• No results found

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie. "

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KITLVonly on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for s uch reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should he made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0322

(2)
(3)

11111111111111 1~'I]II~~~l

00761047

il~ÎIIIÎlj~ij]11 11111111111

(4)

J

SARI TI

(5)

SARITI

HET MEISJE UIT DEN KRATON

DOOR

M. VAN DER HILST

UITGEVERSMAATSCHAPPIJ E.

J .

BOSCH

JBZN.

BAARN.

(6)

de nagedachtenis van mijn moeder

(7)
(8)

"East is East and West is West, and never tlle two will meet". Oost is Oost en West is West en nooit zullen die beide landen elkander ontmoeten", is de veel bestreden en veel verdedif1de stelling van Kipling. Na een achtjarig verblijf in Indië kwam ik tot de persoonlijke overtuiging, dat het inderdaad waar is, dat een niet te dempen klooI het Oosten van het Westen scheidt. En foch kunnen de beide zijden van dien a/grond aan elkander verbonden worden:

door het Christendom dat de klooI overbrugt. Niet de klooI dempt dus. Maar de band kan toch een onlosmakelijke zijn, zóó, dal mei de woorden van Goefhe boven zijn "West- Ostlichen-Divan" zou kunnen worden gezegd "Orient und Occident sind nicht mehr zu trennen".

In "Saritt' wilde ik mijne lezers dan allereerst een beeld geven van - althans eenige beelden geven uit - het leven van Oosl en West in onzen Indischen Archipel, speciaal op Java. De lezers zlïn dan in staat zelf een oordeel te vellen over de verschillen. Waar ik ietwat "realistisch" ben, mag dit niet worden beschouwd als zucht om pikani Ie zijn, doch dient men er rekening mede te houden, dat zonder deze punten althans aan te roeren, geen juist beeld wordt ver- kregen van het leven in Indië. En ik heb mij nog zéér, zéér beperkt bij de schildering van sommige toestanden. In de tweede serie hoo/dstukken wil ik trachten te schetsen hoe, juist door de verschillende levensprincipes, een intiemere omgang van Oosterling en Westerling (i.c. in het huwelijk) op mislukking moet uilloopen, zoo althans die omgang geen dieperen ondergrond heelt dan persoonlijke sympathie, ja zells /iele/e, terwijl ik in hef derde gedeelte hoop aan te toonen, dat hef Christendom de brug kan zijn die Oost en West verbindt.

Baarn, December 1925. DE SCHRIJVER.

(9)

Rustig, en schijnbaar van de wereld, afgezonderd, leeft in zijn vervallen kraton de oude Radja Abdoel Anom, Sultan Kariman, de vorst zonder geld, zonder land en zonder macht. .. ,

Zonder geld! Want wel mag iedere maand Pangeran Joesoef Rachman, sultan's schatbewaarder, op de residentie- hoofdplaats Banjoebatjin, ontvangen de toelage, welke de Nederlandsche regeering zijn heer heeft toegekend, maar wat beteekent een twaalfhonderd gulden voor een man, wiens hooge staat medebrengt het onderhouden van een haast ontelbare schare familieleden, die allen leven op den zak van het familiehoofd ? Zó6 toch brengt het d.e adat mede, waarvan niet kan worden afgeweken. En bovendien, nauwe- lijks is het geld binnen de kratonpoorten, of de grijpvingers van Arabische geldschiet-ers graaien naar zich toe wat hen toekomt, voor tegen woekerrente verleende voorschotten.

En verdere inkomsten heeft de sultan nietl

Zonder landl Want het kleine stukje grond tusschen de oude kraton muren, nauwelijks een kilometer in omtrek, maakt het eenige bezit van den sultan uit. Dit blijft onver-

(10)

kocht, omdat het niet van eigenaar verwisselen mag. Het is kroondomein, en behoort dus niet aan den persoon van den sultan. De groote sawah-complexen echter, tegen de hellingen der Tjarèmi, vroeger rijke bronnen van inkomsten voor de heerschers uit het huis Kariman, zijn van lieverlede in handen van geldschieters overgegaan.

Zonder macht! Want niet de minste oHicieele regeer macht is Sultan Kariman gelaten. Langzamerhand, door de eeuwen heen, heeft het machtige Hollandsche gouvernement alles aan zich getrokken. Bij iedere troonswisseling is iets geno- men: bestuur, rechtspraak, belastingheHing, alles is in handen van den Hollander. En wat de Regeering dan nog overdraagt op inlandsche schouders, komt voor rekening van den regent, gesproten uit een geslacht in vroeger eeuwen aan het machtige huis Kariman leenplichtig. De opdrachten der Regeering worden vaak door den regent overgebracht.

En beleefd, vriendelijk, onderdanig bijna, hoort de sultan hem aan, maar toch lijdt de oude vorst. Is niet zijn geslacht verwant aan de nakomelingen van den profeet, die Java voor den Islàm overweldigden?

Doch de sultan zorgt er wel voor, dat hij weinig laat merken van de smart en haat die hij met zich meedraagt, heel z'n eentonige leven tusschen de oude kratonmuren.

Slechts een enkele maal blijkt van die haat iets. Niet van de smart, daar is de oude Oosterling te trotsch voor.

Hel valt de middagzon in den kratontuin van het oudi!

sultansverblijf, en de hooge bewoner van het paleis, Radja Abdoel Anom, strompelt, op z'n stokje geleund, rond.

Achter hem houdt de pajongdrager de wit met gouden sonsong. Zóó gezien, lijkt de oude radja een gebroken, ziekelijk man. Gebogen gaat hij, als iemand, wien het torschen van den last des levens zeer zwaar valt. Bij eIken

stap dien hij doet, steken de spitse knieën haast door d(' sarong. Een zwart, verschoten jasje hangt hcm flodderig om het magere bovenlijf, de hoofddoek staat hem los en slordig op het hoofd. En uit die hoogst eenvoudige, bijna armelijke kleeding kijkt een rimpelig verschrompeld gelaat de wereld in. Diep liggen de fletse oogen in de kassen, schcrp steken de jukbeenderen naar voren, als om nog meer te doen uitkomen hoezeer de kaken zijn ingevallen. De dikke lippen, die gewoonlijk slap openhangen, geven inkijk in den haast tandeloozen mond: een rood gat, rood van het bêtèl-kauwen.

Zooals hij door z'n tuin strompelt, schijnt hij ook een man zonder kracht. Immers wat zou de kracht kunnen zijn van een tandelooze, gebogen grijsaard, verzwakt door opium- gebruik en andere uitspattingen, jarenlang? Neen, de oude man is wel geheel gevaarloosl Tenminste zoo schijnt het voor den oningewijde.

Maar wie, zooals Resident Van Bruggen, met den ouden vorst in contact komt, weet wel beter. Bijna altijd stuit deze gouvernements-ambtenaar op lijdelijk verzet, als hij iets wil doorvoeren, wat den sultan niet aanstaat. Dan komt er weer leven ;n dat fletse oog, en een donker vuur gloeit er in, dan komt er weer houding in dat gebogen lichaam, dan slr kken de verslapte leden zich, en, al blijft de oude Oosterling in woorden hoffelijk en bescheiden, in werkelijk- heid biedt hij weerstand tot op het laatst. De residenl voelt dan, dat hij strijdt tegen een vijand, die het laatste stukje van zijn bezit verdedigt, vastbesloten geen afstand te doen van wat hem uit de ruïne van de sultans-macht is overge- bleven.

Het gebeurt weinig, dat de vorst dezen tijd van den dag voor zijn wandeling uitkiest. Gewoonlijk kan de felle

(11)

middagzon hem niet bereiken, omdat hij dan in het koele slaapvertrek op zijn baleh-baleh rust.

Maar dezen middag kan de sultan binnenshuis geen rust vinden.

De malaria heerscht weer hevig in Banjoebatjin en de gouvernements-arts beeft het vermoeden uitgesproken, dat een der oorzaken van ,het steeds weer opnieuw uitbreken der ziekte is de aanwezigheid van moerassen achter de kratonwoning. Demping dezer moerassen is, volgens den arts, allereerst noodzakelijk.

Hierover heeft de resident gesproken met den ouden radja, dezen morgen. En zéér beleefd heeft de sultan geantwoord dat er veel bezwaren waren. Natuurlijk, hij wilde wel, maar de kratonbevolking is voor veranderingen bevreesd. Is niet alles wat de kraton betreft "kramat"? En als er eens onte- vredenheid ontstond, boe zou hij deze kunnen wegnemen?

De resident begreep zeer goed, dat de oude halsstarrig was, en wilde tegenwerken. Zelf bevelen kon de regeerings- ambtenaar niet, maar hij heeft zich voorgenomen, het er niet bij te laten, en deze grief bij het hrogere bestuur voor te brengen. En de radja, die wel bang is, dat hij met deze zaak nog moeite zal krijgen, loopt thans te "piekeren"

in z'n tuin. Eindelijk schijnt hij zich voor zijn wandeling een doel te kiezen: langs de woningen der pangerans en kratonbedienden gaat hij, en dan door den pisangaanplant naar den kratonvijver. Daar blijft hij, in de schaduw van een ouden mangaboom, peinzend staan, den pajongdrager een wenk gevend zich te verwijderen. Niet lang is hij alleen, want zijn vertrouweling en gunsteling, Pangeran Noto- diredjo, heeft den sultan langs zijn woning zien gaan, en is hem gevolgd. Pangeran Noto is ongeveer even oud als de radja, gelijk met den vorst opgevoed, en spruit uit een geslacht, dat der sultans-familie zeer is toegewijd. Met

het geslacht der Karimans heeft het geschitterd in den luister van eeuwen, en nu is het eenige uitzicht met dit geslacht ten gronde te gaan. Teruggetrokken in de over- blijfselen van het bolwerk der oude sultans macht, loeren sultan en dienaar van achter de afbrokkelende muren naar den steeds grooter wordenden invloed van het Nederland- sche bestuur, steeds bereid dit bestuur den voet dwars te zetten.

Pangeran Noto brengt eerbiedigen groet, en vraagt wat de radja op dit ongewone uur bij den vijver komt doen.

"Kijken naar wat het N ederlandsch bestuur mij ook nog wil ontnemen. "

"Ontnemen heer?"

"Ja, om gezondheidsredenen zegt de resident. De malariabestrijding vordert het dempen van vijvers en plassen, en nu moet de kraton-vijver ook gedempt."

"En dat hebt gij toegestaan?"

"N een, N oto, dat heb ik niet, en zal ik ook niet, tenzij door geweld gedwongen'"

"Maar dat moogt gij nimmer toestaan' De vijver, waaruit het water wordt geschept, dat op den Garebeg-Moeloed dient om de poesaka te wasschen, de vijver waarin de heilige visschen leven, de vijver, badplaats van héél het geslacht der Karimans'"

"Schamen moet ik mij voor bet volk, reeds teveel heb ik toegegeven ... , vooral onder dezen resident, die zoo machtig is .... "

"En zoo eerlijk", valt Noto den radja in de rede, "zoo eerlijk, vroeger .... t i

"Zwijg maar, zwijg maar. ... ik weet bet óók wel ....

vroeger .... ja vroeger."

En de Sultan blikt terug naar den tijd toen hij nog kind was, en zijn vader vorst van Kariman. . .. In dien tij d liet

(12)

de Regeering de handen der inlandsche vorsten vrijer, ook al hadden zij geen bepaalde regeermachtj zij konden nemen zooveel zij wilden van wat het gouvernement overliet.

Hunne medewerking bij d~ doorvoering van het cultuur- stelsel was van zooveel belang gebleken, dat de r~geering

een oogje toekneep als ze hun boekje te buiten gingen. En ook in ernstige gevallen kon een op de juiste wijze ter hand komend geschenk aan resident, assistent-resident of controleur zoo héél véél doon .... Nu is de richting zoo geheel anders, en in het bijzonder de resident Van Bruggen komt steeds op voor de rechten van den "orang-ketjil" en straft gestreng bewezen misbruiken ....

"Vroeger, ja vroeger", zucht de sultan nog eens, "vroeger was het goed. . .. tot resident Van der Sande kwam. met nieuwe wetten."

"Hij kon het ook niet helpen", waagt Noto op te merken,

"het gouvernement stuurde hem."

"Maar hij deed graag wat opgedragen werd ... , en nog meer. Was het ook opdracht van de regeering dat hij zich met de opvoeding van Sariti inli t? Toen hebt ge anders gesproken, Noto'"

"Ja, heer, en toch moest ik toegeven, hij had mij in de hand door een paar kwestie's in verband met den padi-opkoop."

"Genoeg van den ouden tijd, nu over die visrhvijvcrs, waarvan ik sprak."

"Het is voor de volksgezondheid, zegt ge, heer?"

"Ja, tenminste zoo meent de resident. ... alsof hij cn de dokter er wat tegen kunnen doen als Allah den mensch laat sterven!"

"Resident Van Bruggen blijft hier lang. Wordt hij niet gauw bevorderd?"

"Dat zal nog wel wat duren .... hij is nog jong . . . en met Europeesch verlof gaat hij ook niet!"

"Dus hij zal wel blijven de eerste j aren en gij zult mooten toegeven op den duur ...

"Ja, tenzij .... "

"Tenzij ?"

"Tenzij hij toch weggaat."

"Hoo?"

"Ja, hoe?l"

"De mensch is sterfelijk, ook een jong resident, bedoolt gij dat, heer?"

"Neen, Noto, z66 kan het niet. ... dat is te gevaarlijk ....

Ik heb een ander plan. Hij is goed voor het volk, zegt men .... welnu het zal hem vervloeken .... hij sterft door de hand van datzelfde volk, of hij gaat met schande zijn residentie uit."

"Wilt gij het volk tot opstand aanzetten? Dan geeft gij u immers toch ook bloot?"

"Ik bemoei mij er niet mede, Nota, tenminste niet open- Iijkj zelfs zal ik den resident berichten, wat er gebeurt. ... en hem den dood indrijven, zoo mogelijk. Wacht maar af, Nato, wacht maar af. ...

"Mijn leven is in uw hand, heer, en ik ben steeds bereid .... "

"Neen, neen, dat niet, .... ik wil niemand vertrouwen, .... zelf zal ik handelen, maar.... Allah zij den hond genadigi"

Van terzijde klinkt eenig geritsel en uit den pisangtuin komt geslopen de jonge Raden Djojo, schrijver op het bureau van den resident en zoon van een -der pangeran's.

Op eenigen afstand van den radja knielt de jonge man, maakt de sembah, en hurkt op het grint.

"Wel, raden Djojo, wat is er?"

"Slecht nieuws, groote heerI"

"Spreek'"

URITI 2

(13)

"Zooeven vond ik in de kamer van den commies een brief van den resident aan de regeering, waaruit ik dit over- schreef."

En Djojo haalt uit den zak van zijn wit jasje een stuk papier en biedt dit den radja onderdanig aan.

Deze bekijkt het papier aandachtig, en geeft het den brenger terug. "Gij weet, ik versta de taal der blanda's niet.

Vertaal mij, wat gij vondtl"

En Djojo vertaalt in het Javaansch den Hollandschen tekst van het briefgedeelte: "Waar ook thans Radja Abdul Anom wederom onwillig is de vereischte medewerking te verleenen, geef ik U.H.E.G. in overweging er bij de regee- ring op aan te dringen den tegenwoordigen ~adja van zijn functie te ontheffen en een meer vooruitstrevend en gewillig man in zijn plaats te benoemen."

Een lang.e stilte valt tusschen de drie mannen na het voorlezen van den brief, tot de radja de stilte verbreekt.

Hij is nu niet meer de oude, gebroken man. Kaarsrecht staat hij, zonder stok. En hard klinkt zijn stem als hij spreekt:

"Zwijg hierover, Djojo, en u, Noto, behoef ik geen zwijg- zaamheid te gelasten en gaat nul"

De hovelingen verwijderen zich en verdwijnen in den pisang tuin.

"Als dat maar goed eindigt voor ons allen", fluistert Pangeran Notodiredjo.

"Wat?" vraagt Djojo.

"Niets, zwijg maarl"

"N u zeker, nu zeker", mompelt de sultan nog, als hij alleen is.

11.

De zon staat reeds hoog aan den hemel, als Sariti de oude kratonpoort uitstapt en vlug haar weg zoekt door de Chineesche wijk van Banjoebatjin.

Een vriendelijk, opgewekt gelaat heeft ze, met den edelen vorm en trekken van den Javaanschen vader, diens fijnen neus, kleinen mond en amandelvormige oogen. Ze mist echter de aan mooie Javaansche vrouwen eigene matgele ge- laa tskleur, als van heel donkere theerozen. Van een haast on-Oostersche blankheid is haar teint. Toch is dit niet zoo bijzonder: haar moeder werd geboren in het Soemedangsche.

En het is van algemeene bekendheid dat de Soendaneesche vrouwen uit die buurt zéér schoon van bouwen blank van teint zijn. Van haar moeder heeft Sariti teint en lichaams- bouw. Zooals bij vele inlandsche vrouwen paren zich slank- heid van leest aan goedgevulde vormen, en ook al doet haar tengere gestalte op het eerste gezicht niet vermoeden dat ~~er een vijftienjarige, en dus volwassen vrouw gaat, als z.'J op haar best gekleed is, de donkere zwaar zijden k.abaJa strak om het lichaam, twijfelt wel niemand daaraan.

Nu gaat Sari ti echter eenvoudig gekleed; blootvoets op

(14)

sandalen, gewoon gebloemde sarong, witte kabaja, zwarte parasol, is ze in haar kleeding niet van andere inlandsche meisjes te onderscheiden, tenzij dan door grooteren eenvoud.

Sariti is - zoo als gezegd - de dochter van sultan Abdoel Anom's jeugdvriend en vertrouweling, Pangeran Notodi- redjo. Had Mevrouw Van der Sande, de echtgenoote van den vorigen resident, het meisje niet "ontdekt" bij een bezoek in den kraton. dan zou haar leven zich in niets onderscheiden hebben van dat der andere kratonmeisjes.

Doch mevrouw Van der Sande, zelf kinderloos, voelde zich z6ó tot het kind aangetrokken, dat zij besloot alle krachten in te spannen het een goede opvoeding te geven. Het had veel van haar overredingskracht gevergd den sultan en pangeran Notodiredjo over te halen, haar voor de opvoeding van de vriendelijke, bevallige Sariü te doen zorgen. Maar eindelijk was het toch gelukt, en dit welslagen moest ten slotte worden toegeschreven hieraan, dat de Resident "de kraton" wegens een padi-schandaaltje in de hand had.

Eerst had de kleine Sariti te Banjoebatjin op school gegaan, doch de kratonomgeving was niet bepaald geschikt geweest om het wortel-schieten der Westersche begrippen te bevorderen. Daarbij leed het meisje aan malaria, de op Banjoebatjin algemeen voorkomende ziekte. Dus werd besloten Sariti naar Bandoeng te zenden, waar ze de Kartinischool kon afloopen, en in een voor haar geschikt Europeesch gezin worden opgenomen. Daar ze een ijverige, vriendelijke leerlinge was, had een der onderwijzeressen zich nogal voor haar geïnteresseerd, haar veel goede boeken doen lezen, ja zelfs met Fransch geholpen.

Zoo was Sariti met de Westersche beschaving in aan- raking gekomen, eene aanraking welke haar vader niet gewild had. Zijn geslacht had met het huis Kariman geleefd in den luister van eeuwen en had thans geen ander vooruit-

zicht dan er mede ten gronde te gaan. Nu sloot het zich met den vorst op in den steeds meer bouwvallig wordenden kraton, en van achter de kratonmuren loerde het achter- dochtig naar den bewerker van dat verval: het Nederland- sche gezag, en dus naar wat voor den Javaan van den ouden stempel daarmede synoniem is: de Westersche beschaving.

Mevrouw Van der Sande had niet lang pleizier van haar werk. Toen Sariti een jaar in Bandoeng was, stierf de residentsvrouw aan typhus. De resident ging naar Europa, betaalde geregeld de studie en huisvesting van het pleeg- kind zijner echtgenoote, maar kon zich uit den aard der zaak niet verder met het meisje inlaten. Toen ze, nu een jaar ,geleden, de Kartinischool had afgeloopen, liet de oude Pangeran haar thuiskomen en verwisselde ze de haar liefgeworden omgeving weer voor de oud-Javaansche.

Ze was bovendien reeds veertien jaar, dus moest er over haar huwelijk gedacht worden. Naar oud gebruik was ah kind reeds een echtgenoot voor haar uitgezocht: Mas Djojo, nu schrijver op het residentiekantoor, natuurlijk ook afstam- meling van een oud kraton-geslacht, was de aangewezene.

Vroeger, toen beiden nog als kinderen in den kraton-tuin speelden, mochten ze elkaar wel lijden. Maar sinds Sariti naar Bandoeng gegaan was, begon de verwijdering te komen.

En als het meisje in de vacantie's thuiskomend Djojo ont- moette, was haar antipathie steeds grooter geworden. De kennismaking met de Westersche begrippen, welke Sariti zich spoedig eigen maakte, deed haar steeds verder ver- vreemden van de Javaansche zeden en gebruiken. In het bijzonder leerde zij de verhouding tusschen man en vrouw anders zien. Zij wilde niet meer zijn het Javaansche meisje dat werd weggegeven, maar zelf over haar lot beslissen.

En was er nu maar iets blijven leven van haar oude vriend-

(15)

schap voor Djojo, dan zou zij zich nog wel aan de omstan- digheden -hebben aangepast. Djojo kwam gedurende de korte vacantie-bezoeken van Sariti weinig in haar nabijheid, doch was hij bij haar, dan keken een paar roodgerande oogen uit een puistig gezicht haar begeerig aan. Als ze weer voor goed thuis kwam, zouden ze trouwen. zei hij. En Sariti begreep, dat dit huwelijk voor haar niet zou zijn een leven vol liefde en vriendschap, het samenleven van twee tot elkaar getrokken zielen, moeilijkheden samen deel end, zooals hare Europeesche omgeving deze dingen zag, ook zelfs niet het gewone oppervlakkige, betrekkelijk gemoedelijke leven van de Javaansche ambtenaarsvrouw, nu ja, toevallig met haar man getrouwd omdat dit zoo met de familieomstandig- heden uitkwam. Neen, het leven met Djojo zou voor haar beteekenen, kommer, lijden, ziekte misschien cn eindelijk, verstooting. Djojo begeerde Sariti wel, doch slechts zooals hij vroeger een ronggeng begeerd had. Bezwijmeld door de giftige geuren der bloemen uit het haar van dansmeiden, hunkerde hij nu naar de reine Sariti.

Ook een tijdperk van materieele zorgen zou dit huwelijk worden. Want Djojo is een speler. Bij alle tandakpartijen en wajangvoorstellingen kan men Sariti's jeugdvriend in de buurt van het verleidelijke tolletje vinden. Tot laat in den nacht waagt hij het weinige geld, dat hij heeft en het voor zijn doen vele dat hij leent. Maar voordeel brengt het spel hem nooit, óók niet als hij wint, want Sarina, de mooie ronggeng, heeft veel geld noodig I

Toch is Sariti onder dit alles niet somber en pessimistisch.

Van haar moeder heeft ze, behalve de blanke teint, ook het opgewekte prettige, ja eenigszins zorgelooze karakter ge- erfd, dat de Soendaneesche vrouwen dikwijls bezitten. Een enkele maal is ze zwaarmoedig en droef, doch meestal opgewekt, energiek en vroolijk. Als ze haar leed héél sterk

gevoelt, kent ze ook buien van groote opgewondenheid en hartstocht. Maar deze komen zeer zelden voor.

Sariti is thans op weg naar het Residentshuis. Haar vader had haar, toen ze weer op Banjoebatjin kwam, niet willen toestaan, klein-ambtenaarsexamen te doen, waardoor ze eene betrekking bij de Post had kunnen krijgen, en allicht naar een andere plaats zou worden gezonden. Doch gelukkig ontmoette ze een vroegere kennis, eene Europeesche dame, die op Banjoebatjin een mode-atelier had, en daar Sariti toch iets wilde doen, bevattelijk was en een goeden smaak had, leerde "nonna" Zwitter haar costuumnaaien en knip- pen. Mevrouw Van Bruggen, de residentsvrouw, ontmoette het meisje op dit mode-atelier en stelde haar voor eens per week op het residentshuis te komen helpen bij het betere naaiwerk. Sariti was hierop ingegaan, omdat ze zóó nog wat voeling kon houden met de Europeesche maatschappij en ook om geldelijke redenen. Pangeran Notodiredjo was arm, maar z'n dochter kleedde zich graag goed, al bleef ze strikt vasthouden aan de inlandsche dracht. Doch batisten baadjes en gebatikte sarongs zijn ook kostbaarl

Sariti zoekt haar weg door de drukke Chineesche wijk.

Half naakte, zweetende koelie's sleepen zware kisten en zakken de Chineesche toko's binnen, terwijl de wel door- voede zonen van het Hemelsche Rijk in tricothemd of kabaja, rustig aan hun strootje zuigend, bij de deur dat gezwoeg staan aan te zien.

"Hé", zegt Lan Tjang tot zijn kassier, die met behulp

van zijn telraampje ingewikkelde, voor de meeste Wester- lingen onbegrijpelijke berekeningen uitvoert, en de resul- taten van dien arbeid in nog onbegrijpelijker Chineeschc karakters in zljn boeken neerpenseelt, "hé, daar gaat Saritil"

(16)

"Ja", zegt de kassia-, die blijft doorrekenen.

.. Ken je haar?"

"De dochter van Notodiredjo uit den kraton, is het niet?"

"JuistI"

.. Haar ken ik niet, maar den pangeran te goedI"

"Waarom?"

"Nog een flinke schuld heeft hij hier."

.. Zó61" mompelt Lan Tjang, en hij doet een trekje aan zijn strootje, "z661"

"Betalen doet hij niet", gaat de -kassier, nu wat meer geïnteresseerd voort, "betalen doet hij niet, en als hij eens vijf gulden afbetaalt, haalt hij den volgenden dag voor tien gulden, maar gewoonlijk is het ... La in boelan"."

.. Komt Sariti wel eens hier?" informeert Lan Tjang.

.. Heel weinig."

.. Crediet geven hoor, en onbeperkt/tt Nog eens zuigt de dikke langanan aan zijn strootje en knipt dan met de oogen.

De kassier kijkt zijn baas eens aan, diens kleine oogjes glinsteren in het dikke zinnelijke gelaat, als door smalle spleetjes.

"Sariti gaat trouwen", zegt droog de kassier.

"Zoo, en met wien?"

"Mas Djojo."

"De schrijver op het residentiekantoor?"

"Zooi ets tenminste."

.. Dan komt ze nog wel eens hierI", meent de Chinees.

"Djojo zit al bij mij in de schuld, - neen, niet voor ge- kochte goederen - maar voor wat ik hem leende. Z'n vrouw kan nog wel crediet bij mij krijgen .... veel crediet

.... als het tenminste Sariti is."

Lan Tjang kijkt grinnikend het meisje na, tot ze in het gewoel der drukke straat verdwenen is.

Het oude, wit gepleisterde Re.sidentshuis ligt daar rustig

en deftig. Vó6r het huis een ruim grasveld en oprijlaan van statige koningspalmen en achter een goed onderhouden tuin met mangga-, djamooe- en sawoe-boomen. Sariti loopt langs het huis, om in de achtergalerij binnen te komen.

Daar ligt Toetie van Bruggen op een langen stoel een romannetje te lezen.

"Dag juffrouw", klinkt de zachte, maar klare stem van Sariti.

Toetie kijkt eens op, en zegt dan langzaam en nonchalant:

,,0, Sariti, mama komt direct." Dan zet ze haar lectuur voort. Het is dan ook wel iets bijzonders wat haar daar bezig houdt: "Kostschool-dwang, of verboden liefde", wer- kelijk een zeer boeiend verhaal. Zulke boeken leest Toetie graag. Ze heeft een goede opvoeding gehad, liep de H. B. S . te Semarang af en bracht daarna nog 3 jaar op een Brussel- sche kostschool door. Negentien jaar oud, niet onknap met veel "savoir vivre", is het wél te voorzien, dat ze niet lang onder het ouderlijk dak zal blijven. En in afwachting van de verschijning van een huwelijkspretendent en misschien wel om diens komst te bespoedigen, bezoekt Toetie ijverig alle bals en feestj es.

"Mama komt direct", heeft Toetie gezegdl Maar het duurt nogall De residentsvrouw heeft het ook zoo druk I Wat valt er al niet te doen in zoo'n drukke Indische huishouding!

Wil de huisvrouw niet bestolen worden, dan moet ze 's mor- gens zelf alle benoodigdheden voor den dag uitgeven, zeep aan de baboe-tjoetjie, rijst, aardappelen enz. aan de kokki.

Als ze zelf niet toekijkt worden de meubels onvoldoende door de djongos gesapoed, zonder die controle zal de "baboe dalam" een half gevulde waterkaraf op de waschcommode liever bijvullen (bij voorkeur uit de lampetkanI) dan het water te ververschen. Steekt mevrouw haar nellS niet eens in de keuken, dan laat de zindelijkheid van potten en

(17)

pannen al heel gauw veel te wenschen over en houdt

"njonja" den "toekang-kebon" niet in de gaten, dan rookt hij strootjes bij den waterput en gekt met de meisjes uit de kampong inplaats van z'n planten te verzorgen.

De Hollandsche vrouw in Indië heeft een voortdurende g~eril1.~-oorlog . te v.oeren tegen vergeetachtigheid, dag.

dleven) en kIelDe diefstallen. Zonder te vervallen in d(!

fout van veel Europeesche dames, die de zaak overdrijven, en van elke kokki een Hollandsche keukenmeid en van een toekang.kebon een Hollandschen tuinman wiIlen maken - minus <ie dienovereenkomstige betaling natuurlijk - houdt Mevrouw Van Bruggen de teu~ls goed in handen.

Eindelijk komt ze in de achted"galerij, opgewonden.

"Verbeeld je Toet, die Risa is ook niet te vertrouwen.

Al twee dagen mis ik een kabaj a-speld en nu zegt Siti .... "

"Och, die twee hebben ruzie, daarom bekletsen ze elkaar .... Sariti is er,"

. ,,0, ja, 't is alweer Woensdag vandaag. Dag Sariti, ja, ik zal eens even zien wat ik voor je heb, kind."

"Mama, kan ze niet vast die blauwe ~ijden japon ver-

ande~en, als die dansavond volgende week doorgaat?"

,,KInd, zou je die blauwzijden wel aantrekken? Hé? Voor een gewonen dansavond is die toch wel wat te .... "

"Te wat nou?"

"Nou te laag .... voor een gewonen avond! Je weet pa

vindt ook. " ." '

"Pa .... !? Pa en u zijn allebei even preutsch en stijf. Dan bad u vorige maand Mientje Lasser moeten zien!"

"Maar ik zou niet wiIlen, dat jij evenals Mientje Lasser besproken werd!"

"Njonja, ada telephoon", komt de baboe zeggen.

"Wat nu weer", moppert Mevrouw Van Bru~gen naar binnengaande. Toetie maakt van deze stoornis gebruik, om

vlug haar blauwzijden voor den dag te halen en Sariti te instrueeren.

Als de "djahit" alIes weet wat ze noodig heeft, zet ze zich op inlandsche wijze op den grond met den rug tegen den wand en begint ijverig aan haar werk.

Spoedig komt Mevrouw Van Bruggen weer in de achter- galerij.

"Gunst, die mevrouw Lasser heeft ook altijd wat nieuws.

N u wil ze weer een bazar houden voor de kinderen van papa Van der Steur .... Die hadden we twee jaar geleden (lok al. Het netto-overschot was precies veertig gulden en dat kwam nog door een extra-gift van een der comité- leden ... , Al die weldadigheid is alleen om een reden te vinden voor fuifj es."

"Ik vind het wel aardig", zegt Toetie, ,,'t is weer eens wat anders; 't is toch al zoo'n saaie boel in Banjoebaljin."

"En niets als ruzie komt er van al die fuifjes .... 't begint nu al: ik moet natuurlijk als presidente in 't comité gesleept worden, maar mevrouw Lasser zei er meteen bij, dat me- vrouw Jansen er onder geen enkele voorwaarde "in" mocht."

"Natuurlijk, als die zich gepasseerd voelt, mag haar dochter geen tentje hebben en dat is !Jan een mededingster minder voor Mientje .... Wat verbeeldt dal mensch zich wel: omdat haar man ingenieur is, hoeft ze hier nog niet de baas te spelen."

"Ik zal zien, dat ik die heele fancy-fair van de baan krijg."

"Als u dan maar maakt dat we gauw wat anders hebben."

"Controleur Gabel sprak al eens over een muziekavond, je weet, hijzelf speelt goed cello, en als we wat andere men~chen vragen.... jij kan zoo aardig op de piano terecht."

"Alstublieft niet, ik vind Fred Gabel een heel aardige jongen, maar hij is zoo stijf, altijd klassieke muzieki"

(18)

Sariti heeft tot dusverre onverschillig naar het gesprek van moeder en dochter geluisterd, wat gaan haar die dingen, waar zij geheel buiten staat, aan? Maar nu ... , Fred Gabel, de cellist!

Eens hoorde zij bem spelenI Toen ze toevallig wat langer op het residentshuis was gebleven, bij haast-werk I Controleur Gabel was gekomen om met juffrouw Toetie te musiceeren. Nooit had Sariti iets dergelijks gehoord. In den kraton speelt het gamelan-orkest, en 0, zeker naar die we~

moedige monotone muziek mocht ze wel graag luisteren. En in Bandoeng werd bij de familie waar Sariti woonde druk piano-gespeeld, maar dat er zulke muziek kon bestaan, als controleur Gabel aan zijn cello wist te ontlokken, was haar onbekend. Droef klaagden de snaren klanken van leed en droefheid, van somber gepeins en weemoedige smart. Maar ook zong het in"Strument liederen van troost en van berus- ting, van verlangen en hoop. Nog dagen daarna had Sariti die klanken hooren opklinken in hare herinnering, had zij mee geleden en geweend, gehoopt en verlangd. Doch lang- zamerhand zijn die klanken verstorven en nu is slechts blijven leven de per.oon van controleur Gabel. Eerst had ze niet aan hem gedacht, zag ze hem feitelijk wel, toen hij speelde? - maar al duidelijker was later, toen de herinn~

ring aan de muziek verflauwde, zijn persoon naar voren getreden. En thans weet Sariti zeki:T, dat ze hem ook zag spelen. Dat de blik van zijn oog was als de klank der cello, die hij zoo meesterlijk bespeelde: diep weemoedig en emsti~.

Zulke gevoelens zijn Sariti tot dusverre vreemd ge- weest. Haar ziel was nog nimmer zoo diep geroerd als na Gabels spel. Zij kan zelf moeilijk haar gewaarwordingen ontleden, is zich niet geheel bewust van wat in haar leeft.

Doch zij voelt dat het iets bijzonders is, dat het haar iets

béél belangrijks zal brengen. Vreugde of smart, wie zal het zeggen?

Mevrouw Van Bruggen en Toetie blijven doorpraten, heb- ben nog veel te verhandelen omtrent Banjoebatjinsche

personen en toestanden. ..

Maar Sariti hoort er nu niets meer van. Ze bltJft denk~n, terwijl haar vingers werken aan het blauwzijden japonnetje.

de trots van Toelie. denken aan iets dat ze nog niet vatten

\ani maar dat haar bezig houdt, zonder dat ze weet waarom.

(19)

lIL

Mevrouw Van Bruggen en Toetie zijn uitgegaan en be- halve de bedienden is Sariti alleen in het residentshuis.

Ze zit op haar gewone plaatsje en is ijverig bezig met haar naaiwerk

Er klinken voetstappen in de voorgalerij en een krachtige mannenstem roept om een der bedienden. Doch deze hooren den bezoeker niet, daar ze in de bijgebouwen bezig zijn.

"Simin", roept Sariti. "Simin, daar is iemand." Doch Simin verschijnt niet. Langzaam staat Sariti op, om naar den bezoeker te zien. Maar deze is reeds ongeduldig gewor- den, en komt door de binnengalerij naar achteren.

,,'k Sta al een kwartier te schreeuwen en er komt maar niemand", zegt hij in 't Maleisch tegen Sariti, die hij niet zoo spoedig herkent.

,,0, mijnheer Gabel", antwoordt het meisje in goed- Hollandsch, "bent u het? Ik denk dat de bedienden u niet hoorden, maar mevrouw is niet thuis."

"Wel Sariti, ik zag niet zoo gauw dat jij het was. Weet je ook of mevrouw lang weg blijft?"

"Dat zal niet mijnheer, 't is nu al bijna twaalf uur en om half één wordt er ~egeten."

"Juist, en daarom kom ik, de resident zei, dat hij nog wat. .. , enfin, dat is tot daaraan toe, maar ik kom rijst- tafelen. 'k Zal maar zoolang gaan zitten."

De controleur laat zich achteloos in een langen stoel vallen.

Sariti begint weer aan haar naaiwerk.

Gabel is een nog jonge man met een knap, expressief gezicht. In den dienst staat hij aangeschreven als een goed en ijverig werker: een beetje te idealistisch voor bestuursambtenaar "maar dat zal wel over gaan als hij wat langer in dienst is" meenen cynisch zijn superieuren.

De controleur blijft enkele minuten in zijn stoel hangen en rukt zich dan met een energiek gebaar op, als wil hij afwerpen de Indische vadsigheid, waartegen hij dagelijks strijdt, en die hem weer even heeft bekropen.

Geruimen tijd blijft het stil in de achtergalerij. Sariti werkt ijverig door, den blik strak op haar werk. Zooeven heeft ze den bezoeker vrij en open in de oogen gekeken, nu durft ze niet opzien.

Gabel kijkt eens rond, zich afvragend of hij hier lang zal moeten wachten en qan niets beter te doen wetend, begint hij een gesprek met Sariti.

"Wel, Sariti, waar zit je nu liever", vraagt hij op luchtigen loon, "bij je vader en die andere oude heeren van den kraton of bier."

Heel even slaat het meisje de oogen op, en dan antwoordt ze - diplomatiek als een echte Oosterlinge:

,,'ik Ben graag hier op het residentshuis."

"Nietwaar? Die oude heeren daar in den kra on, da's toch geen gezelschap voor jou, met je Europeesche opvoeding.

Hier kun je praten over dingen waar je belang in stelt.

Juffrouw Toetie heeft zooveel van de wereld gezien."

(20)

"Dat is wel mogelijk, mijnheer Gabel, maar ik praat toch meer met mevrouw."

Gabel begrijpt: Toetie is te trotsch om zich met een inlandsch meisje op te bouden.

"Nu ja", zegt hij dan, van het onderwerp afstappend in

. d l ' "

Ie er geva met Mevrouw praat je toch wel eens."

"Ja mijnheer Gabel, maar het meest boud ik het Hol- landsch en mijn ontwikkeling toch bij door lezen."

Geïnteresseerd schuift Gabel zijn stoel wat naderbij.

"En vertel eens Sariti, wat lees je alzoo."

Als Sariti aan iemand wil vertellen wat zij leest en waar- voor zij zich interesseert, dan is het wel aan controleur Gabel, en toch, zij durft zich niet uitspreken. Waarom zal ze dien ~ur?peaan, die nu maar zoo even met haar praat, omdat hIJ mets anders te doen beeft, een kijkje geven in haar hart. Neen dat kan niet. En aarzelend klinkt het: "Och, zoo van alles, wat ik wel eens krijg, en ik heb nog boeken van Bandoeng. f t

Gabel is teleurgesteld. Toen hij Sariti goed had opge- nomen, meende hij dat er wel wat meer in het meisje stak, dan wat gewoonlijk verwacht kon worden van een inlandsch meisje met Europeesche opvoeding. Maar ze zegt alles zoo gewoon, zonder enthousiasme. Ze schijnt geen voorkeur te hebben voor wat zij leest. En, nu ook wat onverschillig laat hij zich in z'n stoel terugvallen. '

"I~ ?acht dat je b.v. wat zou voelen voor Raden Adjeng

Kartiru, de eerste Javaansche vrouw, die voor haar zuster~

geschreven heeft."

En nauwelijks heeft de controleur dit gezegd of hij krijgt antwoord:

"Van "Duisternis tot Licht" heb ik gelezen. Haar strijd is mijn strijd, haar zorgen zijn mijn zorgen. Alleen mijn leven zal droever zijn dan het hare."

Gabel heeft dit antwoord allerminst verwacht, en bij wil meer welen van het leven en den strijd van Sariti. Doch deze heeft reeds spijt van haar onstuimigheid. Zij slikt cen zucht weg, en buigt zich dieper over haar werk.

De controleur voelt dat het meisje iets heel ergs in haar leven te verduren heeft. Het arme kind. En daar hij niet weet wat te zeggen, antwoordt hij in het wilde weg, op geruststellenden, troostenden toon:

"Kom, kom Sari ti, Karlini had het hard genoeg, ze stierf zoo jong."

"Dat is het ergste niet, 'k wil ook sterven, jong desnoods .... maar och, vraagt u toch niets meer." Angstig, smeekend ziet het meisje hem aan. Zij begrijpt zichzelf niet. Gewoon- lijk kan ze zich over de zwarigheden in haar leven wel heenzelten; ze laat er althans weinig van merken. Maar dat nu juist controleur Gabel moet beginnen over die dingen.

"Erger dan dood gaan, nou dat is nog al wat", tracht Gabel te spotten, maar hij voelt wel dat het hem niet goed afgaat.

,,'k Ga trouwen", zegt Sariti.

"Nu kijk eens aan", lacht de controleur, "die spre€kt van erger dan dood gaan. Trouwen gaat ze ... , zeg het me, als het zoover is kind, dan kom ik op je sIametan."

"V nooit!"

"Ik nooit?"

" .... Want ik zal trouwen met Djojo."

Sariti ziet den controleur scherp aan, terwijl ze dit zegt.

En als ze gezien heeft, hoe deze op dit gezegde reageert, kijkt ze dof voor zich.

"Met Djojo .... , den schrijver op het residentiekan- toor 1", vraag t Gabel nog ten overvloede.

"J uist. .. , Begrijpt u het nu 7"

"Ja zeker begrijp ik het. .. , Maar dat is toch te erg?"

SARITI 3

(21)

,,'k Ben een J avaansche vrouw, dus het moet."

Ernstig ziet Gabel het meisje aan. Verontwaardiging gevoelt hij, alleen reeds bij het denkbeeld, dat dit meisje het slachtoffer zou kunnen worden van een kerel als Djojo.

In z'n herinnering rijzen weer op al de vieze perkara's, waarin Djojo het laatste jaar gewikkeld was, bijna steeds in verband met spel en vrouwen. En zoo'n vent moet de man worden van dit kind? Hoeveel nonna's, niet half zoo knap en zeker véél en véél onontwikkelder dan dit meisje, trouwen er niet met goede mannen! En Sariti, het mooie kraton-meisje, ontwikkeld en beschaafd, zou, omdat zij een inlandsche is, en moet opvolgen wat omtrent haar werd beslist, moeten trouwen met een losbol als Djojo? Nooit zou dat gebeuren!

"Neen maar, daar komt niets van meisje, daar komt niets van."

,,'t Zal toch wel zoo gaan, denk ik."

,,'k Moet eerst wat meer van al de omstandigheden weten, en dan zal ik zien wat ik voor je doen kan."

Dankbaar ziet Sariti hem aan. - "U is heel vriendelijk, mijnheer Gabel, maar 't zal niet veel gevenI"

Er klinken voetstappen in de binnengalerij. Mevrouw Van Bruggen en Toetie komen thuis.

De begroeting van Gabel is tegenover de vrouw van zijn chef correct-beleefd, tegenover Toetie, die hij bij haar voor- naam noemt, vertrouwelijk-vriendelijk.

"Zoo, zoo mijnheer Gabel, u komt rijsttafelen, denk ik?"

"Ja, mevrouw, de resident had nog het een en ander met mij te bespreken en meende, dat het wel zoo makkelijk was, als ik bleef eten."

"Natuurlijk, 't is best hoor.... Maar het wordt wel zoowat tijd dat ik laat dekken, gaat u zoo lang met Toetie wat praten in de binnengalerij, terwijl ik voor de tafel zorg."

De jongelui gaan naar binnen en nemen plaats in makke- lijke rieten waaierstoelen. Sari ti kan van haar zitplaats tegen den muur der achtergalerij hen juist gadeslaan.

Toetie is niet bepaald gecharmeerd van Fred: zij houdt niet van stijve menschen, zegt ze. Maar toch, nu ze daar zoo tegenover hem zit, vindt ze hem knap, en in ieder geval de moeite van een kleine flirt wel waard.

"Fred" , zegt ze, op vleienden toon, en ze kijkt hem aan, alsof ze heel wat meer bedoelt dan een gewone vraag, "Fred, wanneer spelen wij weer eens?"

"Wel, Toet, als je zoo graag wil, zal ik van de week mijn cello wel mee brengen."

"Erg graag ... . ik maak met jou graag muziek .... je speelt zooveel beter dan die anderen." Toetie intoneert de laatste woorden zóó, dat Gabel wel denken moet, dat hij voor haar mijlen ver boven de andere mannelijke kennissen uitsteekt.

"Nu, als je er op gesteld bent, wil ik deze week wel een avondje vrij maken'"

"Zou je dat voor mij willen doen?"

Haar stem is zoo fleemend, haar blik zoo smeekend, dat het Gabel toch een beetje warm om het hart wordt. Welke jonge man zal niet iets warms voelen als een meisje z66 tegen hem spreekt!

"Natuurlijk Toet, natuurlijk!"

"Daar ben ik blij om. 0, ik kan toch soms zoo naar goede muziek verlangen. Wat heb je hier nu in Banjoebatjin, niets geen verkeer, even doodsch en saai is alles. Maar als ik muziek maak met jou, dan ben ik alles vergeten, dan ben ik alles vergeten, Fredl"

Langzaam aan, zonder dat hij zich bewust is hoe, komen Toetie en hij dichter bij elkaar zitten. Toetie ziet hem door

(22)

haar fluweelen oogwimpers onderzoekend aan, en Gabel tracht haar diep in de oogen te zien.

Meent het meisje alles wat zij zegt? Toen Toetie met hem musiceerde, bleek van haar muzikaliteit al heel weinig

•... maar misschien is ze technisch niet goed onderlegd.

Langzaam dwalen zijn blikken door de binnengalerij, en dan ziet hij plotseling door de deur, tegen den muur van de achtergalerij Sariti zitten. Nu werkt ze niet; haar handen rusten samengevouwen in den schoot. Haar oogen staan wijd open; glanzend-zwart schitteren ze, en star kijkt ze de binnengalerij in.

Fred Gabel schrikt van dien blik, .... wat zou het kind hebben, denkt hij, maar dan herinnert hij zich het droef verhaal van haar gedwongen huwelijk. Daar zit ze nog over te piekeren, meent hij.

"Toe tie, ik wil je eens wat vragen", zegt dan, zacht sprekend, Gabel.

"Ja, FredJ" Toetie zegt het fluisterend en sleepend.

"Zou je niet eens met Sariti kunnen praten?"

Verwonderd ziet Toetie op .... Wat bedoelt hij? Ze ver- wachtte heel iets anders.

f,Met Sariti?"

"Ja, ze heeft me een hoop naars verteld zoo juist, van een gedwongen huwelijk .... "

,,'k Dacht niet dat jij je met bedienden zou ophouden I"

"Op zichzelf zou dat toch zoo verschrikkelijk niet zijn ....

maar bovendien is Sariti toch geen gewone inlandsche?"

Neen dat is ze zeker niet.... Ze is nogal over het

" ,

paard getild, door die Europeesche opvoeding."

,,'t Is een stil, bedeesd meisje .... "

"Nou ja, juist die stillen: daar moet je erg VOOl' oppassen.

Maar wat is er dan met haar huwelijk?"

"Ze moet tegen haar wil trouwen met iemand uit den kraton."

"Ja, wat wil ze dan? Zie je, dat heb je nu van die

"emancipatie" van den inlander. Wil ze soms een Europeaan trouwen 1" Toetie 's stem is nu niet zacht en fleemend meer, maar hard en scherp.

"Spreek wat zachter, ze kan ons hooren als we te luid spreken. Luister eens, Toetie, zoo moet je niet praten. 't Is een bescheiden, verstandig meisje. 't Moet voor zoo'n kind toch wat zijn, terwijl ze het zoo anders gezien heeft in de wereld, nu te worden gedwongen tot een huwelijk met een vent als Djojo, die, die, nu ja, dat doet er niet toe ... , een deugniet is het, ziedaar. En inlandsche of Hollandsche vrouw dat is voor mij precies eender, maar ik walg van zoo'n huwelijk."

Toetie antwoordt niet. 't Is haar te gek. Ze heeft wel eens meer gehoord - en gemerkt - dat de controleur een vriend van den Inlander is. Nu ja, per slot van rekening zijn dat z'n eigen zaken. 't Is haar te veel moeite zich er druk om te maken. Zij voor zich ziet in die emancipatie van den inlander en ook in den strijd om verbetering van de positie der inlandsche vrouw niets dan dwaasheid: de menschen worden maar over het paard getild. Dat blijkt nu weer met Sariti. Doch kwalijk neemt ze Fred Gabel, dat hij zoo wreed haar iI1usie verstoort. Ze dacht den contro- leur tot wat meer vertrouwelijkheid te kunnen brengen.

Misschien had ze hem wel zoover kunnen krijgen, dat hij was gaan gelooven, dat ze van hem houdt. Niet dat ze ooit met Gab I zou willen trouwen. Neen, ze moet een man met geld hebben: en dat he~ft Fred Gabel zeker niet. Maar ze had het toch wel leuk gevonden als hij verliefd op haar was geworden. Haar stemming is nu verdwenen. Het gesprek

(23)

stokt. Zij geeft korte antwoorden als Gabel iets zegt, en de controleur is met zijn gedachten afwezig.

Na korten tijd komt de resident thuis en gaat men aan tafel.

Sariti blijft zitten op haar gewone plaatsje, niemand bemoeit zich nu met haar. Als van tijd tot tijd Gabel steels- gewijze naar haar kijkt, is ze weer ijverig bezig. Zij schijnt alleen te denken aan haar arbeid. Doch de controleur weet wel, dat het andere, belangrijker dingen zijn dan haar naaiwerk, die haar bezighouden. Dat er echter iets is, veel belangrijker, dan hetgeen hij gehoord heeft, beseft Gabel allerminst.

,

IV.

Daar, waar het woud begint, wel twee paal achter de laatste bergdesa Tjandikoelon, ligt de woning van den kjiai.

Kjiai Sahari staat in een reuk van bijzondere heiligheid, want niet alleen deed hij tweemaal de moeilijke reis naar Mekka, doch ook zijn, volgens Javaansch-Mohammedaansche opvattingen althans, voorbeeldeloos leven, zijn mildheid en groote kennis van den Koran onderscheiden hem gunstig van andere hadji's en kjiai's, die meestal leven ten koste der bevolking, of in ieder geval meenen dat hunne vooraan- staande positie in de Mohammedaansche wereld ook in materieel opzicht door de bevolking moet worden gevoeld.

Doch kjiai Sahari maakt een goed gebruik van zijn meerdere kennis en invloed. Hij geeft gaarne adviezen aan de eenvoudige desa-lieden, soms, hoewel weinig, in zaken van religieuzen aard, dGch meestal in kwestie's van het gewone, dagelijksche leven.

Bij kleine dorpsoneenigheidjes gaat men graag naar den kjiai, die een gezond, helder oordeel heeft, niet voor- ingenomen is en dien men vertrouwt.

Er zijn nog andere redenen waarom men den heiligen

(24)

man gaarne opzoekt. Hij weet de middelen aan te wijzen om booze geesten te weren en bezweringsformules krachte- loos te maken, en kent het geheim waardoor Djewi Seci, de rijstmoeder gunstig wordt gestemd en de rijstvelden wil zegenen met rijken oogst. Eigenlijk heeft dit met zijn goed- Mohammedaan-zijn weinig uit te staan, ja, is zelfs daarmede in strijd. Al die geesten, booze en goede, zijn overblijfselen uit het oude heidendom, hetwelk naast en vermengd met het opgedrongen Mohammedanisme, is blijven voortbestaan in denk- en levenssfeer van den Javaan.

Nog een bijzondere eigenschap bezit de kjiai: hij weet de middelen toe te passen waardoor men de jonge meisjes of jonge mannen verliefd kan maken. Op dit punt is zijn roem doorgedrongen tot ver voorbij de desa Tj andikoelon en niet alleen bij de inlandsche bevolking. Het gebeurt maar al te vaak, dat voor de bal eh-desa van Tjandikoelon cen auto stopt, en een Indisch meisje, vergezeld van haar moeder of baboe zich den weg doet wijzen naar de woning van den kjiai, om zich te hooren voorlichten, op welke wijze zij een jonge man, thans nog koel, op haar verliefd kan krijgen. De kjiai vergewist zich dan eerst omtrent de bijzondere omstandigheden, en als er nu niet zooveel aan gelegen is of de jongeman met het ééne dan wel met het andere meisje trouwt, verleent hij vaak zijn tusschenkomst.

Doch dikwijls ook weigert hij, als hij bemerkt dat slechts eerzucht of winstbejag de drijfveeren zijnl En of zijn middeltjes helpen? Ja, wie zal dat zeggen?

Het bekende gezegde van HamIet omtrent de "vreemde dingen tus!.chen aarde en hemel" kan ook hier worden aangehaald I

De kjiai is een gegoed man: hij bezit een gunstig gelegen sawah, lager tegen de helling van den berg, welke sawah gewoonlijk rijken oogst oplevert en hij ontvangt nog wel

eens vergoeding voor verleende hulp of gegeven raad. Ook in materieel opzicht staat hij er dus goed voor.

Zoo leeft kjiai Sahari rustig te midden van zijn volk als een gezeten man, geëerd en geacht om goedheid, vroomheid en wijsheid.

Het is avond, en de kjiai heeft bezoek, een eenvoudig desa-man komt zijn raad inwinnen. De kjiai zit op een langen stoel, de bezoeker hurkt op den van bamboe gevloch- ten vloer. Eerst gaat het gesprek over koetjes en kalfjes, over den rijstoogst en den opbrengst der aardappelvelden.

Maar eindelijk komt het hooge woord er uit, en deelt de desa-man het doel van zijn komst mede.

De bezoeker heeft den raad van den kjiai noodig in ver- band met de gezondheid van zijn jongste kind. "Wat dit kind dan mankeert"?

J a, dat is juist het moeilijke.... het eet goed, drinkt eveneens gewoon en toch blijft het zwak en ziekelijk. De buren hebben gezegd, dat het wel kwade geesten kunnen zijn, die het kind ziek maken.

"J a", zegt de kj iai, "dat is zeker een lastig geval. Heeft het kind al medicijnen gehad?"

"Zeker, mijn dochter Sai, de oudste, is baboe bij den heer administrateur der afdeelingsbank te Tji-asem, en mevrouw heeft al pillen en poeders gegeven, maar niets helpt."

"Dan moeten wij wat anders probeeren. Geef het kind maar geen medicijnen meer, of ga er tenminste eerst eens mede naar den dokter op Banjoebatjin ... , en tot zoolang, zullen we wat anders doen - hoe heet de kleine jongen?"

"Renggo I" .. ..

"Wel, dan heet hij vanaf vandaag Way An."

"Dat is een Chineesche naam ....• kjiai. .... "

(25)

"Dat moet ook. Zoo leiden wij de geesten om den tuin.

Nu zoeken ze in het dorp naar een Javaanschen jongen, die Renggo heet en die is niet te vinden, wel een jongen met den Chineeschen naam Way An .... en als we héél zeker willen zijn, dan noemen we maar een hond in het dorp Renggo . . .. als de geesten het dier dan hooren roepen, denken ze, dat de hond hun slachtoffer is."

Sprakeloos van bewondering is de desaman over de slim- heid van een heilige, die zelfs den geesten te glad af is.

De bezoeker vertrekt, diep onder den indruk, en als hij in de duisternis van den tuin verdwijnt, schudt de kjiai het hoofd, glimlacht eens en mompelt iets, dat verdacht veel lijkt op "orang bodo". Juist wil hij zich naar zijn binnen- galerij begeven, als de hond op het erf aanslaat; hij ver- neemt voetstappen en twee gestalten komen naderbij. Tot zijne verwondering herkent hij bedienden van sultan Kari- man. Nauwelijks bemerken beiden den kjiai, of zij werpen zich ter aarde en maken de beleefde, onderdanige sembah, welke anders alleen voor den regent of sultan gemaakt wordt. Daarna blijven zij gehurkt zitten, wachtend tot de kjiai het woord tot hen richt.

"N u, wat hebt gij 1" vraagt deze.

"Machtige heer, de sultan laat vragen, of het u gelegen komt hem morgen te ontvangen."

"Indien de radja mij wil spreken, gelieve hij slechts te bevelen wanneer ik bij hem moet komen."

"De radja wil

u

bezoeken", herneemt een der hofbedien- den op onderdanigen toon, "wanneer zou het u schikken hem te ontvangen 1"

"Wanneer hij slechts wil", stottert de kjiai, verwonderd over het zeldzame van deze feiten, dat de sultan hem wil spreken, zelf wil komen en zijn boodschap op een dergelijke meer dan beleefde wijze doet overbrengen.

"Dus dan zal de radja morgen komen", herneemt de bediende, die het woord doet.

"Het is mij natuurlijk wel, maar weet gij beiden iets van het doel, waarmede de sultan mij bezoeken wil 1"

"Wij weten niets heer, dan dat de radja ons opdroeg u zijn verzoek over te brengen en dat op de beleefdste

.

"

manier.

"Ja", mengt zich de andere bediende in het gesprek, "de radja sprak zelfs van "vorstelijke hormat"."

De kjiai is hierdoor niet veel wijzer geworden, hij laat de bedienden gaan, en peinst over de vraag, waarom de radja hem met een dergelijke onderscheiding behandelt.

Groot is de opwinding in Tjandikidoel, als den volgenden da,g bekend wordt, dat sultan Abdul Anom persoonlijk bij den kjiai een bezoek zal afleggen. Reeds vroeg in den morgen zitten nieuwsgierigen langs den groot en weg gehurkt, om af te wachten wat er gebeuren zal, en eindelijk, als de zon reeds door het Noorden heen is, verschijnt de koets van den sultan. Die koets, waarvan de vorst slechts zeer zelden gebruik maakt is een van de weinige overblijfselen van het grootsche verleden 1 Enkele minuten vóór het huis van den kjiai stapt de sultan uit, en begeeft zich, gevolgd door zijn pajongdrager en een drietal hovelingen naar de woning. Zijn gevolg blijft voor het huis wachten, en alleen gaat hij naar binnen. De kjiai komt hem in den tuin tegemoet en brengt de oud-Javaansche groet: de sembah.

"Niet dus, mijn broeder", spreekt de sultan, "hoe kan ik een dergelijken groet aannemen van hem, dien Allah verkoren heeft om een verdediger te zijn van het geloof van den profeet? Had ik ooit kunnen vermoeden, hoezeer Allah u wil beloonen den ijver voor den Islam, voorzeker hadde ik u reeds vroeger bezocht. Vergeef mij dit I"

(26)

"Maar heer, uw woorden zijn raadselen voor mijn ziel, en den zin uwer woorden is mij duister."

"Luister. . .. Reeds drie nachten achtereen is mij een geest verschenen, die mij voorspelde, dat ik spoedig sterven zal .... en mijn zoon mag mijn opvolger niet zijn. Allah wil dat een vorst opsta, die weer in waarheid besturend vorst zij en geen speelpop van het gouvernement, een vorst, die het Europeesch gezag bestrijdt met den heiligen oorlog en de groene vaan van den profeet weer in vollen luister ontplooit. Gij, kjiai Sahari, zoo werd mij verder geopen- baard, zult die vorst zijn. Van hier uit zal de beweging zich uitbreiden voor Allah en den profeet. Eerst zult gij de leider zijn van den opstand en later de vorst, rijk en machtig .... "

"Heer, ik heb de schietgeweren en kanonnen van het gouvernement gezien ... , en als ik daaraan denk, hoe kan ik van die sehoone voorspelling dan iets gelooven? Maar, dat is ook niet van belang, als Allah mijn hulp niet ver- smaadt, en mij, om mijn invloed op het volk waardig keurt iets voor Hem te doen .... Allah is groot, Zijn wil moet geschieden .... Doch hoe weet ik dat dit Zijn wil is .... mij is geen geest verschenen."

"Indien ik niet vast overtuigd was van Allah's wil, zou ik dan lot u gekomen zijn, en mijn waardigheid in uw handen hebben overgedragen? Doch, opdat gij ook voor uzelf de overtuiging krijgt, dat Allah u heeft uitverkoren, welnu hoor wat gij te doen hebt:

"Vast drie dagen, eet noch drink, ook niet na zonsonder- gang, kies tl tien dappere mannen uit: die zullen uw gezellen zijn. Ook hen dient de plicht der onthouding opgelegd. Lees hen voor uit den Koràn, en houdt hen voor oogen wat Mohammed zegt omtrent den strijd tegen de kafirs. Roep viermaal per uur uit, ook des nachts, naar alle windstreken:

Allah is groot, Allah is groot.... En dan, na drie dagen, beslis. Als Allah u dan een bode zendt om niet te doen wat ik u zeide, welnu, dan heb ik logen taal gesproken.

Maar als gij voelt dat de sterkte van Allah u krachtig gaat maken voor den heiligen strijd.... talm dan niet langer, laat de mannen met u optrekken, stel u aan het hoofd van de bevolking der desa, ontsla het dorpsbestuur en neem zelf het bewind in handen, als de eerste vorst van den Tjarèmi. Weldra zult gij heel Java aan uw voeten zien, de ongeloovigen zullen voor u wijken, en de vaan van den profeet alléén zal over Java wapperen .... Allah wil het!

Heden over vier dagen, op den avond voor den grooten feestdag van den Garebeg Mauloed, moet ge uw bewind aanvaarden."

"Ik zal doen naar uw woord, heer, en mij bedenken."

"Zoo doet gij weL... en herinner u, dat, zoo gij valt in den strijd, gij als overwinnaar in het paradijs tot den troon van Allah zult mogen nadeien."

De sultan beeft zich tot den hoogst mogelijken graad van bezieling weten op te voeren. Hij spreekt als meent hij wat hij zegt: en in zooverre doet hij dit ook, dat hij op deze wijze hoopt te bewerken dat er opstand uitbreekt in het bestuursgebied van den gehaten resident. De kjiai ziet deze opwinding echter aan voor heilig vuur, door Allah ingegoten bezieling voor het groote doel: Gods eer en de overwinning van bet Mohammedanisme.

Als de sultan vertrokken is, gelooft kjiai Sahari werke- lijk, dat hij tot groote daad geroepen is.

De kjiai heeft weinig moeite tien flinke mannen te vinden, welke zich in zijn dienst willen stellen. Hij geniet reeds eer en aanzien onder de eenvoudige desabevolking, en het bezoek van den sultan beeft zijn invloed nog vergroot. Wat de vorst gezegd heeft wordt niet bekend, want de kjiai

(27)

deelt dit aan niemand mede, ook niet aan de tien mannen.

Hij zegt slechts, dat zij bij hem aan huis moeten blijven, en doen zooals hij.

Het zal wel niemand, d.ie ook maar eenigermate bekend is met mentaüteit en psyche van den Javaanschen islamiet verwonderen, dat de kjiai en zijn tien mannen na drie dagen vasten en gesprekken en voorlezingen omtrent de plichten van den Mohammedaan bij den Heiligen Oorlog in een staat

V'éUl groote opwinding zijn geraakt, en dat het voor den kjiai, die persoonlijk niet de minste vijandschap heeft tegen het Europeesch bestuur, toch vaststaat, dat God van hem wil de aanvoering in den strijd tegen de kafirs. En de mannen zijn eveneens aangestoken door het fanatisme van den heilige. Als de laatste zich tot vorst uitroept, en den mannen last geeft hiervan aan dorpsbestuur en desa- genooten mededeeling te doen, aarzelen deze geen oogen- blik, maar voldoen aan het bevel.

"Allah iJl' Allah", "Allah ill' Allah", klinkt hun roep:

"Kjiai Sahari is koning van JavaI"

De mededeeling van kjiai's koningschap verrast de desa- lieden, en een groot deel laat zich aanvankelijk niet met de zaak in. De verstandigen begrijpen wel dat het misloopen moet. Maar weldra sluiten zich minder gunstige elementen uit den omtrek bij de beweging aan, en binnen enkele dagen beschikt kjiai Sahari over een 60 man. Als eerste machtsdaad wordt overgegaan tot de bezetting van de baleh-desa en het ontslag der inlandsche regeerings- ambtenaren.

Nieuwe ambtenaren worden door den kjiai benoemd, de ontslagenen zet men gevangen, om te voorkomen dat het Nederlandsch bestuur gewaarschuwd wordt.

Het bewind van den eersten vorst van den Tjarèmi heeft een aanvang genomen.

"Dj ongos 11. ... "

"Toewaáaan. " ."

V.

"Kasih bon .... jij Van Toren? Split. Kroesman ook en Brumsen, jij? natuurlijk pahlt, Gabel een biertje - en ik ajer-blanda .... "

"Wat scheelt jou, Jansen?"

" .... met whiskey. Jullie laat mij niet uitspreken."

,,00001 .... "

"Dat is dan drie split, een biertje en een pahit. ... Ajoe, lakasl"

Zoo zitten ze bij elkaar "in de Soos" op het platje aan zee. Jansen, de notaris, vrijgezel, middelbare leeftijd, zooal niet rijk, dan toch zeer welgesteld; Van Toren, manager van een auto-zaak "eigenlijk" getrouwd, maar met een vrouw die veel op reis is, Kroesman, eerbaar makelaar, man en vader en dus heel "erg" getrouwd, Brumsen, onder- wijzer aan de Hollandsch-Inlandsche school, en Gabel, controleur bij het binnenlandsch bestuur in het nabij-gelegen Goenoeng Wetan.

"Wat ben jij vroeg aan de pahit, Brumsen", merkt de makelaar op.

(28)

"Vroeg? 't is al uven uurl Jullie drinken whiskey soda uit groote glazen, ik mijn paitje uit een klein."

"Kalm aan vanavond, Brummetje", raadt de notaris, "je weet, morgen komt de inspectie;"

"Jongen, pas toch een beetje op", waarschuwt Kroesman.

"Heuscb, je houdt het zoo niet vol. Eiken morgen ben je vroeg bij de hand: van half acht tot eenen sta je voor de klas: 's middags heb je nog een paar uur Franschen cursus, dan je extra-lessen! En tot diep in den nacht zit je in de soos .... Zoo sterk ben je ook nietf"

"Kom, kom, hij kan in de vacanties bijtrekken", meent Van Toren, "maandenlang hebben de heeren niets te doen."

"Behalve als je, zooals ik, voor je hoofdacte werkt."

"Daar zal wel veel van terecht komen", spot Gabel, "als je zoo doet wordt je nooit hoofd!"

"Trouwen Brumsen! dat is het eenige wat er op zit", raadt de notaris. "Je collega De Wilde is ook zoo bijge- trokken toen hij getrouwd is."

"Ik en trouwen", lacht Brumsen cynisch.

"Kom Brummetje, trek het je maar niet aan!"

Maar Brumsen trekt het zich wel aan. Als jong onáer- wijzer is Brumsen in Holland verliefd geweest op een meisje ver boven zijn "stand"; eerst scheen zijn liefde beantwoord te worden, doch toen een betere huwelijks- candidaat verscheen, was het met haar liefde spoedig gedaan. Brumsen heeft zich deu "mislukte liefde", zooals hij wel eens spollend zegt, erg aangetrokken, en liet zich voor den Indischen dienst aanwerven. Als onderwijzer bij het Hollandsch-Inlandsch onderwijs op de buitenbezittingen geplaatst, is hij moreel aan het afzakken geraakt. Gelukkig werd hij vrij spoedig overgeplaatst naar Banjoebatjin, op Java. Hier trof hij een betrekkelijk moreel-hoogstaande omgeving, althans in verhouding tot de buitenbezittingen.

49

Brave jongens zijn de soosvrienden allerminst, maar van excessen, als waartoe het leven op de buitenbezittingen vaak leidt, zijn ze afkeerig. Ja, op hun manier doen de trouwe soosbezoekers van Banjoebatjin zelfs hun best Brumsen een beetje "op de been" te houden. Maar het hindert hem als ze over trouwen beginnen. Zoover krijgen zij hem niet!

Kasan, de inlandsche kellner, brengt de verlangde dranken.

"Nou, proost lui, santjes."

Even valt een stilte, als is het drinken van de eerste teugen een plechtige bezigheid. Tegen dit uur is het op het

"platje" van de societeit Concordia een heerlijk zitje: een verfris schend koeltje waait van zee het land in. Zacht klinkt het geruisch der golven, die op het glooiend strand rollen.

Helder staan maan en sterren aan den hemel, en het getjirp der krekels trilt door de lucht. Het is een echt-mooie tropi- sche avond. Zoo'n avond, waarop men ook in Indië in een poëtische, weeke stemming kan komen. Ook omdat daar, ver weg in de baai, een mail-stoomer voor anker ligt, een groet brengend uit het oude vaderland. 0, hoe menig jonge Hol- lander heeft daar gezeten op het platje aan zee, in gezel- schap van drukke vrienden en kennissen. En hij heeft zich geschaamd iets te laten merken van zijn heimwee naar Holland, als hij hoorde het ruischen van de zee. De zee, aan welker andere zijde hij zijn ouderlijk huis, familie of verloofde wist. Als hij zag de lichten van den mailstoomer, die weer wegging van Java's strand, naar de lage landen aan de Noordzee.

Maar als hij alleen gezeten heeft, en onbespied van vreemden, zijn hem tranen in de oogen gekomen.

Neen, daarover behoeft geen lezer van dit boek zich te schamen, als hij weende, toen hij alleen zat, hetzij in Banjoebatjin's Societeit of ergens anders in Indië, en dacht

SARfTf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hooghartige moeder zag wel, dat het jonge echtpaar zeer gelukkig was, maar zij kon toch haar woede niet verkroppen , dat de heer en mevrouw V an Waarde

't Was veilig! Nog nooit was er een ongeluk mee gebeurd en al zou 't kunnen gebeuren, John wist dat zijn Moeder ver- trouwen had in 't werk van haar man en dat stelde hem gerust.

karweitjes op te knappen. Zoo goed hij kon, ruimde hij op, wat er op te ruimen viel. En dat was héél wat. Zoo af en toe kwam er wel eens een van de bemanning naar beneden en zette

_ ... 0, wat dat betreft, daarvoor behoefde zij geen angst te hebben, want in de laatste dagen was el' niets ernstigs gebeurd, en als er dooden waren, dan zou dit al dadelijk naar

witkoppen, rondom de boot, dic het duidelijkste bewijs wa- ren, dat zij het land naderden. Een zeeooijevaar is ongeveer zoo groot als een eend, een witkop heeft

blies Jacob door zijn tanden, wien deze tirade te kras werd, en mevrouw haastig, om te voorkomen, at hij iets zeggen zou, want zij zàg den spottenden hoon

Nu het uit zijn isolement (loor Be tuurs-beschaving en Zending is uitgedreven.. Hun mooi gezond land wordt door velen bezocht. Landskinderen worden in

M t bijna bazig sprongetj stond mevrouw Van der Kooy naast het wagentje, knikte in ronde hart lijkh id naar de heeren, die haar uit de voorgalerij tegcmo t kwam