• No results found

Conclusies ten aanzien van Anselmus’ ‘Cur Deus homo’

In document VU Research Portal (pagina 166-170)

J. Denny Weaver’s kritiek op de christologie van Nicea en Chalcedon

4. Anselmus van Canterbury’s ‘Cur Deus homo’

4.7. Conclusies ten aanzien van Anselmus’ ‘Cur Deus homo’

We zullen nu inventariseren welke conclusies we kunnen trekken ten aanzien van Anselmus ‘Cur Deus homo’ met het oog op een soteriologie vanuit dopers perspec-tief.

Het Godsbeeld

De verzoeningsleer die Anselmus uiteen zet in ‘Cur Deus homo’ moet worden be-grepen vanuit zijn tijd en context. Het feodale karakter van de middeleeuwse sa-menleving is een onmisbare schakel in die uitleg. De wijze waarop Anselmus het eerbegrip toepast op de relatie tussen God en mens laat zich nog altijd het beste verstaan tegen die achtergrond. De vraag is of dit beeld een juiste en gewenste weergave is van de relatie tussen God en mens.

Anselmus modelleert zijn Godsbeeld naar het beeld van een feodale heerser, 860 “What Anselm objects to in the Augustinian theory is its insistence that the purpose of the incarnation

was to effect the salvation of man by dealing with Satan justly.” Hopkins, A Companion to the Study of St. Anselm, 189.

die met harde hand heerst over zijn onderdanen en geweld niet schuwt wanneer het gebruik van geweld nodig is voor het handhaven van de orde in de samenle-ving. Dat beeld van God staat ver af van het beeld dat we krijgen wanneer we het narratief van Jezus als uitgangspunt nemen om ons beeld te vormen van God. De gedachte van Plasger, dat Gods barmhartigheid bij Anselmus samenvalt met Gods rechtvaardigheid, kan het beeld niet veranderen. Plasger beschrijft de barmhartig-heid van God uiteindelijk niet anders dan als de noodzaak dat God afmaakt waar hij aan begonnen is met zijn schepping, niet als een vorm van bewogenheid en liefde ondanks de zonde. Dat roept de vraag op in hoeverre het Godsbeeld van Anselmus aanknopingspunten biedt voor een doperse soteriologie.

De mens als zondaar

Hoewel het Godsbeeld van Anselmus niet lijkt te passen bij een doperse bena-dering, waarin de afwijzing van geweld een centrale positie inneemt, is het beeld van de zonde als schending van Gods eer een aspect dat wel aanknopingspunten biedt. De kern van de zonde is hier dat de mens zijn plaats als schepsel in Gods universum niet aanvaarden wil. Die benadering lijkt ook goed in overeenstem-ming met die van Weaver te brengen.

Wat ontbreekt bij Anselmus, is dat hij voor de mens feitelijk geen rol in de verzoening laat. De verzoening is een objectief gebeuren dat buiten de mens om plaatsvindt. Alleen de leden van de clerus worden in staat geacht hun plaats in de scheppingsorde te aanvaarden en worden dan verondersteld zich op grond van hun boetvaardigheid de verzoening waardig te tonen.

Een minder eng verstaan van de vraag wat het inhoudt dat de mens zijn plaats in de schepping kent en aanvaardt, biedt mogelijk uitzicht op een actievere rol van de mens in de verzoening. Daarmee zou ook tegemoet worden gekomen aan een ander bezwaar, namelijk het ontbreken van de aanzet tot een morele para-graaf. In het bijzonder het ontbreken van een afwijzing van geweld bij Anselmus is een belangrijk punt van kritiek van Weaver. Weaver hanteert een ander mens-beeld dan Anselmus, uitgaande van de co-operatie tussen Gods genade en de vrije wil van de mens, die zich laat bewegen om zijn leven vorm te geven naar de nor-men van de Godsheerschappij. Door dat nadrukkelijker te benoenor-men in ternor-men van aanvaarding van de plaats van de mens in Gods schepping kan de moraal ook een praktische invulling krijgen. We zien dus wel degelijk een parallel, omdat zo-wel bij Anselmus als bij Weaver de verzoening betekent dat de mens zijn plaats in Gods schepping kent en daarnaar leeft.

De overwinning op het kwaad

We hebben geconstateerd dat bij Anselmus niet alleen de morele consequenties van de verzoening onderbelicht blijven. Hij geeft ook geen antwoord op de vraag hoe de mens moet proberen het kwaad te overwinnen. Waar de mens aanvanke-lijk geacht werd de duivel te onderwerpen, laat hij zich door de duivel

overwin-nen. En Anselmus komt niet meer terug op zijn stelling dat de mens de opdracht had de duivel opnieuw te overwinnen, anders dan dat hij zegt dat dat niet moge-lijk is. In feite stelt Anselmus dus dat de mens geen antwoord heeft op het kwaad. Niet alleen ontbreekt het bij Anselmus aan een moreel appèl, hij ontzegt de mens ook het vermogen om het goede te doen door het kwade te overwinnen.

Anselmus laat op dit punt zelf een mogelijke uitwerking van zijn eigen betoog liggen. De mens had Gods eer kunnen herstellen door alsnog de duivel te over-winnen. Dat sluit aan bij het gedachtengoed van Weaver en lijkt in een soterio-logie vanuit dopers perspectief ook op zijn plaats: de mens moet zich op actieve wijze verzetten tegen het kwaad, in het bijzonder door het afzweren van geweld.

De dood van Christus als centraal moment

De dood van Christus is voor Anselmus het centrale moment in de verzoening. Hoewel het zo kan worden uitgelegd dat het er voor Anselmus om gaat dat Chris-tus zijn leven geeft en niet dat God de dood van ChrisChris-tus eist, is voor Anselmus de bereidheid van Christus om te sterven datgene wat uiteindelijk de verzoening mogelijk maakt.

De gedachte dat de dood de meest pijnlijke straf is die denkbaar is als ant-woord op de overtreding van de mens, is wel degelijk aanwezig in Anselmus’ betoog, maar die lijn wordt niet verder uitgewerkt. Niettemin versterkt dat de gedachte dat in Anselmus’ benadering van de verzoening het passieve ondergaan van geweld God genoegdoening moet geven. Het offer van het leven van Christus blijft noodzakelijk om Gods eer te herstellen en het universum te behoeden voor chaos. Hoewel er geen sprake van is dat het geweld God behaagt in het model van Anselmus, blijft het een verzoeningsmodel waarin geweld door God wordt gerechtvaardigd en waarin de gewelddadige kruisdood van Christus door God gewild wordt om uiteindelijk verzoening te brengen.

Heeft rechtvaardigheid geweld nodig?

Met de rechtvaardiging van geweld door God in Anselmus’ benadering zijn we in feite terug bij de feodale maatschappij die de achtergrond vormt van Anselmus’ werk. Hoewel de vraag naar geweld in de samenleving geen onderwerp is in ‘Cur

Deus homo’, speelt geweld natuurlijk wel een rol in de handhaving van de orde in

de samenleving. De feodale heerser bedient zich van geweld om de van God ge-geven orde te bewaken en te bewaren. En hoewel Anselmus met nadruk stelt dat de duivel geen toestemming had om de mens te martelen, laat God het wel toe en gebruikt hij zogezegd de kwade wil van de duivel om de mens te straffen voor zijn zondige gedragingen. En dat wordt dan ook als een passende straf beschouwd. Geweld en straf worden dus als zodanig door Anselmus niet afgewezen. De reden dat God er niet voor kiest om de mens te straffen en zo zijn eigen eer te herstellen, is dat God daarmee uiteindelijk zijn doel niet zou bereiken en niet dat hij straf of geweld af zou wijzen.

Het paradigma waar Anselmus van uitgaat is duidelijk een paradigma van wederkerige rechtvaardigheid: een overtreding vereist een proportionele genoeg-doening of straf. En daar waar een proportionele genoeggenoeg-doening niet mogelijk is, daar is straf noodzakelijk om de balans te herstellen. Het paradigma legitimeert het gebruik van geweld – en bij Anselmus is God zelf de bron van dat paradigma, want het is Gods rechtvaardigheid die vereist dat de zonde op deze wijze wordt afgehandeld.

Waar Weaver, hoewel enigszins verhuld, met een beroep op de tweenaturen-leer de geweldloosheid van God verdedigt, heeft Anselmus, die juist expliciet teruggrijpt op de tweenaturenleer, geheel geen oog voor de geweldloosheid van Jezus, omdat hij zijn Godsbeeld niet verbindt met de Godsopenbaring in het le-ven en de leer van Jezus , maar met het beeld van de feodale heerser. De ordening en schoonheid die Anselmus ziet in Gods schepping kunnen alleen met geweld worden gehandhaafd, omdat geweld noodzakelijk was voor de handhaving van de orde in de samenleving die voor Anselmus het beeld van Gods schepping be-paalde.

Mogelijke aanknopingspunten vanuit Anselmus

Het verzoeningsmodel van Anselmus staat ver af van dat van Weaver. Anselmus gaat uit van een geschapen orde waarbinnen slechts enkele uitverkorenen ook daadwerkelijk verzoend zullen worden, in overeenstemming met Gods bedoeling met zijn schepping. Weaver gaat uit van een benadering waarin de verzoening mede afhangt van de wil van de individuele mens om deel te hebben aan de Godsheerschappij. In Anselmus’ benadering is het God die zijn orde oplegt aan de chaos, terwijl in de benadering van Weaver de chaos moet worden overwon-nen door de mens die samenwerkt met God.

Het paradigma dat ten grondslag ligt aan Anselmus’ benadering laat zich ook niet verenigen met een dopers paradigma van geweldloosheid: geweld is niet het middel om de chaos te overwinnen. Niettemin biedt Anselmus’ benadering aan-knopingspunten voor het verder doordenken van de relatie tussen mens en God in het licht van de verzoening. Het grote verschil lijkt gelegen in het ontbreken van de afwijzing van geweld in het denken over de verzoening bij Anselmus. Voor Anselmus is geweld – en ook het gebruik van geweld door God – vanuit zijn fe-odale context een gegeven. Vanuit een dopers perspectief is geweld, gegeven de Godsopenbaring in Christus, niet aanvaardbaar. Het uitgangspunt van Anselmus, dat de mens zijn plaats in de door God geschapen orde moet aanvaarden, heeft echter voldoende raakvlakken met de benadering van Weaver waarin de mens in feite uitgenodigd wordt hetzelfde te doen, maar dan uit vrije wil.

In document VU Research Portal (pagina 166-170)