• No results found

Aulén en de kerkvaders: kritische bevindingen

In document VU Research Portal (pagina 105-108)

J. Denny Weaver’s kritiek op de christologie van Nicea en Chalcedon

3. Het Christus Victor model

3.8. Aulén en de kerkvaders: kritische bevindingen

De Britse theoloog Colin Gunton (1941-2003) gaat in zijn werk ‘The Actuality

of Atonement’ 562 uitvoerig in op de analyse van Aulén. Hij voert verschillende

voorbeelden aan van Jezus’ omgang met het kwaad, waarin de overwinning op de kwade machten het thema is563 en hij concludeert dat Aulén’s positie in ieder geval bijbels onderbouwd kan worden: “[T]here does appear to be biblical support for the

general position that Aulén is advocating.” 564 Hij stelt echter vast dat er ook

tekort-komingen zijn in de benadering van Aulén en dat zijn uitwerking te eenzijdig is.

Het kruis als metafoor van de overwinning

Allereerst gaat Aulén voorbij aan de metaforische uitleg van de dood van Chris-tus: “[T]he Christian understanding of salvation, when seen with the assistance of

this metaphor, is of the redemption of mankind not out of or without but along with the world in which we are set.” 565 Wanneer in te letterlijke termen over de kwade machten wordt gesproken, wordt juist de kracht van de metafoor over het hoofd gezien.566 Daardoor maakt Aulén de overwinning tot een kosmische overwinning die in het verleden al behaald is. Hij gaat daarmee voorbij aan de aardse en men-559 Chrysostom, “Homilies on the Gospel of St. John,” 250 (Homily LXVII, Joh.12,31).

560 Nyssa, “Great Catechism,” 494 (XXIV).

561 “For in those points in which He was mingled with humanity, passing as He did through all the

accidents proper to human nature, such as birth, rearing, growing up, and advancing even to the taste of death, He accomplished all the results before mentioned, freeing both man from evil, and healing even the introducer of evil himself.” Nyssa, “Great Catechism,” 496 (XXVI).

562 Gunton, The Actuality of Atonement. 563 Gunton, The Actuality of Atonement, 56. 564 Gunton, The Actuality of Atonement, 57. 565 Gunton, The Actuality of Atonement, 80.

566 “Those who spoke too literally of the devil having obtained rights over mankind of which he was

de-prived by deceit had, in effect, failed to appreciate the metaphorical nature of the language they were using.”

selijke kant van de overwinning, maar ook aan het feit dat die overwinning nog steeds behaald moet worden: “The authors are not merely concerned with a divine

act that is a past event, and certainly not with a merely cosmic conflict. The victory is both a continuing and an earthly one.” 567

Ten tweede gaat Aulén voorbij aan de menselijke kant van de overwinning van Jezus, zoals die in de Evangeliën – en in het bijzonder bij Lucas – wordt be-nadrukt.568 Gunton concludeert dan ook: “Aulén is right to speak of a victory, but

that is not merely a divine victory.”569 Dat sluit aan bij onze eerdere constatering dat Aulén eenzijdig is in zijn interpretatie van Irenaeus en dat hij het belang van de overwinning van Christus in zijn menselijke gestalte in de theologie van Ire-naeus miskent. In zijn eigen uitwerking van het motief van de overwinning haalt Gunton in de eerste plaats de verzoeking in de woestijn aan: “The first place where

we shall therefore find the meaning of the metaphor of victory is the refusal of Jesus to exercise power demonically.” 570 Het is in de verzoeking in de woestijn dat Jezus de kwade machten overwint door zijn beslissing om God gehoorzaam te zijn.571

De overwinning vindt voor Gunton zijn climax in Jezus’ dood aan het kruis: “A

real victory is the kind of thing that happens when Jesus goes to the cross.” 572 Om

de dood van Jezus zo te verstaan moeten we echter op een nieuwe manier naar het idee van overwinning gaan kijken: “To be victorious does not mean butchering

your opponent with weapons, but refusing to exercise power demonically in order to overcome evil with good.” 573 Jezus’ dood is een overwinning, omdat zijn dood

be-vrijdt van valse voorstellingen.574 In feite zegt Gunton dat Jezus door zijn dood

de kwade machten ontmaskert: “The lie in this context refers to the behaviour of

anything finite or created – and that includes political and ecclesiastical institutions – which is treated or reveals itself to be of divine status.” 575 Hier zien we dus een dui-delijke overeenkomst met de denkbeelden van Weaver.576

Verdere kanttekeningen bij Aulén

Er zijn meer kanttekeningen bij de analyse van Aulén te plaatsen, zowel met betrekking tot de inhoud, als met betrekking tot de keuzes die hij maakt en zijn werkwijze.

567 Gunton, The Actuality of Atonement, 57. 568 Gunton, The Actuality of Atonement, 57-59. 569 Gunton, The Actuality of Atonement, 59. 570 Gunton, The Actuality of Atonement, 75. 571 Gunton, The Actuality of Atonement, 75. 572 Gunton, The Actuality of Atonement, 79. 573 Gunton, The Actuality of Atonement, 77.

574 “To understand Jesus’ death as a victory is to be set free from the false conceptions of life.” Gunton,

The Actuality of Atonement, 78.

575 Gunton, The Actuality of Atonement, 78.

Hoewel Aulén een belangrijk aspect van het denken over de verzoening in de vroege kerk naar voren haalt, verabsoluteert hij het belang van het overwin-ningsmotief. En waar hij in zijn bespreking van Irenaeus nog aangeeft dat de verzoening haar voltooiing vindt in het werk van de Heilige Geest, gaat hij op de vraag naar de rol van de Heilige Geest in de verzoening bij de overige kerkvaders helemaal niet in. In het verlengde daarvan speelt ook de vraag naar de ethiek geen rol in de benadering van de Aulén. De verzoening blijft bij hem een objectieve verzoening die buiten het handelen van de mens om gestalte krijgt.577

Terwijl Aulén veel nadruk legt op het rechtmatig handelen van God, zien we dat hij weinig aandacht heeft voor het aspect van de geweldloosheid bij de kerk-vaders. Hij noemt het, maar werkt het niet uit. Dat terwijl verschillende kerkva-ders ook voor de geweldloosheid in Gods handelen met de duivel nadrukkelijk aandacht hebben.

Opmerkelijk is dat Aulén in het hoofdstuk over de kerkvaders voornamelijk de Griekse kerkvaders aanhaalt. Een aantal keer haalt hij Augustinus aan om zijn stelling te onderbouwen dat het Christus Victor model dominant was in de gehe-le Vroege Kerk578 en verwijst hij naar Gregorius de Grote, maar voor het overige zijn het voornamelijk Gregorius van Nyssa, Johannes Chrysostomos, Athanasius en Gregorius Nazianzus, die hij aanhaalt. Hij laat echter na op eenzelfde wijze de aanwezigheid van het Christus Victor model bij de Latijnse kerkvaders te illus-treren. Tegenvoorbeelden behandelt hij bovendien zeer summier. Tertullianus en Cyprianus noemt hij als degenen die de eerste aanzet gaven voor wat hij aanmerkt als het Latijnse verzoeningsmodel,579 maar op hun denkbeelden gaat hij verder niet in. Niettemin concludeert hij dat het klassieke verzoeningsmodel dominant was bij zowel de Westerse als de Oosterse kerkvaders, zoals we eerder zagen. Dat het Christus Victor model de dominante interpretatie van de verzoening in de Vroege Kerk was, wordt door Aulén echter niet aangetoond met het aanhalen van deze beperkte selectie van kerkvaders, temeer daar hij de voorbeelden van andere interpretaties, voor zover hij die bespreekt, afdoet als marginaal.

De vraag naar het lot van de duivel in de verzoening, de vraag of de duivel gestraft wordt of niet, laat Aulén evenzeer onderbelicht, terwijl de kerkvaders uiteenlopende denkbeelden hebben over de wijze waarop God uiteindelijk met de duivel omgaat. Waar Gregorius van Nyssa de overwinning op het kwaad en de zonde beschrijft als een proces van zuivering en genezing, wordt volgens Johannes Chrysostomos de duivel juist gestraft. Aulén lijkt dus alleen die aspecten van het handelen van God in de omgang met de duivel in de beschrijving van de kerkva-577 “[T]he fundamental idea that the Atonement is, above all, a movement of God to man, not in the

first place a movement of man to God.” Aulén, Christus Victor, 159.

578 “Our immediate concern is to see that whenever Augustine treats of Christ’s redemptive work his

thought belongs in all essentials to the classic type.” Aulén, Christus Victor, 40.

ders te belichten, die hij relevant acht voor zijn Christus Victor model. Wanneer Aulén ingaat op het vraagstuk van de rechten van de duivel vol-gens de kerkvaders, zien we iets vergelijkbaars gebeuren. De kerkvaders hadden hierover uiteenlopende opvattingen volgens Aulén. Hij staat uitvoerig stil bij het rechtmatig handelen van God in relatie tot de rechten van de duivel in de opvat-ting van diverse kerkvaders. Op de uitwerking van de ideeën van de kerkvaders die aan de duivel geen rechten toekennen, gaat hij echter nauwelijks in. Hij beperkt zich tot de constatering dat Gregorius van Nazianzus het idee van een overeenkomst met de duivel volledig afwijst en kiest voor het beeld van het offer, zonder dat hij dat verder toelicht.580 De vraag of God, volgens die kerkvaders die aan de duivel geen rechten toe wilden kennen, rechtmatig handelt in zijn omgang met de duivel, stelt hij niet aan de orde.

Tot slot moeten we constateren dat Aulén de opvattingen over de verzoening bij de kerkvaders beschrijft als een statisch geheel. Hij gaat niet in op de historische ontwikkeling of op de vraag hoe het beeld van de verzoening zich ontwikkelt in relatie met andere relevante theologische ontwikkelingen. Waar de theologie van Irenaeus mede moet worden verstaan in het licht van de strijd met de verschillen-de gnostische stromingen, staan latere ontwikkelingen in het licht van heel anverschillen-dere theologische vraagstukken. Vragen als die naar de relatie tussen de ontwikkeling van het Christus Victor model en de ontwikkeling van het Godsbeeld en van de christologie, worden door Aulén niet inhoudelijk behandeld. Hij legt geen relatie tussen de ontwikkeling van de triniteitsleer en de christologie in de periode van de concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381) en het Christus Victor model. Dat terwijl de kerkvaders die hij aanhaalt naast Irenaeus – Athanasius (296-373 n.Chr.); Gregorius van Nyssa (335-394 n.Chr.); Gregorius van Nazianzus (329-390 n.Chr.); Johannes Chrysostomos (347-407 n.Chr.);

Augustinus (354-430 n.Chr.) – allemaal actief waren in de desbetreffende periode en een vooraanstaande rol speelden in die ontwikkelingen.

In document VU Research Portal (pagina 105-108)