• No results found

In dit onderzoek is de relatie onderzocht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Eerdere onderzoeken naar deze relatie lieten tegenstrijdige uitkomsten zien. Deze onderzoeken vonden zowel positief, negatieve als geen verband tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van transparantie. Aan de hand van de legitimiteitstheorie, stakeholdertheorie en agency theorie werd er een positief verband verwacht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. De onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen is gemeten aan de hand van het percentage onafhankelijke commissarissen en de gemiddelde zittingsperiode per commissaris. Omdat er een positief verband werd verwacht tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving, zou er naar verwachting een positieve relatie zijn tussen het percentage onafhankelijke commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving en een negatieve relatie tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving.

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen relatie is tussen het percentage onafhankelijke leden van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving. Deze uitkomst is in overeenstemming met een aantal eerdere onderzoeken (e.g. Haniffa & Cooke, 2002; Ho &Wong, 2001; Michelon & Parbonetti, 2012). Er is echter wel een relatie gevonden tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving. Naar verwachting zou er een negatieve relatie zijn tussen de gemiddelde zittingsperiode per commissaris en de mate van MVO-verslaggeving. De gedachtegang hierachter was dat naarmate de Raad van Commissarissen een langere gemiddelde zittingsperiode heeft, zij minder onafhankelijk wordt van het management omdat zij een werkrelatie met elkaar opbouwen, waardoor de mate van MVO-verslaggeving zou afnemen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de gemiddelde zittingsperiode per commissaris de mate van MVO-verslaggeving inderdaad negatief beïnvloedt.

Dat er een positieve relatie is tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving wordt alleen ondersteund door de gemiddelde zittingsperiode per commissaris, niet door het percentage onafhankelijke leden in de Raad van Commissarissen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat Nederlandse ondernemingen, volgens de criteria van de corporate governance code, een relatie hoog percentage

28 onafhankelijke leden hebben. Van de 86 ondernemingen die meegenomen zijn in de analyse waren er 59 ondernemingen (68.60%) waarvan alle commissarissen onafhankelijk waren. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat commissarissen die volgens de corporate governance code als onafhankelijk zijn, dit in werkelijkheid niet zijn. Hierover zeggen Postma & van Ees (2004, p.408-409) in hun artikel het volgende: “Deze kerndefinitie van afhankelijkheid zegt

vrij weinig over onafhankelijkheid in het denken, de manier waarop commissarissen met elkaar omgaan en de aard van besluitvorming. Om de toezichtrol goed te kunnen vervullen, moeten commissarissen met name mentaal onafhankelijk zijn.”

Theoretische implicaties

Met dit onderzoek wordt bij gedragen aan de bestaande literatuur met betrekking tot MVO-verslaggeving. Eerdere onderzoeken hebben geprobeerd een relatie te leggen tussen verschillende variabelen en MVO-verslaggeving, om zo de variatie in MVO-verslaggeving van ondernemingen te verklaren. Een van deze onderzochte variabelen is de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur. Deze onderzoeken hebben gekeken naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur en de mate van MVO-verslaggeving in ondernemingen met een monistisch bestuursmodel. In dit onderzoek is deze relatie onderzocht voor ondernemingen met een dualistisch bestuursmodel.

Daarnaast wordt in dit onderzoek wordt de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen door zowel harde criteria als zachte criteria gemeten. Volgens Lückerath- Rovers & Smits (2010, p. 160) zou bij onderzoek naar de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen niet alleen naar harde criteria (e.g. criteria van de corporate governance code), maar ook naar zachte criteria (zittingsperiode en vergoedingen) gekeken moeten worden. Veel onderzoeken kijken bij de onafhankelijkheid van het ondernemingsbestuur alleen naar de harde criteria van onafhankelijkheid. In dit onderzoek wordt de onafhankelijkheid van de commissarissen ook gemeten aan de hand van een zacht criterium, namelijk de zittingsperiode.

Praktische implicaties

Dit onderzoek biedt nuttige inzichten voor ondernemingen op het gebied van transparantie. Ondernemingen moeten transparant zijn om hun continuïteit te kunnen waarborgen en om hun doelstellingen te behalen (Pfeffer & Salancik, 2003). Daarnaast wordt aan de hand van transparantie het agency probleem beperkt (Donnelly & Mulcahy, 2008, p.417). De

29 onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen kan bijdragen aan de mate van transparantie wanneer gekeken worden naar de zittingsperiode per commissaris. De corporate governance code heeft als best practice bepaling (III 3.5) opgenomen dat een commissaris maximaal drie keer voor een periode van vier jaar zitting kunnen hebben in de Raad van Commissarissen (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008, p. 23). De gemiddelde zittingsperiode per commissaris van de onderzochte ondernemingen was gemiddeld 4.83, wat betekent dat veel leden in de Raad van Commissarissen na de termijn van 4 jaar herkozen worden. Wanneer ondernemingen transparanter willen zijn zullen dus met regelmaat zittende commissarissen moeten worden vervangen door nieuwe commissarissen.

Beperkingen

Dit onderzoek is gebaseerd op Nederlandse ondernemingen en is dus niet generaliseerbaar voor andere landen. Toekomstig onderzoek zou kunnen kijken naar de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving in andere landen met ondernemingen die hoofdzakelijk een dualistisch bestuursmodel hanteren, zoals bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland (Lückerath- Rovers & Smits, 2010).

Daarnaast zijn alleen grote ondernemingen onderzocht en van slechts één jaar. Om een beeld te krijgen van de ontwikkelingen van de relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen en de mate van MVO-verslaggeving binnen ondernemingen, zou toekomstig onderzoek deze relatie kunnen onderzoeken op basis van meerdere jaren.

Verder is in dit onderzoek gekeken naar één zacht criterium gekeken om de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen te meten. Naast de gemiddelde zittingsperiode per commissaris zijn er nog andere zachte criteria om de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen te meten. Toekomstig onderzoek zou kunnen kijken naar onder andere de vergoedingen van de Raad van Commissarissen. De hoogte van de vergoeding van de leden van de Raad van Commissarissen kan de onafhankelijkheid van de Raad van Commissarissen beïnvloeden, omdat deze vergoeding van invloed zou kunnen zijn op een commissaris om zich kritisch op te stellen of op te stappen (Lückerath- Rovers & Smits, 2010, p. 161).

30

REFERENTIES

Abdullah, S.N., Mohamad, N. R. & Mokhtar, M.Z. (2011). Board Independence, Ownership and CSR of Malaysian Large Firms. Corporate Ownership & Control 8 (2), pp. 467-483.

Adams, C.A., Hill, W.Y. & Roberts, C.B. (1998). Corporate Social Reporting in Western Europe: Legitimating Corporate Behaviour? British Accounting Review 30 (1), pp. 1-21.

Asif, M., Searcy, C., Santos, P. dos, & Kensah, D. (2013). A Review of Dutch Corporate Sustainable Development Reports. Corporate Social Responsibility and Environmental

Management 20, pp. 321-339.

Belkaoui, A. & Karpik, P.G. (1989). Determinants of the Corporate Decision to Disclose Social Information. Accounting, Auditing and Accountability Journal 2 (1), pp. 36-51.

Chan, A.M.Y., Liu, G. & Sun, J. (2013). Independent Audit Committee Members’ Board Tenure and Audit Fees. Accounting and Finance 53, pp. 1129-1147.

Chen, C.J.P. & Jaggi, B. (2000). Association Between Independent Non-executive Directors, Family Control and Financial Disclosures in Hong Kong. Journal of Accounting and Public

Policy 19, pp. 285-310.

Cowen, S.S., Ferreri, L.B. & Parker, L.D. (1987). The Impact of Corporate Characteristics on Social Responsibility Disclosure: A Typology and Frequency-based Analysis. Accounting,

Organizations and Society 12 (2), pp. 111-122.

Deegan, C.M., Rankin, M. & Tobin, J. (2002). An Examination of the Corporate Social and Environmental disclosures of BHP from 1983-1997. A Test of Legitimacy Theory.

Accounting, Auditing & Accountability Journal 15 (3), pp. 312-343.

Depoers, F. & Jeanjean, T. (2012). Determinants of Quantitative Information Withholding in Annual Reports. European Accounting Review 21 (1), pp. 115-151.

31 Dhaliwal, D.S., Li, O.Z. & Yang, A.T.Y.G. (2011). Voluntary Nonfinancial Disclosure and the Cost of Equity Capital: The Initiation of Corporate Social Responsibility Reporting. The

Accounting Review 86 (1), pp. 59-100.

Donnelly, R. & Mulcahy, M. (2008). Board Structure, Ownership, and Voluntary Disclosure in Ireland. Corporate Governance: an International Review, 16 (5), pp. 416-429.

Elsbach, K.D. & Sutton, R.I. (1992). Acquiring Organizational Legitimacy through Illegitimate Actions: A Marriage of Institutional and Impression Management Theories.

Academy of Management Journal 35 (4), pp. 699-738.

Emil, M.J. (2010). Corporate Social Responsibility and Sustainability Reporting on the Internet. Business Strategy and the Environment 19 (7), pp. 436-452.

Eng, L.L. & Mak, Y.T. (2003). Corporate Governance and Voluntary Disclosure. Journal of

Accounting and Public Policy 22 (4), pp. 325-345.

Flammer, C. (2013). Corporate Social Responsibility and Shareholder Reaction: The Environmental Awarness of Investors. Academy of Management Journal 56 (3), pp. 758-781.

Forker, J.J. (1992). Corporate Governance and Disclosure Quality. Accounting and Business

Research 22 (86), pp. 111-124.

Frias-Aceituno, J.V., Rodriquez-Ariza, L. & Garcia-Sanchez, I.M. (2013). The Role of the Board in the Dissemination of Integrated Corporate Social Reporting. Corporate Social

Responsibility and Environmental Management 20, pp. 219-233.

FTSE (2011). FTSE4Good Index Inclusion Criteria: Thematic Criteria and Scoring

Framework. London: FTSE

García-Meca, E. & Sánchez-Ballesta, J.P. (2010). The Association of Board Independence and Ownership Concentration with Voluntary Disclosure: A Meta-Analysis. European

32 García-Sánchez, I., Domínguez, L.R. & Álvarez, I.G. (2011). Corporate Governance and Strategic Information on the Internet: A Study of Spanish Listed Companies. Accounting,

Auditing & Accountability Journal 24 (4), pp. 471-501.

Gray, R., Javad, M., Power, D. & Sinclair, C.D. (2001). Social and Environmental Disclosures and Corporate Characteristics: A Research Note and Extension. Journal of

Business Finance & Accounting 28 (3-4), pp. 327-356.

Gray, R., Owen, D. & Adams, C. (1996). Accounting and Accountability: Changes and

Challenges in Corporate and Social Reporting. London: Prentical Hall.

Guthrie, J., Cuganesan, S. & Ward, L. (2006). Legitimacy Theory: A Story of Reporting Social and Environmental Matters within the Australian Food and Beverage Industry. Working paper.

Hackston, D. & Milne, M.J. (1996). Some Determinants of Social and Environmental Disclosures in New Zealand Companies. Accounting, Auditing & Accountability Journal 9

(1), pp. 77-108.

Halme, M. & Huse, M. (1997). The Influence of Corporate Governance, Industry and Country Factors on Environmental Reporting. Scandinavian Journal of Management 13 (2), pp. 137-157.

Haniffa, R.M. & Cooke, T.E. (2002). Culture, Corporate Governance and Disclosure in Malaysian Corporations. Abacus 38 (3), pp. 317-349

Herremans, I.M., Akathaporn, P. & McInnes, M. (1993). An Investigation of Corporate Social Responsibility Reputation and Economic Performance. Accounting Organizations and Society

18 (7/8), pp. 587-604

Hibbitt, C. (2004). External Environmental Disclosure and Reporting by Large European

Companies: An Economic, Social and Political Analysis of Managerial Behaviour.

33 Ho, S.M. & Wong, K.S. (2001). A Study of the Relationship Between Corporate Governance Structures and the Extent of Voluntary Disclosure. Journal of International Accounting

Auditing & Taxation 10, pp. 139-156.

Hooghiemstra, R. & van Manen, J. (2004a). Non-executive Directors in the Netherlands:

another Expectations Gap? Accounting and Business Research 34 (1), pp. 25-41.

Hooghiemstra, R. & van Manen, J. (2004b). The Independence Paradox: (im)possibilities Facing Non-executive Directors in the Netherlands. Corporate Govanance – An Internaltional

Review 12 (3), pp. 314-324.

Hossain, M. & Reaz, M. (2007). The Determinants and Characteristics of Voluntary Disclosure by Indian Banking Companies. Corporate Social Responsibility and

Environmental Management 14 (5), pp. 274-288.

Hung, H. (2011). Directors’ Roles in Corporate Social Responsibility: A Stakeholder Perspective. Journal of Business Ethics 103, pp. 385-402.

Jackson, G. & Apostolakou, A. (2010). Corporate Social Responsibility in Western Europa: An Institutional Mirror or Substitute? Journal of Business Ethics 94 (3), pp. 371-394.

Jensen, J.C. & Berg, N. (2012). Determinants of Traditional Sustainability Reporting Versus Integrated Reporting. An Institutionalist Approach. Business Strategy and the Environment

21, pp. 299-316.

Kang, H., Cheng, M. & Gray, S.J. (2007). Corporate Governance and Board Composition: Diversity and independence of Australian Boards. Corporate Governance: An International

Review 15 (2), pp. 194-207.

Khan, A., Muttakin, M.B. & Siddiqui, J. (2013). Corporate Governance and Corporate Social Responsibility Disclosures: Evidence from an Emerging Economy. Journal of Business Ethics

34 Lim, S., Matolcsy, Z. & Chow, D. (2007). The Association between Board Composition and Different Types of Voluntary Disclosure. European Accounting Review 16 (3), pp. 555-583.

Lückerath-Rovers, M. & Smits, E. (2010). Onafhankelijke commissarissen en de relatie met performance in one-tier en two-tier bestuur. Maandblad voor Accountancy en

Bedrijfseconomie 84 (3), pp. 152-163.

Mäkelä, H. & Näsi, S. (2010). Social Responsibilities of MNCs in Downsizing Operations. A Finnish Forest Sector Case Analysed from the Stakeholder, Social Contract and Legitimacy Theory Point of View. Accounting, Auditing & Accountability Journal 23 (2), pp. 149 – 174.

Martinez, E.O. & Crowther, D. (2008). Is Disclosure the right way to comply with stakeholders? The Shell Case. Business Ethics: A European Review 17 (1), pp. 13-22.

Michelon, G. & Parbonetti, A. (2012). The Effect of Corporate Governance on Sustainability Disclosure. Journal of Management and Governance 16, pp. 477-509.

Ministerie van Economische Zaken (2013a). Transparantiebenchmark 2013: De Kristal 2013. Den Haag: Ministerie van Economische zaken.

Ministerie van Economische Zaken (2013b). Deelnameprotocol Transparantiebenchmark

2013. Den Haag: Ministerie van Economische zaken.

Monitoring Commissie Corporate Governance Code (2008). De Nederlandse Corporate

Governance Code: Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en best practice bepalingen. Den Haag: Monitoring Commissie Corporate Governance Code

Mortelmans, D. & Dehertogh, B. (2010). Regressieanalyse. Leuven: Acco.

Patelli, L. & Prencipe, A. (2007). The Relationship between Voluntary Disclosure and Independent Directors in the Presence of a Dominant Shareholder. European Accounting

35 Patten, D.M. (1991). Exposure, Legitimacy and Social Disclosure. Journal of Accounting and

Public Policy 10, pp. 297-308.

Pedersen, E.R.G., Neergaard, P., Pedersen, J.T. & Gwozdz, W. (2013). Conformance and Deviance: Company Responses to Institutional Pressures for Corporate Social Responsibility Reporting. Bussiness Strategy and the Environment 22, pp. 357-373.

Pfeffer, J. & Salancik, G.R. (2003). The External Control of Organizations: A Resource

Dependence Perspective. New York: Harpen & Row. (Oorspronkelijk werk gepubliceerd in

1978).

Postma, T. & van Ees, H. (2004). De illusie van onafhankelijkheid: Over het effectief functioneren van de Raad van Commissarissen en de relevantie van de code Tabaksblat.

Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 78 (9), pp.404-411.

Reverte, C. (2009). Determinants of Corporate Social Responsibility Disclosure Ratings by Spanish Listed Firms. Journal of Business Ethics 88, pp. 351-366.

Rindova, V.P., Pollock, T.G. & Hayward, M.L.A. (2006). Celebirty Firms: The Social Construct of Market Popularity. Academy of Management Review 31, pp. 50-71.

Roberts, R.W. (1992). Determinants of Corporate Social Responsibility Disclosure: An Application of Stakeholder Theory. Accounting Organizations and Society 17 (6), pp. 595-612.

Sethi, S.P. (2003). Setting Global Standards: Guidelines for Creating Codes of Conduct in

Multinational Corporations. New Jersey: John Wiley & Sons, Inc.

Tirole, J. (1986). Hierarchies and Bureaucracies: On the Role of Collusion in Organizations.

Journal of Law, Economics and Organization 2 (2), pp. 181-214.

Waddock, S.A. & Graves, S.B. (1997). The Corporate Social Performance – Financial Performance Link. Strategic Management Journal 18 (4), pp. 303-319.

36 Young, S. & Marais, M. (2012). A Multi-level Perspective of CSR Reporting: The Implications of National Institutions and Industry Risk Characteristics. Corporate

37

BIJLAGEN

Bijlage 1: Omschrijving inhoudsgericht en kwaliteitsgericht criteria

Transparantiebenchmark 2013

Inhoudsgerichte criteria

Profiel (15 pt): de categorie ‘Profiel’ heeft betrekking op de verslaggeving van kerngegevens

van organisaties. Daarbij kan worden gedacht aan personeelsomvang, producten en diensten, kernprocessen, eigendomsverhoudingen en de positie in de keten.

Strategie en beleid (20 pt): in de categorie ‘Strategie en beleid’ wordt gevraagd naar de visie

van organisaties ten aanzien van MVO en de wijze waarop deze wordt gedragen door het hoogste bestuurslichaam. Onderdeel is ook ketenverantwoordelijkheid, waarbij organisaties onder meer voorbeelden van interventies/beleid dienen te geven.

Bestuurstructuur en managementbenadering (25 pt): in de categorie ‘Bestuurstructuur en

managementbenadering’ wordt gevraagd of de verslaggeving inzicht geeft in de bestuurstructuur en het proces van sturing en beheersing ten aanzien van MVO. Er is onder meer aandacht voor de distributie en aard van taken en verantwoordelijkheden en de opbouw van beloningssystemen in relatie tot MVO-prestaties.

Resultaten (30 pt): in de categorie ‘Resultaten’ wordt gekeken naar de mate waarin

organisaties transparant zijn over hun beleid, prestaties en doelstellingen op het gebied van economie, milieu en maatschappij. Naast inzicht in de traditioneel financiële indicatoren, dient bijvoorbeeld te worden gedacht aan inzicht in niet-financiële indicatoren als voorkoming van fraude en corruptie, milieu indicatoren als emissie / uitstoot, waterverbruik en recycling en sociale indicatoren als diversiteit, opleiding, veiligheid en gezondheid van werknemers.

Maatschappelijk verslaggevingsbeleid (10 pt): in de categorie ‘Maatschappelijk

verslaggevingbeleid” wordt gekeken naar de mate waarin organisaties transparant zijn over het verslaggevingsbeleid, het verslaggevingsproces en de reikwijdte en afbakening welke ten grondslag liggen aan de verslaggeving zelf.

38 Kwaliteitsgerichte criteria

Relevantie (20 pt): De categorie ‘Relevantie’ gaat in op de vraag in hoeverre de verslaggeving

ingaat op MVO-aspecten en dilemma’s, die daadwerkelijk als relevant worden beschouwd door stakeholders. Ofwel sluit het verslag aan bij de informatiebehoefte van de beoogde gebruikers?

Duidelijkheid (20 pt): In de categorie ‘Duidelijkheid’ wordt onder meer gevraagd naar de

begrijpelijkheid, inzichtelijkheid en toegankelijkheid van het (maatschappelijk) verslag. De informatie in het verslag moet begrijpelijk zijn voor de lezer om onjuiste interpretatie te voorkomen. Dit betekent dat de wijze van presentatie moet zijn afgestemd op de kennis en ervaring van de gebruikers. Een goede vormgeving, een systematische rubricering van onderwerpen, een helder taalgebruik en het uitleggen van onbekende termen verhogen de begrijpelijkheid.

Betrouwbaarheid (20 pt): Verslaggeving heeft het kenmerk van ‘Betrouwbaarheid’ wanneer

het een juist, volledig en evenwichtig beeld geeft van de werkelijke situatie. In deze categorie wordt ingegaan op de wijze waarop het verslag en de inhoud ervan is geverifieerd door een externe onafhankelijke partij.

Betrokkenheid van stakeholders (20 pt): In de categorie ‘Betrokkenheid van stakeholders’

wordt gekeken naar de mate waarin organisaties transparant zijn over het beleid ten aanzien van stakeholder betrokkenheid. Criteria hebben onder meer betrekking op de wijze waarop stakeholders zijn geselecteerd, de wijze waarop de dialoog is aangegaan en de wijze waarop uitkomsten van de dialoog zijn verwerkt.

Contextuele samenhang (20 pt): In de categorie ‘Contextuele samenhang’ wordt gevraagd

naar in hoeverre prestaties van de organisatie op het gebied van MVO in breder perspectief worden geplaatst. Vragen hebben onder meer betrekking op de bedrijfsstrategische context, trends en ontwikkelingen in de sector, geografische context et cetera.

39 Bijlage 2: Voorwaarden onafhankelijkheid van de leden van de Raad van Commissarissen (Best practice bepaling III 2.2 van de Governance Code)

“Een commissaris geldt als onafhankelijk indien de hierna te noemen afhankelijkheidscriteria niet op hem van toepassing zijn. Bedoelde afhankelijkheidscriteria zijn dat de betrokken commissaris, dan wel zijn echtgenoot, geregistreerde partner of een andere levensgezel, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de tweede graad:

a) in de vijf jaar voorafgaand aan de benoeming werknemer of bestuurder van de vennootschap (inclusief gelieerde vennootschappen als bedoeld in artikel 5:48 Wft) is geweest;

b) een persoonlijke financiële vergoeding van de vennootschap of van een aan haar gelieerde vennootschap ontvangt, anders dan de vergoeding die voor de als commissaris verrichte werkzaamheden wordt ontvangen en voor zover zij niet past in de normale uitoefening van bedrijf;

c) in het jaar voorafgaand aan de benoeming een belangrijke zakelijke relatie met de vennootschap of een aan haar gelieerde vennootschap heeft gehad. Daaronder worden in ieder geval begrepen het geval dat de commissaris, of een kantoor waarvan hij aandeelhouder, vennoot, medewerker of adviseur is, is opgetreden als adviseur van de vennootschap (consultant, externe accountant, notaris en advocaat) en het geval dat de commissaris bestuurder of medewerker is van een bankinstelling waarmee de vennootschap een duurzame en significante relatie onderhoudt;

d) bestuurslid is van een vennootschap waarin een bestuurslid van de vennootschap waarop hij toezicht houdt commissaris is;

e) een aandelenpakket van ten minste tien procent in de vennootschap houdt (daarbij meegerekend het aandelenbezit van natuurlijke personen of juridische lichamen die met hem samenwerken op grond van een uitdrukkelijke of stilzwijgende, mondelinge of schriftelijke overeenkomst);

f) bestuurder of commissaris is bij of anderszins vertegenwoordiger is van een rechtspersoon die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houdt, tenzij het gaat om groepsmaatschappijen;

g) gedurende de voorgaande twaalf maanden tijdelijk heeft voorzien in het bestuur bij belet en ontstentenis van bestuurders.”

GERELATEERDE DOCUMENTEN