• No results found

Maatschappelijke verslaggeving binnen de bancaire sector -

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maatschappelijke verslaggeving binnen de bancaire sector -"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Maatschappelijke verslaggeving

binnen de bancaire sector

-

Een onderzoek naar de verhouding tussen

Good Citizenship en

Ketenverantwoordelijkheid

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Naam:

Suk In Bulder

Studentnummer:

1280856

1

e

Begeleider RuG: P.A. Jellema

2

e

Begeleider RuG: K.L. Leijendekker

Begeleider E&Y:

D. de Waard

(2)

2

Samenvatting

(3)

3

Inleiding

Als afronding van mijn studie Accountancy heb ik een onderzoek uitgevoerd. Het resultaat is verwerkt in deze scriptie. Het onderwerp van mijn onderzoek is maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Mijn verwachting is dat MVO, nog meer dan nu het geval is, een belangrijke rol gaat vervullen in de bedrijfsvoering van ondernemingen. Dat MVO meer is dan rekening houden met het milieu, is al aangetoond. Eigenlijk valt MVO onder fatsoenlijk zaken doen. Het gaat om een balans te vinden tussen de continuïteit van de onderneming en ervoor zorgen dat de omgeving hier geen schade van ondervindt. Het interessante van het vraagstuk is voor mij of bedrijven MVO zien als een bedreiging of als een uitdaging waar mogelijkheden liggen om op een duurzame manier winst te behalen.

Bij mijn onderzoek heb ik gekozen voor de richting ‘verslaggeving rondom MVO’. Over MVO dient gerapporteerd te worden. Dit heeft allemaal te maken met transparantie en vertrouwen. Vertrouwen is een woord dat voor dit verslag een belangrijke rol heeft. Zoals het spreekwoord al zegt: “Vertrouwen komt te voet, maar vertrekt te paard”. Ondernemingen dienen zuinig te zijn op het vertrouwen dat wordt gegeven door een samenleving. In het bijzonder geldt dit voor banken. Doordat banken het (liquide) vermogen van individuen beheren, is de verantwoordelijkheid die zij dragen ook enorm. In de belevingswereld van mensen is het een ramp als een bank failliet dreigt te gaan. De angst die verlies van het, vaak gehele, vermogen is dan ook begrijpelijk. Om ervoor te zorgen dat banken stabiele ondernemingen zijn, is deze sector omgeven door toezichthouders en wetgeving. Hierdoor is de bancaire sector de meest gereguleerde industrie.

(4)

4

Inhoudsopgave

Samenvatting 1 Inleiding 2 Hoofdstuk 1 – Onderzoeksopzet 6 1.1 Aanleiding 6 1.2 Probleemstelling 7 1.3 Relevantie 9 1.4 Afbakening 10

1.4.1 Banken en het maatschappelijke verslag 10

1.4.2 Tijdsdimensie 10

1.4.3 Conceptueel model 11

1.5 Onderzoeksafbakening 11

1.6 Opbouw scriptie 12

Hoofdstuk 2 – Theoretisch kader en hypothesevorming 13

2.1 Inleiding 13

2.2 Rol van banken in de samenleving 14

2.2.1 Vertrouwen 14

2.2.2 Functie in het economisch bestel 15

2.2.3 Smeermiddel van de economie 16

2.3 Maatschappelijk verantwoord ondernemen 17

2.3.1 De geschiedenis van MVO 18

2.3.2 Belanghebbenden 19 2.3.3 Legitimiteit 21 2.3.4 Media Agendasetting 21 2.3.5 Ketenverantwoordelijkheid 22 2.3.6 Verslaggeving 24 2.4 Hypothesevorming 25 2.4.1 Landenblokken 26 Hoofdstuk 3 – Richtlijnen 28 3.1 Inleiding 28 3.2 Gedragsrichtlijnen 28 3.2.1 Equator Principles 29 3.2.2 Wolfsberg Principles 29

3.2.3 ILO richtlijnen voor arbeidsomstandigheden 30

3.2.4 U; Global Compact 31

(5)

5 3.3 Verslaggevingsrichtlijnen 32 3.3.1 ISO 26000 serie 32 3.3.2 SA8000 33 3.3.3 AA 1000AS 34 3.3.4 GRI G3 35 3.4 Conclusie 37 Hoofdstuk 4 – Onderzoeksontwerp 38 4.1 Onderzoeksmethodiek 38 4.1.1 Dataverzameling 38 4.1.2 Dataverwerking 38 4.2 Onderzoeksmodel 39 4.2.1 Profiel 41 4.2.2 Betrokkenheid 41 Belanghebbenden 41 4.2.3 Managementbenadering en prestatie-indicatoren 42 Economisch 42 Milieu 42 Sociaal 43 Arbeidsomstandigheden/Mensenrechten 43 Maatschappij 45 Productverantwoordelijkheid 47 4.3 Conclusie 49

Hoofdstuk 5 – Resultaten en analyse 50

5.1 Inleiding 50 5.2 Resultaten en analyse 51 5.2.1 Good Citizenship (GC) 51 5.2.2 Ketenverantwoordelijkheid (CR) 52 5.2.3 Verhouding tussen GC en CR 53 5.2.4 Landenblokkken 55 5.3 Discussie 56 Hoofdstuk 6 – Conclusie 59 6.1 ;adere Afbakening 60

(6)
(7)

7

H1. Onderzoeksopzet

1.1 Aanleiding

Banken doen het goed op het gebied van maatschappelijke verslaggeving. ABN AMRO, Rabobank, ING en Fortis; alle vier komen ze voor in de kopgroep van de transparantiebenchmark 20061 van het ministerie van Economische Zaken. In hetzelfde onderzoek van 2005 mist alleen Fortis in de kopgroep. Daarnaast hebben Rabobank en ABN AMRO de ACC award2 ontvangen voor het beste maatschappelijke verslag van 2004 en 2005. Kortom, banken doen het goed op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Op het gebied van rapporteren doen ze het we goed. Toch blijken er ook andere geluiden het nieuws te halen. 18 maart 2007, Zembla zendt een aflevering uit over pensioenfondsen die pensioengelden beleggen in bedrijven die clusterbommen en antipersoonslandmijnen produceren of aan kinderarbeid doen. Op 10 juni 2007 was hier een vervolg op, gericht op (Nederlandse) banken. Ook zij blijken te beleggen in dit soort ondernemingen. Met positieve publiciteit, zoals de eerder genoemde prijzen, aan de ene kant en negatieve publiciteit, zoals de uitzending van Zembla, aan de andere kant, zitten banken in een delicate situatie. Ondanks dat banken worden beschuldigd van het indirect steunen van kinderarbeid en verwaarlozing van deze planeet, zijn het wel de koplopers als het gaat om transparantie. Hieruit wordt duidelijk dat rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna afgekort tot MVO) en het doen aan MVO twee verschillende werelden zijn.

Een van de eerste maatschappelijke verslagen die werd uitgebracht, was die van Ben en Jerry’s3. Onderzoeken verricht door Kolk (2002, 2003 en 2004b) laten zien dat banken tot het nieuwe millennium terughoudend waren in het vrijgeven van MVO-informatie. Tussen 2002 en 2005 hebben banken en andere financiële instellingen een flinke stap voorwaarts gemaakt in MVO verslaggeving (KPMG, 2005). Tegenwoordig zijn banken zelfs terug te vinden in de kopgroep wat betreft transparantie (Transparantiebenchmark, 2005 en 2006).

Dit onderzoek zal zich, zoals eerder vermeldt, gaan richten op MVO verslaggeving. Binnen dit onderwerp is al veel onderzoek gedaan. Hierbij werd vooral de nadruk gelegd op milieubelastende sectoren zoals de petrochemische industrie. De bijdrage aan MVO door banken ligt echter niet in het ‘groener’ maken van haar processen. Zij kunnen door hun intermediaire functie druk uitoefenen op andere ondernemingen. Banken kunnen door middel van de kredieten die zij verstrekken en financieringsactiviteiten die zij ontplooien meer, en een positievere, invloed uitoefenen op het milieu dan wanneer zij zelf ‘groener’ worden. De laatste jaren is er veel veranderd in de maatschappelijke verslaggeving van banken. KPMG (2005) en Kolk (2005) tonen dat banken pas vanaf 2000 serieus bezig zijn gegaan met maatschappelijke verslaggeving. In het onderzoek van KPMG wordt aangetoond dat banken tussen 2002 en 2005 een vooruitgang hebben geboekt in het uitgeven van maatschappelijke verslagen. Aangezien banken de laatste jaren de meeste vooruitgang hebben geboekt op het gebied van MVO verslaggeving, is dit niet het meest interessante veld van onderzoek. Door meerdere onderzoekers is inmiddels bewezen dat banken op de goede weg zijn qua MVO en MVO verslaggeving. Dit onderzoek gaat een stapje verder en door meer te kijken naar de

1 Voor het verslag van 2005 en 2006 zie www.ez.nl

2 De ACC award, voor meer informatie over de ACC award zie www.nivra.nl

(8)

8 verhouding tussen de verschillende elementen waar een bank mee te maken heeft. Dit wordt uitgesplitst naar de directe verantwoordelijkheid die een bank zelf draagt om er zorg voor te dragen dat deze wereld ‘leefbaar’ blijft en/of wordt voor iedereen. Dit zal in de rest van deze scriptie worden aangeduid als ‘Good Citizenship’ (GC). Daarnaast heeft de bank een intermediaire functie. De impact die dit kan hebben is vele malen groter dan alles wat onder het GC valt. Het gaat hier om de kernprocessen van een bank. Waarbij de belangrijkste kernprocessen de processen zijn ten aanzien van kredietverstrekking, financiering en beleggingen. Deze verantwoordelijkheid zal in de rest van deze scriptie worden aangeduid als ‘ketenverantwoordelijkheid’(GC). Deze afkorting is afkomstig van de Engelse vertaling van ketenverantwoordelijkheid, chain responsibility.

Vanuit een historische achtergrond hebben de continentaal Europese banken en de Angelsaksische banken de laatste 100 jaar een verschillende ontwikkeling doorgemaakt. Vooral de Noord-Amerikaanse banken hebben door wetgeving (Glass-Steagall act uit 1933 en McFadden act uit 1927) een beperkende impact gehad op de ontwikkelingen van banken in de VS. Deze beperkende wetgeving is pas aan het eind van de vorige eeuw opgeheven door ontkrachtende wetgeving, de Gramm-Leach-Bliley act. Doordat deze wetgeving lange tijd in werking is geweest hebben de Amerikaanse banken zich anders ontwikkeld dan de continentaal Europese banken. Buiten deze beperkende wetgeving zijn de kenmerken van Groot-Brittannië en de VS het rechtsregime (Santema et al., 2004) en type cultuur (Hofstede, 1983) anders dan die van continentaal Europese banken. Hiermee verschillen ze met de continentaal Europese landen. De impact die deze verschillen hebben op MVO en MVO verslaggeving kunnen binnen dit onderzoek voor verschillen zorgen bij de uitkomsten. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat Angelsaksische landen meer de nadruk leggen op het zijn van een goede ‘Corporate Citizen’, terwijl de continentaal Europese landen meer de nadruk leggen op de bedrijfsvoering in MVO verslaggeving (Maignan en Ralston, 2002).

Het conceptueel ontwerp dat hieruit voortvloeit omvat vier elementen (Verschuren en Doorewaard, 2003). Deze bestaat uit een doelstelling. Hieruit wordt een vraagstelling afgeleid. Bij de vraagstelling horen ook de onderzoeksvragen. Verder benoemen Verschuren en Doorewaard het onderzoeksmodel en de afbakening.

1.2 Probleemstelling

De doelstelling van deze scriptie is als volgt geformuleerd:

Inzicht verkrijgen in de ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving binnen de top van de bancaire sector.

(9)

9 Op welke wijze heeft maatschappelijke verslaggeving van banken zich ontwikkeld

wanneer deze wordt bezien vanuit de verslagleggings variabelen Good Citizenship en Ketenverantwoordelijkheid?

Aan de hand van dezevraagstelling kunnen de volgende onderzoeksvragen worden ontleend. Deze zijn nodig om tot een antwoord te komen op de hoofdvraag.

• Wat is een maatschappelijk verslag?

• Waarom geven ondernemingen een maatschappelijk verslag uit? • Waaruit bestaat een maatschappelijk verslag?

• Wat is de rol van maatschappelijke verslaggeving binnen de bancaire sector? • Welke richtlijnen zijn er voor MVO en MVO verslaggeving binnen de bancaire

sector?

• Waarover rapporteren banken in maatschappelijke verslagen?

 Wat zijn de kernpunten inmaatschappelijke verslagen van banken?  In welke mate rapporteren banken over GC?

 In welke mate rapporteren banken over CR?

• Welke ontwikkeling heeft plaatsgevonden in de maatschappelijke jaarverslagen?

 Zijn er ontwikkelingen op het gebied van GC binnen maatschappelijke verslagen?

 Zijn er ontwikkelingen op het gebied van CR binnen maatschappelijke verslagen?

 Zijn er ontwikkelingen op het gebied van de verhouding tussen GC en CR binnen maatschappelijke verslagen?

• Verschillen de maatschappelijke verslagen van Angelsaksische banken met die van continentaal Europese banken?

 Zijn er verschillen op het gebied van GC tussen de Angelsaksische banken en continentaal Europese banken?

(10)

10 continentaal Europese banken?

1.3 Relevantie

(11)

11

1.4 Afbakening

1.4.1 Banken en het maatschappelijke verslag

De focus van dit onderzoek ligt bij maatschappelijke verslaggeving of MVO verslaggeving. Binnen MVO verslaggeving richt dit onderzoek zich op de bancaire sector. Hierbij maak ik alleen gebruik van de maatschappelijke jaarverslagen die banken uitgeven. Er is voor gekozen om in dit onderzoek wereldwijd de grootste banken op te nemen in dit onderzoek. Hiervoor maak ik net als Kolk (oa. 2002, 2003) en de KPMG Corporate Social Responsibility Survey (KPMG, 2005) gebruik van de Global Fortune lijst. Een verschil is, dat waar de eerder genoemden gebruik maakten van de Global Fortune 250, ik gebruik maak van de Global Fortune 500 (GF500). Van de GF500 heb ik de lijst van 2007 gebruikt. Binnen deze groep vallen alle soorten banken, maar dit maakt voor dit onderzoek geen verschil. Daarnaast zijn de meeste banken die in dit onderzoek deel uitmaken van de dataset algemene banken. Dit houdt in dat deze banken een compleet pakket aan diensten aanbieden.

Er is een selectie van 25 van de grootste banken gemaakt4. Ondanks een ander label toegekend door de GF500, heb ik de ING Groep toch opgenomen. Deze bank-verzekeraar is volgens GF groter dan de grootste bank. Door de grote verzekeringspoot van ING is deze echter opgenomen onder ‘diversified financials’. De lijst met alleen banken inclusief ING reikte tot een totaal aantal van 61 banken. Deze wordt terug gebracht tot 25 banken. Op basis van drie criteria:

 Op omzet

 Uitbrengen van een apart maatschappelijk jaarverslag of een aparte sectie in het financiële jaarverslag.

 Taal van het verslag. Er dient een variant of in het Nederlands aanwezig te zijn of in het Engels.

De uiteindelijke selectie van banken bevat meer dan tweederde van de totale omzet gegenereerd door de totale lijst.

1.4.2 Tijdsdimensie

Nu de voorwaarden voor de dataset zijn geschapen, ontbreekt nog één aspect. Namelijk de tijdsdimensie. Voor ontwikkelingen zijn meerdere jaargangen nodig, anders kan er geen inzicht in worden verkregen. Gekozen is voor een periode van 3 jaren teruggaand vanaf de laatste periode waar maatschappelijke verslagen beschikbaar zijn, 2006. KPMG (2005) heeft in haar onderzoek naar MVO verslaggeving geconcludeerd dat er tussen 2002 en 2005 grote vooruitgang is geboekt door de financiële sector. Hieruit blijkt duidelijk dat er vanaf 2002 een grote ontwikkeling heeft plaatsgevonden binnen de financiële sector op het gebied van MVO verslaggeving.

1.4.3 Conceptueel model

(12)

12 Het conceptueel model is opgenomen in bijlage 2. Het conceptueel model is een schematische weergave van het onderzoeksproces. Dit maakt de verschillende relaties tussen de onderdelen van het onderzoek duidelijk (Verschuren en Doorewaard, 2003).

1.5 Onderzoeksafbakening

1. Dit onderzoek heeft als onderwerp MVO verslaggeving binnen de bancaire sector. Het feit dat banken rapporteren over MVO gerelateerde activiteiten is iets anders dan het feitelijke handelen. Het maatschappelijk verantwoord handelen kan alleen worden onderzocht door één of meerdere organisaties intern te onderzoeken. Dit zou meer richting een case study gaan. In dit onderzoek is er bewust voor gekozen om het handelen buiten beschouwing te laten en volledig te richten op verslaggeving van MVO.

2. Binnen dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een eigen ontwikkeld onderzoeksmodel, omdat bij de auteur geen modellen bekend zijn die dezelfde functie hebben. Tevens is de specifieke inslag van dit onderzoek, voor zover de kennis reikt, niet eerder onderzocht. Onderzoek naar MVO verslaggeving is een bekend fenomeen. Echter de zijweg om een maatschappelijk verslag op te delen in twee gescheiden onderwerpen is nog onbekend. Het ontwikkelde model, dat gebaseerd is op bestaande richtlijnen, is dan ook niet uitputtend. Door de tijdslimiet en kosten is er voor gekozen om het model zoals gebruikt te hanteren.

(13)

13

1.6 Opbouw scriptie

Voor het vervolg van dit onderzoek wordt de volgende opbouw gehanteerd. In hoofdstuk 2 komt het theoretisch raamwerk aan de orde. De rol van banken en een overzicht van de gebruikte theorieën worden hier beschreven. De theorieën die worden toegepast binnen dit onderzoek zijn de belanghebbenden theorie, de legitimiteit theorie, de media agendasetting theorie en de theorievorming rondom ketenverantwoordelijkheid. Verder bevat dit hoofdstuk nog een algemeen deel over MVO en over MVO verslaggeving. Aan het eind hiervan worden een aantal hypotheses ontwikkeld. Dit hoofdstuk sluit af met een onderdeel over landenblokken. Ook hier zijn aan het eind hypotheses geformuleerd. Hoofdstuk 3 gaat in op een aantal gedragscodes en richtlijnen voor ondernemingen. De meeste richtlijnen gelden voor alle soorten ondernemingen behalve de equator principles. Deze zijn specifiek door en voor banken opgezet. Verder worden de UN Global Compact, ILO tripartite declaration of principles en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen behandeld. Het tweede deel gaat dieper in op richtlijnen die betrekking hebben op verslaggeving van ondernemingen. Hier worden de nog te ontwikkelen ISO 26000 serie, SA 8000 richtlijn, AA 1000AS en de derde generatie GRI richtlijnen, de G3 besproken.

(14)

14

H2. Theoretisch kader en hypothesevorming

2.1 Inleiding

Het theoretisch kader bestaat uit twee onderdelen. In het eerste deel wordt de functie van banken binnen onze samenleving beschreven. Het tweede onderdeel gaat dieper in op MVO en maatschappelijke verslaggeving. MVO en maatschappelijke verslaggeving worden in dit onderdeel verklaard door theorieën die van toepassing zijn op deze twee onderwerpen. Maar als eerste wordt de rol van de banken in de maatschappij besproken. Banken hebben een centrale rol in de economie. Hierbij is vertrouwen een kernbegrip voor een bank en gezien de ontwikkelingen op de internationale financiële markten wordt dit nogmaals bevestigd. De huidige kredietcrisis5 toont aan dat banken een aanzienlijke invloed hebben op de financiële markten en de samenleving6. Het tweede gedeelte betreft zoals gezegd MVO en maatschappelijke verslaggeving. Eerst plaats ik MVO in een historisch perspectief. Vervolgens komen drie theorieën aan de orde die een mogelijke verklaring geven voor MVO en maatschappelijke verslaggeving. Verder komt het onderdeel ketenverantwoordelijkheid aan bod, die de relatie tussen een onderneming en haar keten verklaart. Als laatste is het onderdeel verslaggeving. De achtergrond van maatschappelijke verslaggeving wordt hier weergegeven en de ontwikkeling die maatschappelijke verslaggeving heeft doorgemaakt en tot op heden nog steeds doormaakt.

Op basis van deze theorieën worden de hypotheses opgesteld met een apart onderdeel met betrekking tot de landenblokken. Voor deze hypotheses wordt eerst dieper ingegaan op de achtergrond van deze indeling.

5 Voor meer informatie over de kredietcrisis en bijbehorende termen heeft het NRC Handelsblad een apart

dossier aangelegd op haar internetsite. Zie www.nrc.nl/nieuwsthema/kredietcrisis/

(15)

15 2.2

Rol van banken in de samenleving

In de huidige samenleving kunnen we (bijna) niet meer zonder een bank leven. Rond de middeleeuwen zijn banken ontstaan die in de basis hetzelfde functioneerden als de huidige banken tegenwoordig. Daarbij heeft de bank van Amsterdam een belangrijke rol gespeeld. Zij hebben als een soort blauwdruk gefungeerd voor de opzet van de huidige banken7. Destijds waren de banken niet veel meer dan bewaarplaatsen voor overtollig geld. Tegenwoordig zijn banken bijna bij alle (financiële) transacties betrokken. Van een simpele overschrijving van geld van de ene rekening naar de andere tot de financiering van overnames door multinationale ondernemingen. Hier spelen banken op de achtergrond vaak ook een belangrijke rol om deze overnames tot een succes te laten leiden8. In dit onderdeel wordt de rol van de bank verder neergezet. Dit wordt gedaan aan de hand van drie onderdelen. Het eerste onderdeel is het vertrouwen dat banken nodig hebben om te functioneren. Het tweede onderdeel heeft betrekking op de intermediaire functie die een bank vervult. Als laatste wordt de rol van banken geanalyseerd aan de hand van de uitspraak dat banken als smeermiddel van de economie dienen.

2.2.1 Vertrouwen

Een voorwaarde voor het bestaan en voortbestaan van banken is vertrouwen. Zonder vertrouwen in een bank (en alle andere financiële instellingen), vertrouwt een bevolking haar geld niet toe aan een bank. In een samenleving waar bijna iedereen zijn spaargeld bij een bank heeft gestald, mag de aanname worden gedaan dat hier een groot vertrouwen uit blijkt. Prast et al. (2005) hebben onderzoek gedaan naar het vertrouwen dat consumenten hebben in banken en verzekeraars; hebben consumenten het vertrouwen dat banken en verzekeraars ten alle tijden hun geld kunnen uitkeren. Uit dit onderzoek blijkt dat dit vertrouwen meer dan 90% is. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de bestuurders van financiële instellingen. Het vertrouwen in de bestuurders van banken bepaalt voor een deel het vertrouwen in het voortbestaan van een instelling (Prast et al., 2005). Dit kan worden getoond na de overname van ABN AMRO door een consortium van drie banken. De reactie die deze overname teweeg heeft gebracht was heftiger dan de reactie die een andere overname van een Nederlandse onderneming teweeg heeft gebracht, namelijk die van KLM door Air France9. Een ander voorbeeld is de paniek die is ontstaan als gevolg van de kredietcrisis. De Britse bank Northern Rock heeft dit aan den lijve ondervonden. Door de kredietcrisis is deze bank in grote problemen gekomen en stonden de klanten van deze bank in september rijen dik voor de deur om hun spaargeld op te halen (volkskrant, 17-9- 2007). Om er voor te zorgen dat deze bank niet failliet gaat en vele mensen worden gedupeerd, heeft de Britse regering Northern Rock genationaliseerd (Volkskrant, 18-2-2008). In andere gevallen zou dit niet gebeurd zijn. In Nederland kennen we het geval van Fokker, dat ondanks haar historie en uitstraling geen clementie hoefde te verwachten van de overheid en uiteindelijk failliet is gegaan. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat vertrouwen cruciaal is voor banken en dat andere

7 Meer over de historie van de banken is te vinden in bijlage 3 met de geschiedenis van de banken

8 Bij overnames zijn het vaak de investmentbanks of de investment tak van algemene banken die een

adviserende rol spelen. Over mega overnames en investmentbanks is op

http://www.fool.com/news/foth/2000/foth000207.htm een artikel opgenomen

9 Verschillende kranten hebben een apart dossier met betrekking tot ABN AMRO aangelegd op hun website,

(16)

16 partijen er ook alles aan zullen doen om te voorkomen dat een (grote) bank failliet gaat. Daarmee heeft de bank een enorme verantwoordelijkheid ten opzichte van een maatschappij. Het begrip ‘bank’ is daarmee ook bijna een synoniem geworden van vertrouwen en betrouwbaarheid. Integriteit en moraliteit spelen hierin ook een grote rol (Annink et al., 2006). Om dit te waarborgen is rondom financiële instellingen en banken het meeste toezicht geregeld. Daarnaast dienen banken ten opzichte van andere ondernemingen aan de meeste wet- en regelgeving te voldoen (Corrigan, 1982).

2.2.2 Functie in het economisch bestel

Om te kunnen functioneren hebben banken vertrouwen nodig. Banken bevinden zich als financieel intermediair op een centrale positie in de samenleving. Soms lijkt het alsof alle transacties via banken lopen. Bijna alle financiële transacties van personen lopen via een bank. Een bank heeft zich in het centrum van het financiële universum van een individu gepositioneerd. Voor deze individu heeft de bank meerdere functies:

(1) Een spaarfunctie.

(2) De plek om overtollig geld te bewaren.

(3) Een financieringsfunctie, voor de aankoop van een huis.

(4) Een bemiddelende functie als deze persoon zich begeeft in effecten. Deze functie van banken is weergegeven in figuur 1.

Figuur 1 – Intermediaire functie van banken (bron: Mizuho, maatschappelijk jaarverslag 2006)

(17)

17 (Benston, 2004). Dat banken ook al snel werden gereguleerd kan hier debet aan zijn geweest. Door de huidige rol en kennis van banken, kunnen zij een leidende rol spelen in het bereiken van een duurzame samenleving. Volgens Jeucken (2002) is het wel van belang dat banken een groen imago meenemen in investeringsbeslissingen. Het feit dat banken in potentie zo veel invloed kunnen uitoefenen op vrijwel alle ondernemingen maakt deze sector uniek. Verder is er geen enkele andere sector in geslaagd om zich zo diep in een samenleving te wortelen dat de producten die banken leveren zo vanzelfsprekend worden gezien (Benston, 2004).

2.2.3 Smeermiddel van de economie

Om de rol van banken als smeermiddel van de economie te illustreren, kan de introductie van het jaarverslag van de NVB (2006) als voorbeeld dienen:

“Banken verzorgen de geldstroom in de wereld. Deze is voor de economie van even groot belang als de bloedsomloop in het menselijk lichaam. Als verzorgers van de bloedsomloop in de wereldeconomie staan wij aan de basis van de maatschappelijke en economische gezondheid.”

Om in deze beeldspraak te blijven, kan de centrale bank worden gezien als het hart. Centrale banken sturen met het monetaire beleid de economie (DNB, 2005). De uitvoerders van dit beleid zijn dan de gewone banken. Hiermee kan de stabiliteit van een economie worden gestuurd. Door de rente die via de centrale banken wordt verleend aan consumenten, wordt het uitgeven dan wel oppotten van geld gestimuleerd. Hiermee kunnen banken (centrale banken in het bijzonder) fungeren als regulatoren van de economie (DNB, 2005). Daarnaast kan het bovenstaande verhaal over de functie in het economisch bestel ook worden gezien smeermiddel voor de economie. Doordat banken geld ontvangen voor bewaring en dit weer ‘distribueren’ naar locaties waar dit nodig is, zorgen ze er voor dat de economie soepel blijft lopen op een effectieve zonder hoge transactiekosten.

Samengevat, banken nemen een centrale positie in onze samenleving in. Individuele personen nemen de diensten die een banken aanbiedt voor lief. Het succes hiervan is dat wij er niets van merken. Echter, wanneer er een bank failliet dreigt te gaan, is de paniek groter dan bij een normale onderneming. Goed functioneren kan niet zonder het vertrouwen dat banken verkrijgen door stabiliteit en betrouwbaarheid uit te stralen. Dit wordt versterkt door de enorme wet- en regelgeving die rondom het bankwezen is georganiseerd. Met het vertrouwen dat banken hebben verkregen, dient dan ook zorgvuldig te worden omgesprongen. Als laatst zijn het banken die overtollige liquide middelen opslaan en weer herdistribueren richting de plaatsen waar een tekort is aan liquide middelen. Echter, banken zijn ook verantwoordelijk voor de doelbestemming van deze middelen. In het kader van deze scriptie hebben banken de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat geld niet wordt gebruikt voor onethische zaken. In de huidige tijd waar mensen zeer kritisch zijn en zich afvragen waar hun geld heen gaat kunnen banken zich niet meer veroorloven om zomaar overal geld aan uit te lenen. Door geld aan bedrijven uit te lenen die zich schuldig maken aan kinderarbeid, wapenproductie of milieuverontreiniging koppelen banken hun naam aan deze bedrijven. Het schaadt het vertrouwen dat verkregen is en kan er voor zorgen dat banken hiervoor worden ‘bestraft’ door de consument. Door deze relatie is sprake van een ‘sociaal contract’.

(18)

18 MVO is een maatschappelijk thema dat alleen maar belangrijker lijkt te worden. We komen erachter dat onze aarde echt eindig is. Prominenten als Bill Clinton10 en Al Gore11 zetten zich in voor het milieu, maar ook Richard Branson12 en Leonardo DiCaprio13. We worden geconfronteerd met de consequenties van onze consumptie. Deze personen richten zich vooral op het milieu, maar dat is maar één aspect van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast omvat het ook nog sociale aspecten zoals het tegengaan van kinderarbeid, het bestrijden van corruptie en het beschermen van consumentenbelangen (OECD, 2000). Daarnaast wordt in de richtlijnen van de OESO ook verwacht dat een multinationale onderneming hierover communiceert met de buitenwereld. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) laat zich niet eenvoudig vatten in een definitie. Dit blijkt uit onderzoek dat Dahlsrud (2006) heeft verricht naar de definities die gebruikt worden om MVO aan te duiden. Er werden door hem 37 definities gevonden van MVO. Dahlsrud geeft zelf geen definitie, maar benoemt een aantal elementen die binnen een goede definitie bepalen. Deze zijn: (1) een sociaal aspect, (2) een economisch aspect, (3) een milieuaspect, (4) banken dienen rekening te houden met verschillende belanghebbenden, en (5) banken dienen te voldoen aan wet- en regelgeving. De conclusie van Dahlsrud is, dat het niet zozeer gaat om hoe het is gedefinieerd, maar hoe het sociale concept wordt toegepast in een specifieke context. Het is ook een onderwerp dat zich niet eenvoudig laat definiëren, omdat de betekenis MVO voor elke stakeholder wat anders betekent (Arlow en Gannon, 1982; Clarkson, 1995; Decker, 2004).

2.3.1 De geschiedenis van MVO

Het begin van MVO valt samen met het begin van de eerste grote ondernemingen14. Het gaat dan nog niet om MVO zoals wij het tegenwoordig kennen (Kolk, 2004b), maar kan wel worden gevat onder de brede paraplu van het maatschappelijk ondernemen. Hierbij valt meer aan filantropie en liefdadigheid (Kolk, 2004b) te denken dan aan duurzaamheid waar MVO tegenwoordig dichter bij ligt. Door de grootschalige opkomst van het fabriekssysteem in de 19e eeuw werden de eerste stappen van het sociaal ondernemen gezet (SER, 2000) en al eerder in de 18e eeuw in het buitenland (Davis et al., 2006). Dit had niet het idealistische van liefdadigheid of filantropie, het werd meer gecreëerd uit eigen belang (SER, 2000, Kolk, 2004b). Er is weinig wetgeving op het gebied van maatschappelijk ondernemen ontwikkeld in het begin van de 20ste eeuw, mede doordat werkgevers zich hiertegen verzetten (Kolk, 2004b).

10 Via de Clinton Foundation, www.clintonfoundation.org

11 Film: “An Inconvenient Truth”, van director Davis Guggenheim, Paramount classics. Onlangs de Nobelprijs

voor vrede toegekend gekregen voor zijn verdienste de milieuproblematiek actueel te maken en zich hier voor in te zetten.

12 Via het initiatief van Picnic Green Challenge te vinden op www.greenchallenge.info 13 Film: “The 11th

Hour”, van director Nadia Connors en Leila Connors Petersen, Appian Way.

14 Henriques, A., (2003) Ten things you always wanted to know about CSR (but were afraid to ask), Part One: A

brief History of Corporate Social Responsibility, Ethical Corporation Magazine, may 26,

(19)

19 Perrini (2005) en Finch (2005) geven aan dat de inhoud van MVO in de laatste 50 jaar behoorlijk is veranderd. Het ‘moderne’ MVO bestrijkt dan ook de periode van ongeveer de jaren ’50 tot heden (Adams et al., 1998, Carroll, 1999, Perrini, 2005). In 1976 komt de OECD voor het eerst met “the OECD guidelines for multinational corporations”15. Dat MVO niet een nieuw fenomeen is laat Moskowitz (1975) zien. In de jaren ’70 werden al ranglijsten gemaakt voor MVO.

Uit onderzoek van Roman et al. (1999) komt naar voren dat in de jaren ’70 en ’80 ook al veel werd geschreven over MVO. In de jaren ’80 lag vooral de nadruk op de relatie tussen ‘corporate performance’ en ‘social performance’. Dit past in de fasen van MVO die Finch (2005) heeft gevonden. Volgens hem heeft de “agency view” de overhand in de jaren ’70. Volgens hem en anderen (Wartick en Cochran, 1985; Riyanto en Toolsema, 2007; Garriga en Melé, 2004; Carroll, 1999) verwoordt de uitspraak van Friedman (1962) dit het best:

“Few trends could so thoroughly undermine the very foundation of our free society as the acceptance by corporate officials of a social responsibility other than to make as much money for their stockholders as possible” (p. 133)

Daarnaast komt de stakeholder theory in de jaren ’80 (Freeman, 1984 in o.a. Finch, 2005; Amaeshi et al., 2006; Clarkson, 1995; Mitchell et al., 1997) in de belangstelling te staan van de onderzoekers. MVO, in de vorm van duurzaamheid, krijgt aan het eind van de jaren ’80 echt publieke bekendheid door een rapport dat werd uitgebracht door de commissie Brundtland in opdracht van de VN, getiteld “our common future” (WCOED, 1987).

In de jaren ’90 is MVO snel groter en belangrijker geworden (Barnea en Rubin, 2006). Meer bedrijven houden zich met MVO bezig. Banken zijn zich pas intensief gaan bezighouden met MVO en verslaggeving hierover rond de millennium wisseling (Lundgren en Catasús, 2000; Kolk, 2003, 2004a en 2004b). Herring en Guttentag (1986) geven een verklaring waarom banken tot de 21ste eeuw minder hebben gedaan aan MVO en verslaggeving. De verklaring hiervan is tweeledig. Ten eerste zeggen ze dat banken onder strikter toezicht stonden dan andere industrieën. Ten tweede, dat de angst voor reputatie verlies banken er van weerhouden om teveel informatie prijs te geven. In later onderzoek van Poshakwale en Courtis (2005) wordt dit tegengesproken. Meer openbaarheid van informatie zou een positiever effect hebben.

2.3.2 Belanghebbenden

Een van de belangrijke achterliggende theorieën achter MVO is de belanghebbenden theorie. De belanghebbenden theorie is ontwikkeld, omdat de dominante theorie, the economic model, niet meer zou voldoen (Key, 1999). De belanghebbendenbenadering is ontwikkeld om het gezichtsveld van het management te verbreden wat betreft haar visie en verantwoordelijkheden (Mitchell et al., 1997). Freeman heeft het belanghebbenden principe bekendheid gegeven en een goede basisdefinitie ontwikkeld waar anderen hun definitie van de belanghebbende op baseerden (Freeman en McVea, 2001; Mitchell et al., 1997; Vos, 2003 e.a.). Het begrip belanghebbende zelf is al eerder ontstaan in de jaren ’60 door werk van de Standford Research Instituut (tegenwoordig SRI international) (Freeman en McVea, 2001). De definitie van Freeman (1984) van een belanghebbende:

(20)

20 “Any group or individual who can affect or is affected by the achievement of an organization's objectives.”

Deze definitie wordt door velen nog steeds gezien als een mijlpaal in de theorievorming van de belanghebbenden (Wood, 1991; Clarkson, 1995; Vos, 2003; Finch, 2005). Later merkt Freeman (1999) op, dat de term “Stakeholder is an obvious literary device meant to call into question the emphasis on "stockholders"” is bedacht als een ironisch middel om het belang van de aandeelhouders te relativeren. Door deze stelling verschilt de belanghebbenden theorie in basis van de andere ‘theories of the firm’ waaronder de gangbare economische theorieën. In de belanghebbenden theorie onderscheiden Donaldson en Preston (1995) drie factoren:

Descriptive:

“The descriptive aspect of stakeholder theory reflects and explains past, present, and future states of affairs of corporations and their stakeholders”

Instrumental:

“If you want to achieve (avoid) results X, Y, or Z, then adopt (don't adopt) principles and practices A, B, or C.”

Normative:

“In normative uses, the correspondence between the theory and the observed facts of corporate life is not a significant issue, nor is the association between stakeholder management and conventional performance measures a critical test. Instead, a normative theory attempts to interpret the function of, and offer guidance about, the investor-owned corporation on the basis of some underlying moral or philosophical principles”

Naast het onderscheid in de theorievorming van belanghebbenden, zijn er een wezenlijk aantal onderzoekers geweest die verschillende indelingen hebben ontworpen om belanghebbenden te definiëren (Vos, 2003; Vos en Achterkamp, 2006). Onder meer Mitchell et al. (1997) maakt onderscheid in de relevantie van belanghebbenden voor een onderneming. Mitchell et al. (1997) geven een overzicht van de gebruikte indelingen door onderzoekers. Hieruit halen zij drie kenmerken om het belang van de verschillende belanghebbenden in te delen. Belanghebbenden dienen volgens Mitchell et al. deze eigenschappen te bezitten:

• ‘Power’ waarmee invloed kan worden uitgeoefend op • de organisatie

• ‘Legitimacy’ van de relatie met een onderneming

• ‘Urgency’ bepaalt de mate waarin een claim richting de onderneming van belang is voor deze onderneming

(21)

21

Figuur 2

Indeling volgens Mitchell et al. (1997) van indeling van belanghebbenden

Waar Donaldson en Preston (1995) een kader geven voor de theorievorming van belanghebbenden, richt Mitchell et al. (1997) zich meer op de classificatie en identificatie van belanghebbenden. Hierbij wordt opgemerkt door Vos en Achterkamp (2006) dat het voor identificatie van belanghebbenden belangrijk is dat zij verbonden zijn met een bepaald onderwerp of dat zij gerelateerd zijn aan een bepaald ‘onderwerp op de agenda’. Dit kan worden gekoppeld aan de media agendasetting theorie, die zegt dat media invloed uit kunnen oefenen op het relatieve belang van een onderwerp.

Door gebruik te maken van de indeling van Donaldson en Preston (1995) wordt direct een de belanghebbenden theorie onlosmakelijk verbonden met de legitimiteitstheorie. Binnen het kader van deze scriptie spelen belanghebbenden een belangrijke rol. De verschillende MVO en MVO verslaggevingsstandaarden zijn voornamelijk gebaseerd op dit belanghebbenden principe. Zo zijn de richtlijnen van het GRI bijvoorbeeld door verschillende belanghebbenden becommentarieerd en mede ontwikkeld.

2.3.3 Legitimiteit

Binnen MVO is er de legitimiteitstheorie een theorie die wordt gebruikt om MVO en MVO verslaggeving te verklaren. Deze is gebaseerd op het idee dat ondernemingen niet zonder hun omgeving kunnen bestaan. Hierdoor hebben zij een soort sociaal contract (Brown en Deegan, 1998 en Hooghiemstra, 2000) met de samenleving. Brown en Deegan (1998) omschrijven deze relatie met de samenleving als volgt:

“Legitimacytheory posits that organisations continually seek to ensure that they operate within the bounds and norms of their respective societies”

(22)

22 contract dat de onderneming heeft afgesloten met de samenleving. Mocht een onderneming zich niet houden aan dit contract, dan kan dit gevolgen hebben voor de aanlevering van arbeid, kapitaal en uiteindelijk leiden tot het faillissement van de onderneming.

Branco en Rodrigues (2006) beweren dat de legitimiteitstheorie voornamelijk van toepassing is op de meer zichtbare banken. Media spelen hier een voorname rol in. Doordat meer aandacht wordt besteed aan banken in de media, geven banken meer informatie over het betreffende onderwerp vrij dan wanneer er geen media aandacht is (oa. Deegan et al., 2002). Legitimiteit is van belang voor een verband tussen de mate van GC informatie en CR informatie. Daarnaast is de invloed van de media (verder behandeld in de media agendasetting theorie) een belangrijke factor.

2.3.4 Media Agendasetting

Media agendasetting theorie is in essentie gebaseerd op het principe dat een onderwerp door media aandacht aan belang wint bij het grote publiek (Brown en Deegan, 1998; Deegan en collega’s 2000 en 2002; Van Eijk en Hooghiemstra, 2007). Deze theorie is ontwikkeld door McCombs en Shaw (1972) die het hebben onderzocht op basis van de presidentsverkiezingen in Amerika.

Deegan et al. (2000) zeggen dat wanneer de media veel aandacht geven aan een milieuramp zoals bij Bhopal of met de Exxon Valdez, dat dan de (vermeende) legitimiteit van een onderneming in gevaar kan komen. Hiermee hebben de media invloed op de publieke perceptie van legitimiteit, waarmee een directe link kan worden gemaakt met de legitimiteitstheorie. Hooghiemstra (2000), Brown en Deegan (1998) en Deegan en collega’s (2000 en 2002) maken gebruik van deze relatie.

McCombs (1993) stelt dat de media niet alleen invloed uitoefenen op het ‘waar’ we informatie over krijgen, maar er wordt door de media ook nog gezegd ‘hoe’ we hier over moeten denken. Hierbij is volgens McCombs van belang hoe een onderwerp in de media komt. Hoe meer een onderwerp in het nieuws komt, des te meer de media agenda de publieke agenda beheerst (Carroll en McCombs, 2003). Verder is de expertise van het publiek over een bepaald onderwerp ook nog van belang. Des te minder het publiek weet over een bepaalde kwestie, des te meer ze zullen vertrouwen op de berichtgeving van de media (Zucker (1978) in Brown en Deegan, 1998).

(23)

23 2.3.5 Ketenverantwoordelijkheid

Om een goed beeld te geven van ketenverantwoordelijkheid van een bank, wil ik eerst het fenomeen keten en ketenverantwoordelijkheid uitlichten. In de Engelstalige literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten ketens, namelijk de “supply chain” en de “value chain”.

Zoals beide termen aangeven, gaat de een meer in op de productieketen en de ander meer op de hele keten van waardecreatie. In het onderzoek dat verricht is door Lummus en Vokurka (1999) naar een historisch perspectief van productieketens, komen zij tot de volgende definitie:

“All the activities involved in delivering a product from raw material through to the customer including sourcing raw materials and parts, manufacturing and assembly, warehousing and inventory tracking, order entry and order management, distribution across all channels, delivery to the customer, and the information systems necessary to monitor all of these activities”

Phillips en Caldwell (2005) destilleren een definitie van waardeketens:

“At its highest level of abstraction, the literature suggests that the value chain is a series of interconnected firms engaged in bringing value to a good or service as the good or service makes its way to end users.”

Uit deze twee definities is af te leiden dat een productieketen kan worden omvat door het begrip waardeketen. Al-Mudimigh et al. (2004) koppelen deze twee theorieën dan ook met de waardeketen als overkoepelende theorie. Hiervoor zal ik net als Al-Mudimigh et al. (2004) uitgaan dat deze termen als één term kunnen worden beschouwd.

Binnen het concept van MVO, en specifiek met betrekking tot de bankwereld, is ketenverantwoordelijkheid van belang. Banken hebben een verantwoordelijkheid naar hun belanghebbenden en naar de maatschappij toe. Banken kunnen bijdragen aan een beter milieu door bewuster om te gaan met het verstrekken van leningen aan ondernemingen die het milieu belasten of niet te investeren in ondernemingen, die gebruik maken van gedwongen arbeid of kinderarbeid. In 2003 heeft een aantal banken de Equator Principles uitgebracht. Deze richten zich op de financiering van projecten. Projecten worden volgens de Equator Principles alleen gefinancierd als “….the projects we finance are developed in a manner that is socially responsible and reflect sound environmental management practices” (Equator Principles, 2006).

(24)

24 Een voorbeeld hiervan is ABN AMRO, dat in verband werd gebracht met een mijnbouwproject in Indonesië. De bank was niet direct verantwoordelijk voor de vervuiling van het milieu, maar werd wel gezien door NGO’s als medeverantwoordelijke door de financiering van zo’n project. De feitelijke verantwoordelijkheid ligt niet bij de financier, maar in perceptie is deze wel (mede) verantwoordelijk (Amaeshi et al., 2006). In een meer algemene zin zijn het de grote multinationals die de druk van de keten hebben. Zij hebben de macht (Phillips en Caldwell, 2005) om veranderingen bij leveranciers te forceren. Daarnaast stellen Amaeshi et al. (2006) dat van grote multinationals ook verantwoordelijkheid mag worden verwacht. Omdat zij meestal aan de eindgebruiker leveren, zijn dit ook de ondernemingen die verantwoordelijk worden gesteld door personen en organisaties (Branco en Rodrigues, 2006). Doordat veel productie is verplaatst naar derde wereldlanden wordt de indruk gewekt dat ondernemingen het misschien niet zo nauw nemen met het milieu en mensenrechten. Door de EP proberen zij schending van mensenrechten bij deze leveranciers te voorkomen en naar belanghebbenden een positief signaal af te geven (Boiral, 2003).

Voor ondernemingen is het dan ook belangrijk om hun waardeketen goed te beheren, want bij een slechte beheersing van deze keten kan het belangrijkste bezit van de onderneming worden aangetast, namelijk haar reputatie (Fabian (2000) in Cruz, 2008). Voor weinig andere sectoren is de reputatie en vertrouwen zo belangrijk als voor banken. Dit kan worden ondermijnd als zij hun ketenverantwoordelijkheid niet op orde hebben. Voor hun functie als intermediair van financiële middelen zijn banken in staat om beslissingen te forceren bij ondernemingen en sectoren. Hiermee kan een bank haar imago op een negatieve manier beschermen, maar ook op een positieve manier bevestigen. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de media agendasetting theorie. Door gebruik te maken van de media kan een bank haar rol bevestigen of kunnen derden, bijvoorbeeld milieudefensie16, het imago negatief beïnvloeden. De rol van banken in de keten is een andere dan die van een productiebedrijf, maar een bank kan net zo veel of meer invloed uitoefenen om het gedrag van andere ondernemingen te beïnvloeden.

2.3.6 Verslaggeving

Antal et al. (2002) maakt onderscheid tussen vier verschillende fasen van maatschappelijke verslaggeving. De eerste fase wordt ingezet door Antal et al. aan het eind van de jaren ’50. In deze periode is nog geen sprake van een maatschappelijk verslag. In de tweede fase die voornamelijk de jaren ’70 omvat is voor het eerst sprake van iets dat op een maatschappelijk verslag lijkt. Marlin en Marlin (2003) menen dat maatschappelijke verslaggeving werd ingepast in het financiële jaarverslag en meer de kenmerken had van ‘hopen op’ dan van structureel beleid. Mathews (1997) geeft een overzicht van ‘social and environmental accounting’. Zijn onderzoek start begin jaren ’70, samenvallend met de tweede fase van Antal et al. (2002). In de derde fase die Antal onderkennen, wordt het eerste serieuze maatschappelijke verslag door Ben & Jerry’s uitgegeven (Marlin en Marlin, 2003). Toch krijgt maatschappelijke verslaggeving in deze periode een terugslag. Door macro-economische gebeurtenissen zet de trend van de vorige periode niet door. De vierde periode van Antal et al. (2002) die midden jaren ’90 begint en doorloopt tot het heden ziet een

16 Zie hiervoor de aflevering van Zembla, 10 juni 2007, “Bankgeheimen”. Deze aflevering heeft als onderwerp

(25)

25 hernieuwde interesse in maatschappelijke verslaggeving. De opkomst van internet is hiervoor mede verantwoordelijk.

Antal et al. (2002) geven daarnaast nog drie redenen die relevant zijn voor maatschappelijke verslaggeving. De eerste hiervan is globalisering van de activiteiten die een onderneming ontplooid. De tweede is de uitbreiding van de publieke agenda en de verwachting van het publiek ten aanzien van aansprakelijkheid. Als laatste wordt de opkomst van missie- en visieverklaringen als communicatiemiddel van het topmanagement. Hierdoor bereikt informatie sneller een breder publiek. Ook worden in deze periode verschillende grote en tegenwoordig belangrijke organisaties in het leven geroepen. In 1997 worden de Global Reporting Initiative (GRI) en Social Accountability International (SAI) opgericht. Een jaar eerder is het Institute for Social and Ethical Accountability (ISEA) AccountAbility opgericht. Deze brengen respectievelijk de G3, SA1000 en AA1000 standaarden voort, die tegenwoordig binnen MVO veel gebruikte standaarden zijn. Antal et al. (2002) geven een redenering waarom ondernemingen maatschappelijke verslagen publiceren:

“The intention is to ascertain and document all the internal, macroeconomic and social tasks imposed upon, attributed to, or voluntarily assumed by the company but captured only indirectly or incompletely, if at all, in conventional business accounts”

Jeucken (2002) geeft daarnaast drie redenen voor het uitbrengen van een maatschappelijk verslag. Als eerst noemt Jeucken de verantwoordingsfunctie. Ten tweede noemt hij de informatiefunctie en de PR-functie. Als laatste druk vanuit de sector.

Kaptein (2003) merkt op dat maatschappelijke verslagen in omvang groeien, maar dat de kwaliteit niet wordt verhoogd. Hij verwijst naar een aantal andere onderzoekers voor typeringen hierover. Hij vreest dat het maatschappelijke verslag te veel gaat lijken op een PR-brochure in plaats van verantwoording over duurzaamheid. Om de betrouwbaarheid van maatschappelijke verslagen te vergroten, laat een aantal ondernemingen hun maatschappelijk verslag verifiëren. Kamp-Roelands (2001) concludeert dat de geboden zekerheid van verificaties nog beperkt is. Zadek en Merme (2003) (her)definiëren materialiteit voor onderwerpen van maatschappelijke verslagen. Hierdoor kan de relevantie van maatschappelijke verslaggeving beter worden geschat. Dit zou de betrouwbaarheid van een maatschappelijk verslag kunnen verhogen.

Uit onderzoek verricht door Kamp-Roelands (2004) naar de controle op maatschappelijke verslaggeving blijkt dat er nog geen eenduidig model voor de controle van maatschappelijke verslagen wordt gebruikt. Het is van belang voor de betrouwbaarheid van het verslag dat een auditor de richtlijnen en toetsingscriteria vastlegt in het verslag. Hiervoor heeft in Nederland de raad voor de jaarverslaggeving een handreiking voor maatschappelijke verslaggeving uitgebracht (RJ, 2003) en is er een richtlijn voor de controle opgesteld voor maatschappelijke verslaggeving, richtlijn 3410N (NIVRA, 2007).

2.4 Hypothesevorming

(26)

26 wordt geacht door verschillende partijen. Daardoor bestaat de verwachting dat er gedurende de onderzoeksperiode meer aan maatschappelijke verslaggeving is gedaan. De onderzoeken van Kolk (2002 en 2008) en KPMG (2005) bevestigen dat dit het geval is. Gedurende de laatste tien jaren is de kwaliteit en kwantiteit van maatschappelijke jaarverslagen flink verbeterd (Raar, 2002 en 2007). Hierbij zijn vooral de sprongen van de banken opmerkelijk geweest (KPMG, 2005). Aan de hand van deze twee elementen valt te verwachten dat banken gedurende de drie onderzochte jaren meer informatie publiceren in het jaarverslag. Daarnaast zijn er in 2006 de nieuwste richtlijnen van het GRI uitgegeven. Hierdoor zou de kwaliteit van de maatschappelijke verslagen verbeterd moeten zijn. Echter de GRI richtlijnen focussen meer op de GC factoren dan op de keten factoren. Dit wordt slechts ten dele gecompenseerd door de twee sector specifieke supplementen die zijn uitgegeven. Daarmee is de verwachting dat over de gehele linie de kwaliteit verbetert, maar dat de verhouding tussen GC en CR gelijk blijft of zelfs verslechterd. Dit leidt tot de volgende hypotheses:

H1: Er is een positieve ontwikkeling in de score van Good Citizenship

H2: Er is een positieve ontwikkeling in de score van Ketenverantwoordelijkheid

H3: Er is een positieve ontwikkeling in de verhouding tussen Good Citizenship en Ketenverantwoordelijkheid

2.4.1 Landenblokken

Voor dit onderzoek zijn 25 banken gebruikt met elk een eigen achtergrond. Verschillende onderzoekers hebben de nationaliteiten van de verschillende banken gecombineerd tot meerdere blokken. Voor dit gedeelte worden de Japanse banken niet gebruikt. Daarvoor zijn er te weinig binnen deze dataset. Europese en Noord-Amerikaanse banken blijven over. Vanwege dezelfde culturele achtergrond en een gelijk rechtssysteem wordt Groot-Brittannië vaak gekoppeld aan de VS. Er is dan sprake van het Angelsaksische blok (Roe, 1993; Robb et al., 2001; Perlitz en Seger, 2004; Lenssen en Vorobey,2004). Aan de andere kant van de vergelijking staan continentaal Europese landen. Ondanks de verschillende achtergronden van de Europese landen worden ze vaak als geheel geconfronteerd met de Angelsaksische landen (Meek et al., 1995; Maignan en Ralston, 2002; Cernat, 2004; Aerts et al., 2008).

(27)

27 maak ik gebruik van de aanname dat in het geval van niet verplichte non-financiële informatie in de jaarverslagen er een één op één relatie kan worden gelegd met informatie uit maatschappelijke jaarverslagen. Daarnaast maak ik gebruik van dezelfde aanname ten aanzien van onderzoeken naar governance informatie.

Aan de hand van de verschillende onderzoeken kan een beeld worden geschetst van de verhoudingen tussen de verschillende blokken. Om toch een redelijke vergelijking te maken wordt Japan uit de dataset verwijderd; op basis van twee waarnemingen is kan geen betrouwbaar beeld van Japan geschetst worden. Hierdoor blijven het Angelsaksische gedeelte en het continentaal Europese gedeelte over. Aerts et al. (2008) hebben onderzoek gedaan naar het verstrekken van informatie betreffende MVO. Hiervoor gebruiken zij zowel geprinte gegevensbronnen als websites. Zij concluderen dat de druk van de media een significante invloed heeft op de mate van informatie verstrekking. Ook vinden zij dat de meer gereguleerde Noord-Amerikaanse bedrijven vooral informatie verstrekken omtrent risico’s en uitgaven van MVO. De minder gereguleerde bedrijven uit continentaal Europa verstrekken meer informatie over duurzame ontwikkeling en milieumanagement. Maignan en Ralston (2002) komen op een zelfde conclusie uit. Alleen zien zij Angelsaksische landen meer informatie verstrekken over vrijwilligerswerk en bijdragen voor goede doelen. Volgens Maignan en Ralston (2002) verstrekken de continentaal Europese landen echter vooral (MVO) informatie dat gerelateerd is aan de bedrijfsvoering. Meek et al. (1995) zijn al eerder op de conclusie uitgekomen dat continentaal Europese ondernemingen vrijwillig meer niet-financiële informatie vrijgeven.

Andere onderzoeken wijzen echter uit dat Britse ondernemingen, als onderdeel van het Angelsaksische blok, juist meer informatie verstrekken dan hun continentale evenknieën (Santema et al., 2005; Bushman et al., 2004). Santema et al. (2005) hebben onderzoek verricht naar het vrijwillig opnemen van strategie-informatie in het financiële jaarverslag. Dit heeft betrekking op de MVO omdat het ook om vrijwillige informatie gaat. Het onderzoek van Bushman et al. (2004) hebben echter betrekking op governance informatie. Hierbij kan er een verplicht deel in zitten en in het geval van corporate governance zijn er verschillende codes die verschillende eisen stellen. Daarbij zijn er natuurlijk verschillen tussen de verschillende landen. Hiermee zijn deze onderzoeken zwakker dan de eerder genoemde onderzoeken. Deze hebben wel betrekking op MVO informatie. Echter, door het vrijwillige karakter van de soorten informatie, kan ik deze onderzoeken niet zomaar links laten liggen.

De verschillende belanghebbenden eisen verschillende informatie van de ondernemingen. Zoals al eerder genoemd ligt bij de Angelsaksische landen de nadruk meer op ‘compliance’ en het tonen van betrokkenheid met de directe omgeving. Hierbij spelen zaken als vrijwilligerswerk en donaties aan goede doelen een belangrijke rol. Bij de continentale landen wordt meer de nadruk gelegd op de duurzaamheid van de bedrijfsprocessen. Kolk (2008) en Jose en Lee (2007) tonen verder dat Angelsaksische landen en specifiek de VS minder informatie verstrekken dan continentaal Europa.

(28)

28 H4: De continentaal Europese banken verstrekken gemiddeld de meeste informatie in hun

maatschappelijke jaarverslagen

H5: De continentaal Europese banken verstrekken gemiddeld meer informatie omtrent Ketenverantwoordelijkheid dan de Angelsaksische banken

(29)

29

H3. Richtlijnen

3.1 Inleiding

Daar waar MVO een term is die onder vele definities gebukt gaat, daar zijn de richtlijnen die betrekking hebben op deze term legio. Daarnaast zijn er ook nog eens een flink aantal richtlijnen die in eerste instantie geen directe koppeling hebben met MVO. Zoals vele universele (VN) verklaringen. Deze hebben geen direct verband met MVO. Toch liggen deze documenten wel ten grondslag aan het fenomeen MVO. Hierbij is de koppeling eerder omgekeerd. MVO heeft betrekking op deze documenten. In deze sectie worden een aantal van deze richtlijnen behandeld. Hierbij ligt de basis in de literatuur. Er is geen organisatie die een bundeling heeft gemaakt van alle richtlijnen op het gebied van MVO. In de literatuur zijn echter een aantal richtlijnen die elke keer weer terug komen. Hiernaast is gebruik gemaakt van een database waar (internationale) maatschappelijke verslagen verkrijgbaar zijn17. Deze database bevat maatschappelijke verslagen die voldoen aan UNGC, GRI en AA1000. Verschillende artikelen belichten daarnaast een keur aan richtlijnen met betrekking tot gedragscodes en/of verslaggevingsrichtlijnen. Hier worden veelal ook de fundamentele verklaringen en conventies vermeld. Ik ga hier niet zover om deze ook nog te behandelen. De meeste van deze conventies, zoals de universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Verklaring voor het Kind, gaan te ver over de grenzen van MVO en zijn gevestigd in de grondbeginselen van de meeste rechtsstaten. Daarmee vallen dit soort conventies buiten deze beschouwing. De aanname wordt dan ook gedaan dat banken deze grondrechten zullen respecteren. Voor het overige komen deze terug in een aantal richtlijnen, waarvan de basis is terug te voeren naar een aantal van deze conventies. De richtlijnen die hier worden besproken komen overeen met de resultaten van onderzoeken uit de stroming van onderzoeken met betrekking tot MVO richtlijnen. Onderzoeken van Ernst en Young (2002), Painter-Morland (2006), Cramer (2005), en White (2006) zijn hier een kleine collectie van. Daarnaast zijn er een tweetal initiatieven ontwikkeld, die hier niet in voorkomen. Deze worden toch besproken, omdat ze specifiek zijn gericht op de bancaire sector. Ook hieraan ten grondslag liggen een aantal initiatieven die voorkomen in de hierboven genoemde bronnen.

3.2 Gedragsrichtlijnen

Voor banken zijn meerdere richtlijnen opgesteld, elk met hun eigen onderwerp. Omdat er ontzettend veel gedragsrichtlijnen zijn voor ondernemingen die betrekking kunnen hebben op MVO, is het onhaalbaar om deze allemaal te bespreken in dit onderzoek. Daarom heb ik een keus gemaakt om een beperkt aantal gedragsrichtlijnen te bespreken. De gedragsrichtlijnen zijn zo gekozen dat deze het hele scala aan onderwerpen dekken die te maken hebben met MVO. Zoals eerder genoemd vind ik de OESO richtlijnen het belangrijkste. Mede omdat deze richtlijnen betrekking hebben op grote ondernemingen en mijn onderzoek ook gericht is op grote banken. Daarnaast wordt vaak in de andere richtlijnen verwezen naar de OESO richtlijnen.

(30)

30 Om niet te ver af te wijken van het onderwerp worden de universele verklaringen die deels ten grondslag liggen aan de richtlijnen niet besproken. Er zijn ook nog tal van sector specifieke richtlijnen uitgevaardigd, maar deze zijn voornamelijk gericht op andere sectoren dan de financiële sector. Daarom is het ook niet relevant om deze te bespreken. De eerste twee richtlijnen die worden besproken zijn wel relevant en sector specifiek.

In het volgende stuk worden de volgende richtlijnen besproken:

 De Equator Principles  Wolfsberg Principles

 ILO richtlijnen voor arbeidsomstandigheden  UN Global Compact

 OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen

3.2.1 Equator Principles

De equator principles (EP) zijn een set richtlijnen om de sociale- en milieurisico’s in kaart te brengen bij grootschalige projecten. In 2003 is de eerste versie van de EP uitgegeven. De EP zijn in samenwerking met de International Finance Corporation ontwikkeld en baseren zich sterk op het beleid en de richtlijnen van de IFC. Deze eerste versie betreft projecten met een waarde van meer dan $50mln. Er is veel kritiek geuit door NGO’s en andere belanghebbenden op deze richtlijnen. In 2006 is een herziene versie van de EP uitgegeven. Een van de belangrijkste veranderingen is de verlaging van $50mln naar $10mln. Hierdoor vallen meer projecten binnen de regels van de EP. Daarnaast is er ook meer nadruk gelegd in de herziene richtlijnen op sociale aspecten binnen projectfinanciering. Volgens Scholtens (2006) hebben de meeste banken nog niet de systemen om de een dergelijk project te controleren. Daarnaast zegt Scholtens dat banken volgens NGO’s nog niet ver genoeg gaan in deze richtlijnen. Dit was nog van toepassing op de eerste versie van de richtlijnen. Toch blijft het belangrijkste commentaar op de EP dat ze voornamelijk gericht zijn op het voorkomen van reputatieschade. Hierdoor lijken de EP nog niet het effect te hebben die de ontwerpers voor ogen hadden.

3.2.2 Wolfsberg Principles

(31)

31 De richtlijnen vallen uiteen in drie hoofdcategorieën. (1) Een set richtlijnen met betrekking tot corruptie. (2) Een set richtlijnen met betrekking tot witwassen en (3) een set richtlijnen tot voorkoming van financiering van terrorisme. De richtlijnen met betrekking tot witwassen worden door de Wolfsberg Groep weer onderverdeeld in een aantal specifieke typologieën financiële instellingen. Zoals eerder gezegd gaan de richtlijnen vooral in op de risicobeheersing van deze drie categorieën. Verder wordt er ingegaan op een wettelijk aspect van deze onderdelen en andere onderliggende richtlijnen.

3.2.3 ILO richtlijnen voor arbeidsomstandigheden

De ILO, de internationale arbeidsorganisatie, is een agentschap van de Verenigde Naties en opgericht in 1919. De missie van de ILO luidt als volgt:

“As the world's only tripartite multilateral agency, the ILO is dedicated to bringing decent work and livelihoods, job-related security and better living standards to the people of both poor and rich countries. It helps to attain those goals by promoting rights at work, encouraging opportunities for decent employment, enhancing social protection and strengthening dialogue on work-related issues.” 18

Zoals de doelstelling aangeeft is de ILO gericht op alles wat betrekking heeft op arbeidsgebied. In de periode dat de ILO bestaat hebben ze meerdere conventies uitgebracht ten aanzien van arbeidsomstandigheden, sociale omstandigheden en algemene arbeidsrechten op het gebied van arbeid. In 1977 hebben heeft de ILO een set richtlijnen uitgevaardigd die de belangrijkste conventies omvatten. Daarnaast zijn ook nog een aantal fundamentele rechten, zoals die van de Rechten van de Mens, opgenomen. Deze richtlijnen zijn in 2000 en in 2006 herzien. Het gaat om de ‘Tripartite declaration of principles concerning multinational enterprises and social policy’. Deze bieden een handvat voor multinationale ondernemingen op het gebied van sociale voorwaarden en fundamentele rechten van werknemers. Onderwerpen als minimum leeftijd, recht op vereniging en collectieve onderhandeling komen aan bod. Deze richtlijn van de ILO omvat alle facetten van werknemers. Vele andere standaarden, waaronder een aantal andere richtlijnen die hier worden besproken, verwijzen onder andere naar dit document. Daarmee is dit document één van de belangrijkste richtlijnen op het gebied van arbeidsomstandigheden.

3.2.4 U; Global Compact

De Global Compact (UNGC) van de Verenigde Naties is een netwerk dat verschillende agentschappen van de VN samenbrengt met private ondernemingen, NGO’s en andersoortige ondernemingen met een duurzaamheidslabel. De UNGC is er op gericht om duurzaamheid binnen de economie te stimuleren. Verder is de UNGC er op gericht om andere, minder zichtbare, doelstellingen van de VN te verwezenlijken. De gezamenlijke doelen van de Global Compact zijn samengevat in tien universele richtlijnen. Deze richtlijnen vinden hun afkomst in algemeen erkende codes zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. De

(32)

32 tien richtlijnen die de UNGC hebben opgesteld zijn samen te vatten onder een viertal hoofdonderwerpen. Deze zijn mensenrechten, arbeid, het milieu en anticorruptie. Met meer dan 3800 deelnemers is de UNGC het grootste netwerk op gebied van duurzaamheid in de wereld. Verder is de UNGC niet in een hokje te stoppen. Het is geen gereguleerd regime en het valt ook niet onder de vrijwillige gedragscodes (Brinkmann-Braun en Pies, 2007). Doordat de VN via de UNGC ook andere doelstellingen van de VN probeert te verwezenlijken, wordt de UNGC een soort van duurzaamheids verzamelbak. De UNGC is juist géén unieke standaard. Met de vele onderliggende documenten is de UNGC juist geschikt om op te nemen in het beleid, aangezien het een breed scala aan andere doelstellingen en richtlijnen omvat die ook relevant zijn voor MVO en breed gedragen.

3.2.5 OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen

De richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO zijn onderdeel van de Verklaring Inzake Internationale Investeringen en Multinationale Ondernemingen. De richtlijnen zijn voor het eerst uitgevaardigd in 1976 en voor het laatst herzien in 2000. Op de Nederlandse site voor de OESO richtlijnen wordt helder omschreven waar deze richtlijnen voor bedoeld zijn 19:

“Deze Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen maken duidelijk wat overheden van het gedrag van ondernemingen verwachten. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met de verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling om te kunnen gaan”

Deze richtlijnen worden, in tegenstelling tot de voorgaande initiatieven, onderschreven door overheden en niet door ondernemingen. Dit maakt het een uniek initiatief. Alle OESO landen onderschrijven deze richtlijnen en daarnaast zijn er nog een aantal andere landen dat dit initiatief onderschrijft.

Waar de overige behandelde richtlijnen zich specifiek richten op een bepaald gebied of, zoals de UNGC, meerdere doelen probeert te verwezenlijken, gaan de OESO richtlijnen verder. Naast de onderwerpen die ook zijn toegepast door de voorgaande organisaties, voegt de OESO nog een aantal onderwerpen toe. Naast werkgelegenheid worden ook de industriële relaties omvat in de richtlijnen. De openbaarmaking van informatie is ook onderdeel van de richtlijnen, evenals het belang van consumenten. Daarnaast zijn er nog richtlijnen opgenomen omtrent wetenschap en technologie, anticompetitie richtlijnen en een onderdeel over belastingen. Dit maakt de OESO richtlijnen tot een van de meest gezaghebbende richtlijnen op het gebied van gedragingen van ondernemingen. Doordat de meerderheid van de banken uit dit onderzoek het hoofdkantoor hebben in een van de OESO landen, is het aannemelijk dat zij zich dienen te confirmeren aan deze gedragsrichtlijnen.

3.3

Verslaggevingsrichtlijnen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de totstandkoming van het verslaggevingsstelsel voor Nederlandse provincies en gemeenten, het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten, waren de

ondernemingen om uitgebreider verantwoording af te leggen sterk toegenomen. Deze transparantiebehoefte komt uit twee verschillende perspectieven: groeiende eisen vanuit corporate

6 Dit wordt waarschijnlijk niet alleen veroorzaakt door het prille stadium waarin de dialoog met stakeholders zich bevindt, maar ook door de ver- schillende visies op de wijze

In dit onderzoek wordt onderzocht welke groep van banken, Nederlandse banken of banken behorende tot de FTSE 300, beter scoren op het gebied van informatiekwaliteit

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er voor de vaste en variabele beloningen geen verband aanwezig is voor de gemiddelde remuneratie tussen de groepen... Dit betekent dat

Een reden dat hierover weinig wordt gepubliceerd door ondernemingen kan zijn dat deze informatie intern niet wordt geregistreerd, echter de nog vrij grote verschillen zoals

Volgens het Van Dale Groot woordenboek (editie 14) betekent een discussie een gedachtewisseling, redetwist, bespreking of beraadslaging. Wij hebben een discussie over het beleid

Op basis van de beschrijving van de operationele risico’s, de externe eisen, de interne eisen en de vergelijking met de andere lokale Rabobank op het gebied van