• No results found

Een nadere interpretatie van de assen in het diagram

Deel II Empirische analyse

5.2 Een keur van commissies

5.3.7 Een nadere interpretatie van de assen in het diagram

Zoals eerder is aangegeven, is het zaak de assen van het ordinatiediagram te interpreteren. Immers, achter de posities van elementen ten opzichte van elkaar gaat mogelijk een bepaalde logica schuil. Aangezien het nulpunt zich midden in het centrum van het diagram bevindt, ontstaat een schema met vier kwadranten. Hieronder is eerst het schema met de invulling ervan in typen commissies weergegeven. In dit diagram is ook reeds, vooruitlopend op de analyse van de verschillende typen commissies die in deze studie worden onderscheiden, aangegeven hoe deze commissietypen in het diagram worden gepositioneerd. De indeling in kwadranten, uitgaande van het in het centrum gelegen nulpunt, laat bovendien zien dat het logisch is dat de verschillende commissietypen, ook in het voorgaande ordinatiediagram richting de hoeken van het diagram (dus uitwaaierend vanaf het nulpunt) zijn weergegeven.

Afbeelding 10: interpretatie van assen

Politieke commissie Taskforce Evaluatie-commissie advies Onderzoeks-commissie Om gaan m et bes taande prak tijk en Bew erk s te lligen nieuw e prak tijk en Maatschappij Overheid 0 0 Ri ch tin g Aangrijpingspunt

Op de horizontale as is het aangrijpingspunt voor het werk en de aanbevelingen van de commissie uitgezet. Daarbij gaat het in essentie om de vraag: is het werk van de commissie vooral gericht op en van belang voor de overheid zelf of voor de

110

maatschappij als geheel? Op de verticale as is vervolgens de richting uitgezet die het werk van de commissie heeft. Daarbij is de vraag: wordt er vooral gepoogd nieuwe praktijken te bewerkstelligen of is het juist de bedoeling een betere omgang met bestaande praktijken te realiseren? Aan de hand van die twee vragen bezien is ook de positie van de verschillende commissietypen verklaarbaar. Taskforces die vooral gericht zijn op geven van impulsen in de maatschappelijke en beleidspraktijk en die zich richten op kwesties die nog moeten komen, vallen dan in het kwadrant ‘maatschappij’ en ‘bewerkstelligen nieuwe praktijken’. Voor evaluatiecommissies ligt dat net even anders. Zeker wanneer werkbezoeken en visitiaties tot de werkzaamheden van deze commissies behoren (zoals de commissie-Brinkman over het grotestedenbeleid), ligt het voor de hand deze commissies, die vooral terug-kijken, te plaatsen in het kwadrant ‘maatschappij’ en ‘omgaan met bestaande prak-tijken’. Immers, deze commissies richten zich (weliswaar in onderzoek, maar toch) op de wijze waarop binnen bestaande kaders verbeteringen mogelijk zijn. Onder-zoekscommissies, die een focus hebben op het voorkomen van herhaling van lastige kwesties en crises, hebben (ook als het om de duiding door middel van de assen gaat) vooral het karakter dat ze een nieuwe praktijk pogen te bewerkstelligen en zich doorgaans vooral richten op de veranderingen die er aan overheidszijde gepleegd dienen te worden. De ‘overheid’ is het aangrijpingspunt. De commissies die de vuurwerkramp en de cafébrand onderzochten, laten dit goed zien. Vooral het gedogen door de overheid van overtredingen van regelgeving waaronder de horecawetgeving zou in de toekomst moeten veranderen, zo was destijds de conclusie. Politieke commissies richten zich vooral op de vraag wat er in overheidskringen verkeerd is gegaan en wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Het gaat om heikele kwesties, met politieke lading, waarvoor niet zondermeer een oplossing bestaat. Het zijn deze commissies die binnen bestaande kaders zoeken naar handelingsperspectieven en die zich richten op de vraag wat er in overheids- en politieke kringen allemaal anders had moeten lopen. Zij hebben de ‘overheid’ als aangrijpingspunt.

Uiteindelijk is het geen verrassing dat de functie van advisering zich centraal in het diagram bevindt. Hier komen het belang van maatschappij en overheid en de bestaande en nieuwe praktijken bijeen. In de praktijk, zullen zich steeds mengvormen van commissietypen voordoen. Mengvormen zullen zich waarschijn-lijk alleen horizontaal en verticaal tussen commissietypen voordoen en niet diagonaal. Diagonaal worden de commissietypen gescheiden door advisering. Aangezien daar nog bij komt dat alle elementen in het ordinatiediagram diagonaal wel erg ver uit elkaar liggen, ligt het niet voor de hand dat zich diagonaal mengvormen voordoen. Horizontaal en verticaal is in het ordinatiediagram wel een

111 vermeningen van elementen te zien. Daar zullen zich dan ook mengvormen van commissies voordoen.

Het lezen van voorgaande beschouwingen roept wellicht de vraag op of zo een uitgebreide empirische studie eigenlijk wel nodig was om tot zo een, uiteindelijk toch wel voor de hand liggende, indeling van commissietypen te komen. Dat is zeker nodig. Er bestaan opvattingen en typeringen genoeg (Brown, 1972: 335 en Flitner, 1986: 28 zijn hier sprekende voorbeelden), de in dit proefschrift gebruikte taal en benamingen zijn dan ook zeker niet nieuw. De invulling van al die begrippen en typen die in praktijk en in publicaties worden gebruikt, is evenwel niet empirisch herleid, wetenschappelijk bepaald en scherp gedefinieerd. Bovendien is naam-geving de ene keer normatief en de volgende keer vooral beschrijvend. Ook modellen die commissietypen ten opzichte van elkaar indelen bestaan al (zie bijvoorbeeld Wiersinga, 2009). Al deze benamingen en modellen zijn uiteindelijk vooral op inductieve wijze tot stand gekomen. Daarin onderscheiden de commissietypen en indeling in dit proefschrift zich. Ze zijn via exploratief onderzoek deductief vanuit de empirie naar voren gekomen. Of, zoals Dewey (1927: 163) het stelt: ‘what is more important, however, is that so much of knowledge is not knowledge in the ordinary sense of the word, but is “science”. The quotation marks are not used disrespectfully, but to suggest the technical character of scientific material. The layman takes certain conclusions which get into circulation to be science. But the scientific inquirer knows that they constitute science only in connection with the methods by which they are reached.’

5.4 Effecten van commissies

Commissies houden op te bestaan zodra hun werk is afgerond. Na afronding van hun werkzaamheden komen commissies dan ook niet meer als ‘commissie’ of als ‘voormalige commissie’ in actie. In de praktijk doen zich natuurlijk uitzonderingen voor. Een van die uitzonderingen is de Visitatiecommissie Emancipatie (commis-sie-Lodders Elfferich). Deze commissie functioneerde van 2004 tot diep in 2007 en onderzocht het emancipatiebeleid op alle departementen. Door de val van het kabinet in 2007 raakte het rapport van de commissie als het ware in een vacuüm. Demissionaire bewindspersonen konden er niets meer mee doen. Tijdens de formatie heeft de voormalige commissie vervolgens potentiële bewindspersonen benaderd met het verzoek aan emancipatie aandacht te besteden in het regeerakkoord. Aan de nieuwe minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de voormalige commissie na diens aantreden nog een toelichting op het rapport gegeven. Op zijn verzoek heeft de commissie daarna nog een rondgang gemaakt langs alle nieuwe bewindspersonen om hen nog eens te wijzen op het

112

rapport en het belang van emancipatie. Dit voorbeeld, dat tijdens dit onderzoek uitgebreid door een van de gesprekspartners is beschreven en waarnaar anderen hebben verwezen, laat zien hoe het gat dat ontstaat aan het einde van een regeerperiode − met enige medewerking van nieuwe bewindspersonen − kan worden overbrugd. Velen in het openbaar bestuur, zo betogen verschillende gesprekspartners, gaan er vanuit dat commissieadviezen aan het einde van een regeerperiode in een leemte terecht komen waaruit ze in de volgende kabinetsperiode niet meer tevoorschijn komen.70 Hun werk zou verloren gaan, of toch in ieder geval pas na geruime tijd, als kwesties opnieuw op de agenda verschijnen, weer actueel worden. Veel voormalig voorzitters van commissies geven aan voor zichzelf geen rol meer te zien als het werk van de commissie eenmaal is volbracht. De vraag hoe de activiteiten van de voormalige Visitatie-commissie Emancipatie na haar opheffing te beoordelen zijn, laat zich niet zondermeer beantwoorden. Ook het antwoord op de vraag of de voormalige bewindspersoon die de commissie heeft ingesteld zich kan vinden in de activiteiten van de commissie is hier niet doorslaggevend. Immers, als de bewindspersoon tegenstander is van de activiteiten van zijn of haar voormalige commissie heeft dit naar verwachting vooral effect op de verhouding tussen de bewindspersoon en de voorzitter en leden van de commissie. Net als bij het werk van commissies die nog officieel actief zijn, zal hier ook gelden dat de mate waarin men in algemene zin voor of tegenstander is van het werk van de commissie ook afhankelijk zal zijn van de mate waarin men voor- of nadeel van ondervindt. Het succes van een voormalige commissie die nog steeds activiteiten onderneemt, kan via de drie perspectieven worden beschouwd. Het werk van de commissie-Lodders Elfferich wordt vooral vanuit het perspectief van kennis en beleid betekenisvol. De commissie draagt bij aan de directe doorwerking van haar conclusies en aanbevelingen. Draagvlak, legitimiteit en machtsverhoudingen zijn vanzelfsprekend ook steeds geldende maatstaven voor succes al zijn die in dit geval in mindere mate zichtbaar.