• No results found

DiversiteitRaad van Commissarissen en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving Nederlandse ondernemingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DiversiteitRaad van Commissarissen en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving Nederlandse ondernemingen"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DiversiteitRaad van Commissarissen en kwaliteit

maatschappelijke verslaggeving Nederlandse

ondernemingen

H.N. (Nick) Schuurs

Studentnummer: s2192675

h.n.schuurs@student.rug.nl

Masterafstudeerwerkstuk MSc Accountancy, EBM869A20

Faculteit Economie & Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit

Groningen

Eerste begeleider: Dhr. G.A. Dunnig

Tweede begeleider: Dhr. V.M. Willemsen

(2)

Abstract

Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen relationele diversiteit binnen de raad van commissarissen en de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Het onderzoek is uitgevoerd onder 216 Nederlandse ondernemingen. Significante relaties zijn gevonden voor geslachtsdiversiteit en diversiteit in nationaliteiten. Voor geslachtsdiversiteit is deze relatie positief en voor diversiteit in nationaliteiten negatief. Ten aanzien van de variabelen leeftijdsdiversiteit en grootte van de raad van commissarissen zijn geen significante relaties gevonden met de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Het onderzoek lijkt duidelijk te maken dat vrouwen de raad van commissarissen voorzien van een bredere hoeveelheid perspectieven en dat een toename in het aantal vrouwen in een dergelijke functie nuttig kan zijn in de realisatie van kwalitatief betere maatschappelijke verslaggeving. Verder geeft het onderzoek een indicatie dat ondernemingen zorgvuldig dienen te overwegen of het in hun situatie nuttig is om buitenlandse commissarissen aan te stellen.

Kernwoorden: Kwaliteit maatschappelijke verslaggeving, maatschappelijk verantwoord ondernemen, Relationele Diversiteit, Raad van Commissarissen, Transparantiebenchmark

(3)

Inhoudsopgave

1.Introductie en relevantie ... 4

1.1 Inleiding ... 4

1.2 Wetenschappelijke en praktische relevantie ... 5

2.Theoretisch kader ... 7

2.1 De Raad van Commissarissen ... 8

2.2 Maatschappelijke verslaggeving ... 8

2.3 Maatschappelijke verslaggeving in Nederland ... 9

2.4 Global Reporting Initiative ... 10

2.5 Transparantiebenchmark en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving ... 11

2.6 Agency theorie... 13

2.7 Stakeholder theorie ... 14

2.8 Legitimiteitstheorie... 14

2.9 Diversiteit binnen de raad van commissarissen en maatschappelijke verslaggeving... 15

2.10 Hypotheses... 16

2.10.1 Geslachtsdiversiteit RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving ... 16

2.10.2 Leeftijdsdiversiteit RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving... 16

2.10.3 Omvang RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving... 17

2.10.4 Diversiteit in nationaliteiten RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving ... 17

3. Methodologie ... 19 3.1 Dataset ... 19 3.2 Variabelen... 20 3.2.1 Onafhankelijke variabelen ... 20 3.2.2 Afhankelijke variabele... 21 3.2.3 Controlevariabelen ... 22 3.3 Regressiemodel... 23 4.Resultaten... 25 4.1 Beschrijvende statistiek ... 25 4.2 Correlatiematrix ... 26 4.3 Regressieanalyse ... 28

5. Conclusie & Discussie ... 30

5.1 Bevindingen ... 30

5.2 Beperkingen ... 31

5.3 Vervolgonderzoek... 31

Referenties ... 33

(4)

1. Introductie en relevantie

1.1 Inleiding

In 1970 kwam de bekende econoom Milton Friedman met het statement: ‘The business of business is business’ (Friedman, New York Times, 1970). Hij had een nauwe visie op kapitalisme, waarbij hij ondernemingen zag als op zichzelf gerichte entiteiten, puur gefocust op het behalen van winst. Sociale en maatschappelijke issues vielen volgens hem niet onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen. Deze visie op kapitalisme wordt onder vuur genomen. De recente financiële crisis heeft gezorgd voor grotere verwachtingen van de maatschappij inzake sociale, milieu- en ethische verantwoordelijkheden van ondernemingen (Money & Schepers, 2007).Ondernemingenzijn over het algemeen te druk met het verbeteren van korte termijn prestaties, waarbij ze geen of onvoldoende rekening houden met belanghebbenden die beïnvloed worden door de ondernomen activiteiten (Porter & Kramer, Harvard Business Review, 2011).

Voorgaande kritiek heeft geleid tot het ontstaan van het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Tot op heden bestaat er geen eenduidige definitie van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Font et al., 2012). De Sociaal-Economische Raad definieert MVO als volgt:‘Het bewust richten van de ondernemingsactiviteiten op waardecreatie op langere

termijn in de drie dimensies people, planet en profit, gecombineerd met de bereidheid de dialoog met de samenleving aan te gaan. MVO behoort tot de core business van ondernemingen’ (Sociaal-Economische Raad, 2000). MVObetekent derhalve dat het bestuur

en de hoogste leiding van een onderneming bij alle genomen besluiten de belangen van alle verschillende belanghebbenden (stakeholders) in aanmerking neemt.Een onderneming heeft te maken met een grote verscheidenheid aan belanghebbenden: werknemers (en vakbonden), aandeelhouders en andere vermogensverschaffers, klanten, leveranciers, regelgevers, specifieke belangengroepen die invloed ondervinden van de activiteiten die de onderneming onderneemt (bijv. omwonenden en milieugroeperingen) en de maatschappij als geheel.Om MVO in de praktijk te brengen dienen ondernemingen de bestaande behoeftes binnen de maatschappij te identificeren en te beoordelen op welke gebieden men een positieve of negatieve invloed heeft op de maatschappij.De toenemende aandacht voor MVOkomt terug in het door MVO Nederland opgestelde trendrapport 2015. In dit rapport komt naar voren dat in Nederland, in vergelijking met voorgaande jaren,sprake is van een groter aantal leidende ondernemingenop het gebied van MVO (mvonederland.nl). Dit geeft een indicatie dat ondernemingen met winstoogmerk in toenemende mate inzien dat het creëren van winst en (korte termijn) aandeelhouderswaarde niet het enige is waar men zich op moet richten, en dat de winst behaald dient te worden op een maatschappelijk verantwoorde manier.

Maatschappelijke verslaggeving is een manier om inzicht te geven in de vormgeving en uitvoering van het maatschappelijke beleid van een onderneming(Sociaal-economische Raad, 2012). Het jaarverslag van een onderneming kan een rol vervullenomtrent de rapportage over het MVO-beleid van een onderneming en de mate waarin dit beleid in de praktijk gerealiseerd wordt. Met behulp van maatschappelijke verslaggeving kan het bestuur van een onderneming duidelijkheid geven aan haar stakeholders over haar prestaties en toekomstvisie aangaande de onderwerpen mens, milieu en financiën (De Waard, 2014). Volgens de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA) kunnen we maatschappelijke verslaggeving zien als het informeren en verantwoording afleggen over het beleid van de verslaggevende entiteit aangaandeMVO en de bedrijfsvoering, gebeurtenissen en prestaties van de entiteit op dit gebied (HRA, 2014). Nederland is in Europa voorloper op het gebied van maatschappelijke verslaggeving (KPMG, 2013). Onderzoek heeft aangetoond dat Nederlandse ondernemingen

(5)

in toenemende mate het belang van maatschappelijke verslaggeving erkennen (KPMG, 2013).Het percentage van de honderd grootste Nederlandse ondernemingen, in termen van omzetniveau, dat een maatschappelijk verslag opstelt is toegenomen van 60% in 2008 naar 80% in 2013 (KPMG, 2013).Dit geeft een indicatie dat ondernemingen maatschappelijke verslaggeving in toenemende mate zien als standaard onderdeel van de rapportage over de bedrijfsvoering. Het is de vraag of ondernemingen op deze manier daadwerkelijk transparant willen zijn ten opzichte van hun stakeholders of men slechts onder druk van stakeholders een (kwalitatief onvoldoende) maatschappelijk verslag publiceert.

Het internationaal geaccepteerde raamwerk aangaande maatschappelijke verslaggeving is het Global Reporting Initiative (GRI). In Nederland wordt het GRI aangevuld met richtlijn 400, opgesteld door de raad van de jaarverslaggeving. De GRI en richtlijn 400 zullen in hoofdstuk twee besproken worden.

1.2 Wetenschappelijke en praktische relevantie

Maatschappelijk verantwoord ondernemen vormt het hoofdthema van de scriptie. Specifiek heeft de scriptie betrekking op de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving en de invloed van intern toezicht hierop.Maatschappelijke verslaggeving kent in Nederland een vrijwillig karakter (Art 2:391 BW).In het huidige onderzoek wordt ervan uitgegaan dat ondernemingen prikkels hebben om informatie vrijwillig te rapporteren. Er zijn een aantal redenen waarom een onderneming vrijwillig informatie zou willen opnemen in haar jaarverslag. De theorieën die hieraan ten grondslag liggen zijn de agency theorie (principaal-agentschap theorie), de stakeholder theorie en de legitimiteitstheorie. Deze theorieënworden in het volgende hoofdstuk behandeld.

Volgens de door de Nederlandse overheid opgestelde Transparantiebenchmark is een onderneming transparant ten opzichte van haar stakeholders indien zij een zowel inhoudelijk als kwalitatief goed maatschappelijk verslag publiceert (Ministerie van economische zaken, 2014d). Inhoud heeft in deze betrekking op het verschaffen van informatie over de onderneming, het bedrijfsmodel, beleid, resultaten en de managementaanpak ten aanzien van MVO. Kwaliteit heeft betrekking op de relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang van de in het maatschappelijke verslag opgenomen informatie. Zoals uit het onderzoek van KPMG (2013) blijkt neemt de hoeveelheid ondernemingen die een maatschappelijk verslag opstellen en de omvang van deze verslagen toe. In het verleden zijn verscheidene onderzoeken uitgevoerd naar de inhoud van maatschappelijke verslaggeving (bijv. Abdullah et al., 2011; Chan et al., 2014). Echter, sommige ondernemingen publiceren een zodanige hoeveelheid informatie over minder relevante onderwerpen dat het meer verhullend werkt dan onthullend (De Waard, 2011). Door de verhullende werking wordt het moeilijker voor belanghebbenden om een inschatting te maken van het MVO-beleid en de maatschappelijke issues waar een ondernemingen mee te maken heeft.Onderzoek naar de inhoud van maatschappelijke verslaggeving beoordeelt dus slechts een gedeelte van de werkelijkheid. Dit zie ik ook terug in het onderzoek van Ernst & Young (2009). Uit dit onderzoekkomt naar voren dat 38% van een sample vanin Europa gevestigdeondernemingenin hun maatschappelijke verslaggeving meer aandacht besteden aan positieve resultaten dan aan negatieve resultaten. Het betreffende sample is gebaseerd op de in de Financial Times te vinden top 500 ranking van Europese bedrijven (FT 500). De resultaten hebben betrekking op alle door Ernst & Young benoemde belangrijke onderdelen van een maatschappelijk verslag: klimaatverandering, veiligheid en gezondheid van werknemers, cliënten (gerelateerd aan reputatie), de waardeketen en ethiek.

(6)

Onderzoek over de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving is schaars en vormt zodoende een relatief nieuw onderzoeksgebied (Kamp-Roelands & De Waard, 2008). Tegelijkertijd is kwalitatief hoogwaardig rapporteren over MVO gerelateerde activiteitenbelangrijk om continue verbetering te bewerkstelligen in het maatschappelijke beleid van een onderneming (Ernst & Young, 2009). De gerapporteerde informatie kan namelijk gebruikt worden als input voor het aangaan van de dialoog met stakeholders. Daaropvolgend kan de kritiek die stakeholders geven gebruikt worden om het MVO-beleid van de onderneming te verbeteren. Indien de onderneming transparant rapporteert worden stakeholders beter in staat gesteld om relevante feedback te leveren.

In dit onderzoek wordt beoordeeld of bepaalde variabelen gerelateerd aan de samenstelling van deraad van commissarissen (RvC) van invloed zijn op de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. De RvC vervult binnen corporate governance een belangrijke rol als intern toezichthoudend orgaan van een onderneming, enricht zich op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008).Zoals genoemd kent maatschappelijke verslaggeving in Nederland een vrijwillig karakter (Art 2:391 BW).Vrijwillige rapportage dient als controle mechanisme om informatieasymmetrie tussen het management en aandeelhouders van een onderneming te reduceren (Lim et al., 2007). Daarnaast kan een onderneming door middel van vrijwillige rapportage verantwoording afleggen aan alle andere stakeholders (inclusief de maatschappij als geheel) en op de lange termijn haar bestaan waarborgen (Kolk & Pinkse, 2010). De RvC heeft een toezichthoudende rol in het waarborgen van de kwaliteit van vrijwillige rapportage (Lim et al., 2007).Daarmee is maatschappelijke verslaggevingéén van de gebieden waarbinnen deRvCzijn toezichthoudende rol tot uiting kan brengen. Tegelijkertijd kan de samenstelling van de RvC van invloed zijn op de effectiviteit van deze toezichthoudende rol (Klein, 2002;Bernardi & Threadgill, 2010; Aguilera & Jackson, 2010). Effectiviteit betreft in deze de mate waarin de RvC in het reeds benoemde belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming handelt(Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008).

Diversiteit en onafhankelijkheid binnen de raad van commissarissen vormen governance problemen waar veel ondernemingen tegenaan lopen (Milliken & Martins, 1996). De mate van diversiteit binnen de RvC kan namelijk van invloed zijn op (lange termijn) ondernemingsprestaties. Diversiteit binnen de RvCvoorziet van een grotere verscheidenheid aan perspectieven en leidt tot betere verwerking van taakrelevante informatie (Knippenberg et al., 2004). Gezien het gegeven dat de RvC de belangen van alle stakeholders dient te behartigen, behoeft de samenstelling zodanig te zijn dat de diverse belangengroepen door de RvC vertegenwoordigd worden (Huse & Rindova, 2001). Op deze manier is de RvC beter in staat om de legitimiteit van de onderneming te verzekerenen blijftop lange termijn de ‘license to operate’ van de onderneming behouden.

Het is de vraag of en in hoeverre de resultaten uit voorgaande onderzoeken ook gelden voor maatschappelijke verslaggeving in Nederland.Cultuur speelt namelijk een belangrijke rol binnen het intern toezicht houden en de verwachtingen van de belanghebbende partijen (Orij, 2010). Cultuur kan van invloed zijn op het gedrag van mensen, waaronder hun idee overMVO (Orij, 2010). Verder werken Nederlandse ondernemingen veelal met een tweelaags bestuursmodel. Sinds 2013 is ook het eenlaags bestuursmodel van toepassing in Nederland, maar dit model wordt nog slechts door enkele ondernemingen gehanteerd. Aan beide bestuursmodellen zijn voordelen en nadelen verbonden, welke in het volgende hoofdstuk

(7)

nader worden uitgewerkt. Het onderzoek zal uitwijzen of en in hoeverre de diversiteit ook binnenNederlandse ondernemingen leidt tot betere vertegenwoordiging van de verschillende belanghebbenden en kwalitatief hoogwaardigere maatschappelijke verslaggeving.Deze Nederlandse ondernemingen worden in de methodologiesectie geïdentificeerd aan de hand van de Transparantiebenchmark (Ministerie van economische zaken, 2014a).

De uitkomsten van het onderzoek geven een indicatie inzake welke diversiteitsvormen binnen de RvCvan Nederlandse ondernemingen wenselijk zijn in de realisatie van MVO en een betere verantwoording aan de stakeholders. Op deze manier kan voor de praktijk een handleiding worden verstrekt aangaande welke inrichting van de RvC een zo groot mogelijke bijdrage levert aan de kwaliteit van MVO rapportages. Ook kunnen de uitkomsten van het onderzoek bewustzijn creëren binnen de RvC over de invloed van diens samenstelling op de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. De specifieke factoren gerelateerd aan diversiteit zullen in het volgende hoofdstuk uiteraard uitgebreid aan bod komen.De resulterende hoofdvraag luidt als volgt:

‘Wat is de invloed van diversiteit in de samenstelling van de raad van commissarissen op de

kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving van Nederlandse ondernemingen?’

(8)

2.1 De Raad van Commissarissen

De rol van de raad van commissarissen is uitgebreid vastgelegd in de Nederlandse Corporate Governance Code, en wordt daar als volgt gedefinieerd: ‘De raad van commissarissen heeft

tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en staat het bestuur met raad ter zijde. De raad van commissarissen richt zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de vennootschap betrokkenen af’(Monitoring

Commissie Corporate Governance Code, 2008, p.19). Onder het toezicht vallen onder andere

‘De voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen’(Monitoring

Commissie Corporate Governance Code, 2008, p.20). De RvC heeft dus een toezichthoudende functie binnen het MVO-beleid van een onderneming, waarbij zij zich volgens de code dient te richten op de belangen van zowel de onderneming zelf als de verschillende belanghebbenden waar de onderneming een relatie mee heeft.

In de corporate governance code wordt de deskundigheid en samenstelling van de RvC als een afzonderlijk principe behandeld. Over samenstelling wordt het volgende gezegd: ‘De

raad van commissarissen streeft naar een gemengde samenstelling, onder meer met betrekking tot geslacht en leeftijd’ (Monitoring Commissie Corporate Governance Code,

2008, p.22).Volgens de code dient elke onderneming dus te streven naar een gemengde samenstelling van zijn RvC. Hieruit kan worden opgemaakt dat de Monitoring Commissie, die het nut van de in Nederland geldende corporate governance code dient te verbeteren, diversiteit hoog in het vaandel heeft als het om intern toezicht binnen een onderneming gaat. In Nederland bestaan twee vormen van bestuursmodellen: het eenlaags bestuursmodel en het tweelaags bestuursmodel. Een eenlaags bestuursmodel (one-tier board) houdt in dat uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders (commissarissen) gezamenlijk één orgaan vormen. In Nederland werd tot en met 31 december 2012 alleen het tweelaags bestuursmodel (two-tier board) toegestaan. In dit bestuursmodel worden de uitvoerende bestuurders en niet-uitvoerende bestuurders in afzonderlijke organen ondergebracht. De niet-uitvoerende bestuurders vormen in een tweelaags bestuursmodel de raad van bestuur en de niet-uitvoerende bestuurders de raad van commissarissen. Vanaf 2013 is in Nederland de Wet bestuur en toezicht van kracht. Deze wet staat in Nederland gevestigde ondernemingen toe om het eenlaags bestuursmodel toe te passen. In Nederland gevestigde ondernemingen kunnen tegenwoordig dus kiezen welk van de twee bestuursmodellen ze toepassen. In theorie is de functie van de RvC in een tweelaags model dezelfde als de functie van de niet-uitvoerende bestuurders in het eenlaags model. Echter, aan beide bestuursmodellen zijn zowel voordelen als nadelen verbonden. Deze worden benoemd in het artikel van Aste (1999). Een voordeel van een tweelaags bestuursmodel is de scheiding van leiding en toezicht. Dit zorgt voor een grotere onafhankelijkheid van de commissarissen. Nadelig aan een tweelaags bestuursmodel is dat de commissarissen niet tijdig over benodigde informatie beschikken. Een voordeel van een eenlaagsbestuursmodel is dat commissarissen betere toegang krijgen tot informatie, commissarissen hebben namelijk frequenter contact met de uitvoerende bestuurders. Dit komt ten goede aan de snelheid van besluitvorming van de commissarissen. Een nadeel aan het eenlaags bestuursmodel is dat de commissarissen minder onafhankelijk zijn. Doordat de uitvoerende bestuurders en commissarissen één orgaan vormen kunnen de uitvoerende bestuurders namelijk meer invloed uitoefenen op de besluitvorming van de commissarissen.

(9)

Maatschappelijke verslaggeving kan een belangrijke rol spelen in het samenbrengen van alle stakeholders van een onderneming (Hess, 2008). De effectiviteit van deze verslaggeving kan bewerkstelligd worden door het onthullen van relevante en materiële informatie, de dialoog met de stakeholders aan te gaan en een morele houding te ontwikkelen die het maatschappelijk belang ondersteunt (Hess, 2008).

In de literatuur worden een aantal redenen genoemd waarom een onderneming rapporteert over maatschappelijke aangelegenheden (Young & Marais, 2012). Ten eerste, ondernemingen tonen aan de hand van maatschappelijke verslaggeving hun verantwoordingsbesef aan diverse groepen stakeholders. (Morsing & Schultz, 2006). Aan de hand van maatschappelijke verslaggeving kan een onderneming de verwachtingen van verschillende stakeholders aankaarten en haar legitimiteit waarborgen (Hooghiemstra, 2000). Hierbij wordt maatschappelijke verslaggeving voornamelijk gebruikt om de reputatie van de onderneming te beschermen (Hooghiemstra, 2000). Ten tweede, ondernemingen begeven zich in maatschappelijke verslaggeving omdat men verwacht dat dit leidt tot een reductie in informatieasymmetrie (tussen leiding en stakeholders) en verbetering van de winstgevendheid op de langere termijn (Merkl-Davies & Brennan, 2007). Ten derde, ondernemingen rapporteren over maatschappelijke aangelegenheden omdat ze institutionele druk ervaren.Hieronder valt normatieve druk die wordt uitgeoefend door de maatschappij (Kolk & Pinkse, 2010). Ook is de invloed van wet- en regelgeving van groot belang. Ondernemingen ervaren druk van regelgeving zoals de corporate governance code of milieuwetten (Gunningham, 2009).

Adams (2002) deelt de specifieke variabelen die van invloed zijn op en beïnvloed worden door maatschappelijke verslaggeving op in een aantal categorieën. Deze categorieën betreffen bedrijfskarakteristieken, externe context waarin het bedrijf opereert (omgeving) en de interne context. Het volledig overzicht van variabelen is te vinden in bijlage 1. Onder deze variabelen bevindt zich de board of directors en het land waarin de onderneming actief is. Adams (2002) stelt dat de RvC, als onderdeel van de board of directors, invloed kan uitoefenen op de mate van maatschappelijke verslaggeving. De RvC speelt zodoende een rol in het proces van het opstellen van de maatschappelijke verslaggeving van een onderneming. Echter, het is de vraag in hoeverre deze rol kan worden beïnvloed indien de samenstelling van de RvC verschilt. Ook kan het land waarin een onderneming actief is van invloed zijn op de mate van maatschappelijke verslaggeving (Adams, 2002).

2.3Maatschappelijke verslaggeving in Nederland

Zoals in de inleiding is behandeld, zien we een toename in het gebruik van maatschappelijke verslaggeving door de honderd grootste Nederlandse ondernemingen in termen van omzetniveau (KPMG, 2013). Nederland is op dit gebied voorloper in Europa (KPMG, 2013). In Nederland krijgen ondernemingen veel vrijheid in de vormgeving van hun maatschappelijke verslaggeving. Ondernemingen dienen zich in dit kader wel te houden aan Art 2:391 van het burgerlijk wetboek. Dit artikel stelt dat het jaarverslag van een onderneming een getrouw beeld dient te geven van de omvang en samenstelling van het vermogen per balansdatum en (de ontwikkeling van) het resultaat in het betreffende boekjaar. In dit artikel staat verder het volgende: ‘Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de

resultaten of de positie ... omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden’ (Art 2:391.1 BW).

Hieruit maak ik op dat ondernemingen dienen te rapporteren over niet-financiële gegevens gerelateerd aan hun MVO-beleid indien men dit noodzakelijk acht. Echter, gezien de

(10)

algemene formulering van het wetsartikel behouden ondernemingen veel vrijheid in het opstellen van hun maatschappelijk verslag.

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft als doel om te zorgen voor een verbetering van de kwaliteit van de externe verslaggeving van Nederlandse ondernemingen. Om de kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen publiceert de organisatie ‘Richtlijnen voor de jaarverslaggeving’ en geeft het adviezen aan de overheid (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2015). Aan de hand van richtlijn 400 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving gepoogd om enigszins richting te geven aan Art 2:391 BW. In richtlijn 400 staat onder andere expliciet dat Nederlandse ondernemingen informatie in hun jaarverslag dienen op te nemen over hun beleid aangaande MVO. Echter, er wordt verder geen invulling gegeven aan deze strekking. Zodoende blijven richtlijn 400 en Art 2:391 BW in principe beperkt tot het kenbaar maken van wensen omtrent hoe een maatschappelijk verslag zou moeten worden vormgegeven. Ondernemingen kunnen op deze manier zelf beslissen welke issues ze in hun maatschappelijke verslaggeving benadrukken.

Een maatschappelijk verslag kan op verschillende manieren worden gepubliceerd. Tegenwoordig komt het steeds meer voor dat maatschappelijke verslagen worden opgenomen op de website van de betreffende onderneming (Chapple & Moon, 2005).Door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen wordt het verslag afzonderlijk gepubliceerd of maakt het onderdeel uit van het (algemene) jaarverslag (Van Manen & De Waard, 2010). De Raad voor de Jaarverslaggeving moedigt ondernemingen aan om aansluiting te zoeken bij een algemeen geaccepteerd raamwerk, zoals het GRI.Ondernemingen staan vrij om bij het opstellen van hun maatschappelijke verslaggeving gebruik te maken van het internationaal erkende Global Reporting Initiative raamwerk.

2.4Global Reporting Initiative

Het Global Reporting Initiative (GRI) is een organisatie die opgericht is om te zorgen dat maatschappelijke verslaggeving van ondernemingen kwalitatief hoogwaardig en vergelijkbaar is. Het GRI behartigt de belangen van een zeer divers geheel aan partijen, waaronder het bedrijfsleven, beleggers, werknemers (en diens vertegenwoordigers) en maatschappelijk georiënteerde organisaties. Het GRI heeft een raamwerk ontwikkeld voor de inrichting van maatschappelijke verslagen. Dit raamwerk omvat alle issues waarop binnen een onderneming toezicht zou moeten zijn om de maatschappelijke prestaties van een onderneming in te kunnen schatten. De basis van dit raamwerk zijn richtlijnen (G4 Sustainability Reporting Guidelines) die een onderneming vertellen hoe en waarover men zou moeten rapporteren. Het GRI werd al in 2008 gebruikt door 86% van de Nederlandse ondernemingen die een maatschappelijk verslag publiceren (Kamp-Roelands & de Waard, 2008).

In het verlengde van de OESO-richtlijnen voor MVO wil het GRI een duurzame globale economie bewerkstelligen. Dit kan bereikt worden door winstgevendheid te combineren met ethisch gedrag, rechtvaardigheid en zorg voor de omgeving (globalreporting.org).De overgang naar een duurzame samenleving vereist dat ondernemingen doelen hieromtrent stellen en meten hoe ver men is in de realisatie van deze doelen. Maatschappelijke verslaggeving is een belangrijk middel om deze doelen te stellen, te meten hoe ver men is in de realisatie van deze doelen, duurzaamheid in de onderneming te managen, verantwoording af te leggen en transparant te zijn over het beleid en prestaties van de onderneming ten aanzien van MVO (Global Reporting Initiative, 2013). Op deze manier krijgen externe stakeholders een goed beeld van de impact die de onderneming heeft op de samenleving en de duurzaamheid van haar activiteiten. De rapportage kan fungeren als input om de dialoog aan

(11)

te gaan met verschillende groepen stakeholders. Dit stelt de onderneming in staat om een succesvolle, duurzame toekomst te creëren (Global Reporting Initiative, 2013).

Dit onderzoek is, zoals in de inleiding benoemd, specifiek gericht op de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. De kwaliteitsgerichte GRI richtlijnen betreffen evenwichtigheid, vergelijkbaarheid, nauwkeurigheid, tijdigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid (Global reporting initiative, 2013).Aangezien het GRI wordt gezien als internationaal geaccepteerd raamwerk voor maatschappelijke verslaggeving en in diverse onderzoeken gebruik wordt gemaakt van de door het GRI benoemde kwaliteitscriteria (bijv: Clarkson et al., 2008; Romolini et al., 2015; Lu et al., 2015),beschouw ik deze criteriaals betrouwbare indicatoren voor het inschatten van de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving.

2.5 Transparantiebenchmark en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving

De kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving wordt in dit onderzoek beoordeeld aan de hand van de door de Nederlandse overheid uitgevoerde Transparantiebenchmark. In deze benchmark wordt de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving gedefinieerd aan de hand van een vijftal criteria: relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang (Ministerie van economische zaken, 2104d). Hieronder zullen de criteria nader worden besproken en zal worden toegelicht waarom dit relevante aspecten van de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving zijn.

Het in de Transparantiebenchmark gebruikte kwaliteitscriterium relevantie omvat de tijdigheid van de publicatie van het maatschappelijk verslag en de mate van materialiteit van de gerapporteerde issues (Ministerie van economische zaken, 2014e, p.30). Het onderdeel tijdigheid is in het GRI opgenomen als een afzonderlijk kwaliteitsprincipe. Tijdigheid wordt in het GRI als volgt gedefinieerd:‘The organization should report on a regular schedule so

that information is available in time for stakeholders to make informed decisions’ (GRI, 2013,

p.18).Dit houdt in dat de kwaliteit van het verslag vergroot wordt indien een organisatie op tijd rapporteert aan haar stakeholders. Zodoende worden de stakeholders in staat gesteld om geïnformeerde beslissingen te maken op basis van de verschafte informatie.

Materialiteit kan als volgt worden gedefinieerd: ‘Informatie is materieel indien het weglaten

of het onjuist weergeven daarvan de (economische) beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden’(Majoor & Van Kollenburg, 2010).

De materialiteit van de gerapporteerde issues is gerelateerd aan het in het GRI opgenomen kwaliteitsprincipe nauwkeurigheid, welke als volgt wordt gedefinieerd: ‘The reported

information should be sufficiently accurate and detailed for stakeholders to assess the organization’s performance’ (GRI, 2013, p.18). Dit kwaliteitsprincipe houdt in dat de

informatie in het maatschappelijk verslag voldoende (en tegelijkertijd niet overmatig) accuraat en gedetailleerd dient te zijn, zodat stakeholders een inschating kunnen maken van de resultaten van de onderneming. In overeenstemming met het voorgaande dient volgens de Transparantiebenchmark op passend aggregatieniveau gerapporteerd te worden over issues die voor de stakeholders van materieel belang zijn. Een organisatie krijgt een lagere kwaliteitsscore indien men naast materiële issues ook ingaat op issues die niet van materiëel belang zijn (Ministerie van economische zaken, 2014d, p.11).

De in de Transparantiebenchmark gebruikte kwaliteitscriteria duidelijkheid en betrouwbaarheid komen overeen met gelijknamige kwaliteitsprinicipes vanuit het GRI (GRI, 2013, p.18). Het GRI definieert duidelijkheid als volgt: ‘The organization should make

(12)

using the report’ (GRI, 2013, p.18).Verslaggeving wordt dus als duidelijkergezien indien de

gerapporteerde informatie begrijpelijk is en toegankelijk voor de stakeholders. In de Transparantiebenchmark is het kwaliteitscriterium duidelijkheid, in overeenstemming met de in het GRI gehanteerde definitie, gericht op de toegankelijkheid van het verslag en de duidelijkheid van de verschillende aspecten van het verslag, waarbij onder andere ook de begrippenlijst en samenvatting een rol spelen. Daarnaast is het criterium gericht op de mate waarin gebruik wordt gemaakt van ratio’s om de ontwikkelingen/resultaten ten aanzien van MVO te verduidelijken. (Ministerie van economische zaken, 2014e, p.33). Verder wordt betrouwbaarheid als volgt gedefinieerd:‘The organization should gather, record, compile,

analyse and disclose information and processes used in the preparation of a report in a way that they can be subject to examination and that establishes the quality and materiality of the information. Stakeholders should have confidence that a report can be checked to establish the veracity of its contents and the extent to which it has appropriately applied Reporting Principles’ (GRI, 2013, p.18). Dit betekent dat de maatschappelijke verslaggeving als

betrouwbaar wordt gezien indien de stakeholders in staat worden gesteld om zekerheid verkrijgen omtrent de waarheidsgetrouwheid van de verschillende onderdelen van het verslag en de mate waarin men de gehanteerde rapporteringsprincipes correct heeft toegepast. Het criterium betrouwbaarheid is in de Transparantiebenchmark, conform het GRI, gericht opde mate waarin het maatschappelijke verslag en de ontwikkelingen/resultaten ten aanzien van MVO zijn geverifieerd door een onafhankelijke partij, en gericht op of al dan niet sprake is van verstrekte toelichtingen op onzekerheden in de rapportage (Ministerie van economische zaken, 2014e, p.35).

Het in de Transparantiebenchmark gebruikte kwaliteitscriterium responsiviteit wordt onderbouwd aan de hand van de in het artikel van Beck et al. (2010, p.210) benoemde definitie van kwaliteit. Deze definitie van kwaliteit betreft: ‘Fitness for purpose which can

only be assessed by considering supporting evidence from information users’ (Slack et al.,

2006). Dit betekent dat bij het maken van een inschatting van kwaliteit rekening dient te worden gehouden met de verwachtingen en belangen van de verschillende stakeholders. In overeenstemming met deze definitie beoordeelt het criterium responsiviteit in de Transparantiebenchmark de wijze waarop stakeholders worden betrokken en de mate waarin de behoeftes van de verschillende stakeholders en de maatschappij als geheel worden meegenomen bij het opstellen van het maatschappelijk verslag (Ministerie van economische zaken, 2014e, p.36). In het GRI is responsiviteit een integraal onderdeel van de verschillende kwaliteitsprincipes. Dit komt tot uiting in de benoemde definities van de verschillende kwaliteitsprincipes, welke gefocust zijn op de informatiebehoeften van de stakeholders.

Het kwaliteitscriterium samenhang is gebaseerd op de GRI kwaliteitsprincipes evenwichtigheid en vergelijkbaarheid. Evenwichtigheid wordt vanuit het GRI als volgt gedefinieerd: ‘The report should reflect positive and negative aspects of the organization’s

performance to enable a reasoned assessment of overall performance’ (GRI, 2013, p.17). Dit

betekent dat het verslag kwalitatief beter is indien het een evenwichtig beeld geeft van de positieve en negatieve prestaties van de onderneming.Verder wordt vergelijkbaarheid als volgt gedefinieerd: ‘The organization should select, compile and report information

consistently. The reported information should be presented in a manner that enables stakeholders to analyse changes in the organization’s performance over time, and that could support analysis relative to other organizations’ (GRI, 2013, p.18).Dit houdt in dat de

kwaliteit van het verslag beter is indien de stakeholders in staat worden gesteld om een inschating te maken van veranderingen in prestaties van ondernemingen ten opzichte van het voorgaande jaar en ten opzichte van andere organisaties. Het kwaliteitscriterium samenhang

(13)

in de Transparantiebenchmark heeft betrekking op de structuur van het verslag en de mate waarin de verschafte informatie verbonden is. Dit omvat, in overeenstemming met de criteria evenwichtigheid en vergelijkbaarheid vanuit het GRI, de mate waarin stakeholders in staat worden gesteld om vergelijkingen te maken met ontwikkelingen/resultaten op het gebied van MVOuit voorgaande jaren en metandere ondernemingen(Ministerie van economische zaken, 2014e, p.39). Daarnaast omvat het principe samenhang de mate waarin de ontwikkelingen/resultaten worden gekoppeld aan bredere maatschappelijke ontwikkelingen en de mate waarin de ontwikkelingen/resultaten gerelateerd worden aan de strategische focus. Op basis van de voorgaande analyse acht ik de in de Transparantiebenchmark opgenomen kwaliteitscriteria zodanig op het GRI gebaseerd dat deze kunnen worden gezien als betrouwbare indicatoren voor het inschatten van de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving.Een compleet overzicht van de in de Transparantiebenchmark gehanteerde vraagstelling ten aanzien van de benoemde kwaliteitscriteria is te vinden in het document getiteld ‘Criteria Transparantiebenchmark 2014’ (Ministerie van economische zaken, 2014d, p.11-17).

2.6Agency theorie

De rol van maatschappelijke verslaggeving komt voor het eerst terug in onderzoek omtrent een groot chemisch lek in India in 1986 dat leidde tot 4000 doden en enkele honderdduizenden gewonden (Blacconiere & Patten, 1994).Het chemische lek ontstond bij een onderneming die chemische bestrijdingsmiddelen produceerde. De ramp zorgde voor een daling van het vertrouwen van aandeelhouders in chemische bedrijven wereldwijd. Dit zorgde voor een negatieve reactie op de aandelenmarkt. Echter, er volgde wereldwijd een minder negatieve marktreactie voor chemische ondernemingen die werkten met uitgebreidere onthullingen in hun jaarverslag dan voor chemische ondernemingen met zeer weinig omvattende onthullingen.Hieruit kan worden afgeleid dat ondernemingen die uitgebreidere informatie onthullen een grotere mate van onzekerheid wegnemen bij aandeelhouders over het gevoerde beleid en zodoende hebben externe gebeurtenissen minder invloed op de aandeelprijs van de betreffende onderneming. Dit geeft een indicatie dat vrijwillige verslaggeving kan functioneren als manier om informatieasymmetrie tussen het bestuur en de eigenaren te reduceren.

Gebaseerd op de agency theorie komt de behoefte om verantwoording af te leggen voort uit de scheiding van leiding en eigendom, wat kan leiden tot problemen door informatieassymetrie (Jensen & Meckling, 1976).De agency theorie gaat ervan uit dat sprake is van tegengestelde belangen tussen bestuurders in dienst van de onderneming (agenten) en eigenaren (principalen) van een onderneming (type I agency probleem). Er is sprake van een contractuele relatie tussen bestuurder en eigenaar, waarbij de bestuurder geacht wordt in het belang van de eigenaar te handelen. Aangezien de eigenaren de bestuurders niet continue kunnen observeren, bestaat de mogelijkheid dat bestuurders zich vanuit het oogpunt van de eigenaren suboptimaal gedragen en hun eigen belang boven dat van de eigenaren stellen. Hierdoor ontstaan drie vormen van agency kosten. Ten eerste, kosten die gemaakt worden door de principaal om ervoor te zorgen dat de agent in zijn belang opereert. Ten tweede, kosten die gemaakt worden door de agent zelf om op deze manier te laten zien dat hij in het belang van de principaal opereert. Ten derde, kosten die ontstaan doordat er geen optimaal toezicht wordt gehouden.

Verantwoording afleggen gaat verder dan alleen aan de eigenaren van de onderneming (Kolk & Pinkse, 2010). Een mogelijke oorzaak van deze focus op een bredere groep

(14)

belanghebbenden is dat ondernemingen zowel winstgevend als ethisch dienen te zijn indien de onderneming op de lange termijn haar bestaan wil waarborgen (Kolk & Pinkse, 2010). De focus van maatschappelijke verslaggeving op deze bredere groep belanghebbenden is gegrond opde stakeholder theorie en legitimiteitstheorie, welke nu aan bod komen.

2.7Stakeholder theorie

De stakeholder theorie gaat uit van het belang van relaties met verschillende groepen stakeholders en erkent de impact van stakeholders op duurzaamheid en succesvol zijn op de lange termijn (Clarkson, 1995). Een stakeholder is in principe een groep of individu welke invloed kan hebben op of beïnvloed kan worden door het behalen van de doelen door de onderneming (Roberts, 1992).Het bestuur en management van een onderneming dient de soms botsende belangen van de verschillende stakeholders in aanmerking te nemen bij het bepalen en realiseren van haar doelen (Jensen, 2001). Een onderneming kan op een strategische manier de relaties met belanghebbenden managen door het ontwikkelen van een goede reputatie op het gebied van MVO. Dit kan bewerkstelligd worden door het verrichten van maatschappelijk verantwoorde activiteiten en het onthullen van informatie hieromtrent (de Villiers et al., 2011).Volgens de stakeholder theorie kan vrijwillige verslaggeving worden verklaard door de macht van stakeholders, de strategische houding van de onderneming in kwestie en de financiële prestaties van de onderneming (Khlifi & Bouri, 2010). Verder blijft volgens de theorie het rapporteren door een ondernemingniet beperkt tot het voorzien van informatie aan investeerders en crediteuren. Rapportage moet gericht zijn aan een brede hoeveelheid stakeholders. Hieronder valt ook verslaggeving over issues gerelateerd aan MVO.

Managers maken een inschatting aangaande de opbrengsten en kosten van het vrijwillig rapporteren van informatie (Deumes & Knechel, 2008). Bij het maken van deze afweging kan cultuur een belangrijke rol innemen (Hofstede, 2001).Uit onderzoek van Hooghiemstra et al. (2015) is gebleken dat cultuur invloed kan hebben op de kosten-batenanalyse die managers maken bij het al dan niet vrijwillig rapporteren van risico gerelateerde informatie. Uit het artikel kan worden opgemaakt dat de kansop vrijwillig rapporteren door managers van Nederlandse ondernemingen relatief groot is. In Nederland is namelijk sprake van een zeer individualistische samenleving (geert-hofstede.com). Nederland scoort 80 op een continuüm van 0 tot 100 op de door Hofstede (2001) geïdentificeerde cultuurdimensie ‘individualisme’. In een dergelijke samenleving zijn individuen meer gefocust op zichzelf en naasten, en minder op het bredere groepsbelang. Een dergelijke houding kan leiden tot meer opportunistisch gedrag door de leiding van een onderneming en dus tot meer conflicten tussen de leiding en stakeholders(Shao et al., 2010). Stakeholders zijn zich hier bewust van en vragen om rapportage van een grotere hoeveelheid informatie om meer zekerheid te verkrijgen (Hooghiemstra et al., 2015). Maatschappelijke verslaggeving kan dus in het bijzonder in Nederland een belangrijke rol spelen in het mitigeren van conflicten tussen de leiding en stakeholders. Het is daarom zeker in Nederland van groot belang dat er goed toezicht wordt gehouden op het verslaggevingsproces door onder andere de RvC.

2.8Legitimiteitstheorie

De legitimiteitstheorie veronderstelt dat een onderneming zijn continuïteit kan waarborgen en kan overleven indien men vrijwillig gedetailleerde informatie bekendmaakt waarin men, zoals een goede burger dit zou moeten doen, verantwoording aflegt aan de maatschappij (Guthrie & Parker, 1989). Legitimiteit gaat dus verder dan puur verantwoording afleggen aangaande economische prestaties. Het vrijwillig onthullen van informatie kan worden gezien als een manier om steun te krijgen van de maatschappij door te bewijzen dat men handelt in

(15)

overeenstemming met de in de maatschappij geldende normen en waarden. Op deze manier bewerkstelligt een onderneming een goed imago en behoudt de onderneming zijn reputatie en ‘license to operate’ op de langere termijn (Patten, 2002). De theorie gaat uit van een sociaal contract tussen een onderneming en de maatschappij. Op basis van dit contractoefent de maatschappij druk uit op het management van een onderneming om op een maatschappelijk verantwoorde manier zijn doelen te behalen (Guthrie et al., 2004). Maatschappelijke verslaggeving kan een rol spelen in het in de praktijk brengen van dit sociale contract doordat bestuurders en management verantwoording afleggen over hun maatschappelijke beleid. Door aan de maatschappij te laten zien dat men sociaal verantwoord en milieuvriendelijk opereert kan een onderneming een betere reputatie en relaties met stakeholders bewerkstelligen, beter werknemers aantrekken en behouden, kostenbesparingen realiseren en op de langere termijn financieel beter presteren (Adams & Zutshi, 2004).

De raad van commissarissen kan als toezichthouder (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008) een belangrijke rol spelen in het realiseren van kwalitatief hoogwaardige maatschappelijke verslaggeving en er zo mede voor zorgen dat de genoemde voordelen gerealiseerd worden.Door middel van haar toezichthoudende rol maakt deRvCmede mogelijk dat het sociale contract tussen de onderneming en de maatschappij in de praktijk wordt gebracht.

2.9Diversiteit binnen de raad van commissarissen en maatschappelijke verslaggeving

Diversiteit kan worden gezien als variatie in de samenstelling van de raad van commissarissen en kan worden opgedeeld in direct observeerbare diversiteit en minder direct observeerbare diversiteit (Kang et al., 2007). Onder direct observeerbare diversiteit worden verstaan: leeftijd, geslacht en nationaliteit. Onder minder direct observeerbare diversiteit worden onder meer verstaan: opleiding en functionele achtergrond. In het huidige onderzoek worden de observeerbare vormen geslachtsdiversiteit, leeftijdsdiversiteit en diversiteit in nationaliteiten bekeken. In de komende subparagrafen zullen deze vormen van diversiteit worden toegelicht. Gezamenlijk worden ze ook wel relationele diversiteit genoemd (Ruigrok et al., 2007).

Diversiteit binnen de raad van bestuur en de RvC is in de laatste jaren in toenemende mate onderzocht.De RvC is een belangrijk intern governance mechanisme. De raad dient namelijkaan de hand van zijn toezichthoudende functie te zorgen dat de belangen van aandeelhouders en bestuurders zoveel mogelijk op één lijn liggen (Park & Shin, 2003). Belangrijke governance problemen waar ondernemingen tegenaan lopen zijn diversiteit en onafhankelijkheid van hun board (Milliken & Martins, 1996).Diversiteit binnen de RvC is van belang om een aantal redenen. Ten eerste, uit voorgaand onderzoek blijkt dat diversiteit binnen een groep leidt tot meer overleg, een bredere hoeveelheid aan ideeën en betere prestaties (Knippenberg et al., 2004).Ten tweede, aangezien de commissarissen de belangen van de stakeholders dienen te beschermen, is het van belang dat de raad zo wordt samengesteld dat zoveel mogelijk belangengroepen vertegenwoordigd zijn (Huse & Rindova, 2001). Verder kan diversiteit binnen de RvC leiden tot onafhankelijker opereren van de raad doordat leden met een verschillende nationaliteit, geslacht of leeftijd met andere vragen en inzichten komen (Arfken et al., 2004).Door de toegenomen onafhankelijkheid van de RvC en het beter vertegenwoordigen van de belangen van de verschillende belanghebbenden kan de legitimiteit van de onderneming gewaarborgd worden (Arfken et al., 2004; Huse & Rindova, 2001). Aan de hand van de reeds besproken onderliggende legitimiteitstheorie en stakeholder theorie kan een RvC met een grotere mate van diversiteit beter de belangen van de verschillende belanghebbenden behartigen en zorgen voor kwalitatief hoogwaardigere verslaggeving. Op de in het onderzoek gebruikte factoren gerelateerd aan diversiteit zal nu dieper worden ingegaan.

(16)

2.10 Hypotheses

2.10.1Geslachtsdiversiteit RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving

De laatste jaren wordt veel gediscussieerd over het aantal vrouwen in de top. Uit onderzoek van Lückerath (2015) blijkt dat in 2014 het aantal vrouwen in de RvCvan Nederlandse ondernemingen gemiddeld slechts 19,5% van het totale aantal leden bedraagt. Volgens minister Jet Bussemaker zijn er op dit moment te weinig vrouwen actief in de Nederlandse top (nu.nl, 2014). Als hier niet snel verandering in komt dreigt ze zelfs een quotum in te voeren aangaande het aantal vrouwen in de top.

In het verleden is nog maar weinig onderzoek verricht naar de relatie tussen geslachtsdiversiteit binnen de RvC en de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Wel is uit onderzoek onder 143Amerikaanse ondernemingen (sample genomen van de Fortune 500 lijst) gebleken dat ondernemingen met meer vrouwen in hun board of directors sociaal verantwoordelijker ondernemen (Bernardi & Threadgill, 2010). Door het opnemen van een groter aantal vrouwen in de RvC wordt een zekere mate van geslachtsdiversiteit gecreëerd. Dit leidt tot verschillende manieren waarop zaken benaderd worden, waardoor de raad effectiever toezicht kan houden en ‘groupthink’ kan worden gereduceerd. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat vrouwen gemiddeld gezien meer genetische aanleg hebben voor sociale eigenschappen dan mannen (Lewis & Bates, 2011). Dit geeft een indicatie dat ze meer aandacht hebben voor hun medemens en maatschappelijke issues. Zodoende ligt het voor de hand dat vrouwen meer waarde hechten aan kwalitatief hoogwaardige maatschappelijke verslaggeving. Verder is bevonden dat een groter aantal vrouwen in een one-tier board ertoe leidt dat een onderneming beter in staat is om zijn sociale missie te behalen en kan voorzien van nieuwe inzichten en perspectieven (Siciliano, 1996). Ook is de relatie tussen het aantal vrouwen in de RvC en financiële prestaties (zie Terjesen et al., 2009 voor een overzicht) veelvuldig onderzocht, waar tegengestelde resultaten naar voren zijn gekomen. Een mogelijke oorzaak voor deze tegengestelde resultaten is het niet in overweging nemen van de lange termijn belangen van alle andere stakeholders. Door te kijken naar maatschappelijke verslaggeving in plaats van financiële verslaggeving kan hier een beter beeld van worden verkregen, uitmondend in de volgende hypothese:

H1: Er is sprake van een positieve relatie tussen het aantal vrouwen in de raad

van commissarissen en de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving.

2.10.2Leeftijdsdiversiteit RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving

In het verleden bestond de raad van commissarissen vaak uit leden van rond de pensioengerechtigde leeftijd (Gilpatrick, 2000), die daarvoor actief waren binnen dezelfde industrie. Echter, langzaamaan is het beeld ontstaan dat leeftijdsdiversiteit essentieel is, gezien de verschillende perspectieven van verschillende leeftijdscategorieën die kunnen leiden tot succesvol ondernemen en toezicht daarop. De oudere leden kunnen de raad voorzien van ervaring, terwijl de jongere groep zijn kennis over de onderneming kan ontwikkelen (Houle, 1990). Jongere mensen zijn nog minder ‘gevormd’ en zodoende gevoeliger voor zaken die in de omgeving spelen. Dit leidt tot sociaal verantwoordelijk gedrag (Bekiroglu et al., 2011). Diversiteit gerelateerd aan leeftijd kan zodoende zorgen voor een betere balans in de besluitvorming, waarbij men de verantwoordelijkheid ten opzichte van een grote hoeveelheid aan stakeholders meeneemt (Aguilera & Jackson, 2010). Op basis hiervan wordt de volgende hypothese gesteld:

(17)

H2: Er is sprake van een positieve relatie tussen de diversiteit in leeftijden

binnen de raad van commissarissen en de kwaliteit van maatschappelijke

verslaggeving.

2.10.3Omvang RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving

Uit onderzoek is gebleken dat one-tier boards met een groter aantal niet-uitvoerende bestuurders beter reageren op sociale issues (Zahra& Stanton, 1988) en zich meer bezig houden met de onderdelen van maatschappelijk verantwoord presteren (Ibrahim & Angelidis, 1995). De hogere mate van aandacht voor MVO kan verklaard worden door de stijging in diversiteit en onafhankelijkheid die ontstaat indien een groter aantal niet-uitvoerende bestuurders aanwezig is. De gedachtegang wordt gekoppeld aan de nu te bespreken onderzoeken. Ten eerste,uit onderzoek van Matolcsy et al. (2004) is gebleken dat het aantal leden binnen een one-tier board positief gerelateerd is aan de onafhankelijkheid van de niet-uitvoerende bestuurders. Ten tweede, in grotere one-tier boards is gemiddeld gezien sprake van een grotere mate van diversiteit (Klein, 2002). De grotere mate van diversiteit kan nuttig zijn voor een onderneming in de zin dat haar stakeholders beter vertegenwoordigd zijn en activiteiten op het gebied van MVO gelegitimeerd worden (Hillman et al., 2001). Ten derde, uit onderzoek is voortgekomen dat een groter one-tier board waardevoller is, aangezien toezichthoudende taken over een groter aantal leden kunnen worden verdeeld (Klein, 2002). De vraag is in hoeverre bovenstaande onderzoeksresultaten gelden in Nederland, waar de niet-uitvoerende bestuurders nog veelal een afzonderlijk orgaan vormen (de RvC). Door de beargumenteerde hogere mate van diversiteit, onafhankelijkheid en verdeling van taken verwacht ik dat de raad van commissarissen in staat is om beter toezicht te houden op de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Voorgaande mondt uit in de volgende hypothese:

H3: Er is sprake van een positieve relatie tussen de grootte van de raad van

commissarissen en de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving.

2.10.4Diversiteit in nationaliteiten RvC en kwaliteit maatschappelijke verslaggeving

In vergelijking met de eerder benoemde vormen van diversiteit is relatief weinig onderzoek verricht naar diversiteit in nationaliteiten binnen de raad van commissarissen. Binnen Nederlandse ondernemingen is deze vorm van diversiteit relatief groot ten opzichte van andere Europese landen zoals Duitsland en Groot Brittannië (van Veen & Elbertsen, 2008). In het onderzoek van van Veen & Elbertsen (2008) werd gevonden dat een RvC met een grotere diversiteit aan nationaliteiten minder in overeenstemming handelt met de geldende normen en waarden in een land. Echter, zij vonden geen relatie met financiële bedrijfsprestaties en onderzochten verder niet de relatie met de uitoefening van de toezichthoudende functie van de RvC.Uit onderzoek van Oxelheim& Randøy (2003) blijkt dat ondernemingen met een groter aantal niet Anglo-Amerikaanse leden in de RvC beter presteren. Dit onderzoek is uitgevoerd onder Zweedse en Noorse ondernemingen. Verder blijkt uit onderzoek dat een groter aantal nationaliteiten in de board of directors leidt tot betere financiële prestaties (Ujunwa, 2012). Dit betreft een onderzoek onder Nigeriaanse ondernemingen. Daarnaastfunctioneert volgens Carter et al. (2003) eenRvC met meer demografische diversiteit onafhankelijker. Buitenlandse leden van een RvC zijn minder vaak onderdeel van een ‘old boys network’ (Van der Walt & Ingley, 2003). Om deze reden is het minder waarschijnlijk dat ze op enigerlei wijze verwant zijn aan de onderneming waarop ze toezicht houden. Op basis hiervan verwacht ik dat de RvC effectiever toezicht kan houden op de kwaliteit van de maatschappelijke verslaggeving en

(18)

beter in staat is om de belangen van de verschillende stakeholders te behartigen.Bovenstaande verwachting mondt uit in de volgende hypothese:

H4: Er is sprake van een positieve relatie tussen de diversiteit in

nationaliteiten binnen de raad van commissarissen en de kwaliteit van

maatschappelijke verslaggeving.

De verwachting bestaat dat de behandelde factoren allen een causaal verband hebben met de kwaliteit van de maatschappelijke verslaggeving. De factoren en relaties kunnen gevisualiseerd worden aan de hand van onderstaand conceptueel model:

Figuur 1: Conceptueel model Aantal vrouwen RvC Diversiteit leeftijden RvC Grootte RvC Kwaliteit maatschappelijke verslaggeving Nationaliteiten RvC

(19)

3. Methodologie

Het doel van dit onderzoek is het formuleren van een conclusie aangaande het al dan niet bestaan van een causale relatie tussen relationele diversiteit binnen de raad van

commissarissen en de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Het onderzoek betreft een kwantitatief, empirisch onderzoek.

3.1 Dataset

Het uiteindelijke sample betreft 216 Nederlandse ondernemingen die aandacht besteden aan maatschappelijke verslaggeving. De benodigde data wordt verkregen aan de hand van drie verschillende bronnen. Ten eerste, er wordt gebruik gemaakt van de door de Nederlandse overheid in 2014 uitgevoerde Transparantiebenchmark. De scores van de benchmark worden meegenomen om de afhankelijke variabele, de kwaliteit van de maatschappelijke verslaggeving, te meten. Op deze manier kan dit onderzoek puur gefocust zijn op Nederland, gericht op ondernemingen die gezien hun omvang een grotere impact hebben op een groter aantal stakeholders dan kleinere ondernemingen. Ten tweede, de data voor het meten van de onafhankelijke variabelen en controlevariabelen wordt verzameld vanuit de database ‘company.info’. Ten derde, data die ontbreekt in de database company.info wordt verzameld vanuit de jaarverslagen over 2013 van de in de Transparantiebenchmark opgenomen ondernemingen. De onafhankelijke variabelen worden gemeten per 31-12-’13, of indien het boekjaar anders loopt dan het kalenderjaar, per het einde van het boekjaar waarop de benchmark betrekking heeft. De operationalisering van de gebruikte variabelen wordt in de komende paragrafen nader uitgewerkt. De betreffende data wordt verzameld in Excel en geëxporteerd naar SPSS. In SPSS worden de hypotheses getoetst aan de hand van een regressieanalyse. Op basis van de resultaten vanuit SPSS worden de hypotheses al dan niet geaccepteerd.

Het oorspronkelijke sample van de 409 Nederlandse ondernemingen wordt teruggebracht naar 216 Nederlandse ondernemingen. In eerste instantie hebben de vormgevers van de Transparantiebenchmark hun sample teruggebracht van 409 naar 244 ondernemingen. Hier zijn een aantal redenen voor (Ministerie van economische zaken, 2014a). Ten eerste, een aantal jaarverslagen liggen ten kantore van de vennootschap en zijn slechts tegen kostprijs beschikbaar. De jaarverslagen van deze ondernemingen zijn niet meegenomen in de Transparantiebenchmark. Ten tweede, het jaarverslag is niet tijdig voor de uitvoering van de benchmark openbaar gemaakt. Ten derde, in bepaalde gevallen bestaat een verslag op het niveau van de groep waarin niet specifiek naar het Nederlandse onderdeel wordt verwezen. In de scriptie wordt dit sample van 244 ondernemingen verder teruggebracht naar 216 Nederlandse ondernemingen. Ook hier zijn een aantal redenen voor. Ten eerste, van 13 ondernemingen is geen informatie openbaar over de samenstelling van de RvC. Dit betreffen een aantal besloten vennootschappen. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat (een gedeelte van) deze ondernemingen geen RvC hebben ingesteld. Ten tweede, van 6 ondernemingen is in de database company.info alleen de actuele samenstelling van de RvC te vinden. Verder vermelden de betreffende ondernemingen geen informatie over de samenstelling in hun jaarverslag. Ten derde, van 6 ondernemingen is geen informatie openbaar over de leeftijd, het geslacht en/of de nationaliteit van één of meerdere commissarissen. Ten vierde, 3 ondernemingen hebben geen RvC (of Raad van Toezicht) ingesteld.

(20)

3.2 Variabelen

3.2.1 Onafhankelijke variabelen

In het onderzoek worden vier onafhankelijke variabelen opgenomen, gerelateerd aan diversiteit binnen de raad van commissarissen. De vier onafhankelijke variabelen betreffen geslachtsdiversiteit, leeftijdsdiversiteit, diversiteit in nationaliteiten en de grootte van de RvC.De onafhankelijke variabelen worden niet gemeten aan de hand van één index. Voorgaand onderzoek heeft namelijk geadviseerd om verschillende soorten van diversiteit in verschillende indices op te nemen (Harrison & Klein, 2007).

De eersteverklarende variabele is geslachtsdiversiteit. De mate van geslachtsdiversiteit wordt bepaald door te kijken naar het aantal vrouwen als percentage van het totaal aantal leden waaruit de raad van commissarissen bestaat. Hoe hoger het percentage, hoe groter de geslachtsdiversiteit. Dit is in overeenstemming met het onderzoek van Amran et al. (2014). Deze methode wordt ook door Galbreath (2009) gebruikt om geslachtsdiversiteit te meten. De tweede verklarende variabele betreft leeftijdsdiversiteit. De mate van leeftijdsdiversiteit wordt bepaald. aan de hand van een coëfficiënt van een variantie formule. Dit is in overeenstemming met het onderzoek van Ali et al. (2014). Voor de berekening wordt de standaardafwijking van de leeftijden van de commissarissen gedeeld door hun gemiddelde leeftijd. De formule wordt hieronder toegelicht met een voorbeeld. Stel een raad van commissarissen bestaat uit 5 commissarissen met de volgende leeftijden: 40 jaar, 45 jaar, 50 jaar, 55 jaar en 65 jaar. De gemiddelde leeftijd in deze RvC ligt op 51 jaar. De formule wordt dan als volgt ingevuld: √(((40-51)2)+((45-51)2)+((50-51)2)+((55-51)2)+((65-51)2)/5) / 51 = 0,169. Op deze manier leiden grotere leeftijdsverschillenen een lagere gemiddelde leeftijd tot een grotere mate van leeftijdsdiversiteit. Daarnaast wordt een aanvullende analyse uitgevoerd, waarbij alleen grotere leeftijdsverschillen leiden tot een grotere mate van leeftijdsdiversiteit. Voortbordurend op het voorgenoemde voorbeeld hoeft in dit geval de standaardafwijking dus niet gedeeld te worden door de gemiddelde leeftijd van 51 jaar. De variabele zal in het geval van het voorbeeld dan een waarde van 8,602 aannemen (0,169*51). Hierbij wordt dus het effect van de gemiddelde leeftijd uit de voorgaande formule geëlimineerd.

De derde verklarende variabele, de grootte van de RvC, wordt bepaald aan de hand van het absolute aantal leden waaruit de raad bestaat (Amran et al., 2014; Galbreath, 2009). Indien de RvC van een bepaalde onderneming bijvoorbeeld uit 8 leden bestaat krijgt deze variabele de waarde ‘8’.Indien de raad slechts uit 3 leden bestaat krijgt deze variabele de waarde ‘3’.In de situatie waar sprake is van een eenlaags bestuursmodel wordt gekeken naar het absolute aantal niet-uitvoerende bestuurders.

De vierde variabele betreft diversiteit in nationaliteiten. Om deze variabele te meten wordt Blau’s index gebruikt (Blau, 1977). Deze index is gericht op het meten van de mate van heterogeniteit van categorische variabelen. De heterogeniteit wordt bepaald aan de hand van de formule: 1- ∑pi², waar ‘pi’ het aantal commissarissen is dat een bepaalde nationaliteit heeft gedeeld door het totaal aantal commissarissen.De uitkomst van de formule ligt op een continuüm tussen 0 en 1. Hoe hoger de uitkomst, hoe groter de diversiteit in nationaliteiten binnen de RvC.De formule wordt hieronder toegelicht met een voorbeeld. Stel in een RvC bevinden zich 5 commissarissen. Deze 5 commissarissen kunnen worden onderverdeeld in3 Nederlanders, 1 Amerikaan en 1Italiaan. De formule wordt dan als volgt ingevuld: 1 -(3/5)²-(1/5)²- (1/5)² = 0,56 = diversiteit in nationaliteiten.

(21)

Indien voor een bepaalde onderneming de nationaliteit, het geslacht of de leeftijd van één (of meerdere) van de commissarissen niet bekend is, wordt deze onderneming uit het sample genomen. Het doen van aannames over de nationaliteit, het geslacht of de leeftijd van bepaalde commissarissen kan namelijk ten koste gaan van de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten.

3.2.2 Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele betreft de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving. Het is de verwachting dat deze variabele wordt beïnvloed door de genoemde vormen van diversiteit binnen de raad van commissarissen. De kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving wordt gemeten aan de hand van de in 2014 door de Nederlandse overheid uitgevoerde Transparantiebenchmark. In de Transparantiebenchmark worden409 Nederlandse ondernemingen vergeleken op basis van de inhoud en kwaliteit van hun maatschappelijke verslaggeving (Ministerie van economische zaken, 2014a). De betreffende ondernemingen vullen een self-assessment in en deze wordt gecontroleerd door onafhankelijke deskundigen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Transparantiebenchmark ligt bij het ministerie van Economische zaken (Ministerie van economische zaken, 2014b).

Om de kwaliteit te waarborgen is het proces van het uitvoeren van de Transparantiebenchmark als volgt ingericht (Ministerie van economische zaken, 2014b): - Accountantskantoor EY heeft als taak om de benchmark daadwerkelijk uit te voeren en de door de ondernemingen ingevulde self-assessments te controleren.

- In situaties dat ondernemingen geen self-assessment invullen, maar wel jaarverslaggeving publiek beschikbaar is, wordt de assessment door EY ingevuld.

- De Rijksuniversiteit Groningen beoordeelt de kwaliteit van de door EY uitgevoerde assessments, de assessments van cliënten van EY en het assessment van EY als organisatie. - Aan de ondernemingen wordt de mogelijkheid geboden om commentaar op de uitkomsten van de beoordeling te geven. Op basis hiervan worden scores eventueel bijgesteld.

- Daarna worden de twintig ondernemingen met de hoogste score nogmaals beoordeeld door een door het ministerie van Economische Zaken aangesteld panel van deskundigen.

- Tot slot wordt de top drienogmaals beoordeeld door een hiervoor in het leven geroepen jury. Op basis van deze inrichting van de werkzaamheden door het Ministerie van economische zaken voor het opstellen van de Transparantiebenchmark ben ik van mening dat de uitkomsten van voldoende niveau zijn om te gebruiken in dit onderzoek.

De resultaten van de in 2014 uitgevoerde benchmark hebben betrekking op de jaarverslagen over 2013. Onder de in de Transparantiebenchmark opgenomen ‘grote Nederlandse ondernemingen’ worden verstaan (Ministerie van economische zaken, 2014c):

- ‘Organisaties van Openbaar Belang (OOB’s) met 500 medewerkers of meer

‘(Ministerie van economische zaken, 2014c, p.2).

- ‘Ondernemingen met een beursnotering in Amsterdam’ (Ministerie van economische

zaken, 2014b, p.2). Dit betreffen ondernemingen die staan genoteerd aan de AEX, AMX of AScX-index (Ministerie van economische zaken, 2014c, p.2).

- ‘Ondernemingen met Nederlandse bedrijfsactiviteiten met substantiële omzet en/of

aantal medewerkers’ (Ministerie van economische zaken, 2014c, p.3). Dit betreffen de

top 1000 ondernemingen qua omzet en ondernemingen met minimaal 100 medewerkers. Ondernemingen zonder winstoogmerk worden uit het sample gefilterd. - ‘Staatsdeelnemingen’ (Ministerie van economische zaken, 2014c, p.3).Dit betreffen

ondernemingen waarin de overheid een belang heeft van ten minste 10% van de totale hoeveelheid risicodragend kapitaal.

(22)

- ‘Universiteiten en Universitair Medische Centra (UMC)’ (Ministerie van economische zaken, 2014c, p.3).

- ‘Grote ondernemingen met meer dan 250 medewerkers die vrijwillig zijn toegetreden

tot de onderzoeksgroep’ (Ministerie van economische zaken, 2014c, p.4).

De criteria die in de Transparantiebenchmark gebruikt worden om de mate van transparantie te meten zijn opgedeeld in inhoud en kwaliteit. Een onderneming kan voor elk specifiek criterium een bepaalde hoeveelheid punten behalen (Ministerie van economische zaken, 2014d). In theorie kan elke onderneming op een maximum van 200 punten uitkomen.Aangezien deze scriptie gericht is op de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving zullen alleen de kwaliteitsgerichte criteria worden behandeld. Deze criteria vormen in totaal 100 punten, oftewel 50% van het maximale aantal te behalen punten in de Transparantiebenchmark.De kwaliteitsgerichte criteriazijn, zoals behandeld in de voorgaande hoofdstukken,onderverdeeld in relevantie (20 punten), duidelijkheid (20 punten),betrouwbaarheid (20 punten), responsiviteit (20 punten) en samenhang (20 punten) (Ministerie van economische zaken, 2014d).

3.2.3 Controlevariabelen

In het onderzoek zijn naast de reeds besproken variabelen ook een tweetal controlevariabelen opgenomen. De eerste controlevariabele betreft de grootte van de onderneming. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat bedrijfsomvang positief gerelateerd is aan het belang dat een onderneming hecht aan legitimiteit (Hannifa & Cooke, 2005). Door het meenemen van bedrijfsomvang wordt voorkomen dat eventuele gevonden relaties in werkelijkheid worden verklaard door de grootte van de onderneming. Bedrijfsomvang wordt gedefinieerd als:het natuurlijke logaritme van de gemiddelde totale balanswaarde activa in het boekjaar 2013. Voor ondernemingen waar het boekjaar anders loopt dan het kalenderjaar wordt het boekjaar meegenomen waarop de Transparantiebenchmark 2014 betrekking heeft.

Als tweede controlevariabele wordt het type industrie meegenomen. De variabele wordt, in overeenstemming met de onderzoeken van Young & Marais (2012) en Jackson & Apostolakou (2012), meegenomen in het onderzoeksmodel aan de hand van een dummy variabele. Een score van 1 staat voor een industrie die een grote sociale en milieu-impact heeft en een score van 0 voor een industrie die een kleine impact heeft. Het onderzoek van Young & Marais (2012) richt zich onder andere op de wijze waarop men de dialoog aangaat en de relatie met de stakeholders beoogt te versterken. In het betreffende artikel wordt dit aangeduid als het verschaffen van informatie over het algemene MVO-beleid: ‘Describes the

way companies report on their processes of dialog with stakeholders’ (Young & Marais,

2012, p.438) en over het lokale MVO-beleid: ‘Related to how companies engage with

stakeholders at the local level and to the main structures and systems developed to strengthen and support the relationships’ (Young & Marais, 2012, p.438). Dit komt overeen met de in

hoofdstuk twee benoemde definitie van kwaliteit. Deze definitie van kwaliteit betreft: ‘Fitness

for purpose which can only be assessed by considering supporting evidence from information users’ (Slack et al., 2006). Dit houdt in dat bij het inschatten van de kwaliteit van de

verslaggeving de verwachtingen en belangen van de stakeholders in acht dienen te worden genomen. Daarbij oefenen stakeholders meer druk uit op ondernemingen in industrieën die een grote impact hebben op de omgeving (Jackson & Apostolakou, 2010).

In de Transparantiebenchmark wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende industrieën: transport, industriële goederen, technologie, bouw en maritiem, voedsel en drank, consumentenproducten, banken en verzekeraars, dienstverlening, energie, olie en gas,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mocht EM een meer gebruikte methode zijn dan dient er tevens te worden gekeken naar andere proxies voor het meten van de kwaliteit van financiële verslaggeving, aangezien EM niet door

Doordat de commissarissen bereid zijn om samen te werken met een commissaris die afwijkt op basis van het kenmerk geslacht, zal deze commissaris zich in hogere

De samenstelling van de RvC wordt in dit onderzoek gemeten door middel van: de grootte/ omvang van de RvC, de expertise (aantal jaren dat iemand lid is van de RvC), of iemand lid is

Daarnaast blijkt er ook een interactie- effect te zijn tussen juristen en financiële experts in de AC, dus een combinatie van deze expertises zorgt voor een verhoging van de

Predictors: (Constant), Woorden RvC-verslag, Geslacht, Nationaliteit, Spreiding leeftijd, Grootte..

Op basis van de resultaten uit de correlatieanalyse kunnen we dus concluderen dat van de variabelen omvang, competentie en nationaliteit er geen een significante relatie

In welke mate is er sprake van diversiteit in de Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen bij de top 100 beursgenoteerde ondernemingen binnen Nederland en de top

Welke verschillen kunnen worden geconstateerd ten aanzien van diversiteitskenmerken binnen Raden van Commissarissen in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over