• No results found

Dit eerste spanningsveld gaat over de rol en het doel van bedrijven in relatie tot hun maatschappelijke context en de mogelijke risico’s die het oplevert wanneer bedrijven aan de slag gaan met het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Het gaat hierbij ook om de rol van bedrijven in onze samenleving ten opzichte van andere actoren zoals overheid en burgers. De kritiek die hierbij hoort is vaak ideologisch van aard en keert zich ‘tegen’ MVO. De vraag wordt gesteld of bedrijven zich überhaupt moeten mengen in sociale en ecologische problemen. Deze categorie bestaat uit twee typen spanningen.

MVO conflicteert met het primaire doel van bedrijven

De eerste kritiek die wordt opgeworpen is ook de meest klassieke in de kritische MVO-literatuur (Bondy et al., 2012). Het gaat hier over de vraag of het de primaire rol van bedrijven is om winst te maken, of dat het gaat om het dienen van de samenleving in de eerste plaats met geld slechts als middel (Blowfield & Murray, 2011). Nijhof et. al (2009) leggen uit dat deze kritiek zich richt op de fundamenten van het MVO-concept.

Deze zijn:

essentially based on the conflict between the economic free market model and the triple bottom-line approach, which finds its focal point in the managerial adoption of the stakeholder approach. From an economic perspective, strict borders are drawn between the different societal actors: government, civil society and business. All actors have their own competences and objectives, to which they should stick. (Nijhof et al., 2009, pp. 10-11)

Door maatschappelijk verantwoord te ondernemen zou men niet meer trouw blijven aan de fundamenten van het kapitalisme. Daarbij wordt betoogd dat MVO slecht is voor de financiële prestaties van bedrijven en dat het leidt tot normen en wetgeving die schadelijk zijn en geld kosten. Sommige critici beweren zelfs dat bedrijven simpelweg niet in staat zijn om maatschappelijk verantwoord te ondernemen en eerder vergeleken kunnen worden met “soulless machines, or even ‘psychopaths’ […], than like moral agents. They are simply automats for using assets to generate profit” (Visser, 2010, p. 330).

1

3. Hebben bedrijven voldoende kennis en vaardigheden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen?

4. Stimuleert het systeem waarin bedrijven opereren MVO?

1.3.1 Moeten bedrijven zich wel bezighouden met MVO?

Dit eerste spanningsveld gaat over de rol en het doel van bedrijven in relatie tot hun maatschappelijke context en de mogelijke risico’s die het oplevert wanneer bedrijven aan de slag gaan met het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Het gaat hierbij ook om de rol van bedrijven in onze samenleving ten opzichte van andere actoren zoals overheid en burgers. De kritiek die hierbij hoort is vaak ideologisch van aard en keert zich ‘tegen’ MVO. De vraag wordt gesteld of bedrijven zich überhaupt moeten mengen in sociale en ecologische problemen. Deze categorie bestaat uit twee typen spanningen.

MVO conflicteert met het primaire doel van bedrijven

De eerste kritiek die wordt opgeworpen is ook de meest klassieke in de kritische MVO-literatuur (Bondy et al., 2012). Het gaat hier over de vraag of het de primaire rol van bedrijven is om winst te maken, of dat het gaat om het dienen van de samenleving in de eerste plaats met geld slechts als middel (Blowfield & Murray, 2011). Nijhof et. al (2009) leggen uit dat deze kritiek zich richt op de fundamenten van het MVO-concept.

Deze zijn:

essentially based on the conflict between the economic free market model and the triple bottom-line approach, which finds its focal point in the managerial adoption of the stakeholder approach. From an economic perspective, strict borders are drawn between the different societal actors: government, civil society and business. All actors have their own competences and objectives, to which they should stick. (Nijhof et al., 2009, pp. 10-11)

Door maatschappelijk verantwoord te ondernemen zou men niet meer trouw blijven aan de fundamenten van het kapitalisme. Daarbij wordt betoogd dat MVO slecht is voor de financiële prestaties van bedrijven en dat het leidt tot normen en wetgeving die schadelijk zijn en geld kosten. Sommige critici beweren zelfs dat bedrijven simpelweg niet in staat zijn om maatschappelijk verantwoord te ondernemen en eerder vergeleken kunnen worden met “soulless machines, or even ‘psychopaths’ […], than like moral agents. They are simply automats for using assets to generate profit” (Visser, 2010, p. 330).

De overtuiging dat het de enige maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven is om winst te maken en daarmee maximale aandeelhouderswaarde te creëren, wordt ook wel de Shareholder Value Theory (Melé, 2008) genoemd. De bekendste representant van deze neoclassicistische economische theorie is Milton Friedman die beweert dat de enige maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven het vergroten van hun winst is, zolang dit maar op een legale manier en volgens de regels van het spel gebeurt. Friedman protesteerde tegen de notie van social responsibilities voor bedrijven op basis van de overtuiging dat alleen mensen morele verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun handelen, en bedrijven zijn geen mensen. Verder betoogde hij dat managers slechts zouden moeten handelen in het belang van de aandeelhouders. Al het handelen dat niet direct gericht is op het maken van winst ligt buiten hun primaire taak. Tenslotte zijn maatschappelijke problemen volgens Friedman de verantwoordelijkheid van de overheid. Managers zouden niet moeten beslissen wat in het belang is van de samenleving en zijn hier volgens Friedman ook niet toe in staat (Friedman, 1962). Sinds die tijd hebben verschillende andere ‘tegenstanders’ zich ook op de

uitgangspunten van Friedman gebaseerd, aanvoerend dat het simpelweg niet goed is als bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen omdat dit onderlinge concurrentie en economische vrijheid tegengaat en uiteindelijk de vrije marktgedachte ondermijnt. David Henderson betoogt bijvoorbeeld dat de acceptatie van MVO door het bedrijfsleven, burgers, NGO’s en overheden, een zorgwekkende ontwikkeling is, omdat de “doctrine rests on mistaken

presumptions about recent economic developments and their implications for the role and conduct of enterprises, while putting it into effect would make the world poorer and more over-regulated” (Henderson, 2009, p. 1).

Het probleem van democratische verantwoording

Een tweede zorg die naar voren komt gaat over het openstellen van het sociale domein voor de ‘dictates of the marketplace’ en het probleem van

toerekenbaarheid dat daarmee ontstaat. Ook hier wordt het dus niet als

onderdeel van de rol van bedrijven gezien om zich te mengen in maatschappelijke en ecologische vraagstukken, maar nu wordt dit niet vanuit bedrijfs- en

aandeelhoudersbelang onwenselijk geacht, maar vanuit democratisch oogpunt. Wanneer bedrijven duurzaamheidsmaatregelen nemen, zou er onvoldoende democratisch besluitvormingsproces aan ten grondslag liggen, met alle gevolgen van dien. Critici maken zich zorgen over het feit dat MVO domeinen zoals de welvaartsstaat, ontwikkelingslanden, nieuwe bio-technologieën en dergelijke, als ‘markt’ ontsluit die eerder niet toegankelijk waren voor het bedrijfsleven

(Cogman & Oppenheim, 2002). De zorg bestaat dat door middel van MVO de wereld verder ‘gecommodificeerd’ wordt en het sociale domein steeds meer

vanuit een marktoogpunt wordt benaderd. Hiermee wordt de opkomst van MVO ook wel als een ‘gevaarlijke’ ontwikkeling beschouwd. Bedrijven zouden met hun duurzaamheidactiviteiten het democratisch proces waarin burgers

normaalgesproken beslissen over belangrijke maatschappelijke vraagstukken, teveel kunnen verstoren. Bedrijven die niet formeel verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor deze acties (Fleming & Jones, 2013; Levitt, 1958). Dit terwijl in een democratie mensen in principe zelf beslissingen kunnen nemen over de condities waarin zij willen leven en welk gewenst beleid daarmee gepaard hoort te gaan. “However, since many such decisions are no longer taken by governments (and hence, indirectly by individual citizens) but by corporations (who are not subject to democratic election), the problem of democratic accountability becomes crucial” (Crane & Matten, 2004, p. 70). Of, zoals Robert Reich betoogt: “Most of this is in earnest. Much is sincere. Some of it has had a positive impact. But almost all has occurred outside of the democratic process” (Reich, 2008, p. 168).

In lijn hiermee maar nog een stap verder gaat de kritiek die bedrijven ervan verdenkt MVO moedwillig te ‘gebruiken’ om macht uit te oefenen. Howard Bowen benoemde dit al als de meest serieuze uitdaging voor MVO, de

zorgwekkende mogelijkheid dat “businessmen try to use this doctrine as a device for retaining power and as a justification for that power” (Bowen, 1953, p. 118). Bedrijven worden beschuldigd van “increasingly appropriating social life and using arguments about self-actualization, social responsibility, and ethical behaviour to legitimate their activities” (Hanlon & Fleming, 2009, p. 1). David Levy (1997) noemt dit ook wel ‘political sustainability’, waarmee bedoeld wordt dat een belangrijke rationale achter MVO de sociale gelegitimeerdheid is die dit voor het handelen van bedrijven oplevert. In dat opzicht beschouwen sommige critici MVO als een gezamenlijk project om de enorme macht van met name multinationals op peil te houden (Banerjee, 2003, 2008, 2014; Henderson, 2001; Prasad & Holzinger, 2013). Sommige critici suggereren dan ook dat we corporate

citizenship, duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten zien als “ideological movements that are intended to legitimize and consolidate the power of large corporations” (Banerjee, 2008, p. 51).

Bedrijven zouden zich moeten bezighouden met MVO

Deze voorgaande twee punten van kritiek en zorg ten aanzien van MVO vanuit een ideologisch perspectief, zouden tot de conclusie kunnen leiden dat het gevaarlijk is om bedrijven te belasten met sociale en ecologische

verantwoordelijkheden. Het zou simpelweg niet horen bij de rol van bedrijven om aan MVO te doen.

1

vanuit een marktoogpunt wordt benaderd. Hiermee wordt de opkomst van MVO ook wel als een ‘gevaarlijke’ ontwikkeling beschouwd. Bedrijven zouden met hun duurzaamheidactiviteiten het democratisch proces waarin burgers

normaalgesproken beslissen over belangrijke maatschappelijke vraagstukken, teveel kunnen verstoren. Bedrijven die niet formeel verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor deze acties (Fleming & Jones, 2013; Levitt, 1958). Dit terwijl in een democratie mensen in principe zelf beslissingen kunnen nemen over de condities waarin zij willen leven en welk gewenst beleid daarmee gepaard hoort te gaan. “However, since many such decisions are no longer taken by governments (and hence, indirectly by individual citizens) but by corporations (who are not subject to democratic election), the problem of democratic accountability becomes crucial” (Crane & Matten, 2004, p. 70). Of, zoals Robert Reich betoogt: “Most of this is in earnest. Much is sincere. Some of it has had a positive impact. But almost all has occurred outside of the democratic process” (Reich, 2008, p. 168).

In lijn hiermee maar nog een stap verder gaat de kritiek die bedrijven ervan verdenkt MVO moedwillig te ‘gebruiken’ om macht uit te oefenen. Howard Bowen benoemde dit al als de meest serieuze uitdaging voor MVO, de

zorgwekkende mogelijkheid dat “businessmen try to use this doctrine as a device for retaining power and as a justification for that power” (Bowen, 1953, p. 118). Bedrijven worden beschuldigd van “increasingly appropriating social life and using arguments about self-actualization, social responsibility, and ethical behaviour to legitimate their activities” (Hanlon & Fleming, 2009, p. 1). David Levy (1997) noemt dit ook wel ‘political sustainability’, waarmee bedoeld wordt dat een belangrijke rationale achter MVO de sociale gelegitimeerdheid is die dit voor het handelen van bedrijven oplevert. In dat opzicht beschouwen sommige critici MVO als een gezamenlijk project om de enorme macht van met name multinationals op peil te houden (Banerjee, 2003, 2008, 2014; Henderson, 2001; Prasad & Holzinger, 2013). Sommige critici suggereren dan ook dat we corporate

citizenship, duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen moeten zien als “ideological movements that are intended to legitimize and consolidate the power of large corporations” (Banerjee, 2008, p. 51).

Bedrijven zouden zich moeten bezighouden met MVO

Deze voorgaande twee punten van kritiek en zorg ten aanzien van MVO vanuit een ideologisch perspectief, zouden tot de conclusie kunnen leiden dat het gevaarlijk is om bedrijven te belasten met sociale en ecologische

verantwoordelijkheden. Het zou simpelweg niet horen bij de rol van bedrijven om aan MVO te doen.

Allereerst omdat het indruist tegen het primaire doel van bedrijven: winstmaximalisatie. Dit is echter niet de visie van een gestaag groeiende, hogeropgeleide en “globally informed” groep mensen (Jonker & Witte, 2006, p. 14). Verschillende experts zijn van mening dat bedrijven wel degelijk

concurrerend kunnen blijven terwijl ze rekening houden met de hogere kosten van een maatschappelijk verantwoorde manier van ondernemen. “Indeed, they may well choose to invest resources in social responsibility, if only to protect their legitimacy. Using economic analysis, Bowen showed that investing in social responsibility could be economically rational, especially during periods of growth, when such action is likely to be rewarded” (Acquier et al., 2011, p. 620).

Aangevoerd wordt dat het zeker op de wat langere termijn juist in het belang van de organisatie zelf is om te werken aan duurzame ontwikkeling. Immers, als bedrijf ben je afhankelijk van “a timeless set of core values and an enduring purpose beyond just making money” (Collins & Porras, 1994, p. 11). Waar in bovenstaande kritieken de tegenstelling tussen financiële en maatschappelijke belangen benadrukt wordt, hoeft volgens anderen de wisselwerking tussen economische en financiële en sociale en ecologische doelstellingen dan ook helemaal niet slecht voor bedrijven uit te pakken. Zoals Chris Laszlo & Nadia Zhexembayeva betogen: “Using a whole systems perspective, many of the

apparent contradictions resolve into healthy tensions: business profits and ethical behaviour become entangled; incremental change is compatible with long-term transformation; and economic, ecological and social benefits become mutually reinforcing” (2011, p. 207).

Wat in de tweede plaats binnen dit spanningsveld naar voren kwam is dat critici wijzen op het gevaar dat bedrijven zich met hun duurzaamheidsactiviteiten begeven op het terrein waar primair de overheid via het democratisch proces voor verantwoordelijk is. Steeds meer zouden ze zich daarmee gedragen als politieke actoren, maar kunnen daar volgens critici onvoldoende formeel voor ter verantwoording worden geroepen. Echter, in het MVO-discours zie je daarom dat de eis van transparantie steeds sterker gaat gelden vanuit de gedachte dat wanneer bedrijven inzicht geven in hun activiteiten, besluiten en dilemma’s stakeholders hen hier beter op kunnen aanspreken en er tegelijkertijd meer kennis en inzicht ontstaan ten aanzien van mogelijke schadelijke effecten ervan voor de maatschappij. “Increasingly, corporate accountability and transparency are being presented as necessities, not only from a normative point of view, but also with regard to the practical aspects of effectively doing business and maintaining public legitimacy” (Hennigfeld et al., 2006, p. 39). Enkele jaren geleden is dit zelfs in een EU-richtlijn (Directive 2014/95/EU) gevat. De richtlijn verplicht grote bedrijven transparant te zijn over niet-financiële prestaties. Het

gaat daarbij om de strategie, prestaties en risico’s op het gebied van milieu, arbeidsomstandigheden, mensenrechten, corruptie en diversiteit aan de top. Daarnaast wordt er in de literatuur ook op gewezen dat de algehele

samenwerkingsstructuur tussen markt, staat en civil society een ingang biedt om iets aan dit probleem te doen. Traditioneel hield die de beperkende werking van MVO in stand door zich te baseren op fundamentele ideologische aannames over de aard en rol van bedrijven in de maatschappij: “The limits of corporate

rationality determine the limits of corporate social responsibility (CSR) because if a corporation ‘can do good only to help itself do well, there is a profound limit on just how much good it can do’” (Banerjee, 2014 met verwijzing naar Bakan 2004). Het gaat er dan ook om structureel andere systemen vorm te geven waarin het democratisch principe beter is verankerd: “Political democracy and democratic systems of governance are key enabling conditions of a global governance system for CSR” (Banerjee, 2014, p. 4).