• No results found

Al vanaf de start van de beweging rond normatieve professionalisering, staan de professional en de normatieve inhoud van zijn kennis en handelen centraal. Vaak wordt dit direct in verbinding en relatie gezien met collega’s, cliënten en anderen. Toch is het in het kader van de dubbele gedaante van goed gezelschap allereerst van belang om stil te staan bij de aanknopingspunten die NP biedt ten aanzien van het individu en de eigen ambachtelijke omgang met werk.

De intrapsychische en zelfs lichamelijke dimensies van het handelen en verrichten van werk, hebben binnen het normatieve professionaliseringsdiscours, hoewel in beperkte mate, aandacht gekregen. Allereerst van Harry Kunneman wanneer hij complexiteit opvat als iets dat niet van buiten af bestudeerd kan worden, maar als ervaring die verbonden is met het zijn van een levend wezen. Deze bestaanswijze noemt hij ‘verwikkeling’ (Kunneman, 2017a, pp. 353-354):

Wij ervaren, voelen en benoemen zelf, maar dat zelf geeft ook te ervaren en te benoemen. Gevoelens komen op en verdwijnen, herinneringen schieten ons te binnen, angsten vervullen ons, verlangens nemen ons in de greep. Ons zelf wikkelt en wij wikkelen terug, om zo te zeggen. Dat verhouden van ons tot alles wat we lichamelijk en emotioneel voelen en wat zich aan ons toont, kan ongepland, verrassend en plotseling gebeuren. Volgens Kunneman gaan ‘verwikkeling en emergentie dan ook hand in hand’. Daarbij moeten wij als mens dealen met een innerlijke complexiteit. Wij zijn, verwijzend naar het werk van Frans de Waal, zowel de altruïstische bonobo als de egoïstische chimpansee. Deze ‘agressieve vermogens en zelfzuchtige behoeften’ zouden we niet moeten afwijzen, veroordelen en verdringen, maar erkennen en vreedzaam begrenzen. Zowel in onszelf als in anderen (Kunneman, 2013a).

De ethische en morele inzet van het werk en het 'goede' doen in een complexe context vragen van het individu ook om de ontwikkeling van het eigen

vakmanschap. Iets wat, zoals eerder naar voren kwam, centraal staat in het werk van Richard Sennett over ambachtelijkheid. Hij wijst erop dat sociale of

economische omstandigheden, protocollen, standaardisering en marktwerking de individuele professional kunnen belemmeren in het uitvoeren van goed werk op een plezierige en betrokken manier. Hij roept dan ook op tot de ontwikkeling van ‘craftsmanship’: “an enduring, basic human impulse, the desire to do a job well for its own sake” (Sennett, 2009, p. 9). De waardevolle aanvulling die hij hiermee geeft op het NP-discours is met name dat hij de dialogische relatie met de materialiteit van het werk in het hart van vakmanschap plaatst:

Learning to develop a dialogical relation with the material resistance at stake in one’s craft […] and developing a growing dedication to deliver

good work within this craft, is a potentially very powerful countervailing force against the economic and bureaucratic attractors pulling

professionals and clients towards the high grounds of certainty,

predictability and instrumental ‘efficiency’. (Kunneman, 2017a, pp. 306- 307)

In tegenstelling tot erover praten en denken, betoogt Sennett dat juist in de betrokkenheid op de inhoud van het werk zich de rijkheid, complexiteit en normativiteit ervan toont:

The human animal who is Animal laborans is capable of thinking. The discussions the producer holds may be mentally with materials rather than with other people; people working together certainly talk about what they are doing...thinking and feeling are contained within the process of making. (Sennett, 2009, p. 7)

Uiteindelijk heeft dit een belangrijke politieke betekenis. Door de dingen die ze in hun werk doen en maken, leren mensen iets over zichzelf en zijn ze in staat om tot een humaner materieel bestaan komen. Sennett benoemt in dat kader dan ook expliciet vakmanschap op duurzaamheids- en milieugebied. Voortbouwend op het werk van Sennett maakt Kunneman gebruik van het Nederlandstalige begrip 'gezel'. Om werk te doen dat in ambachtelijke zin deugt is het van belang om je eigen gezel-schap te ontwikkelen:

Dat houdt onder meer in dat je een dialogische, nieuwsgierig-

onderzoekende en ‘proevende’ verhouding ontwikkelt tot het ‘materiaal’ waarmee je werkt; dat je door de complexiteit daarvan gefascineerd wordt en vanuit die fascinatie permanent wilt blijven leren; en tenslotte dat je bescheidener wordt naarmate je meer weet, kunt en snapt. (Kunneman, 2017b, p. 11)

Het ontwikkelen van dit soort vormen van 'professional excellence' staat ook centraal in het werk van Donald Schön. Naast het oplossen van problemen in de praktijk met behulp van technisch-rationele kennis en op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde methoden, wijst Schön op een ander soort problemen waar professionals mee geconfronteerd worden. In de inleiding werd al naar voren gebracht dat het in die gevallen volgens Schön vaak gaat om 'problems of the greatest human concern'. En bij dergelijke vraagstukken waar de juiste aanpak of oplossing niet direct voorhanden is, komt het aan op de moed van de

professional om de hoge grond te verlaten en af te gaan op zijn intuïtie, creativiteit, impliciete kennis, improvisatievermogens en praktijkervaring. Het 'knowing in action' staat bij Schön centraal. Juist in het doen en het handelen toont zich de 'know-how', de 'tacit knowledge' van de betrokkene (Schön, 1983).

4

good work within this craft, is a potentially very powerful countervailing force against the economic and bureaucratic attractors pulling

professionals and clients towards the high grounds of certainty,

predictability and instrumental ‘efficiency’. (Kunneman, 2017a, pp. 306- 307)

In tegenstelling tot erover praten en denken, betoogt Sennett dat juist in de betrokkenheid op de inhoud van het werk zich de rijkheid, complexiteit en normativiteit ervan toont:

The human animal who is Animal laborans is capable of thinking. The discussions the producer holds may be mentally with materials rather than with other people; people working together certainly talk about what they are doing...thinking and feeling are contained within the process of making. (Sennett, 2009, p. 7)

Uiteindelijk heeft dit een belangrijke politieke betekenis. Door de dingen die ze in hun werk doen en maken, leren mensen iets over zichzelf en zijn ze in staat om tot een humaner materieel bestaan komen. Sennett benoemt in dat kader dan ook expliciet vakmanschap op duurzaamheids- en milieugebied. Voortbouwend op het werk van Sennett maakt Kunneman gebruik van het Nederlandstalige begrip 'gezel'. Om werk te doen dat in ambachtelijke zin deugt is het van belang om je eigen gezel-schap te ontwikkelen:

Dat houdt onder meer in dat je een dialogische, nieuwsgierig-

onderzoekende en ‘proevende’ verhouding ontwikkelt tot het ‘materiaal’ waarmee je werkt; dat je door de complexiteit daarvan gefascineerd wordt en vanuit die fascinatie permanent wilt blijven leren; en tenslotte dat je bescheidener wordt naarmate je meer weet, kunt en snapt. (Kunneman, 2017b, p. 11)

Het ontwikkelen van dit soort vormen van 'professional excellence' staat ook centraal in het werk van Donald Schön. Naast het oplossen van problemen in de praktijk met behulp van technisch-rationele kennis en op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde methoden, wijst Schön op een ander soort problemen waar professionals mee geconfronteerd worden. In de inleiding werd al naar voren gebracht dat het in die gevallen volgens Schön vaak gaat om 'problems of the greatest human concern'. En bij dergelijke vraagstukken waar de juiste aanpak of oplossing niet direct voorhanden is, komt het aan op de moed van de

professional om de hoge grond te verlaten en af te gaan op zijn intuïtie, creativiteit, impliciete kennis, improvisatievermogens en praktijkervaring. Het 'knowing in action' staat bij Schön centraal. Juist in het doen en het handelen toont zich de 'know-how', de 'tacit knowledge' van de betrokkene (Schön, 1983).

Aan de hand van het begrip 'reflection-in-action', wijst Schön, net als Sennett, op het voeren van een dialoog met de situatie in de praktijk, met de materie van het werk4:

When someone reflects-in-action, he becomes a researcher in the practice context. He is not dependent on the categories of established theory and technique, but constructs a new theory of the unique case … Because his experimenting is a kind of action, implementation is built into his inquiry. Thus reflection-in-action can proceed, even in situations of uncertainty or uniqueness, because it is not bound by the dichotomies of technical rationality. (Schön, 1983, pp. 68-69)

Het verschil tussen knowing-in-action en reflection-in-action omschrijft hij als volgt:

This capacity to do the right thing.… exhibiting the more that we know in what we do by the way in which we do it, is what we mean by knowing-in- action. And this capacity to respond to surprise through improvisation on the spot is what we mean by reflection-in-action. (Schön, 1983, p. 11) Bij het ontwikkelen van het eigen gezel-schap gaat het er dus om dat je naast het aangaan van overzichtelijke vragen op basis van de inzet van bestaande kennis en methoden, taaie vraagstukken en complexe en onvoorspelbare contexten durft aan te gaan op basis van je eigen vermogens en tacit knowledge. Het gaat erom dat de professional zich bewust is van de verschillen tussen deze problemen en kan ervaren dat je de keuze hebt om ze op verschillende manieren aan te gaan. Het gaat om de kunde, maar ook de moed om dit te doen.