• No results found

Sariti is moeder geworden van een krachtigen, gezonden jongen. De bevalling is "vlot van stapel geloopen", zooals Dr. Verharen het uitdrukt. "Dat gaat bij onze Javaansche vrouwljes heel wat gemakkelijker dan in Europa, hoor", heeft hij tegen Ga el gezegd. "Ik herinner mij, dat ik toen ik in Amsterdam als student met een medicus medeliep wel eens gevalletjes heb meegemaakt. ... " en Dr. Verharen begint aan een uitgebreid verhaal van zijn ondervindingen.

Gedurende "het werk" is hij zwijgzaam en op alles voorbe-reid geweest, doch nu de moeilijkheden voorbij zijn, is hij geneigd tot een praatje. Gabel luistert maar half en ver-langt er naar, met zijn vrouwen de zusler alleen gelaten te worden.

Eindelijk ziet Dr. Verharen dat Gabel hem liever kwijl wil en dus zegt hij, den boekhouder amicaal op den schou-der kloppend: "En nu had je wel graag dat ik wegging, hè .... , ja, zoo na het werk mag ik wel eens graag wat klet-sen, maar ik ga, hoor .... , m'n moeder komt je morgen wel eens opzoeken!" Dr. Verharen vertrekt en Gabel blijft alleen in de achtergalerij.

Dus thans is hij vader! "Nu morgen maar direct telegra-feeren naar Holland; wat zullen ze daar in hun schik zijn, dat alles goed is afgeloopen", denkt hij. "Toch niet alles, als je zoo ver van huis zit en je niet eens heerlijk rustig met je familie kunt praten over je groote geluk." "Met je fami-lie?" vraagt hij zichzelf, "maar ik kan er toch over spreken met Sariti. Ach, wat is zij ook blij, dat het een jongen is'"

Zou ik een paar minuten met haar kunnen praten?"

De deur van de slaapkamer gaat heel zacht open en de zuster komt in de achtergalerij, ze zegt enkele woorden tegen de baboe, die gehurkt in een hoekje op bevelen zit te wachten en wil dan weer naar binnen gaan. Doch Gabel wenkt haar en fluistert: "Mag ik even met m'n vrouw praten?"

"Nu, een paar minuutjes kan wel, doch uw vrouw is moe en moet wat slapen."

,,'k Zal heel voorzichtig zijn", zegt Fred en gaat zachtjes naar binnen. Dan schuift hij de klam oe wat ter zijde, gaat op den rand van het ledikant zitten en vat Sariti's hand.

"Ben je erg moe, Ri?"

"Wel wat, maar ik ga zoo slapen."

"Ben je niet héél blij met den kleinen boy?"

"Natuurlijk ben ik dat .... en fijn, dat het een jongen is.

En zoo blank als een Hollandsch kind."

"Dat verandert wel. " . een beetje van jouw kleur heeft hij ook .... " "maar dat moet toch", voegt Gabel er aan toe, als hij ziet dat Sariti even teleurgesteld kijkt. Dat moet toch .... 't is immers een kind van ons beiden." Dan buigt hij zich voorzichtig naar zijn vrouwen kust haar tee der.

Gabel en Sariti hebben niet over belangstelling te klagen.

Al heel spoedig komen de echtgenooten der verschillende employé's, de administrateursvrouw reeds den dag na de

bevalling, op bezoek en alle dames zijn het er over eens, dat de kleine Fred een heel lief wezentje is.

"Zoo blánk .... ", zegt de vrouw van een Indo-Europee-sehen tuinopzichter, "weet u .... mijn kleine Njo ook zoo blank .... toen pas geboren." En Gabel schrikt .... , want de kleine Njo is wat huidskleur betreft van een inlandschen kat jong maar heel moeilijk te onderscheiden. Doch mevrouw Verharen heeft hem in dit opzicht gerustgesteld: "U zult zien, mijnheer Gabel .... uw jongen wordt net zoo blond als u, ik heb er heusch wel een beetje kijk op, na al mijn Indi-sche jaren."

"Wel, kijk eens aan", heeft Gabel geantwoord, "dat doet me veel pleizier, maar het is en blijft toch een Indische jongen. . .. als het nu maar een goede Indische jongen wordt."

"Dat hoop ik voor u. . .. en voor Indië, want we kunnen hier nog best wat goede Indische menschen gebruiken."

Sariti knapt spoedig op en is binnen enkele weken weer in staat het huishouden op zich te nemen, en ze doet dat met meer opgewektheid en interesse dan in de maanden voor hare bevalling. Ze heeft er van afgezien een speciale

"kindermeid" aan te nemen, doch verzorgt zelf haar baby.

Dit laatste is iets, waarover Gabel zich bijzonder verheugt.

Hij heeft te veel gehoord en gezien van de z.g. baboe-opvoe-ding, om niet te weten, dat zoo'n opvoeding heel onge-wenscht is, de vele werkelijk goede baboe's ten spijt!

Enkele weken na de geboorte van den kleinen Gabel is Sariti's vader, Pangeran Notodiredjo, op bezoek gekomen.

Door bemiddeling van Gabel heeft resident Van Bruggen hem aan een "baantje" weten te helpen, en de oude man kan nu ten minste eenvoudig jes leven. Hij woont niet meer op Banjoebatjin, doch heeft zich op Indramajoe gevestigd. Daar is hij niet zoo bekend en leeft hij als een vergeten "burger".

Een enkele maal schrijft hij naar zijn dochter, en Sariti beantwoordt geregeld zijn brieven en vergeet dan nimmer een klein geldbedrag in te sluiten, wat de oude Pangeran best gebruiken kan. Doch hij is tevreden, en hoewel hij nog wel eens denkt aan de dagen van zijn jeugd, toen hij als vriend van den nog vrij invloedrijken Sultan Kariman meer aanzien genoot dan thans het geval is, verheugt hij zich toch over zijn betrekkelijk rustigen, onbezorgden ouden dag. Dat die "perkara" met Sariti zoo goed is afgeloopen, blijft hem eveneens een reden tot blijdschap.

Nu Gabel hem bij hooge uitzondering geschreven heeft en gevraagd eens naar zijn kleinzoon te komen zien, heeft hij niet lang geaarzeld, doch een paar dagen verlof gevraagd, om de verre reis te aanvaarden. Notodiredjo is in de W'olke:l over zijn kleinzoon.

"Anak bagoes sekali" ("het is een heel mooi kind") be-slist hij, en de oude pangeran wordt niet moede naar den kleine te kijken. Pangeran Notodiredjo blijft enkele dagen en vertrekt dan zeer voldaan over het bezoek. Hoewel hij héél officieel en diep onderdanig Gab I nog steeds met

"kandjeng" heeft aangesproken, ja, in het gesprek zelfs meermalen zijn schoonzoon "kandjeng toewan controleur"

heeft genoemd, is het bezoek niet stijf geweest. De oude heer is gelukkig dat het zijn dochter goed gaat. . .. "beter dan het haar gegaan zou zijn als zij met Djojo getrouwd was", zegt hij bij zichzelf.

Een paar dagen nadat de vader van Sariti vertrokken is komt Gabel van de fabriek thuis, terwijl de kleine een ge-weldige keel opzet. Sariti is met de baboe in de bijgebou-wen bezig en dus loopt Gabel door naar de slaapkamer om zelf de kleine te sussen. Hij neemt z'n zoon uit de wieg en bemerkt tot z'n groote verwondering, dat ter zijde van de kussens een klein, smal fleschje met troebel, waterig vocht

ligt. Hij ontkurkt het, doch een bijzondere lucht geeft het vocht niet af. Hij laat de kleine verder schreeuwen, gaat naar de achtergalerij en roept zijn vrouw:

"Ri. . .. Ri.... hoor eens." En als Sariti in de achter-galerij is, vraagt bij haar op strengen toon, het fleschje toonend: "Wat is dát voor een fleschje?"

Sariti schrikt en niet zoo spoedig wetend wat zij zeggen moet, fluistert zij: "Ik weet het niet."

Kom kom dat weet J' e wel. . .. ik haal het zoo even uit

ft I ,

de wieg van baby."

Sariti zwijgt.

"Toe, zeg het mij nu maar", gaat Gabel wat zachter voort, "wat beteekent dit nu weer?"

"Ik heb het van mijn vader gekregen."

"Wat is het en waarom heb je het gekregen."

"Het is water uit den kraton .... water van de wassching der poesaka. De laatste maal dat de poesaka op den Gare-beg Moeloed gewasschen zijn, heeft vader wat bewaard ....

en nu heeft hij het gegeven voor de baby. Het beschut tegen ziekte en ongeluk, zegt hij."

"Zegt hij .... zegt hij .... wat komt het er op aan wat je vader zegt, geloof jij nu nog steeds aan dien onzin?"

Sariti zucht, maar zwijgt.

"Geloof j ij nu werkelijk nog in die bedriegerij .... ? J a, ik weet het wel", gaat hij voort, als hij bemerkt dat Sariti protesteeren wil, "ik weet het wel, je vader meent het goed.

maar jij weet toch ook, dat heel die watergeschiedenis om de centen begonnen is .... en al meenden al die kratonlui het goed, je gelooft toch niet, dat zoo'n beetje water het kind gezondheid en geluk zal aanbrengen?"

"Een beetje waler kan veel beteekenen, Fredl"

"Hoe bedoel je?"

"Je zei toch, dat je de kleine christelijk zal laten opvoe-den, en dat de baby moet gedoopt worden!"

"Nu ja, dat is nu eenmaal zoo gebruik, de hoofdzaak is hoe de jongen wordt opgevoed."

"Als het alleen maar gebruik is, zou het mij van jou erg tegenvallen, Fred, dat iemand, die zoo ontwikkeld is als jij, aan een oude gewoonte vasthoudt. Doch het is geen "ge-bruik", dat heeft mevrouw Verharen mij toen ik er haar over sprak wel gezegd .... het beleekent heel wat bijzon-ders en jij weet dat ook zelf wel. Dus zoo vreemd is het niet, dat ik in de kracht van het water der poesaka geloof."

"Heeft mevrouw Verharen met jou over hel doopen ge-sproken?"

"Ja, en over veel meer dingen, Fred, doch ik moet nu even baby helpen .... we praten daar nog wel eens over.

Alleen, ik wil je dit nog zeggen, ik kan niet nalaten in iets te gelooven. Als ik mij heelemaal nergens aan vast kan houden, ben ik heel bang."

Gabel blijft alleen in de achtergalerij en staart voor zich uit. "Is het niet vreemd", denkt hij, "nu heb ik besloten het kind te laten doopen, zooals ik ook gedoopt werd, nu ja om er een christenmensch van te kunnen maken later .... en nu is dat doopen bij Sariti plotseling zoo iets belangrijks geworden I Ik zou er niets tegen hebben als de jongen een beslist christen werd en de oude lui in Holland zouden het zeker pleizierig vinden, maar dat Sariti nu zoo'n waarde aan het doopen toekent, dat is toch wel iets won-derlijks.

Als Gabel bij zijn volgend bezoek aan den zendeling spreekt over wat Sariti van het doop en gezegd heeft, zwijgt de oude heer Verharen een oogenblik. Dan zegt hij: "Kijk, hier heb je" - nu de omgang wat vertrouwelijker is tuto-yeert de zendeling Gabcl-"hier heb je nu weer een

belang-rijk verschil tusschen Oost en West. Jij wil, zonder het te bekennen, dat je jongen wordt, wat je zelf niet bent .... ik heb dat meer gezien bij menschen van christelijk~n huize.

Maar je wilt dat bereiken door je kind een christelijke opvoeding te geven. En je vrouw heeft intuïtief gevoeld, dat het christen-zijn niet iets is, wat opvoeding alleen bij-brengt, maar dat er moet zijn een mystieke ondergrond, een zichtbare binding aan de eeuwige dingen. In den grond van de zaak wijzen al die verschijnselen van vrees voor spoken en geheimzinnige machten, voor betoovering en dreigend ongeluk op een diep besef van 's menschen onderworpen-heid aan de bovennatuurlijke dingen, aan den invloed, waar-van men alleen door bezweringen en andere tooverformules kan ontkomen. En werkelijk, Gabel, als je heusch wilt, dat je zoon een christen wordt, moet je toch even op het stand-punt van je vrouw gaan staan .... Neen, natuurlijk niet aan die bijgeloovige dingen doen", valt de zendeling zichzelf in de rede, als Gabel zachtjes protesteert, "maar je moet, precies als zij, inzien, dat de mensch van nature machteloos staat tegen het vele booze dat hem omringt ... , ook tegen het vele booze in zichzelf. Ach, dat is natuurlijk ten slotte niet het voornaamste argument, waarom ik je nog eens ernstig op het hart wil binden wat ik nu zeggen ga, maar jelui - jij en je vrouw zullen - juist in de opvoeding van je kind zal dat blijken, - hoe langer hoe meer van elkan-der verwijelkan-derd komen te staan. Jij zal steeds - misschien onbewust - trachten er een Hinken Westerschen jongen van te maken.

'k Heb nog tegen je vrouw gezegd, dat het een goede Indische jongen moest worden.

Waarbij jij dan zult willen uitmaken wat volgens je Westersche begrippen een goede Indische jongen is, en

onder den invloed van je vrouw zal het misschien een mystiek aangelegd Oostersch kind worden."

"M'n vrouw wil juist dat de jongen een echt Westersch kind wordt'"

"Precies, maar zooals zij, als Javaansche, meent dat een Westersch kind zijn moet. Neen juist in de opvoeding zat blijken hoever jelui geestelijk van elkaar af staan, en mede door die opvoeding zullen jelui nog verder van elkaar af komen te staan."

"Het uitzicht, dat uw redeneering biedt, is weinig troostvol .... "

"Als ik niet meer te zeggen had dan dit, zou ik gezwegen hebben. Maar ik wilde er nog iets bijvoegen. Tracht nooit het karakter en temperament van je vrouw te vervormen naar Westerschen aard. Laat haar Oostersche blijven. En als je ziet dat de Hollandsche bedrijvigheid weer wat min-der wordt, erger er je niet aan. Als je ziet dat ze weer een neiging krijgt naar wat wij zouden noemen gemakzucht, tracht dat niet te veranderen. Je hebt nu eenmaal een Oos-tersche vrouw lief en ze zal nooit een Westersche worden.

Doch vooral, tracht niet haar intellectueel te maken. Onder den invloed harer eenigszins Westersche opvoeding heeft zij misschien den invloed van het intellectualisme sterk onder-gaan, is zij bekoord geworden door het genot van te weten, doch nu zij Javaansche vrouw geworden is, heeft dit allzs z'n bekoring verloren. Zij is en zal blijven een droomerige, mystieke Oostersche. Maar, wat het Westersche intellectua-lisme haar niet kon geven, de rust voor eigen ziel en leven, kan zij ook op andere wijze deelachtig worden. Misschien zelfs heeft zij, onbewust, in de Westersche cultuur gezocht naar iets wat daarin niet te vinden is."

"Interesseert zij zich voor het Christendom? Ik begrijp, dat u zooiets bedoelt."

"Ja, kijk, de wijze, waarop je deze vraag stelt, is weer zoo typisch Westersch-intellectueel! Interesseert zij zich voor het Christendom? Interesseert de uitgeputte reiziger in de woestijn zich voor een waterbron? Dat noem je geen interesseeren, dat noem je verlangen naar, schreeuwen om ....

"Sariti heeft mij wel gezegd, dat ze met uw vrouw ge-sproken heeft over verschillende dingen, maar dat haar hart zoo uitging naar het Christendom .... "

"Neen, Gabel, al weer verkeerd gezegd; haar hart gaat niet uit naar het "Christendom". Maar zij voelt zich als een die hulpeloos rondzwalkt op de zee van het leven. Ze zoekt de hulp en de troost die een Westersche cultuur niet geven kan. Ze weet niet waaraan zij zich vastklemmen moet ....

en het pleit niet voor den rijkdom en de kracht van jouw levensbeginsel, dat ze daar met jou niet over gesproken heeft. Doch mijn vrouw heeft heel lang en heel innig met haar gepraat. En veel gehoord wat ze ook mij niet gezegd heeft."

"Heeft. . ze .. ook .. over .. mij .. gesproken?"

"Ja en met veel liefde .... maar je moet erg oppassen haar niet te verliezen. '" ik waarschuw je ernstig! Doch ik wilde je nog één ding vragen. Heb je bezwaar dat mijn vrouw een paar maal in de week 's middags met je vrouw komt praten?"

"N een, daar heb ik heelemaal geen bezwaar tegen."

"En ga je ook met alles wat van die gesprekken het gevolg zou kunnen zijn, accoord?"

"Als uw vrouw met haar spreekt, zullen die gevolgen nooit anders dan goed kunnen zijn .... Doch ik wilde toch nog even met u praten over het doopen van de kleine. Ik dacht als de dominé weer op de fabriek kwam .... "

SARITI 12

"Ik zou nog wat wachten met het doopen" , zegt de zen-deling ernstig.

"Wachten, waarop?" vraagt Gabel.

"Tot tenminste één van jelui, jij of je vrouw, zal kunnen beloven, dat het kind werkelijk christelijk zal worden op-gevoed."

"Maar ik zal toch .... "

" .... zorgen, dat het Westersch wordt opgevoed ....

juistl Maar werkelijk christelijk is wat andersi"

11.

Mevrouw Verharen heeft nu reeds gedurende meerdere maanden Sariti enkele millen per week bezocht en een heil-zame invloed is van die bezoeken uit~egaan. Sariti spreekt er soms over met Gabel, die wel met belangstelling heeft willen luisteren, maar wiens aandacht vaak wordt afgeleid, als hij denkt aan het vele werk, dat in het fabriek ska nt oor

op hem wacht, vooral nu de drukke campagne zoo heel veel

van zijn krachten vergt. Doch hij begrijpt, dat hij met zijn vrouw contact moet houden, juist nu zij zichzelf uiten wil.

"Fred, het is toch wel heerlijk zoo'n geloof te hebben als de zendelingsvrouw. Waarom zijn toch niet alle menschen, die van Holland komen, zooals zij?" heeft Sariti gevraagd.

"Maar Ri, alle menschen kunnen er toch niet precies het-zelfde over denken?"

"Neen, dat is ook zoo, maar het is toch het mooiste wat ik ooit hoorde."

"Ik heb nooit zooveel van al die moeilijke leerstukken begrepen."

"Ja, maar het mooie in het geloof van mevrouw Ver-haren hoef je niet te leeren - dat komt v~nzelf over je, en

je voelt je zoo heel anders als je denkt aan de dingen die zij vertelt. Ze gelooft aan een heeleboel dingen waar de Javanen ook aan gelooven .... dingen waar veel Hol-landers om lachen."

"Bijvoorbeeld 1"

"Nu, bijvoorbeeld geesten. Mevrouw Verharen wil natuur-lijk niets weten van het mendjan branden. Maar ze zegt toch, dat goede dokters alleen het kind niet voor ziekte kunnen behoeden. Ze gelooft ook aan booze geesten en krachten.

En weet je wat ze ook laat voelen? Dat zooveel van die boosheid der geesten ook in ons zelf zit. Dat, zelfs al konden we met mendjan de geesten van buitenaf weren, er zooveel in ons zelf zitten, die we er nooit kunnen uit-krijgen, als iemand ons niet helpt. ... Goesti Jesoes moet dat doen Fred, dan zijn we er altijd vrij van."

Gabel is geroerd als hij Sariti zoo hoort spreken. "Ik weet natuurlijk wel wat je bedoelt", zegt bij, "mevrouw Verharen heeft je over Jezus gesproken."

"Over Goesfi Jesoes, Fred, over den Heere Jezus."

,En geloof je daarin 1"

"Ik wil er wel in gelooven, Fred, omdat ik voel, dat het goed voor mij zou zijn als ik het deed, maar het is niet gemakkelijk; ik weet er nog zoo weinig van. Tocb zegt mevrouw Verharen dat bet niet moeilijk is. Ze meent, dat de boodschap van Goesti Jesoes het belangrijkste ge-schenk is dat Holland ons geven kan, en dat je el Liet, zooals voor Hollandsche kundigheden, voor behoeft te

"Ik wil er wel in gelooven, Fred, omdat ik voel, dat het goed voor mij zou zijn als ik het deed, maar het is niet gemakkelijk; ik weet er nog zoo weinig van. Tocb zegt mevrouw Verharen dat bet niet moeilijk is. Ze meent, dat de boodschap van Goesti Jesoes het belangrijkste ge-schenk is dat Holland ons geven kan, en dat je el Liet, zooals voor Hollandsche kundigheden, voor behoeft te