• No results found

Beschrijving en analyse van het model van penal substitution atonement

In document VU Research Portal (pagina 179-200)

J. Denny Weaver’s kritiek op de christologie van Nicea en Chalcedon

5. Het model van penal substitution atonement

5.5. Beschrijving en analyse van het model van penal substitution atonement

We zullen nu nader onderzoeken hoe het model van penal substitution atonement in elkaar zit. Na een korte inleiding zullen we het mechanisme van de verzoening analyseren, zoals dat door Stott beschreven wordt in ‘The Cross of Christ’. Ver-volgens zullen we nader ingaan op de afzonderlijke aspecten van het model: het Godsbeeld, het beeld van Christus, het mensbeeld, het beeld van het kwaad en het paradigma van rechtvaardigheid dat aan het model ten grondslag ligt. Daarnaast zal in een afzonderlijke paragraaf uitvoerig worden ingegaan op de bijbelse onder-bouwing van het fundament van het model van penal substitution atonement.

“The reason why many people give wrong answers about the cross, and even ask the wrong questions, is that they have carefully considered neither the seriousness of sin

913 Vgl. Emil Brunner, Der Mittler: zur Besinnung über den Christusglauben (Tübingen: Mohr, 1927).

914 Karl Barth, Die Kirchliche Dogmatik, vol. IV/1-3 (Zürich: EVZ-Verlag, 1953-1959).

915 “Karl Barth’s massive discussion of the topic of atonement under the telling heading ‘The Judge in Our

Place’ defends unabashedly the sustitutionary nature of atonement as Christ becomes the sin-bearer and the condemned.” Kärkkäinen, Christ and Reconciliation, 307.

nor the majesty of God.” 917 Dit citaat van John Stott brengt ons bij het hart van

het model van penal substitution atonement. De volmaaktheid van God is niet te verenigen met de zondigheid van de mens.918

De veronderstellingen van het model

Aan het model van penal substitution atonement liggen een aantal veronderstel-lingen ten grondslag. We zullen die veronderstelveronderstel-lingen hier kort behandelen, al-vorens uitvoeriger in te gaan op de opbouw van het model.

Een eerste uitgangspunt is de veronderstelling dat heiligheid en zonde niet met elkaar zijn te verenigen. God wil de mens wel vergeven, maar de zonde lijkt dat onmogelijk te maken: “The problem of forgiveness is constituted by the inevitable

collision between divine perfection and human rebellion, between God as he is and us as we are.” 919 Die zonde is een overtreding van Gods wet: “God is himself the

maker of the laws we break, and sin is rebellion against him.” 920 De eigenlijke vraag is daarom hoe het überhaupt mogelijk is dat God de mens vergeeft, aldus Stott:

“The crucial question we should ask, therefore, is a different one. It is not why God finds it difficult to forgive, but how he finds it possible to do so at all.” 921 Het is

onmogelijk dat God de zonde om niet zou vergeven, want daarmee zou hij zijn eigen woord niet gestand doen: “Because God never contradicts himself, he must be

himself and ‘satisfy’ himself, acting in absolute consistency with the perfection of his character.[…] He must be completely invariably himself in the fullness of his moral being.” 922 Het morele karakter van God komt dus tot uitdrukking in het feit dat het voor God niet mogelijk is de zonde ongestraft te laten. We zullen hier nog nader op ingaan bij de bespreking van het paradigma van rechtvaardigheid dat aan het model ten grondslag lijkt te liggen.

Tegenover de heiligheid en de rechtvaardigheid van God staat echter Gods lief-de. Dat brengt ons bij een tweede uitgangspunt: Gods liefde verlangt dat hij de zondaar vergeeft. En het is die spanning tussen de liefde van God enerzijds en zijn heiligheid en rechtvaardigheid anderzijds die de dynamiek van het model van penal substitution atonement garandeert. Stott brengt die dynamiek onder woorden met de vraag: “How then could God express simultaneously his holiness in

judgment and his love in pardon?” 923 Waar de tegenstelling aanvankelijk als een

onoverkomelijke tegenstelling werd gepresenteerd, wordt vanuit het perspectief 917 Stott, The Cross of Christ, 91.

918 “That God is holy is foundational to biblical religion. So is the corollary that sin is incompatible with

his holiness.” Stott, The Cross of Christ, 104.

919 Stott, The Cross of Christ, 90. 920 Stott, The Cross of Christ, 90. 921 Stott, The Cross of Christ, 90. 922 Stott, The Cross of Christ, 133. 923 Stott, The Cross of Christ, 134.

van penal substitution atonement die tegenstelling in het kruis overwonnen: “At

the cross in holy love God through Christ paid the full penalty of our disobedience himself.” 924 Door zelf in Christus de straf voor de zonde op zich te nemen, blijft God enerzijds trouw aan zijn rechtvaardige natuur, die vereist dat de zonde ge-straft wordt en blijft hij anderzijds trouw aan zijn eigen liefde, die verlangt dat de mens gered wordt: “God’s purpose was to save sinners and to save them

righte-ously.” 925

We staan op dit punt alvast uitvoeriger stil bij het onderliggende paradigma van rechtvaardigheid. Het model van penal substitution atonement gaat er vanuit dat God enkel recht wordt gedaan wanneer de zonde wordt bestraft en dat de ernst van de zonde niet serieus wordt genomen wanneer die straf achterwege blijft. We hebben hier dus te maken met een paradigma van wederkerige rechtvaardigheid. Er wordt verondersteld dat het noodzakelijk is dat een overtreding op propor-tionele wijze wordt bestraft en dat zonder bestraffing herstel niet mogelijk is. Genade als vergeving na oprecht berouw, waarbij wordt afgezien van straf, past niet in dit beeld van rechtvaardigheid. Dat werkt ook nadrukkelijk door in het Godsbeeld: “[T]he holy God who rules the world rules it morally. He has established

an order in which the good is to be approved and rewarded, while the evil is to be condemned and punished.” 926 We zullen op het Godsbeeld en het paradigma van

rechtvaardigheid later nog uitvoeriger terugkomen.

Wat we nu hebben geconstateerd is dat in het model van penal substitution ato-nement een aantal begrippen centraal staan. Er zijn twee begrippenparen te on-derscheiden. Allereerst is dat Gods heiligheid en de zonde van de mens. Die twee zijn niet met elkaar te verenigen. Het tweede begrippenpaar brengt vervolgens de dynamiek in het model: dat betreft Gods liefde en Gods rechtvaardige natuur. Door de zonde van de mens is de relatie tussen God en zijn schepping verstoord geraakt. God geeft om zijn schepping en wil uit liefde die relatie herstellen, maar hij kan niet aan zijn eigen rechtvaardige natuur voorbij gaan. Overtredingen moeten worden bestraft volgens de moraal die in het model aan God wordt toe-geschreven.

Ik zal met nadruk ingaan op de wijze waarop de noodzaak van straf in het model theologisch onderbouwd wordt en op de vraag hoe volgens het model de kruisdood van Christus aan de vereiste strafmaat voldoet en zo verzoening kan brengen.

De opzet van het model bij John Stott

Stott beschrijft het proces van verzoening vanuit vier gezichtspunten, of beel-924 Stott, The Cross of Christ, 91.

925 Stott, The Cross of Christ, 79. 926 Stott, The Cross of Christ, 122.

den, zoals hij het zelf omschrijft.927 Dat zijn het pacificeren van Gods toorn door boetedoening – “propitiation”, verlossing – “redemption”, rechtvaardiging –

“jus-tification” en verzoening en herstel van de relatie met God – “reconciliation”. Die

vier gezichtspunten vullen elkaar aan en geven samen een compleet beeld van de betekenis van de kruisdood van Christus: “They are not alternative explanations of

the cross, providing us with a range to choose from, but complementary to one another, each contributing a vital part to the whole.” 928 Daarbij moeten we constateren dat er ook sprake is van volgtijdelijkheid: het zijn de stappen die in een chronologi-sche volgorde worden doorlopen in het proces van verzoening. We zullen nu de stappen ieder voor zich analyseren en becommentariëren. Daarbij zullen we in het bijzonder uitvoerig ingaan op de achtergrond van het beeld van het afwenden en pacificeren van Gods toorn door boetedoening.

God gunstig stemmen door boetedoening

De eerste stap is ‘propitiation’, wat het best wordt vertaald als het pacificeren of afwenden van Gods toorn door boetedoening. Juist dit eerste gezichtspunt is van cruciaal belang in het goed verstaan van het model van penal substitution atone-ment.

Stott begint met een uitvoerige verantwoording van de term ‘propitiation’. Hij voert een drietal passages aan waar het begrip ‘propitiation’, een vertaling van het Griekse ίλατήριον (hilastérion), wordt gebruikt in verband met de kruisdood van Christus: Rom.3,24-25; 1Joh.2,1-12; 1Joh.4,10 (in de brieven van Johannes ίλασμος).929 De cruciale vraag is of het begrip ίλαστήριον hier inderdaad Gods toorn als object heeft. Zoals Stott zelf opmerkt: “The crucial question is whether

the object of the atoning action is God or humans. If the former, then the right word is propitiation (appeasing God); if the latter, the right word is expiation (dealing with sin and guilt).” 930 Stott verwijst daarmee naar de discussie over de interpretatie

van de ίλασκομαι-woordgroep die in de jaren ’30 van de twintigste eeuw werd geëntameerd door de Britse nieuwtestamenticus Charles H. Dodd. Dodd betoog-de dat het begrip ίλασκομαι in het Nieuwe Testament het reinigen of wegnemen van de zonden zou uitdrukken en niet het stillen van Gods toorn.931 Dodd bepleit dus ‘expiation’ als vertaling en niet ‘propitiation’. Terwijl de uitleg van Dodd breed navolging vond, waren er ook theologen die trachtten de uitleg van Dodd te 927 “As for the imagery, propitiation introduces us to the rituals at a shrine, redemption to transactions in

a marketplace, justification to proceedings in a court of law, and reconciliation to experiences in a home or family.” Stott, The Cross of Christ, 166.

928 Stott, The Cross of Christ, 166.

929 “Western Christians of earlier generations were quite familiar with the language of propitiation in

relation to the death of Christ. For the Authorized (king James) Version of the Bible, on which they were brought up, contained three explicit affirmations of it by John and Paul.” Stott, The Cross of Christ, 166.

930 Stott, The Cross of Christ, 167.

931 C.H. Dodd, “HILASKESTAI: Its Cognates, Dericatives and Synonyms in the Septuagint,” The

weerleggen, waaronder invloedrijke aanhangers van het model van penal substitu-tion atonement als Leon Morris932 en Roger Nicole.933

Ook Jeffery, Ovey en Sach gaan in op de discussie en in het bijzonder op de interpretatie in Rom.3,25: “It is by setting forth his Son as ‘a sacrifice of atonement

[hilasterion]’ that God has turned his wrath aside, leaving his people justified before him. That hilasterion means ‘propitiation’ could hardly be clearer.” 934 Aangezien in

de directe context van het vers wordt gesproken over Gods toorn en over rech-tvaardiging is het volgens de auteurs volkomen duidelijk dat ‘propitiation’ hier de correcte vertaling is: “The undeniable teaching of Romans 3:21-26 is that the Lord

Jesus Christ was set forth as a propitiation, to turn aside God’s wrath from his people by suffering in their place.” 935 Hier krijgt ‘propitiation’ dus de connotatie van

zoen-offer waardoor Gods toorn wordt afgewend.

Bij de vertaling van ίλαστήριον door de aanhangers van het model van pe-nal substitution atonement moeten tenminste twee belangrijke vragen worden gesteld. De eerste vraag is of ‘propitiation’ inderdaad de enige correcte vertaling en interpretatie van het begrip is in deze context. De tweede vraag – en die hangt samen met de eerste – is of het aanvaardbaar is om op basis van de interpretatie van dit ene begrip te stellen dat de afwending van Gods toorn (of het koelen van zijn gerechtvaardigde woede) door de kruisdood van Christus als kern van de verzoening kan worden aangemerkt. Wanneer de vertaling van ίλαστήριον met

‘propitiation’ ter discussie komt te staan, komt daarmee een belangrijke pijler

on-der het model van penal substitution atonement ter discussie te staan. Op deze vragen zullen we in een afzonderlijke paragraaf terugkomen, waar we dieper in zullen gaan op de interpretatie van het begrip ίλαστήριον en de interpretatie van de offercultus in het Oude Testament die daarmee verband houdt.

Essentieel is in de benadering van Stott dat de boetedoening voorop staat. Eerst moet Gods toorn afgewend worden en moet God gunstig gestemd worden door het voltrekken van de vereiste straf. Pas wanneer de straf is voltrokken en voldaan is aan de eisen van Gods rechtvaardigheid, kunnen de volgende stappen in het pro-ces van verzoening plaatsvinden: “Propitiation inevitably comes first, because until

the wrath of God is appeased (that is, until his love has found a way to avert his anger) there can be no salvation for human beings at all.” 936 Dat het noodzakelijk is dat God

eerst gunstig gestemd wordt door middel van boetedoening, hangt samen met het eerder genoemde uitgangspunt dat God heilig is en niet met zondaars kan verkeren. De zonde wekt Gods toorn op en boetedoening als eerste stap is noodzakelijk om 932 Leon Morris, “The Use of Hilaskesthai etc. in Biblical Greek,” The Expository Times 62, no. 8 (1951).

933 Roger R. Nicole, “C.H. Dodd and the Doctrine of Propitiation,” The Westminster Theological

Journal 17, no. 2 (1955).

934 Jeffery, Ovey, and Sach, Pierced for Our Transgressions, 84. 935 Jeffery, Ovey, and Sach, Pierced for Our Transgressions, 85. 936 Stott, The Cross of Christ, 179.

die toorn op te heffen: “The reason why a propitiation is necessary is that sin arouses

the wrath of God. […] The wrath of God, […], is his steady, unrelenting, unremitting, uncompromising antagonism, to evil in all its forms and manifestations.” 937 Zolang dat

niet gebeurt, staat Gods toorn de verzoening in de weg.

Het is voor de mens echter onmogelijk God genoegdoening te geven voor die

zonde of om de toorn weg te nemen: “[T]he gospel begins with the outspoken

asser-tion that nothing we can do, say, offer or even contribute can compensate for our sins or turn away God’s anger.” 938 Daarom moet er een plaatsvervanger komen die in plaats van de mens de vereiste straf ondergaat. Hier zien we dus een duidelijke pa-rallel met het model van Anselmus, alleen gaat het nu over een plaatsvervangende straf en niet over genoegdoening.

Stott benadrukt dat God zelf niet verandert onder invloed van de boetedoe-ning. De boetedoening schept ruimte voor God om anders te reageren: “If it may

be said that propitiation ‘changed’ God, or that by it he changed himself, let us be clear he did not change from wrath to love, or from enmity to grace, since his charac-ter is unchanging. What the propitiation changed was his dealings with us.” 939 De boetedoening maakt het mogelijk voor God om anders met de mens om te gaan, omdat aan de vereiste strafmaat is voldaan en omdat daarmee aan de eisen van Gods rechtvaardigheid tegemoet is gekomen. Gods toorn heeft dus een rationeel karakter: wanneer de zonde op de voorgeschreven wijze is afgehandeld, wordt Gods toorn afgewend.

Gods toorn mag ook niet met menselijke woede worden vergeleken: “To speak

of God’s anger is [thus] a legitimate anthropomorphism, provided that we recognize it as no more than a rough and ready parallel, since God’s anger is always principled and controlled.” 940 Gods toorn moet worden uitgelegd als zijn reactie op de zonde van de mens: “it is provoked by evil, and evil alone.” 941 De boetedoening is geen

doel op zich, maar is louter instrumenteel. Gods rechtvaardige natuur maakt dat God vertoornd is over de zonde en wanneer die zonde niet wordt uitgeboet, kan Gods toorn niet worden weggenomen.

We zien hier opnieuw een duidelijke parallel met het model van Anselmus. Bij Anselmus is Gods eer een onvervreemdbare eigenschap van God en die eer moet worden hersteld, alvorens verzoening mogelijk is. In het model van penal substitution atonement is Gods toorn als reactie op de zonde eveneens een on-vervreemdbare eigenschap van God, die voortkomt uit zijn rechtvaardige natuur. In beide modellen is de kruisdood van Christus dus noodzakelijk, gegeven het onderliggende Godsbeeld. We zullen hier bij de bespreking van het Godsbeeld in het model van penal substitution atonement nog nader op terugkomen.

937 Stott, The Cross of Christ, 171. 938 Stott, The Cross of Christ, 171. 939 Stott, The Cross of Christ, 172. 940 Stott, The Cross of Christ, 107. 941 Stott, The Cross of Christ, 171.

De mens speelt in de eerste stap van de verzoening, het stillen van Gods toorn door de boetedoening, in het geheel geen rol. Het is God zelf die het initiatief neemt en die in Christus doet wat noodzakelijk is om de verzoening mogelijk te maken: “It is God himself who in holy wrath needs to be propitiated, God himself

who in holy love undertook to do the propitiating and God himself who in the person of his Son died for the propitiation of our sins.” 942 Het initiatief tot de verzoening en de noodzakelijke eerste stap in de verzoening zijn volledig het werk van God. De straf die Christus ondergaat in zijn lijden en dood vormen in het model van penal substitution atonement dus een noodzakelijke voorwaarde voor de verzoe-ning, die alleen God zelf kan vervullen.

Ook Belousek wijst er in deze op dat dit vooropstellen van de boetedoening betekent dat er sprake is van een stapsgewijs proces waarin noodzakelijkerwijs God zich eerst met de mens verzoent, alvorens de mens zich met God kan verzoe-nen: “[T]he purpose of the cross is, first, not to reconcile humanity to God, but rather

to reconcile God to humanity.” 943 Er moet allereerst iets aan de zijde van God

ge-beuren, alvorens de volgende stappen in het verzoeningsproces kunnen worden gezet.

Verlossing

Waar de eerste fase gericht is op Gods toorn, richt de fase van verlossing zich op (de ellende van) de mens, door Stott omschreven als “the plight of sinners from

which they were ransomed by the cross.” 944 Bewust kiest Stott hier voor het begrip

ransomed – vrijgekocht, om het te onderscheiden van een begrip als bevrijd of

vrijgemaakt. Daarmee lijkt hij te willen benadrukken dat de verlossing van de mens voor God een kostbare zaak is: “[W]e are held in a captivity from which only

the payment of a ransom can set us free, and that ransom is nothing less than the Mes-siah’s own life.” 945 Stott grijpt met dit beeld terug op het Evangelie volgens

Mar-cus: “want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te

dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.” 946

We zien dus dat de veronderstelling is, dat de mens in gevangenschap ver-keert. En er is geen andere wijze waarop de mens uit zijn gevangenschap bevrijd kan worden, dan dat hij wordt vrijgekocht. De prijs die daarvoor wordt betaald is het leven van Christus. Het beeld doet denken aan het klassieke losprijsmotief, maar in tegenstelling tot wat bij het het klassieke losprijsmotief het geval is, speelt de duivel hier geen uitdrukkelijke rol. Jeffery, Ovey en Sach wijzen de veronder-stelling dat de losprijs moet worden betaald aan de duivel zelfs af als een nadruk-kelijke misvatting: “We must steer clear of the unbiblical idea that a ransom must be 942 Stott, The Cross of Christ, 172.

943 Belousek, Atonement, Justice, and Peace, 90. 944 Stott, The Cross of Christ, 173.

945 Stott, The Cross of Christ, 175. 946 Marcus 10,45.

paid to the devil to secure our release.” 947 De auteurs stellen dat de losprijs niet aan

In document VU Research Portal (pagina 179-200)