (De Gruijter et al., 2013) en de Moddermoord (Scherrenburg et al., 2013). Elk van deze studies beschrijft uitvoerig hoe bepaalde overtui-gingen tijdens het opsporingsonderzoek konden ontstaan en hebben geleid tot mogelijke lacunes of fouten in het onderzoek. Buiten deze studies in het kader van het Project ‘Gerede Twijfel’ is er ook een aantal geruchtmakende zaken geweest waarover uitgebreid is geschreven, zoals de Puttense Moord-zaak (Blaauw, 2012) en de Deventer MoordMoord-zaak (Haan, 2009; Derksen, 2011). Vervolgens is op basis van alle beschikbare studies en evaluatierapporten een selectie gemaakt. Bij de selectie vielen als eerste de zaken af waarover

welis-waar twijfels bestaan, maar die (nog) niet hebben geleid tot vrijspraak. Voor-beelden hiervan zijn de Deventer Moordzaak en de Appelschase Babymoord. Dergelijke zaken zijn buiten beschouwing gelaten omdat de tunnelvisie aan de kant van de politie en OM door auteurs van boeken over deze zaken welis-waar wordt vermoed, maar dit nooit heeft geleid tot een herziening van de uitspraak door de rechter. Dit onderzoek richt zich dan ook op die zaken (en de daarbij behorende rapporten en boeken) die opnieuw zijn getoetst door de rechter en hebben geleid tot de vrijspraak van eerder veroordeelde ver-dachten. Er zijn vier zaken die in aanmerking kunnen komen voor dit onder-zoek: de zaak Ina Post uit 1986, de Puttense Moordzaak uit 1994, de

Schiedammer Parkmoord uit 2000 en de zaak Lucia de Berk uit 2001. Na het terugbrengen van de selectie van zaken tot vier is vervolgens een nadere blik geworpen op de beschikbare evaluatierapporten en boeken over deze zaken. Om goed te kunnen beoordelen hoe in deze vier zaken tunnel-visie kon ontstaan, was het noodzakelijk om niet alleen zicht te krijgen op het verloop van het opsporingsonderzoek. Zeker zo belangrijk was het om een beeld te krijgen van de context waarin het onderzoek plaatsvond. Dat bete-kent dat inzicht moest worden verkregen in het functioneren van het

rechercheteam, de cohesie in het team, de opstelling van de teamleider en de officier van justitie, de omgang met informatie etc. Met name het Evaluatie-rapport van de Commissie-Posthumus over de Schiedammer Parkmoord en het rapport van de Commissie-Van Beuningen over de zaak Ina Post bleken goed bruikbaar voor de analyse. In beide rapporten wordt uitvoerig ingegaan op het functioneren van het team, de interne en externe druk op het team, de rol van de teamleiding en de officier van justitie, de wijze van omgang met informatie etc. Op basis van zowel het rapport van de Commissie-Posthumus als het rapport van de Commissie-Van Beuningen kon aan de hand van het analysekader in kaart worden gebracht welke factoren in deze zaken hebben bijgedragen aan het ontstaan van tunnelvisie.

De analyse van de zaak Lucia de Berk bleek daarentegen veel lastiger uit te voeren. In het rapport van de Commissie-Grimbergen over de zaak Lucia de Berk wordt vooral ingegaan op de rol van deskundigen in het onderzoek, de informatie waarover zij beschikten en de wijze waarop werd omgegaan met wetenschappelijke inzichten tijdens de opsporing en vervolging. Er is in het rapport nauwelijks aandacht voor bijvoorbeeld de interne en externe druk op het rechercheteam, de cohesie binnen het team en de rol van de teamleiding en de officier van justitie in het opsporingsonderzoek. Daarmee valt op basis van het rapport van de Commissie-Grimbergen niet te zeggen of dergelijke factoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van tunnelvisie in de zaak Lucia de Berk. Bovendien is de zaak Lucia de Berk dermate complex als gevolg van de verschillende statistische en toxicologische analyses die in de zaak een grote rol hebben gespeeld, dat is besloten deze zaak niet verder mee te nemen in dit onderzoek.

Ook bleek een analyse van de Puttense Moordzaak moeilijk uitvoerbaar. Anders dan de zaken Ina Post, de Schiedammer Parkmoord en Lucia de Berk is de Puttense Moordzaak nooit door de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken geëvalueerd. Voor de analyse van deze zaak is in eerste instantie het boek De Puttense Moordzaak – Dossier gesloten (Blaauw, 2012) bekeken. In dit boek wordt beschreven hoe de ‘Twee van Putten’ in beeld kwamen en uiteindelijk valse bekentenissen aflegden. Het boek geeft daarmee een beeld van het verloop van zaak, maar geeft weinig zicht op bijvoorbeeld het func-tioneren van het rechercheteam, de interne en externe druk op het team, de rol van de teamleiding en de officier van justitie. Daarmee is moeilijk te achterhalen welke groepsprocessen een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van tunnelvisie. Uiteindelijk is ervoor gekozen om de Puttense Moordzaak, net als de zaak Lucia de Berk, niet mee te nemen in dit onderzoek en de ana-lyse te beperken tot de Schiedammer Parkmoord en de zaak Ina Post. In hoofdstuk 4 wordt nadere verantwoording afgelegd over de analyse van deze twee afgesloten strafzaken.

In document Focus in de opsporing (pagina 47-50)