• No results found

De invloed van de onafhankelijkheid de Raad van Commissarissen op de mate van MVO-verslaggeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de onafhankelijkheid de Raad van Commissarissen op de mate van MVO-verslaggeving"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van de onafhankelijkheid de Raad van

Commissarissen op de mate van MVO-verslaggeving

M. Kunst S2374226

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Msc Controlling

(2)

2

SAMENVATTING

In dit onderzoek wordt de relatie onderzocht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving, aan de hand van een steekproef van 260 grote ondernemingen in Nederland die opgenomen zijn in de Transparantiebenchmark 2013. Eerder onderzoek heeft deze relatie onderzocht voor ondernemingen met een monistisch bestuursmodel, in dit onderzoek zal deze relatie onderzocht worden voor ondernemingen met een dualistisch bestuursmodel. De onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen is gemeten door het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen en de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Uit het onderzoek blijkt dat de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen de mate van MVO-verslaggeving beïnvloedt wanneer gekeken wordt naar de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving is een negatief verband gevonden: als de zittingsperiode toeneemt, neemt de mate van MVO-verslaggeving af. Wanneer gekeken wordt naar het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen is er geen relatie met de mate van MVO-verslaggeving. Dit onderzoek biedt hiermee nuttige inzichten voor ondernemingen op het gebied van transparantie. Ondernemingen moeten transparant zijn om hun continuïteit te kunnen waarborgen en om hun doelstellingen te behalen. Daarnaast kan aan de hand van transparantie het agency probleem van ondernemingen tussen de agent en principaal verkleind worden. Wanneer ondernemingen hun transparantie willen verhogen kunnen zij de gemiddelde zittingsperiode per commissaris verlagen, door periodiek zittende commissarissen te vervangen door nieuwe commissarissen.

(3)

3

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding ... 4

2 Theoretisch kader en hypotheses ... 8

2.1 De Raad van Commissarissen ... 8

2.2 Onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en MVO-verslaggeving ... 8

2.3 Hypotheses ... 14 3 Methode ... 17 3.1 Onafhankelijke variabele ... 17 3.2 Verklarende variabelen ... 19 3.3 Controlevariabelen ... 20 3.4 Onderzoeksmodel ... 20 4 Resultaten ... 22

4.1 Tests assumpties lineaire regressie ... 22

4.2 Beschrijvende statistiek ... 23

4.3 Lineaire regressieanalyse ... 24

5 Discussie en conclusie ... 27

Referenties ... 30

(4)

4

1 INLEIDING

In dit onderzoek wordt onderzocht of de mate van onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen samenhangt met de kwantiteit en kwaliteit (hierna: mate) van MVO-verslaggeving van Nederlandse ondernemingen. Op basis van de legitimiteitstheorie, de stakeholdertheorie en de agency theorie zal in dit onderzoek onderzocht worden of er een relatie is tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate MVO-verslaggeving. Hierbij zal als proxy voor onafhankelijkheid gekeken worden naar het percentage onafhankelijke commissarissen in de Raad van Commissarissen en de gemiddelde zittingsperiode per commissaris.

Ondernemingen (Flammer, 2013, p. 758), investeerders (Dhaliwal et al., 2011, p. 60) en regelgevers (Pedersen et al., 2013, p. 357) besteden in toenemende mate aandacht aan MVO. Een onderneming communiceert haar aandacht voor MVO door middel van MVO-verslaggeving. Ondernemingen kunnen rapporteren over MVO in het reguliere jaarverslag, in een afzonderlijk MVO-verslag (Jensen & Berg, 2012) en op het internet (Emil, 2010). Ter ondersteuning voor de verslaggeving over MVO kunnen bedrijven gebruik maken van de nationale richtlijnen van de Raad voor Jaarverslaggeving, Richtlijn 400 en de Handreiking Maatschappelijke Verslaggeving, en van de internationale richtlijnen van het Global Reporting Initiative. Ondernemingen zijn niet verplicht deze richtlijnen door te voeren in de verslaggeving van MVO en mogen zelf bepalen in hoeverre zij de richtlijnen toepassen. Er is weinig wet- en regelgeving op het gebied van de verslaggeving over MVO. In de Nederlandse wet- en regelgeving is slechts geregeld dat grote ondernemingen en beursgenoteerde ondernemingen verplicht zijn te rapporteren over MVO in het jaarverslag MVO “indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen” (2:391 lid 1 BW). Omdat er weinig wet- en regelgeving is op het gebied van MVO-verslaggeving is er grote variatie in de kwantiteit en kwaliteit van verslaggeving van MVO door ondernemingen (Asif et al., 2013, p.322).

Er zijn al veel onderzoeken gedaan om deze variatie in de kwantiteit en kwaliteit van MVO-verslaggeving door ondernemingen te kunnen verklaren (Hibbitt, 2004). Een van de variabelen die veel onderzocht is om de variatie in transparantie te kunnen verklaren is de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur (e.g. Chen & Jaggi, 2000; Depoers & Jeanjean, 2012; en Eng & Mak, 2003). Volgens theorieën zoals de legitimiteitstheorie,

(5)

5 stakeholderstheorie en agency theorie leidt de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur tot meer transparantie in verslaggeving. Onafhankelijke commissarissen adviseren over de publieke presentatie van de onderneming en voorzien in druk op de onderneming om deel te nemen aan MVO-verslaggeving (Michelon & Parbonetti, 2012, p.485). Op deze manier waarborgen ze overeenstemming tussen beslissingen en activiteiten van de onderneming en de maatschappelijke waarden en legitimiteit van de onderneming (Michelon & Parbonetti, 2012, p. 485) en de verwachtingen van stakeholders. Daarnaast verhogen zij de transparantie van de onderneming om de belangen van de aandeelhouders te beschermen (Michelon & Parbonetti, 2012, p.480).

De uitkomsten van eerder onderzoek naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en (MVO-)verslaggeving zijn tegenstrijdig. In eerder onderzoek worden zowel positieve (e.g. Chen & Jaggi, 2000), negatieve (e.g. Eng & Mak, 2003) als geen (e.g. Abdullah et al., 2011) verbanden gevonden tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en de mate van (MVO-) verslaggeving. Deze tegenstrijdige uitkomsten kunnen voortvloeien uit verschillen tussen landen, zoals wet- en regelgeving en cultuurverschillen (Haniffa & Cooke, 2002). Een van deze verschillen is het verschil in het bestuursmodel dat door ondernemingen gehanteerd wordt. Veel onderzoeken waarin een relatie wordt onderzocht tussen het ondernemingsbestuur en (MVO-) verslaggeving zijn gebaseerd op het monistisch bestuursmodel, de zogenaamde ‘one-tier board’ (e.g. Frias-Aceituno et al., 2013; Haniffa & Cooke, 2002; Michelon & Parbonetti, 2012). In het monistische bestuursmodel is er één bestuursorgaan dat bestaat uit uitvoerende en niet-uitvoerende (toezichthoudende) bestuurders (Hooghiemstra & van Manen, 2004a, p. 26). Een groot deel van de Nederlandse ondernemingen hanteert echter een dualistisch bestuursmodel, de zogenaamde 'two-tier board'. Een dualistisch bestuursmodel houdt in dat het ondernemingsbestuur bestaat uit een Raad van Bestuur en een Raad van Commissarissen (Hooghiemstra & van Manen, 2004a, p. 26). Hiermee worden de taken van de besturing van de onderneming en het toezicht daarop bij afzonderlijke en van elkaar onafhankelijke organen neergelegd. Hoewel de formele structuur verschilt, zijn de functies van uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders in een monistisch bestuursmodel vergelijkbaar met de functies van respectievelijk de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Commissarissen in het dualistische bestuursmodel (Hooghiemstra & van Manen, 2004a, p. 26). Onderzoek naar de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur is bij deze bestuursmodellen verschillend, omdat bij een monistisch bestuursmodel gekeken wordt naar

(6)

6 de onafhankelijkheid van het totale ondernemingsbestuur, bestaande uit uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. Wanneer er een dualistisch bestuursmodel gehanteerd wordt kan gekeken worden naar de onafhankelijkheid van de niet-uitvoerende bestuurders, de Raad van Commissarissen.

Onderbouwd door de legitimiteitstheorie, de stakeholdertheorie en de agency theorie wordt in dit onderzoek onderzocht of er een relatie is tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate MVO-verslaggeving. Naar verwachting zal er een positief verband zijn tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving, omdat onafhankelijke commissarissen om verschillende redenen voorzien in druk op de onderneming om deel te nemen aan MVO-verslaggeving (Michelon & Parbonetti, 2012, p. 485). Als proxy voor onafhankelijkheid zal gekeken worden naar het percentage onafhankelijke commissarissen in de Raad van Commissarissen en de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Omdat er een positieve relatie verwacht wordt tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving zal er naar verwachting een positieve relatie zijn tussen het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving en een negatieve relatie tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving.

Dit onderzoek draagt bij aan de bestaande literatuur op het gebied van transparantie en MVO-verslaggeving. Veel onderzoeken hebben geprobeerd een relatie te leggen tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur in ondernemingen met monistische bestuursmodellen. Deze relatie is, naar mijn weten, niet eerder onderzocht voor dualistische bestuursmodellen. Daarnaast zal de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen niet alleen gemeten worden aan de hand van harde criteria van onafhankelijkheid, zoals omschreven in de Corporate Governance Code, maar ook aan de hand van een zacht criterium, namelijk de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Dit is een zacht criterium omdat dit niet expliciet als criterium voor onafhankelijkheid is vastgelegd in wet- en regelgeving of richtlijnen. Verder biedt dit onderzoek mogelijk nuttige inzichten voor ondernemingen op het gebied van transparantie. Ondernemingen moeten transparant zijn om hun continuïteit te kunnen waarborgen en om hun doelstellingen te behalen (Pfeffer & Salancik, 2003). Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek krijgen ondernemingen meer inzicht in hoe zij de transparantie van de onderneming kunnen verhogen aan de hand van hun beleid met betrekking tot de Raad van Commissarissen.

(7)

7 Deze scriptie is als volgt ingedeeld. In het tweede hoofdstuk wordt het theoretisch kader besproken en zijn de hypotheses geformuleerd. In het derde hoofdstuk wordt de methode van het onderzoek beschreven. In het vierde hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gegeven. Het vijfde hoofdstuk vormt de discussie en conclusie van het onderzoek.

(8)

8

2 THEORETISCH KADER EN HYPOTHESES

In dit hoofdstuk wordt in de eerste paragraaf de Raad van Commissarissen in Nederlandse ondernemingen beschreven. In de tweede paragraaf wordt een overzicht gegeven van eerder onderzoek naar de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en transparantie en wordt de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving aan de hand van de legitimiteitstheorie, stakeholdertheorie en agency theorie besproken. In de derde paragraaf zijn de hypotheses geformuleerd.

2.1 De Raad van Commissarissen

Volgens de Nederlandse Governance Code is de taak van de Raad van Commissarissen "het toezicht houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen en het bestuur met raad terzijde staan" (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008, p. 19). Dit toezicht omvat onder andere de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008, p. 20). Voor Nederlandse structuurvennootschappen, grote coöperaties en grote onderlinge waarborgmaatschappijen is het hebben van een Raad van Commissarissen, bestaande uit minimaal drie leden verplicht (BW 2: 158, 268 en 63f). Niet structuurvennootschappen en kleine coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen kunnen kiezen of er een raad van Commissarissen zal zijn (BW 2: 140, 250 en 57).

De Raad van Commissarissen wordt onafhankelijk genoemd wanneer hij onafhankelijk is van het management van de onderneming (Kang et al. 2007, p.197). In dit onderzoek zal als proxy voor onafhankelijkheid gekeken worden naar het percentage onafhankelijke commissarissen in de Raad van Commissarissen en de gemiddelde zittingsperiode per commissaris.

2.2 Onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en MVO-verslaggeving De relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving wordt verklaard aan de hand van de legitimiteitstheorie, stakeholdertheorie en agency theorie. Deze theorieën zijn gekozen, omdat deze theorieën de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving kunnen verklaren en veel gebruikt zijn in eerdere onderzoeken naar deze relatie (e.g. Donnelly & Mulcahy, 2008; Frias-Aceituno et al., 2013; Michelon & Parbonetti, 2012).

(9)

9 In de volgende paragraaf wordt een overzicht gegeven van eerder onderzoek naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. De relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving op basis van de theorieën wordt in de paragrafen daarna besproken.

Eerder onderzoek

Tabel 1 geeft een overzicht van een deel van eerder onderzoek naar het verband tussen het ondernemingsbestuur van een onderneming en transparantie weer. Er zijn geen onderzoeken gevonden die de relatie onderzocht hebben tussen de Raad van Commissarissen en transparantie. De weergegeven onderzoeken betreffen onderzoek naar het verband tussen het bestuur van ondernemingen met een monistisch bestuursmodel en transparantie. Van elk onderzoek is weergegeven in welke regio het onderzoek heeft plaatsgevonden, welke theorie gebruikt is, wat het verwachte verband en het gevonden verband is. Onderzoeken gemarkeerd met een asterisk (*) hebben specifiek de relatie onderzocht tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en de mate van MVO-verslaggeving.

TABEL 1

Overzicht van onderzoek naar onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en transparantie

Onderzoek van Regio Gebruikte

theorie

Verwacht verband

Gevonden verband

Abdullah et al (2011)* Maleisië Agency Neutraal Geen

Depoers & Jeanjean (2012) Frankrijk - Positief Positief Donnelly & Mulcahy (2008) Ierland Agency Positief Positief

Eng & Mak (2003) Singapore - Positief Negatief

Frias-Aceituno et al. (2013)* Verschillend Stakeholder Positief Geen

Haniffa & Cooke (2002) Maleisië Agency Positief Geen

Ho & Wong (2001) China Agency Positief Geen

Hossain & Reaz (2007) India Agency Positief Geen

Khan et al. (2013)* Bangladesh Legitimiteit Positief Positief Michelon & Parbonetti (2012)* VS/Europa Legitimiteit Positief Geen Patelli & Prencipe (2007) Italië Agency Positief Positief * Onderzoek naar MVO verslaggeving

(10)

10 Uitkomsten van eerdere onderzoeken zijn verdeeld over de relatie tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en transparantie. Voor de relatie tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en transparantie zijn zowel positieve, negatieve als geen verbanden gevonden. Vanwege de tegenstrijdige bevindingen van eerder onderzoek is het moeilijk om aan de hand hiervan te voorspellen of er een relatie is tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving en als er een relatie is of deze positief of negatief zal zijn.

Legitimiteitstheorie

Een onafhankelijke Raad van Commissarissen wordt gezien als een essentieel mechanisme voor het behalen van de doelstellingen van de onderneming, omdat onafhankelijke commissarissen objectiever zijn in het monitoren en evalueren van de activiteiten van de onderneming dan afhankelijke commissarissen (Frias-Aceituno et al., 2013, p. 222).

Voor het behalen van de doelstellingen en voor de continuïteit van de onderneming moeten de activiteiten van de onderneming volgens de legitimiteitstheorie gelegitimeerd worden door de samenleving (Pfeffer & Salancik, 2003; Sethi, 2003, p. 48). Legitimiteit kan worden gedefinieerd als de mate waarin de samenleving de activiteiten van een onderneming ziet als sociaal geaccepteerd en wenselijk omdat deze activiteiten voldoen aan de normen van de industrie en de bredere sociale verwachtingen (Rindova et al., 2006, p. 55). Volgens deze theorie hebben ondernemingen verplichtingen met betrekking tot de wensen van de samenleving (Mäkelä & Näsi, 2010, p.153). De legitimiteitstheorie veronderstelt dat er een ‘sociaal contract’ is tussen een onderneming en de samenleving. Een sociaal contract is een impliciete overeenkomst tussen een onderneming en de samenleving (Deegan et al, 2002, p. 319). Ondernemingen streven er continu naar dat zij binnen de grenzen en normen van de samenleving opereren (Guthrie et al., 2006, p.4). Wanneer een onderneming binnen deze grenzen en normen opereert worden haar activiteiten gezien als legitiem. Legitimiteit is dus verleend wanneer de samenleving de doelen en activiteiten van een onderneming steunen (Elsbach & Sutton, 1992, p.700).

Door bepaalde ondernemingsactiviteiten en door een veranderend sociaal-politiek milieu kan een kloof ontstaan tussen de activiteiten van een onderneming en de verwachtingen van de samenleving, ook wel de ‘legitimiteitskloof’ (Sethi, 2003, p.48). Het bestuur van een onderneming is verantwoordelijk voor het herkennen van de legitimiteitskloof en het

(11)

11 uitvoeren van de noodzakelijke sociale praktijken en hierover verantwoording af te leggen aan de samenleving. MVOverslaggeving kan worden gebruikt om de legitimiteitsbedreiging en -kloof te verminderen (Michelon & Parbonetti, 2012, p. 486). Het beleid van een onderneming met betrekking tot verslaggeving is dus gericht op de legitimering van de activiteiten van een onderneming aan de samenleving (Michelon & Parbonetti, 2012, p. 482). De legitimiteit van ondernemingen kan worden beheerst door het signaleren dat de activiteiten van een onderneming gepast en gewenst zijn. MVO-verslaggeving is een strategie die ondernemingen kunnen gebruiken om te reageren op de verwachtingen van de samenleving.

Voor de continuïteit en het behalen van doelstellingen moeten de activiteiten van de onderneming goedgekeurd worden door de samenleving (Pfeffer & Salancik, 2003; Sethi, 2003, p. 48). Onafhankelijke commissarissen adviseren over de publieke presentatie van de onderneming en voorzien in druk op de onderneming om deel te nemen aan MVO-verslaggeving (Michelon & Parbonetti, 2012, p. 485). Op deze manier verkleinen ze de legitimiteitskloof en waarborgen ze overeenstemming tussen beslissingen en activiteiten van de onderneming en de maatschappelijke waarden en legitimiteit van de onderneming. Aan de hand van de legitimiteitstheorie kan daarom een positief verband verwacht worden tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving.

Stakeholdertheorie

Waar de legitimiteitstheorie kijkt naar de samenleving en de verwachtingen van de samenleving, kijkt de stakeholdertheorie naar specifieke groepen binnen de samenleving, de stakeholders (Deegan, 2002, p. 295). Een stakeholder van een onderneming is elke groep of individu die beïnvloedt wordt door de activiteiten van een onderneming of deze activiteiten zelf beïnvloedt (Roberts, 1992, p. 597). De stakeholder theorie impliceert dat de samenleving bestaat uit verschillende groepen (stakeholders) die verschillende visies hebben over hoe ondernemingen hun activiteiten moeten uitvoeren (Deegan, 2002, p. 295). Deze stakeholders verschillen in hun mogelijkheden om de activiteiten van de onderneming te beïnvloeden.

Het is de taak van het ondernemingsbestuur om het belang van het voldoen aan de verwachtingen en eisen van de stakeholders vast te stellen (Roberts, 1992, p. 598) en aan deze verwachtingen te voldoen (Deegan 2002, p. 294). Hoe meer macht een stakeholder heeft, hoe meer inspanning verricht zal moeten worden om te voldoen aan de eisen en verwachtingen van deze stakeholder (Gray et al., 1996, p. 45). Een stakeholder heeft meer macht wanneer hij

(12)

12 de middelen van de onderneming kunnen beheersen zodat zij de activiteiten van de onderneming kunnen beïnvloeden. De stakeholdertheorie benadrukt de behoefte van ondernemingen om aan de verwachtingen van de stakeholders te voldoen, in het bijzonder de stakeholders die veel macht hebben vanwege het feit dat zij de (belangrijke) middelen van de onderneming kunnen beheersen (Deegan 2002, p. 294).

Door middel van MVO-verslaggeving willen ondernemingen aan stakeholders laten zien dat zij aan hun verwachtingen voldoen (Reverte, 2009, p. 353; Hibbitt, 2004, p. 229; Deegan, 2002, p. 295). Het verstrekken van informatie over MVO is een belangrijk middel voor een organisatie om hun steun en goedkeuring te verkrijgen of om hun verzet of afkeuring af te leiden (Gray et al., 1996, p. 45). Hierbij zal extra inspanning worden verricht voor het verkrijgen van steun en goedkeuring van de belangrijkste en/of machtigste stakeholders van de onderneming, om de continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen en om de doelstellingen te behalen. Om de doelstellingen van de onderneming te behalen zal aan de verwachtingen van de (belangrijke) stakeholders voldaan moeten worden, wat leidt tot een hogere mate van MVO-verslaggeving (Reverte, 2009, p. 353).

Onafhankelijke commissarissen zijn objectiever in het monitoren en evalueren van de activiteiten van de onderneming (Frias-Aceituno et al., 2013, p. 222). Daarnaast hebben onafhankelijke commissarissen vaak meer belang bij het behalen van de doelstellingen van de onderneming (García-Sanchez et al., 2011, p. 479). Zij zullen daarom de activiteiten van de onderneming beter afstemmen op de verwachtingen van de (belangrijke) stakeholders. Om te laten zien dat de onderneming aan de verwachtingen van de (belangrijkste) stakeholders voldoet zullen zij gebruik maken van MVO-verslaggeving (Frias-Aceituno et al., 2013, p. 222). Aan de hand van de stakeholdertheorie kan daarom een positief verband verwacht worden tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving.

Agency theorie

Een van de groepen stakeholders van een onderneming wordt gevormd door de aandeelhouders (Hung, 2011, p. 386). Volgens de agency theorie heeft een onderneming een agent (manager) en een principaal (eigenaar/aandeelhouder) (Hibbitt, 2004). De agency theorie veronderstelt dat een agent (manager) bepaalde contractuele verplichtingen heeft tegenover de principaal (aandeelhouder), die voortvloeien uit een economische relatie tussen

(13)

13 de agent en principaal (Martinez & Crowther, 2008, p. 15; Hibbitt, 2004, p. 156). De aandeelhouders van de onderneming geven de managers de besluitvormende autoriteit, zodat de managers de onderneming effectief kunnen managen (Lim et al., 2007, p. 557). Doordat de managers van de onderneming de besluitvormende autoriteit hebben ontstaat er een scheiding tussen het eigendom en de besluitvorming van de onderneming, waardoor het zogenaamde agency probleem ontstaat.

Het agency probleem vloeit voort uit de belangenverschillen tussen de managers en de aandeelhouders van de onderneming (Hibbitt, 2004, p. 156). De agency theorie veronderstelt dat elke individu zijn eigen belangen maximaal nastreeft en managers daarom hun eigen belangen nastreven in plaats van de belangen van de aandeelhouders (Lim et al., 2007, p. 558; Hibbitt, 2004, p. 156). Daarnaast is er sprake van een informatie asymmetrie tussen de managers en de aandeelhouders van de onderneming, omdat managers over informatie beschikken van de huidige en toekomstige performance van de onderneming dat superieur is aan dat van de aandeelhouders (Lim et al. 2007, p. 558). Als gevolg van de informatie asymmetrie zijn niet alle activiteiten van de managers inzichtelijk voor de aandeelhouders, waardoor de manager eigen belangen kan nastreven ten koste van de belangen van de aandeelhouder (Hibbitt, 2004, p.156).

In het kader van dit onderzoek kunnen ondernemingen twee beheersingsmechanismen inzetten om het agency probleem te beperken. Het ondernemingsbestuur is een intern beheersingsmechanisme dat gebruikt kan worden om het agency probleem te beperken. Het ondernemingsbestuur heeft de taak om de performance van het management te beoordelen en evalueren en er uiteindelijk voor moet zorgen dat belangen van de aandeelhouders gemaximeerd worden en agency problemen geminimaliseerd. (Donnelly & Mulcahy, 2008, p. 418). De rol van de het ondernemingsbestuur is om meer informatie te verkrijgen over de activiteiten van de agent dan beschikbaar is voor de principaal (Tirole, 1986, p. 182). Verslaggeving is een extern beheersingsmechanisme om het agency probleem te verminderen (Patelli & Prencipe, 2007, p. 8). Aan de hand van verslaggeving kan de informatie asymmetrie gereduceerd worden, waardoor het agency probleem beperkt wordt (Donnelly & Mulcahy, 2008, p.417).

Van de Raad van Commissarissen wordt verwacht dat zij opereert als toezichthouder op het management ten behoeve van de eigenaar (Patelli & Prencipe, 2007, p. 8). Onafhankelijke

(14)

14 commissarissen vertegenwoordigen de belangen van aandeelhouders beter dan niet onafhankelijke commissarissen (Lim et al., 2007, p.588). De aanwezigheid van onafhankelijke commissarissen reduceert de mogelijkheid om informatie achter te houden voor aandeelhouders waardoor de mate van verslaggeving toeneemt (Forker, 1992). Zij verhogen de transparantie van de onderneming om de belang van de aandeelhouders te beschermen (Michelon & Parbonetti, 2012, p.480). Daarnaast zijn onafhankelijke commissarissen geprikkeld om een reputatie als expert op het gebied van monitoren op te bouwen en te verdedigen en gebruiken daarom verslaggeving om te laten zien dat zij hun functie effectief uitoefenen (García-Meca & Sánchez-Ballesta, 2010, p. 606). Aan de hand van de agency theorie kan daarom een positief verband verwacht worden tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving.

2.3 Hypotheses

Aan de hand van de legitimiteitstheorie, stakeholdertheorie en agency theorie kan een positief verband verwacht worden tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Er zou echter theoretisch ook een negatief verband verwacht kunnen worden tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Onafhankelijke commissarissen beschikken namelijk over minder informatie dan afhankelijke commissarissen, omdat zij afhankelijk zijn van de informatie die door het management wordt verstrekt (Hooghiemstra & van Manen, 2004b, p. 317). Dit betekent dat zij over minder informatie beschikken om te rapporteren dan afhankelijke commissarissen. Gezien het feit dat afhankelijke commissarissen echter minder de neiging hebben om te rapporteren dan onafhankelijke commissarissen (Frias-Aceituno et al., 2013, p. 222; Forker, 1992) is het de vraag of zij deze extra informatie rapporteren. Daarom wordt er in dit onderzoek een positieve relatie verwacht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving.

De onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen wordt op twee manieren bepaald. Ten eerste wordt er gekeken naar de het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen op basis van de criteria van beste practice bepaling III 2.2 van de Nederlandse Corporate Governance Code. Volgens de Nederlandse Corporate Governance Code is een lid van de Raad van Commissarissen onafhankelijk indien hij, zijn echtgenoot of

(15)

15 partner, pleegkind of bloed-of aanverwant tot in de tweede graad (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008, p. 21-22)1:

 “in de vijf jaar voorafgaand aan de benoeming geen werknemer of bestuurder van de vennootschap of een gelieerde vennootschap is geweest;

 een persoonlijke financiële vergoeding van de vennootschap of van een aan haar gelieerde vennootschap ontvangt, anders dan de vergoeding die voor de als commissaris verrichte werkzaamheden wordt ontvangen en voor zover zij niet past in de normale uitoefening van bedrijf;

 in het jaar voorafgaand aan de benoeming een belangrijke zakelijke relatie met de vennootschap of een aan haar gelieerde vennootschap heeft gehad;

 bestuurslid is van een vennootschap waarin een bestuurslid van de vennootschap waarop hij toezicht houdt commissaris is;

 een aandelenpakket van ten minste tien procent in de vennootschap houdt;

 bestuurder of commissaris is bij of anderszins vertegenwoordiger is van een rechtspersoon die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houdt, tenzij het gaat om groepsmaatschappijen;

 gedurende de voorgaande twaalf maanden tijdelijk heeft voorzien in het bestuur bij belet en ontstentenis van bestuurders.”

Naarmate er meer onafhankelijke commissarissen in de Raad van Commissarissen zitten zal de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen als geheel toenemen. Omdat er een positief verband verwacht wordt tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving, zal er naar verwachting een positieve relatie zijn tussen het percentage onafhankelijke commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving.

H1: Het percentage onafhankelijke commissarissen is positief geassocieerd met de mate van MVO-verslaggeving.

Ten tweede kan de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen bepaald worden aan de hand van de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Naarmate commissarissen langer in de Raad van Commissarissen zitten hebben zij na verloop van tijd meer kansen om kennis

(16)

16 te verwerven met betrekking tot de bedrijfsvoering en bedrijfsactiviteiten van de onderneming en zullen meer informatie verkrijgen door het opbouwen van een werkrelatie met het management (Chan et al. 2013, p. 1135). Het opbouwen van een werkrelatie met het management zou kunnen betekenen dat naarmate commissarissen langer in de Raad van Commissarissen zitten, zij minder onafhankelijk worden. Omdat er een positief verband verwacht wordt tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving, zal er naar verwachting een negatieve relatie zijn tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving.

H2: De gemiddelde zittingsperiode per commissarissen is negatief geassocieerd met de mate van MVO-verslaggeving.

Het onderzoeksmodel is weergegeven in figuur 1.

(17)

17

3 METHODE

De relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving wordt onderzocht voor Nederlandse ondernemingen in het verslagjaar 2012. De metingen van de variabelen worden hieronder beschreven.

3.1 Onafhankelijke variabele

De mate van MVO-verslaggeving wordt gemeten aan de hand van de Transparantiebenchmark 2013.2 De Transparantiebenchmark beoordeelt jaarlijks 460 Nederlandse ondernemingen op het gebied van kwalitatieve en kwantitative MVO-verslaggeving (Ministerie van Economische Zaken, 2013a). De Transparantiebenchmark biedt

een betrouwbare maatstaf voor de mate van MVO-verslaggeving. De

Transparantiebenchmark wordt in opdracht van het ministerie van Economische Zaken uitgevoerd en heeft een panel van deskundigen die de kwaliteit van de beoordeling controleert.

De volgende ondernemingen worden opgenomen in de onderzoeksgroep van de Transparantiebenchmark (Ministerie van Economische Zaken, 2013b, p. 2):

 “alle ondernemingen met een beursnotering aan NYSE Euronext, die opgenomen zijn in de AEX, AMX of AScX-index” (Ministerie van Economische Zaken, 2013b, p. 2);

 “de ‘hoogste’ in Nederland gevestigde vennootschap binnen de (internationale) structuur van de onderneming (Ministerie van Economische Zaken, 2013b, p. 3), indien:

o de onderneming qua omzet behoort tot de 1000 grootste ondernemingen in Nederland;

o ten minste 100 medewerkers in vaste dienst zijn bij de Nederlandse vennootschappen van de onderneming;

o er sprake is van substantiële economische activiteiten binnen Nederland die worden aangestuurd door in Nederland werkzaam management”.

 “alle ondernemingen waarbij de overheid participeert in het risicodragend kapitaal van de vennootschap indien de overheid een belang houdt van ten minste 10%” (Ministerie van Economische Zaken, 2013b, p. 3);

(18)

18

 “alle universiteiten die zijn aangesloten bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU), alsmede universitair medische centra die zijn aangesloten bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)” (Ministerie van Economische Zaken, 2013b, p. 3);

 “alle onderneming die vrijwillig willen deelnemen aan de Transparantiebenchmark en die daartoe zijn toegelaten door het Ministerie van Economische Zaken” (Ministerie van Economische Zaken, 2013b, p. 4).

Aan de hand van 50 criteria worden de bedrijven door de Transparantiebenchmark beoordeeld op de MVO-verslaggeving (Ministerie van Economische Zaken, 2013a). Aan de hand van deze 50 criteria krijgen de bedrijven een score (MVO). In totaal kunnen 200 punten worden behaald waarvan 100 voor de inhoud (kwantiteit) en 100 voor de kwaliteit. De categorieën van de criteria zijn weergegeven in tabel 2 en een uitgebreide omschrijving van de criteria is te vinden in bijlage 1. De informatie voor de Transparantiebenchmark wordt verzameld uit publiekelijke verslagen en van websites indien hier in de publiekelijke verslagen expliciet naar verwezen wordt.

TABEL 2

Overzicht categorieën criteria van inhoud en kwaliteit van de Transparantiebenchmark van MVO-verslaggeving

Inhoudsgerichte criteria Kwaliteitsgericht criteria

Profiel (15 pt) Relevantie (20 pt)

Strategie en beleid (20 pt) Duidelijkheid (20 pt) Bestuurstructuur en managementbenadering (25 pt) Betrouwbaarheid (20 pt)

Resultaten (30 pt) Betrokkenheid van stakeholders (20 pt)

Maatschappelijk verslaggevingsbeleid (10pt) Contextuele samenhang (20 pt) Bron: Ministerie van Economische Zaken, 2013a, p. 15

Van de 460 ondernemingen die meegenomen zijn in de Transparantiebenchmark 2013 zijn er 200 ondernemingen met een nulscore. Van deze 200 ondernemingen met een nulscore zijn er 54 ondernemingen die een nulscore hebben gekregen omdat de verslagen conform het deelname protocol niet in aanmerking komen omdat het moederbedrijf de MVO-verslaggeving publiceert (Ministerie van Economische Zaken, 2013a, p. 53). De overige 146 ondernemingen met een nulscore hadden geen MVO-verslaggeving. Voor dit onderzoek worden alleen de ondernemingen meegenomen die een score hebben van minimaal 1 hebben,

(19)

19 dit zijn 260 ondernemingen, omdat de ondernemingen met een nulscore over het algemeen niet of nauwelijks informatie verstrekken over de Raad van Commissarissen.

3.2 Verklarende variabelen

In dit onderzoek wordt de relatie tussen twee verklarende variabelen en de mate van MVO-verslaggeving onderzocht. De eerste verklarende variabele is de onafhankelijkheid van de leden van de Raad van Commissarissen. De tweede verklarende variabele is de gemiddelde zittingsperiode per commissaris.

Percentage onafhankelijke commissarissen

Het percentage onafhankelijke commissarissen zal gemeten worden aan de hand van de gegevens uit het jaarverslag en/of MVO-verslag. Indien niet alle gegevens vermeld worden in het jaarverslag is de website van de betreffende onderneming geraadpleegd. Of leden onafhankelijk zijn wordt, zoals beschreven in paragraaf 2.6, bepaald aan de hand van de voorwaarden van onafhankelijkheid in best practice III 2.2 van de Nederlandse Corporate Governance Code. Deze voorwaarden zijn te vinden in bijlage 2. Het percentage onafhankelijke leden wordt bepaald door het aantal onafhankelijke commissarissen te delen door het totaal aantal commissarissen in de Raad van Commissarissen op 31 december 2012.

Ondernemingen met een monistisch bestuursmodel zijn niet opgenomen in het onderzoek, omdat in dit onderzoek expliciet gekeken wordt naar de Raad van Commissarissen van ondernemingen met een dualistisch bestuursmodel.

Gemiddelde zittingsperiode per commissaris

De gemiddelde zittingsperiode per commissaris zal ook gemeten worden aan de hand van de gegevens uit het jaarverslag en/of MVO-verslag. Ook hier zal de website van de betreffende onderneming geraadpleegd worden indien niet alle gegevens vermeld worden in het jaarverslag. Er is gekozen om de zittingsperiode per commissaris te nemen en niet de totale zittingsperiode van de Raad van Commissarissen, omdat de totale zittingsperiode van de Raad van Commissarissen een vertekend beeld kan geven omdat dit beïnvloed wordt door het aantal commissarissen in een Raad van Commissarissen. De gemiddelde zittingsperiode per commissaris wordt berekend door de totale zittingsperiode van de Raad van Commissarissen te delen door het aantal commissarissen op 31 december 2012.

(20)

20 3.3 Controlevariabelen

Naast de verklarende variabelen zijn er ook drie controlevariabelen in het model opgenomen. De eerste controle variabele die opgenomen is in de analyse is de sector waarin een onderneming actief is. Uit onderzoek is gebleken dat de sector waarin de onderneming actief is een significante relatie heeft met de mate van MVO-verslaggeving (e.g. Halme & Huse, 1997; Hackston & Milne, 1996; Roberts, 1992; Patten, 1991; Adams et al., 1998). Sectoren met een hogere (negatieve) impact op sociaal gebied en op het milieu rapporteren meer over MVO (Young & Marais 2012, p. 435). De verdeling naar ecologische impact kan gebruikt worden als proxy voor de mate waarin ondernemingen hun MVO beleid gaan voeren (Jackson & Apostolakou, 2010, p.378). Zoals in andere onderzoeken (e.g. Jackson & Apostolakou, 2010; Young & Marais, 2012) zal de FTSE4Good verdeling van sectoren gebruikt worden. Aan de hand van de FTSE4Good verdeling van sectoren met een hoge en lage ecologische impact (FTSE, 2011) zijn de ondernemingen ingedeeld ondernemingen met een hoge of lage ecologische impact.

De tweede controle variabele die opgenomen is in de analyse is de grootte van de onderneming. Uit onderzoek is gebleken dat de grootte van de onderneming een significante relatie heeft met de mate van MVO-verslaggeving (e.g. Cowen et al, 1987; Belkaoui & Karpik, 1989; Patten, 1991; Gray et al, 2001). De grootte van de onderneming wordt gemeten aan de hand van de omzet.

De laatste controle variabele die opgenomen is in de analyse is de winstgevendheid van de onderneming. Uit onderzoek is gebleken dat de winstgevendheid een significante relatie heeft met de mate van MVO-verslaggeving (e.g. Herremans et al., 1993; Waddock & Graves, 1997; Gray et al., 2001; Roberts, 1992). De winstgevendheid van de onderneming wordt gemeten aan de hand van het rendement op het eigen vermogen.

3.4 Onderzoeksmodel

Om de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving te meten zal gebruik worden gemaakt van een lineaire regressie analyse. Het statistisch model ziet er als volgt uit:

(21)

21 Een overzicht van alle variabelen kunt u vinden in tabel 3.

TABEL 3

Overzicht van variabelen

Soort variabele

Variabele Meting

Afhankelijke variabele

Mate van MVO-verslaggeving

Score van tussen 1 en 200. Hoe hoger de score, hoe groter de mate van MVO-verslaggeving. Verklarende

variabele

Percentage onafhankelijke commissarissen

Aantal onafhankelijke commissarissen gedeeld door het aantal commissarissen op 31 december 2012.

Gemiddelde zittingsperiode per commissaris

Totale zittingsperiode van de Raad van Commissarissen gedeeld door het aantal commissarissen op 31 december 2012.

Controle variabelen

Sector 1 voor ondernemingen met een hoge ecologische en 0 voor ondernemingen met een lage

ecologische impact Grootte van de

onderneming

De totale omzet van 2012

Economische performance

Nettowinst van 2012 gedeeld door het gemiddeld eigen vermogen in 2012.

(22)

22

4 RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. In de eerste paragraaf worden de tests beschreven die uitgevoerd zijn om de assumpties die ten grondslag liggen aan een lineaire regressie te toetsen. In de tweede paragraaf wordt de beschrijvende statistiek beschreven. In de derde paragraaf worden de resultaten van de lineaire regressieanalyse beschreven.

4.1 Tests assumpties lineaire regressie

Voordat de lineaire regressie uitgevoerd is zijn de assumpties die ten grondslag liggen aan een lineaire regressie getest (Mortelmans & Dehertogh, 2010). Ten eerste is getest of er sprake is er sprake is van een lineair verband aan de hand van de Ramsey RESET test. Aan de hand van de Ramsey RESET test kan getest worden of er sprake is van een lineairiteitsprobleem door te toetsen of de R² van het originele model gelijk is aan de R² van een tweede model waarin machtstermen worden toegevoegd (Mortelmans & Dehertogh, 2010, p.97). Wanneer de probabiliteit (p) hoger is dan .05 is dit het geval. De machtterm en kwadraatterm van de voorspelde waarden van het originele model worden toegevoegd aan een nieuw model. Aan de hand van de R² van het originele model en de R² van het nieuwe model wordt de F-waarde berekend. De Ramsey RESET test geeft een waarde van 2.13. Aan de hand van de F-waarde is de probabiliteit berekend. De probabiliteit is .07, wat betekent dat er voldaan is aan het lineairiteitsvereiste (p>.05).

Ten tweede is getest of er sprake is van normaliteit aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov-test. De Kolmogorov-Smirnov test gaat na op de residuen normaal verdeeld zijn (Mortelmans & Dehertogh, 2010, p.126). Wanneer deze test een p-waarde van .05 of lager heeft, betekent dit dat de nulhypothese van normaliteit verworpen moet worden. De Kolmogorov-Smirnov test geeft in het model een p hoger dan .05 (p=.20), wat betekent dat de nulhypothese niet verworpen wordt en er voldaan is aan het normaliteitsvereiste.

Ten derde is getest of er voldaan is aan het onafhankelijkheidsvereiste aan de hand van de Durbin-Watson test. Aan de hand van deze test kan vast gesteld worden of er sprake is van een schending van het onafhankelijkheidsvereiste (Mortelmans & Dehertogh, 2010, p.131). De Durbin-Watson test geeft een waarde tussen de 0 en 2, waarbij waarden dichter bij 2

(23)

23 wijzen op de afwezigheid van autocorrelatie. De Durbin-Watson test van het model geeft een waarde van 1.97, wat betekent dat er voldaan is aan het onafhankelijkheidsvereiste.

Als laatste is getest of er voldaan is aan de homoscedasticiteitsvereiste aan de hand van de White test. De White test geeft aan of de errorvarianties homoscedastisch zijn (Mortelmans & Dehertogh, 2010, p.139). Om dit te testen is eerst het kwadraat van de residuen en alle onafhankelijke variabelen berekend. Vervolgens is er een regressie gedaan met het kwadraat van de residuen als afhankelijke variabelen en als onafhankelijke variabelen de originele variabelen en de kwadratische termen van deze originele variabelen. De R² van dit model moet vermenigvuldigd worden met het aantal cases. Dit geeft een White toetswaarde van 13.58 en een significantiewaarde van .14. Wanneer de probabiliteit lager is dan .05 is er sprake van heteroscedasticiteit. De probabiliteit is hoger dan .05 (p=.14) wat betekent dat er aan het homoscedasticiteitsvereiste is voldaan.

Hiernaast is gekeken of er sprake is van multicollineariteit aan de hand van de VIF. Van alle variabelen ligt de VIF-waarde rond de 1, wat betekent dat er zich geen multicollineariteit voordoet (Mortelmans & Dehertogh, 2010 p. 147).

4.2 Beschrijvende statistiek

Van de 260 onderzochte ondernemingen waren er 86 ondernemingen waarvan alle variabelen gevonden zijn in de jaarverslagen of op de websites van de ondernemingen. Het percentage onafhankelijke commissarissen ontbreekt 165 keer en de zittingsperiode per commissaris ontbreekt 141 keer. Van de controle variabelen ontbreekt de grootte 32 keer en economische performance 39 keer. In de analyse zijn alleen de ondernemingen meegenomen waarvan alle variabelen gevonden zijn. De beschrijvende statistiek en de Pearson correlatie met p-waarden (tweezijdig) zijn weergegeven in tabel 4.

Uit de Pearsons correlatie blijkt dat er geen een-op-een relatie bestaat tussen het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving (r=0.10, n.s.). Er bestaat wel een een-op-een relatie tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving (r=-0.23, p<.05). Van de controle variabelen is een een-op-een relatie tussen de sector en de mate van MVO-verslaggeving (r=0.32, p<.01) en grootte en de mate van MVO-verslaggeving (r=0.40, p<.01). Tussen de

(24)

24 economische performance en de mate van MVO-verslaggeving bestaat geen een-op-een relatie (r=-0.04, n.s.).

Tabel 4

Beschrijvende statistiek en Pearsons correlatie

Variabele GEM SD 1 2 3 4 5 1. MVO-score 127.24 54.84 2. % onafhankelijke leden 0.90 0.17 0.10 (.37) 3. Gem. zittingsperiode 4.83 1.93 -0.23* (.03) 0.07 (.51) 4. Sector 0.35 0.48 0.32** (.00) -0.01 (.94) -0.00 (.99) 5. Grootte (LOG) 9.04 0.81 0.40** (.00) 0.01 (.92) 0.01 (.95) 0.23* (.03) 6. Economische performance 0.17 1.27 -0.04 (.75) 0.06 (.59) 0.13 (.24) 0.13 (.23) 0.12 (.26) N=86; *p<.05; **p<.01 4.3 Lineaire regressieanalyse

Om de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving te testen is een lineaire regressie uitgevoerd. Er zijn enkele outliers gevonden in de data. Deze outliers zijn gecontroleerd op juistheid door de outliers nogmaals te controleren aan de hand van het jaarverslag of website van de onderneming. Omdat alle outliers juist waren zijn ze meegenomen in de regressieanalyse. Ter controle is er een regressieanalyse uitgevoerd waarbij de outliers niet meegenomen zijn. Het weglaten van outliers heeft geen invloed op de interpretatie van de resultaten van de regressieanalyse.

In tabel 5 zijn de resultaten van de lineaire regressie opgenomen. In het model zijn drie modellen weergegeven. Model 1 is het model waarin alleen de controle variabelen opgenomen zijn. In model 2 wordt hieraan het percentage onafhankelijke leden toegevoegd. In model 3 is ook de zittingsperiode per commissaris opgenomen en bevat daarmee alle variabelen van dit onderzoek.

Er zijn drie modellen gepresenteerd omdat aan de hand hiervan afgelezen kan worden wat de verklaringskracht van de afzonderlijke variabelen zijn aan de hand van de R² change (∆R²).

(25)

25 Aan de hand van de R² van het eerste model is te zien dat 23% van de variantie van MVO-verslaggeving verklaard kan worden door de controle variabelen. Met het toevoegen van het percentage onafhankelijke commissarissen in het tweede model neemt deze verklaringskracht (R² change) met 1% toe naar 24%. In het derde model is ook de gemiddelde zittingsperiode per commissaris toegevoegd. Met het toevoegen van de gemiddelde zittingsperiode per commissaris neemt de verklaringskracht nog eens met 5% toe naar 29%. Het model waarin alle onafhankelijke variabelen opgenomen zijn heeft dus de hoogste verklaringskracht voor de mate van MVO-verslaggeving. De F-toetsen voor alle modellen zijn significant (p<.01).

Tabel 5

Resultaten lineaire regressie onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en mate MVO-verslaggeving

Model 1 Model 2 Model 3

Constant -99.77 -128.98 -100.90 Controle variabelen Sector 29.12 * 29.33 * 28.92 * Grootte (LOG) 24.09 ** 24.04 ** 23.95 ** Economische performance -4.83 -5.11 -3.84 Verklarende variabele % onafhankelijke leden (H1) 32.79 37.56 Gemiddelde zittingsperiode (H2) -6.57 ** R² 0.23 0.24 0.29 ∆R² 0.23 0.01 0.05 Adjusted R² 0.20 0.20 0.25 F-waarde 8.14 ** 6.40 ** 6.61 ** *p<.05;** p<.01

Volgens hypothese 1 bestaat een positief verband tussen het percentage onafhankelijke commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Uit de lineaire regressieanalyse blijkt dat er wel een positief verband is, maar dit verband is niet significant (β=37.56, n.s.). Hypothese 1 kan daarom niet aangenomen worden.

(26)

26 Volgens hypothese 2 bestaat een negatief verband tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving. Uit de lineaire regressieanalyse blijkt dat er inderdaad een negatief verband is (β=-6.57, p<.01). Hypothese 2 wordt daarom aangenomen.

Van de controle variabelen die in het model opgenomen is laten de sector en grootte een significant verband zien met de mate van MVO-verslaggeving. Er is een positief verband tussen de sector van de onderneming en de mate van MVO-verslaggeving (β=28.92, p<.05). Ook is er een positief verband tussen de grootte van de onderneming en de mate van MVO-verslaggeving (β=23.95, p<.01). De economische performance heeft geen relatie met de mate van MVO-verslaggeving (β=-3.84, n.s.).

(27)

27

5 DISCUSSIE EN CONCLUSIE

In dit onderzoek is de relatie onderzocht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Eerdere onderzoeken naar deze relatie lieten tegenstrijdige uitkomsten zien. Deze onderzoeken vonden zowel positief, negatieve als geen verband tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van transparantie. Aan de hand van de legitimiteitstheorie, stakeholdertheorie en agency theorie werd er een positief verband verwacht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. De onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen is gemeten aan de hand van het percentage onafhankelijke commissarissen en de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Omdat er een positief verband werd verwacht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving, zou er naar verwachting een positieve relatie zijn tussen het percentage onafhankelijke commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving en een negatieve relatie tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving.

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen relatie is tussen het percentage onafhankelijke leden van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Deze uitkomst is in overeenstemming met een aantal eerdere onderzoeken (e.g. Haniffa & Cooke, 2002; Ho &Wong, 2001; Michelon & Parbonetti, 2012). Er is echter wel een relatie gevonden tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving. Naar verwachting zou er een negatieve relatie zijn tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving. De gedachtegang hierachter was dat naarmate de Raad van Commissarissen een langere gemiddelde zittingsperiode heeft, zij minder onafhankelijk wordt van het management omdat zij een werkrelatie met elkaar opbouwen, waardoor de mate van MVO-verslaggeving zou afnemen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de gemiddelde zittingsperiode per commissaris de mate van MVO-verslaggeving inderdaad negatief beïnvloedt.

Dat er een positieve relatie is tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving wordt alleen ondersteund door de gemiddelde zittingsperiode per commissaris, niet door het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat Nederlandse ondernemingen, volgens de criteria van de corporate governance code, een relatie hoog percentage

(28)

28 onafhankelijke leden hebben. Van de 86 ondernemingen die meegenomen zijn in de analyse waren er 59 ondernemingen (68.60%) waarvan alle commissarissen onafhankelijk waren. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat commissarissen die volgens de corporate governance code als onafhankelijk zijn, dit in werkelijkheid niet zijn. Hierover zeggen Postma & van Ees (2004, p.408-409) in hun artikel het volgende: “Deze kerndefinitie van afhankelijkheid zegt

vrij weinig over onafhankelijkheid in het denken, de manier waarop commissarissen met elkaar omgaan en de aard van besluitvorming. Om de toezichtrol goed te kunnen vervullen, moeten commissarissen met name mentaal onafhankelijk zijn.”

Theoretische implicaties

Met dit onderzoek wordt bij gedragen aan de bestaande literatuur met betrekking tot MVO-verslaggeving. Eerdere onderzoeken hebben geprobeerd een relatie te leggen tussen verschillende variabelen en MVO-verslaggeving, om zo de variatie in MVO-verslaggeving van ondernemingen te verklaren. Een van deze onderzochte variabelen is de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur. Deze onderzoeken hebben gekeken naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en de mate van MVO-verslaggeving in ondernemingen met een monistisch bestuursmodel. In dit onderzoek is deze relatie onderzocht voor ondernemingen met een dualistisch bestuursmodel.

Daarnaast wordt in dit onderzoek wordt de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen door zowel harde criteria als zachte criteria gemeten. Volgens Lückerath- Rovers & Smits (2010, p. 160) zou bij onderzoek naar de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen niet alleen naar harde criteria (e.g. criteria van de corporate governance code), maar ook naar zachte criteria (zittingsperiode en vergoedingen) gekeken moeten worden. Veel onderzoeken kijken bij de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur alleen naar de harde criteria van onafhankelijkheid. In dit onderzoek wordt de onafhankelijkheid van de commissarissen ook gemeten aan de hand van een zacht criterium, namelijk de zittingsperiode.

Praktische implicaties

Dit onderzoek biedt nuttige inzichten voor ondernemingen op het gebied van transparantie. Ondernemingen moeten transparant zijn om hun continuïteit te kunnen waarborgen en om hun doelstellingen te behalen (Pfeffer & Salancik, 2003). Daarnaast wordt aan de hand van transparantie het agency probleem beperkt (Donnelly & Mulcahy, 2008, p.417). De

(29)

29 onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen kan bijdragen aan de mate van transparantie wanneer gekeken worden naar de zittingsperiode per commissaris. De corporate governance code heeft als best practice bepaling (III 3.5) opgenomen dat een commissaris maximaal drie keer voor een periode van vier jaar zitting kunnen hebben in de Raad van Commissarissen (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008, p. 23). De gemiddelde zittingsperiode per commissaris van de onderzochte ondernemingen was gemiddeld 4.83, wat betekent dat veel leden in de Raad van Commissarissen na de termijn van 4 jaar herkozen worden. Wanneer ondernemingen transparanter willen zijn zullen dus met regelmaat zittende commissarissen moeten worden vervangen door nieuwe commissarissen.

Beperkingen

Dit onderzoek is gebaseerd op Nederlandse ondernemingen en is dus niet generaliseerbaar voor andere landen. Toekomstig onderzoek zou kunnen kijken naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving in andere landen met ondernemingen die hoofdzakelijk een dualistisch bestuursmodel hanteren, zoals bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland (Lückerath- Rovers & Smits, 2010).

Daarnaast zijn alleen grote ondernemingen onderzocht en van slechts één jaar. Om een beeld te krijgen van de ontwikkelingen van de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving binnen ondernemingen, zou toekomstig onderzoek deze relatie kunnen onderzoeken op basis van meerdere jaren.

Verder is in dit onderzoek gekeken naar één zacht criterium gekeken om de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen te meten. Naast de gemiddelde zittingsperiode per commissaris zijn er nog andere zachte criteria om de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen te meten. Toekomstig onderzoek zou kunnen kijken naar onder andere de vergoedingen van de Raad van Commissarissen. De hoogte van de vergoeding van de leden van de Raad van Commissarissen kan de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen beïnvloeden, omdat deze vergoeding van invloed zou kunnen zijn op een commissaris om zich kritisch op te stellen of op te stappen (Lückerath- Rovers & Smits, 2010, p. 161).

(30)

30

REFERENTIES

Abdullah, S.N., Mohamad, N. R. & Mokhtar, M.Z. (2011). Board Independence, Ownership and CSR of Malaysian Large Firms. Corporate Ownership & Control 8 (2), pp. 467-483.

Adams, C.A., Hill, W.Y. & Roberts, C.B. (1998). Corporate Social Reporting in Western Europe: Legitimating Corporate Behaviour? British Accounting Review 30 (1), pp. 1-21.

Asif, M., Searcy, C., Santos, P. dos, & Kensah, D. (2013). A Review of Dutch Corporate Sustainable Development Reports. Corporate Social Responsibility and Environmental

Management 20, pp. 321-339.

Belkaoui, A. & Karpik, P.G. (1989). Determinants of the Corporate Decision to Disclose Social Information. Accounting, Auditing and Accountability Journal 2 (1), pp. 36-51.

Chan, A.M.Y., Liu, G. & Sun, J. (2013). Independent Audit Committee Members’ Board Tenure and Audit Fees. Accounting and Finance 53, pp. 1129-1147.

Chen, C.J.P. & Jaggi, B. (2000). Association Between Independent Non-executive Directors, Family Control and Financial Disclosures in Hong Kong. Journal of Accounting and Public

Policy 19, pp. 285-310.

Cowen, S.S., Ferreri, L.B. & Parker, L.D. (1987). The Impact of Corporate Characteristics on Social Responsibility Disclosure: A Typology and Frequency-based Analysis. Accounting,

Organizations and Society 12 (2), pp. 111-122.

Deegan, C.M., Rankin, M. & Tobin, J. (2002). An Examination of the Corporate Social and Environmental disclosures of BHP from 1983-1997. A Test of Legitimacy Theory.

Accounting, Auditing & Accountability Journal 15 (3), pp. 312-343.

Depoers, F. & Jeanjean, T. (2012). Determinants of Quantitative Information Withholding in Annual Reports. European Accounting Review 21 (1), pp. 115-151.

(31)

31 Dhaliwal, D.S., Li, O.Z. & Yang, A.T.Y.G. (2011). Voluntary Nonfinancial Disclosure and the Cost of Equity Capital: The Initiation of Corporate Social Responsibility Reporting. The

Accounting Review 86 (1), pp. 59-100.

Donnelly, R. & Mulcahy, M. (2008). Board Structure, Ownership, and Voluntary Disclosure in Ireland. Corporate Governance: an International Review, 16 (5), pp. 416-429.

Elsbach, K.D. & Sutton, R.I. (1992). Acquiring Organizational Legitimacy through Illegitimate Actions: A Marriage of Institutional and Impression Management Theories.

Academy of Management Journal 35 (4), pp. 699-738.

Emil, M.J. (2010). Corporate Social Responsibility and Sustainability Reporting on the Internet. Business Strategy and the Environment 19 (7), pp. 436-452.

Eng, L.L. & Mak, Y.T. (2003). Corporate Governance and Voluntary Disclosure. Journal of

Accounting and Public Policy 22 (4), pp. 325-345.

Flammer, C. (2013). Corporate Social Responsibility and Shareholder Reaction: The Environmental Awarness of Investors. Academy of Management Journal 56 (3), pp. 758-781.

Forker, J.J. (1992). Corporate Governance and Disclosure Quality. Accounting and Business

Research 22 (86), pp. 111-124.

Frias-Aceituno, J.V., Rodriquez-Ariza, L. & Garcia-Sanchez, I.M. (2013). The Role of the Board in the Dissemination of Integrated Corporate Social Reporting. Corporate Social

Responsibility and Environmental Management 20, pp. 219-233.

FTSE (2011). FTSE4Good Index Inclusion Criteria: Thematic Criteria and Scoring

Framework. London: FTSE

García-Meca, E. & Sánchez-Ballesta, J.P. (2010). The Association of Board Independence and Ownership Concentration with Voluntary Disclosure: A Meta-Analysis. European

(32)

32 García-Sánchez, I., Domínguez, L.R. & Álvarez, I.G. (2011). Corporate Governance and Strategic Information on the Internet: A Study of Spanish Listed Companies. Accounting,

Auditing & Accountability Journal 24 (4), pp. 471-501.

Gray, R., Javad, M., Power, D. & Sinclair, C.D. (2001). Social and Environmental Disclosures and Corporate Characteristics: A Research Note and Extension. Journal of

Business Finance & Accounting 28 (3-4), pp. 327-356.

Gray, R., Owen, D. & Adams, C. (1996). Accounting and Accountability: Changes and

Challenges in Corporate and Social Reporting. London: Prentical Hall.

Guthrie, J., Cuganesan, S. & Ward, L. (2006). Legitimacy Theory: A Story of Reporting Social and Environmental Matters within the Australian Food and Beverage Industry. Working paper.

Hackston, D. & Milne, M.J. (1996). Some Determinants of Social and Environmental Disclosures in New Zealand Companies. Accounting, Auditing & Accountability Journal 9

(1), pp. 77-108.

Halme, M. & Huse, M. (1997). The Influence of Corporate Governance, Industry and Country Factors on Environmental Reporting. Scandinavian Journal of Management 13 (2), pp. 137-157.

Haniffa, R.M. & Cooke, T.E. (2002). Culture, Corporate Governance and Disclosure in Malaysian Corporations. Abacus 38 (3), pp. 317-349

Herremans, I.M., Akathaporn, P. & McInnes, M. (1993). An Investigation of Corporate Social Responsibility Reputation and Economic Performance. Accounting Organizations and Society

18 (7/8), pp. 587-604

Hibbitt, C. (2004). External Environmental Disclosure and Reporting by Large European

Companies: An Economic, Social and Political Analysis of Managerial Behaviour.

(33)

33 Ho, S.M. & Wong, K.S. (2001). A Study of the Relationship Between Corporate Governance Structures and the Extent of Voluntary Disclosure. Journal of International Accounting

Auditing & Taxation 10, pp. 139-156.

Hooghiemstra, R. & van Manen, J. (2004a). Non-executive Directors in the Netherlands:

another Expectations Gap? Accounting and Business Research 34 (1), pp. 25-41.

Hooghiemstra, R. & van Manen, J. (2004b). The Independence Paradox: (im)possibilities Facing Non-executive Directors in the Netherlands. Corporate Govanance – An Internaltional

Review 12 (3), pp. 314-324.

Hossain, M. & Reaz, M. (2007). The Determinants and Characteristics of Voluntary Disclosure by Indian Banking Companies. Corporate Social Responsibility and

Environmental Management 14 (5), pp. 274-288.

Hung, H. (2011). Directors’ Roles in Corporate Social Responsibility: A Stakeholder Perspective. Journal of Business Ethics 103, pp. 385-402.

Jackson, G. & Apostolakou, A. (2010). Corporate Social Responsibility in Western Europa: An Institutional Mirror or Substitute? Journal of Business Ethics 94 (3), pp. 371-394.

Jensen, J.C. & Berg, N. (2012). Determinants of Traditional Sustainability Reporting Versus Integrated Reporting. An Institutionalist Approach. Business Strategy and the Environment

21, pp. 299-316.

Kang, H., Cheng, M. & Gray, S.J. (2007). Corporate Governance and Board Composition: Diversity and independence of Australian Boards. Corporate Governance: An International

Review 15 (2), pp. 194-207.

Khan, A., Muttakin, M.B. & Siddiqui, J. (2013). Corporate Governance and Corporate Social Responsibility Disclosures: Evidence from an Emerging Economy. Journal of Business Ethics

(34)

34 Lim, S., Matolcsy, Z. & Chow, D. (2007). The Association between Board Composition and Different Types of Voluntary Disclosure. European Accounting Review 16 (3), pp. 555-583.

Lückerath-Rovers, M. & Smits, E. (2010). Onafhankelijke commissarissen en de relatie met performance in one-tier en two-tier bestuur. Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie 84 (3), pp. 152-163.

Mäkelä, H. & Näsi, S. (2010). Social Responsibilities of MNCs in Downsizing Operations. A Finnish Forest Sector Case Analysed from the Stakeholder, Social Contract and Legitimacy Theory Point of View. Accounting, Auditing & Accountability Journal 23 (2), pp. 149 – 174.

Martinez, E.O. & Crowther, D. (2008). Is Disclosure the right way to comply with stakeholders? The Shell Case. Business Ethics: A European Review 17 (1), pp. 13-22.

Michelon, G. & Parbonetti, A. (2012). The Effect of Corporate Governance on Sustainability Disclosure. Journal of Management and Governance 16, pp. 477-509.

Ministerie van Economische Zaken (2013a). Transparantiebenchmark 2013: De Kristal 2013. Den Haag: Ministerie van Economische zaken.

Ministerie van Economische Zaken (2013b). Deelnameprotocol Transparantiebenchmark

2013. Den Haag: Ministerie van Economische zaken.

Monitoring Commissie Corporate Governance Code (2008). De Nederlandse Corporate

Governance Code: Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en best practice bepalingen. Den Haag: Monitoring Commissie Corporate Governance Code

Mortelmans, D. & Dehertogh, B. (2010). Regressieanalyse. Leuven: Acco.

Patelli, L. & Prencipe, A. (2007). The Relationship between Voluntary Disclosure and Independent Directors in the Presence of a Dominant Shareholder. European Accounting

(35)

35 Patten, D.M. (1991). Exposure, Legitimacy and Social Disclosure. Journal of Accounting and

Public Policy 10, pp. 297-308.

Pedersen, E.R.G., Neergaard, P., Pedersen, J.T. & Gwozdz, W. (2013). Conformance and Deviance: Company Responses to Institutional Pressures for Corporate Social Responsibility Reporting. Bussiness Strategy and the Environment 22, pp. 357-373.

Pfeffer, J. & Salancik, G.R. (2003). The External Control of Organizations: A Resource

Dependence Perspective. New York: Harpen & Row. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in

1978).

Postma, T. & van Ees, H. (2004). De illusie van onafhankelijkheid: Over het effectief functioneren van de Raad van Commissarissen en de relevantie van de code Tabaksblat.

Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 78 (9), pp.404-411.

Reverte, C. (2009). Determinants of Corporate Social Responsibility Disclosure Ratings by Spanish Listed Firms. Journal of Business Ethics 88, pp. 351-366.

Rindova, V.P., Pollock, T.G. & Hayward, M.L.A. (2006). Celebirty Firms: The Social Construct of Market Popularity. Academy of Management Review 31, pp. 50-71.

Roberts, R.W. (1992). Determinants of Corporate Social Responsibility Disclosure: An Application of Stakeholder Theory. Accounting Organizations and Society 17 (6), pp. 595-612.

Sethi, S.P. (2003). Setting Global Standards: Guidelines for Creating Codes of Conduct in

Multinational Corporations. New Jersey: John Wiley & Sons, Inc.

Tirole, J. (1986). Hierarchies and Bureaucracies: On the Role of Collusion in Organizations.

Journal of Law, Economics and Organization 2 (2), pp. 181-214.

Waddock, S.A. & Graves, S.B. (1997). The Corporate Social Performance – Financial Performance Link. Strategic Management Journal 18 (4), pp. 303-319.

(36)

36 Young, S. & Marais, M. (2012). A Multi-level Perspective of CSR Reporting: The Implications of National Institutions and Industry Risk Characteristics. Corporate

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien nu nog niet iedereen verplicht is om te rapporteren over MVO of een bepaalde mate hierover, kunnen er hogere kosten zijn voor ondernemingen die wél

geschaad. Dick de Waard: De Waard beweerd dat de eurocrisis en MVO-verslaggeving los van elkaar staan. In zijn werk bij Ernst &amp; Young is hij betrokken bij de verificatie

Er is dus geen bewijs gevonden voor het feit dat naarmate er meer vrouwen in de RvB zitten, dit een versterkend effect heeft op een positieve relatie tussen de

De uitkomsten van de M-test, voor de indirecte relatie, laten zien dat zowel individualisme als risico vermijding indirecte invloed hebben op de mate van informatieverschaffing in MVO

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

Daarnaast blijkt er ook een interactie- effect te zijn tussen juristen en financiële experts in de AC, dus een combinatie van deze expertises zorgt voor een verhoging van de

In tegenstelling tot de verwachting welke gebaseerd is op eerder onderzoek, blijkt de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur en raad van commissarissen niet

Een reden dat hierover weinig wordt gepubliceerd door ondernemingen kan zijn dat deze informatie intern niet wordt geregistreerd, echter de nog vrij grote verschillen zoals