• No results found

Gevalstudie en participerende observatie .1 Casusselectie

Het onderzoek heeft verder vorm gekregen via een meervoudige gevalstudie (multiple casetudy), waarin zes commissies nader zijn bekeken (uitgewerkt in de hoofdstukken 6 tot en met 11). De gevalstudie vormt een verbijzondering van de algemene samenhangen die uit de surveyvragenlijst naar voren zijn gekomen. De casus in de gevalstudie zijn representatief binnen twee (sub)domeinen, die beide onderdeel vormen van het grotere domein ‘commissies’ (vergelijk Van Thiel, 2007). Deze (sub)domeinen kunnen als volgt worden gedefinieerd. Het eerste domein wordt gevormd door commissies die ook in klassieke zin als zodanig te herkennen zijn. In het tweede domein gaat het om alternatieve varianten van commissies die niet als zodanig worden benoemd, die ook regelmatig een duidelijk afwijkende omvang of vorm hebben, maar wel degelijk als commissies kunnen worden geduid. Het belangrijkste verschil tussen de meer klassieke commissies en de meer alternatieve vormen van commissies, in ieder geval op het eerste gezicht, wordt gevormd door de naam. Om beide domeinen van elkaar te kunnen onderscheiden, zullen ze hierna als respectievelijk ‘klassieke’ en ‘alternatieve’ commissies worden aangeduid.

90

Afbeelding 6: geselecteerde casus

Klassieke varianten van commissies Alternatieve varianten van commissies Commissie Besluitvorming Stemmachines

(2006)

Burgerforum Kiesstelsel (2006)

Commissie Toekomst Provinciaal Grotestedenbeleid (2006)

Innovatieplatform (2002)

Commissie Trapongeval (2006) Nationale Conventie (2005)

Aangezien ‘homogene’ bevindingen in dit onderzoek tot stand komen door middel van het surveyonderzoek zijn de casus geselecteerd op basis van heterogeniteit (vergelijk Van Thiel, 2007: 102). Waar het surveyonderzoek alleen commissies op rijksniveau behandelt, verbijzonderen de geselecteerde casus in het subdomein ‘klassieke commissies’ hier ook naar de beide decentrale overheidsniveaus. Er is dan ook een casus geselecteerd op respectievelijk het rijksniveau (stemmachines), het provinciale niveau (grotestedenbeleid) en het gemeentelijke niveau (trapongeval). Ook in het subdomein van de ‘alternatieve commissies’ zijn de casus op basis van heterogeniteit geselecteerd. Daarbij zijn respectievelijk een ‘forum’, een ‘platform’ en een ‘conventie’ geselecteerd. Wat precies het inhoudelijke verschil is tussen deze drie benamingen, is op voorhand onduidelijk. Eerder is beredeneerd dat ongeacht hun naamgeving zoals forum, platform, conventie en stuurgroep ook deze ad hoc groepen als ‘commissies’ kunnen worden gezien. De keuze van drie ‘alternatieve varianten van commissies’ met verschillende namen biedt de mogelijkheid te bezien of in welke mate hier nu daadwerkelijk sprake is van overeenkomsten dan wel verschillen met de meer ‘klassieke commissies’. De keuze van de zes casus, meer specifiek de keuzes van juist deze commissies, is daarnaast bepaald door de uitkomsten van het surveyonderzoek. In hoofdstuk vijf worden de resultaten van het survey uiteengezet. Dit resulteert in het benoemen van vier commissietypen. Om verdieping te bereiken in het casusonderzoek zijn de zes commissies ook zo gekozen dat in ieder geval vooraf te verwachten is dat al deze commissietypen ook daadwerkelijk vertegenwoordigd zijn. Daarbij is uitgegaan van de formele taakomschrijvingen (c.q. opdrachten) zoals die voor deze commissies door hun principalen zijn opgesteld. In onderstaand schema zijn de zes casus en hun te verwachten commissietype weergegeven. Welke commissietypen in de praktijk

91 ook daadwerkelijk van toepassing blijken te zijn geweest, wordt na afloop van het casusonderzoek duidelijk.

Afbeelding 7: geselecteerde casus en veronderstelde commissietypen

Casus Verondersteld commissietype

Commissie Besluitvorming Stemmachines (2006) Evaluatiecommissie

Commissie Toekomst Provinciaal Grotestedenbeleid (2006) Evaluatiecommissie

Commissie Trapongeval (2006) Onderzoekscommissie

Burgerforum Kiesstelsel (2006) Onderzoekscommissie

Innovatieplatform (2002) Taskforce

Nationale Conventie (2005) Politieke commissie

4.5.2 Participerende observatie

De gebeurtenissen rondom de commissie-Blok en de commissie-Elverding laten zien dat het wenselijk is commissies van binnenuit te observeren ten einde enig inzicht te krijgen in hun functioneren. Daarom zijn twee klassieke varianten van commissies (Commissie Besluitvorming Stemmachines en Commissie Toekomst Provinciaal Grotestedenbeleid) nader van binnenuit bekeken (zie Hammersly & Atkinson, 1995, Glaser & Strauss, 1967 en Fetterman, 1989). Beide commissies heb ik vanuit de rol van secretaris (participerend observator) nader bestudeerd (vergelijk Gold, 1958; Junker, 1960). Betrokkenen zijn steeds volledig op de hoogte geweest van de observerende bedoelingen.

Niet alle auteurs zijn voorstander van participatieve observatie als methode voor dataverzameling (bijvoorbeeld Van der Zee, 1981: 290). Bij de uitvoering van participatief of observerend onderzoek bestaan immers vele vrijheidsgraden die ruimte laten voor interpretatie (zie bijvoorbeeld Wester, 1987: 81). In dit onderzoek is steeds aandacht geweest voor het voorkomen van vergissingen in de toepassing van de methodiek voor observerende participatie. Ten eerste is observatie steeds gepaard gegaan met het eveneens bestuderen van schriftelijke bronnen die controleerbaar zijn (waarnaar in voetnoten wordt verwezen). Ten tweede zijn over het werk van deze commissies en over de tekst van de casusbeschrijvingen

92

gesprekken gevoerd met verschillende betrokkenen. Immers, percepties van de werkelijkheid kunnen verschillen (Kuhn, 1970). Overigens is hier de kanttekening op zijn plaats dat, in het geval van de Commissie Besluitvorming Stemmachines en de Commissie Provinciaal Grotestedenbeleid, enige beïnvloeding van het onderzoeksobject niet volledig valt uit te sluiten. Dat een onderzoeker zich hier in een lastige positie bevindt, zeker wanneer hij binnen een commissie participeert, geeft ook Van Twist (1995: 101) al aan. Hier zij vermeld dat de wijze waarop de werkzaamheden van de beide commissies invulling hebben gekregen, in ieder geval vooraf door anderen is bepaald. Zo wordt de invloed van de onderzoeker in beide commissies beperkt tot de medeuitvoering van een vooraf door anderen uitgedacht proces. Het onderzoeken van dit proces betekent daarmee vooral het onderzoeken van de keuzes en vooraf bedachte handelingslogica van hen die met meer ervaring deze processen vorm geven. Bovendien zijn het de leden en de voorzitter van de commissie die bepalen wat uiteindelijk de boodschap in het rapport moet zijn. En hoewel met het hanteren van de pen ook macht verbonden is, blijft de secretaris doorgaans toch vooral degene die de bevindingen, conclusies en adviezen van de commissie noteert.

4.5.3 Gevalstudie

De casusbeschrijvingen van de alternatieve commissies zijn samengesteld op basis van casusonderzoek (onder andere Ragin, 1992 en Wievorkia, 1992). Daarbij is telkens eerst een uitgebreide documentenstudie uitgevoerd om op basis van schriftelijk vastgestelde feiten een basis voor de casusbeschrijvingen te maken. Daarna zijn gesprekken gevoerd met enkele betrokkenen om de ontbrekende informatie aan te vullen. Daarbij heeft steeds enige bewijslast of toch tenminste de overeenstemmende mening van meerdere gesprekspartners centraal gestaan om tot wijziging van de voorgenomen tekst te komen. De casusbeschrijvingen geven een feitelijke beschrijving het werk van de commissie.

In ieder geval in theorie bestaat er een belangrijk onderscheid tussen de casusbeschrijvingen die op basis van participatie tot stand zijn gekomen en die welke door middel van ‘bestudering van de casus’ zijn ontstaan (Yin, 2003: 13-15). Participerende onderzoekers trachten immers hun onderzoeksobjecten te beschou-wen in hun natuurlijke omgeving, waarbij zij zich niet vooraf op enig theoretisch model vastleggen (Van Maanen, Dabbs & Faulkner, 1982 en Stake, 1983). Gevalsstudies kunnen daarentegen op allerlei zowel kwalitatieve als kwantitatieve bronnen gebaseerd zijn en kunnen, maar hoeven geen eigen waarnemingen uit de praktijk te bevatten. Van dit verschil is in de praktijk van dit onderzoek naar commissies nauwelijks sprake. Bij de participatieve bestudering van de commissie

93 zijn reeds de eerder beschreven analysekaders en het taalgebruik als uitgangspunt genomen. Hierdoor is het achteraf gezien zaak vast te stellen dat de casusbeschrijvingen, die ook op basis van observatie tot stand zijn gekomen, meer inzicht in de details achter de schermen geven dan de overige casusbeschrijvingen. Overigens, bij die gevalstudies waarbij geen partcipatieve observatie heeft plaats-gevonden, is steeds met verschillende informanten gesproken om zo toch vooral ook informatie vanuit de binnenkant van de commissie te betrekken.

In het kader van deze studie zijn meer dan zestig gesprekken gevoerd. Met de meeste voorzitters van de commissies die als verdiepende casus in het onderzoek zijn opgenomen, is een gesprek gevoerd. Zo hebben de heer Hermans (stem-machines), de heer Schutte (trapongeval) en de heer Hoekstra (Conventie) tijd vrij gemaakt voor een gesprek. De Commissie Toekomst Provinciaal Grotestedenbeleid heeft formeel geen voorzitter gehad. Met alle leden is over het werk van deze commissie gesproken. In deze gesprekken zijn vooral de interpretatieverschillen over de effecten van deze, als casus opgenomen, commissies besproken. Verder is met informanten, die de vragenlijst hebben ingevuld, nog nader doorgesproken over de rol van commissies in het openbaar bestuur en over de specifieke rol en effecten in het openbaar bestuur van de commissies die zij van binnenuit kennen. Tot slot zijn verschillende gesprekken gevoerd met (oud)voorzitters, leden en secretarissen, over hun ervaringen met ‘besturen in commissie’. Zo waren onder andere de heer Docters van Leeuwen, mevrouw Lodders-Elfferich, de heer d’Hondt, de heer Donner, de heer Derksen, de heer Bekker en de heer Meijer bereid hun verhaal te vertellen over de commissies die zij van binnenuit kennen. Daarbij is telkens de structuur van het analysekader van dit onderzoek uitgangspunt geweest. Naar alle gevoerde gesprekken wordt alleen geanonimiseerd verwezen.

Aangezien de casus op twee (deels) verschillende wijzen zijn onderzocht, is het belangrijk hier kort aandacht te besteden aan de vraag hoe in de analyse wordt omgegaan met deze verschillen. Immers, twee casus zijn ook door middel van participatieve observatie onderzocht. Alle casus zijn met behulp van documenten-studie en gesprekken nader bekeken. De casus die door middel van participatieve observatie zijn bestudeerd, hebben derhalve extra inzichten opgeleverd. In de analyse zal daaraan apart aandacht worden besteed.