• No results found

Hoofdstuk 3 Decentrale human capital beleidsinitiatieven

3.2 Demarcatie van de beleidsinitiatieven

Wanneer we kijken naar de totstandkoming van decentrale human capital beleidsinitiatieven is de volgende vraag van groot belang: wat is een decentraal human capital beleidsinitiatief en wat niet? Met andere woorden: welke beleidsmaatregelen bestuderen wij wel en welke bespreken wij niet? Wij hebben al aangegeven dat het vooral van belang is of een beleidsinitiatief gevolgen heeft voor de voorraad hoger opgeleiden in een regio. De mate waarin de initiatiefnemers van een beleidsinitiatief zich louter richten op hoger opgeleiden is daarmee minder relevant. Het beleidsinitiatief verliest immers niet opeens zijn waarde voor de voorraad hoger opgeleiden wanneer de initiatiefnemers hoger opgeleiden slechts zien als een gekend neveneffect van hun beleidsinitiatief. Wanneer wij kijken wat er in de regio’s gebeurt, zullen wij in de eerste plaats kijken naar:

1. Beleidsinitiatieven die zich sec bezig houden met het vergroten van de voorraad hoger opgeleiden in de regio.

Maar wanneer we deze beleidsinitiatieven in het onderzoek zouden betrekken, dan missen we de effecten van die beleidsinitiatieven die zich wellicht niet sec richten op het vergroten van de voorraad hoger opgeleiden in de regio. Daarom zullen wij ook kijken naar:

2. Beleidsinitiatieven waar de groei van de voorraad hoger opgeleiden niet een primair doel maar een secundair doel vormt.

1 In de hoofdstukken daarna komen meer gedetailleerde aspecten van deze beleidsinitiatieven

3. Beleidsinitiatieven waar de groei van de voorraad hoger opgeleiden een gekend neveneffect is.

4. Beleidsinitiatieven waar de groei van de voorraad hoger opgeleiden een doel, noch een gekend neveneffect is, maar die vergelijkbare

beleidsinitiatieven kennen in één van de andere regio’s. Bij het vergelijkbare beleidsinitiatief in een andere regio moet de groei van de voorraad hoger opgeleiden dan wel op zijn minst de rol van gekend neveneffect hebben.

3.2.1 Categorisering van de beleidsinitiatieven

Door het onderscheiden van de vier typen initiatieven ontstaat meer dan een afbakening van de casuïstiek. Er ontstaat ook een categorisering van vier typen beleidsinitiatieven. Voor sommige beleidsinitiatieven is het vergroten van de voorraad hoger opgeleiden in de regio het enige doel, terwijl dit laatste voor sommige een ongekend neveneffect is.

Dit onderscheid is van belang omdat het aangeeft in hoeverre de voorraad hoger opgeleiden in de regio aandacht krijgt. Wat er per saldo in een regio gebeurt, kunnen we immers zien als een ‘mandje’ gevuld met decentrale human capital beleidsinitiatieven. Dit zijn de beleidsinitiatieven die wij in het tweede hoofdstuk bespraken. In sommige regio’s zullen er meer maatregelen zijn, en in andere regio’s zullen er minder zijn. In sommige regio’s zullen de maatregelen groter of kleiner zijn dan in andere regio’s en in sommige regio’s zal het vaker voorkomen dat de voorraad hoger opgeleiden het primaire doel is dan in andere regio’s. Wanneer we tot de conclusie komen dat er in een bepaalde regio slechts sprake is van beleidsinitiatieven waar de groei van de voorraad hoger opgeleiden noch een doel, noch een gekend neveneffect is, dan weten we dat de voorraad hoger opgeleiden in de regio weinig aandacht krijgt. Wanneer er juist sprake is van beleidsinitiatieven die zich primair richten op hoger opgeleiden, dan weten we dat het probleem in de regio juist veel aandacht krijgt.

Het onderscheid is ook fascinerend op het niveau van de individuele beleidsmaatregel. In het vorige hoofdstuk hebben we immers al geconcludeerd dat de drie regio’s in vele opzichten vergelijkbaar zijn. De meest belangrijke overeenkomst is de problematiek waarmee de regio’s kampen. Hoe is het vervolgens mogelijk dat er in de ene regio zeer veel gebeurt om de problemen te verhelpen en in de andere regio juist zeer weinig? En als dat het geval zou zijn, hoe ontstaat dit verschil? Met andere woorden, wanneer en hoe komen beleidsmaatregelen tot stand die zich primair richten op hoger opgeleiden?

Om dit te kunnen verklaren, moeten we allereerst kijken welke beleidsinitiatieven zich meer richten op hoger opgeleiden en voor welke beleidsinitiatieven hoger opgeleiden van minder groot belang zijn. Bij de bepaling van de relevante categorie, gaat het om de volgende vraag: welke rol heeft een groei van de voorraad hoger opgeleiden in de regio in de doelstellingen van het

beleidsinitiatief? Hieronder bespreken wij de verschillende rollen en hun tussenvormen.

Type I

In het geval van de Type I-rol is een groei van de voorraad hoger opgeleiden in de regio het belangrijkste doel van het beleidsinitiatief. Andere doelen kunnen worden nagestreefd, maar deze zijn van minder groot belang. Wanneer het belangrijkste doel niet wordt gehaald, faalt het beleidsinitiatief.

Type II

Ook bij een Type II-rol is de voorraad hoger opgeleiden van kritiek belang. Het is echter niet het enige doel van het beleidsinitiatief. Er is ook sprake van een –of meerdere- andere doelen waaraan kritieke waarde wordt gehecht. In beginsel kan worden gesteld dat het doel om meer hoger opgeleiden aan te trekken met deze andere doelen op gelijke hoogte staat.

Type III

Een Type III-rol voor hoger opgeleiden in het beleidsinitiatief wil zeggen dat de initiatiefnemers zich bewust zijn van de voorraad hoger opgeleiden in de regio en dat zij hier met hun beleidsinitiatief iets aan doen. Er zijn echter belangrijker doelen voor het beleidsinitiatief, zoals het vernieuwen van de woningmarkt of het aantrekken van bedrijvigheid van elders. Een groei van de voorraad hoger opgeleiden in de regio wordt door de initiatiefnemers van het beleid als een voorzien neveneffect van het beleidsinitiatief gezien.

Het voornaamste verschil met Type I en Type II ligt in het feit dat een groei van de voorraad hoger opgeleiden geen kritieke rol heeft in het beleidsinitiatief. Als de voorraad hoger opgeleiden niet stijgt of zelfs daalt, dan staat dit een positieve beoordeling van het beleidsinitiatief niet in de weg. Er zijn immers belangrijkere doelen.

Type IV

Beleidsinitiatieven waar de voorraad hoger opgeleiden een Type IV-rol heeft vormen de laatste categorie. Een groei van de voorraad is bij deze beleidsinitiatieven een onvoorzien neveneffect. Dit wil zeggen dat de initiatiefnemers van het beleidsinitiatief in hun overwegingen geen rekening hebben gehouden met de regionale voorraad hoger opgeleiden. Niettemin is het achteraf mogelijk om de gevolgen die het beleidsinitiatief heeft gehad voor deze voorraad te reconstrueren. Een groei van de voorraad hoger opgeleiden kan dan ook worden gezien als een onvoorzien neveneffect van het beleidsinitiatief. Deze Type IV-beleidsinitiatieven zullen met name in de beschouwing worden betrokken als inhoudelijk vergelijkbare beleidsinitiatieven in één van de andere regio’s wel als Type I, Type II of Type III zijn te kenmerken.

De vier typen samengevat

Hierboven hebben wij vier typen decentrale human capital beleidsinitiatieven beschreven. Het onderscheidende kenmerk van elk type is de rol die de regionale voorraad hoger opgeleiden heeft in de doelstellingen van het beleidsinitiatief. De Type I-rol is het meest prominent; het beleidsinitiatief draait daar om hoger opgeleiden. De Type IV-rol is het minst prominent; de initiatiefnemers zijn zich hier niet bewust van de mogelijke invloed op de voorraad hoger opgeleiden.

3.2.2 Verdere regels voor demarcatie

In de voorafgaande paragrafen hebben wij allereerst aangegeven welke typen beleidsinitiatieven wij tot de casuïstiek rekenen en welke typen niet. Daarna hebben wij aangegeven hoe de initiatieven kunnen worden gecategoriseerd. In deze paragraaf zullen wij aangeven op welke wijze deze categorisatie in de praktijk dient ter demarcatie van de casus. In de eerste plaats is in alle regio’s gekeken welke Type I, Type II en Type III-beleidsinitiatieven bestonden. Dit is gedaan aan de hand van contactpersonen in de regio’s en gesprekken in die regio’s.

Vervolgens is gekeken of in de andere regio’s vergelijkbare beleidsinitiatieven zijn opgezet. Dat kunnen goed Type IV-beleidsinitiatieven zijn. De enige voorwaarde is dat de middelenkeuze (grofweg) overeen moet komen met de middelenkeuze van de Type I, Type II of Type III-maatregelen die we al in andere regio’s hadden geïdentificeerd. Op deze manier ontstaat per regio een mandje met beleidsinitiatieven die de groei van de voorraad hoger opgeleiden in de onderzochte regio’s als beleidsdoel of als neveneffect hebben.

Aan de hand van een voorbeeld kan dit worden verduidelijkt. Stel dat in een regio een beleidsinitiatief is opgezet dat beoogt om hoger opgeleiden aan te trekken door de bouw van exclusieve woningen en dat dit beleidsinitiatief kan worden gezien als een Type I-initiatief. In een andere regio is sprake van een beleidsinitiatief dat zich ook richt op exclusieve woningbouw, maar men wil daarmee slechts grond tegen een zo hoog mogelijke prijs verkopen om een begrotingstekort te dichten. Dit laatste beleidsinitiatief zal toch in het regionale mandje worden opgenomen, ook al hebben de doelstellingen niet te maken met de regionale voorraad hoger opgeleiden. Het laatste beleidsinitiatief wordt opgenomen omdat het inhoudelijk sterk lijkt op eerste beleidsinitiatief. Dit ondanks het feit dat het laatste initiatief een Type IV-beleidsinitiatief is en het eerste beleidsinitiatief als Type I is te kenmerken.

3.2.3 Discrepantie tussen regio’s en beleidsinitiatieven

In het tweede hoofdstuk hebben wij de drie regio’s besproken. In de volgende paragrafen zullen wij de beleidsinitiatieven in die regio’s kort introduceren. Maar hiermee is nog niet gezegd dat de beleidsinitiatieven één op één aansluiten bij de regio’s. Het kan blijken dat sommige beleidsinitiatieven zich juist richten op

bepaalde gebieden of steden in de drie regio’s. Dit kan op het eerste oog worden geïnterpreteerd als een discrepantie tussen de regio’s en de beleidsinitiatieven. Een dergelijke discrepantie is om twee redenen echter geen probleem.

In de eerste plaats zijn de beleidsinitiatieven opgezet in de regio’s die wij hierboven bespraken. De problemen in die regio’s zijn ook de problemen waarmee de beleidsinitiatieven zich geconfronteerd zien. De regio’s vormen de omgeving waarin de beleidsinitiatieven tot stand komen.

In de tweede plaats kan deze relatie ook andersom worden gezien. De beleidsgebieden richten zich soms op de regio als geheel, maar soms ook op specifieke grote steden in die regio’s. De regio’s die wij hierboven bespraken zijn echter dusdanig klein dat wij mogen verwachten dat de effecten van de beleidsinitiatieven zich in beginsel ook op regionaal niveau merkbaar zijn. Met andere woorden: ook al richten de beleidsinitiatieven zich in naam soms op gemeenten in Twente, gemeenten in Westpfalz of kantons of gemeenten in Zentralschweiz, hun regionale inbedding is evident.