• No results found

Een studie naar de relatie tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing bij MVO verslagen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een studie naar de relatie tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing bij MVO verslagen."

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een studie naar de relatie tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing bij MVO verslagen.

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Masterafstudeerscriptie Accountancy EBM869A20 Richie Kasto S1386239 Adres Jupiter 14 Woonplaats Hoogezand Email richiekasto@hotmail.com Telefoonnummer 06-41319181

Eerste beoordelaar Dr. H. van Elten Tweede beoordelaar Dr. C.P.A. Heijes

(2)

Voorwoord

Met veel trots presenteer ik het eindresultaat van mijn Master scriptie. Bij het zoeken naar een geschikt onderwerp had ik twee voorwaarden. Het onderwerp moest actueel zijn en het moest mij interesseren. Door de invloed van nationale cultuur op MVO verslagen te onderzoeken heb ik voor mijn gevoel gehoor gegeven aan deze twee voorwaarden.

De keuze voor cultuur komt niet zomaar uit de lucht vallen. Van huis uit ben ik opgegroeid in twee verschillende culturen. Uit eigen ervaring weet ik dat er verschillen zijn in de manieren waarop families kunnen communiceren. Een soortgelijke relatie denk ik ook te zullen zien in mijn onderzoek naar de relatie tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing in MVO verslagen.

De totstandkoming van deze scriptie is mede mogelijk gemaakt door de bijdrage van een aantal personen en instanties. Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om ze persoonlijk te bedanken. Als eerste wil ik mijn grote dank uitspreken aan mijn scriptiebegeleider de heer van Elten (Nyenrode Business Universiteit) voor zijn vertrouwen in dit onderwerp. Als begeleider heeft hij mij voorzien van goede feedback en wist hij mij op de juiste momenten scherp te houden.

Tevens wil ik mijn scriptiegenoten A. Farrahi en T.T. Tran (beiden PWC Amsterdam) bedanken voor hun constructieve medewerking aan een overkoepelende database.

Daarnaast wil ik diverse instanties bedanken (Bureau van Dijk, FTSE, Euronext en Bloomberg) voor de relevante informatie met betrekking tot de diverse indexen.

Verder dank ik mijn scriptie ondersteuningsgroep voor hun begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie, de heer Huizing voor de uitleg over Orbis en de heer Hooghiemstra voor zijn tips met betrekking tot dit onderwerp en zijn uitleg over prodclin.

Een speciale waardering gaat uit naar mijn familie en vriendin. Ik ben hun namelijk in meer dan één opzicht dank verschuldigd. Jullie niet aflatende steun, betrokkenheid en zorg geeft mij hoop op een goede afronding van deze opleiding.

Dit voorwoord sluit ik af door u als lezer veel leesplezier te wensen bij het doornemen van deze scriptie.

Richie Kasto

(3)

Samenvatting

Deze studie onderzoekt de relatie tussen nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing in MVO verslagen bij MID kap indexen. De mate van informatieverschaffing wordt gemeten aan de hand van een zelfgemaakte disclosure index. Deze disclosure index is gebaseerd op zes indicatoren van de GRI Sustainability Reporting Guidelines G3.1.

Er is gebruik gemaakt van een databestand dat in groepsverband is samengesteld. Dit bestand geeft het totaal aantal indicator score weer voor 154 organisaties van zes MID kap indexen uit zes verschillende landen. Voor de MVO verslagen is 2011 als basisjaar gekozen.

Aan de hand van het voluntary disclosure perspectief is er gekeken naar het agency probleem tussen managers en beleggers. Er wordt voortgebouwd op het idee dat cultuur invloed heeft op hoe managers en beleggers kijken naar dit probleem. Dit heeft weer gevolgen voor de keuzes die managers maken in hoeveel informatie ze verstrekken in MVO verslagen. Dit is het eerste onderzoek dat op basis van het werk van Emanuels et al. (2010) kijkt naar de

informatieverschaffing in MVO verslagen.

De studie geeft uitkomsten enerzijds over de directe relatie tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing in MVO verslagen en anderzijds over de indirecte relatie tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing, via belegger bescherming.

Met betrekking tot de directe relatie laat de studie zien dat een individualistische cultuur tot meer informatieverschaffing over MVO leidt. Verder toont het aan dat een risico mijdende cultuur niet leidt tot minder informatieverschaffing over MVO.

De uitkomsten van de M-test, voor de indirecte relatie, laten zien dat zowel individualisme als risico vermijding indirecte invloed hebben op de mate van informatieverschaffing in MVO verslagen. Echter de bevindingen en conclusies van deze M-test worden verzwakt door de constatering van multicollineariteit tussen enerzijds individualisme en belegger bescherming en anderzijds tussen risico vermijding en belegger bescherming. De twee cultuurdimensies hangen te sterk samen met de belegger bescherming. Om deze reden kunnen er geen conclusies

getrokken worden over de significantie van deze variabelen en worden de uitkomsten van Emanuels et al. (2010) niet ondersteunt.

Trefwoorden – Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), Informatieverschaffing,

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord………..2

Samenvatting………..3

Inhoudsopgave………...4

Hoofdstuk 1: Inleiding………...5

Hoofdstuk 2: Theoretische achtergrond en hypotheses formulering………8

2.1 Maatschappelijke verslaggeving……….8 2.2 Cultuur………9 2.3 Conceptueel model………....13 Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie……….14 3.1 Dataverzameling en steekproefgrootte……….14 3.2 Afhankelijke variabele………..16 3.3 Onafhankelijke variabelen………....17 3.4 Statistische regressies………....19 Hoofdstuk 4: Resultaten………..20 4.1 Beschrijvende statistiek………....20

4.2 De directe relatie van cultuur op MVO Disc………....23

4.3 De indirecte relatie van cultuur op MVO Disc, via Belegger Bescherming………26

Hoofdstuk 5: Conclusies, beperkingen en aanbevelingen………27

Referenties………29

(5)

Hoofdstuk 1: Inleiding

De laatste drie decennia is veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO is een vorm van ondernemen gefocust op financiële prestaties, rekening houdend met de mens, binnen de ecologische randvoorwaarden. Het richt zich op de Triple P (People, Planet & Profit) (Elkington, 1997). De toegenomen aandacht voor MVO is niet alleen te zien aan het aantal nieuwe academische onderzoekers die het terrein betreden. De nadruk die overheden, toezichthoudende instanties en organisaties leggen op gerelateerde onderwerpen zijn ook indicaties dat de aandacht voor MVO toeneemt (Deegan, 2002). Volgens de Waard (2011) is dit onderwerp uitgegroeid tot een gevestigd fenomeen. In de meeste gevallen weet de samenleving niet in welke mate een organisatie maatschappelijk verantwoord bezig is, totdat daar over gerapporteerd wordt. Een belegger krijgt dus pas meer inzichten in het MVO beleid van een organisatie als er een verslag over uit komt. In het kader van MVO brengen organisaties daarom vaak een MVO verslag uit. Op deze manier

communiceert de organisatie met belanghebbende partijen.

Het feit dat de organisatie de partij is die communiceert en dat er sprake kan zijn van verschillen tussen het belang van de organisatie en het belang van het maatschappelijk verkeer, geeft aan dat de agency theorie een prominente rol heeft in MVO verslaggeving. De wetenschappelijke

literatuur bevestigt dat de relevantie van verslaggeving ingesloten zit in de agency theorie. De literatuur benadrukt de verkleining van het belangenconflict door vermindering van

asymmetrische informatie tussen managers en beleggers (Healy & Palepu, 2001). Het verstrekken van informatie stelt de belegger in staat het gedrag en de prestaties van het

management te monitoren. De belegger vormt de juiste verwachtingen en kan gemakkelijker zijn belangen afstemmen op de beslissingen van het management. Beleggers vinden daarom

informatieverschaffing belangrijk.

Dit geldt ook voor MVO verslaggeving. Meerdere onderzoekers concludeerden dat MVO openbaringen aanvullende informatie bevatten die investeringsbeslissingen ondersteunen (Bowman & Haire, 1976; Anderson & Frankie, 1980; Shane & Spicer, 1983).

Echter, de Nederlandse wet verplicht organisaties niet om MVO verslagen uit te geven. Dit betekent dat organisaties zelf kunnen bepalen of ze een verslag uitbrengen en in welke vorm dat gebeurt. Organisaties hebben dus de vrije ruimte om te beslissen in welke mate ze informatie willen verschaffen in een MVO verslag. Er zullen dus verschillen waarneembaar zijn in de mate van informatieverschaffing tussen organisaties (Trotman & Bradley, 1981; Ernst & Young, 2009), maar ook tussen verschillende landen (Langer, 2006). Volgens Hope (2003) is het land van oorsprong een belangrijke factor die van invloed is op de verslaggeving. Hij liet in zijn onderzoek onder meer zien dat financiële verslaggeving afhankelijk is van de cultuur in een land. Dit onderzoek richt zich op het verband tussen nationale cultuur en de hoeveelheid informatie over MVO die organisaties openbaar maken in hun MVO verslagen. Al eerder lieten Van der Laan Smith et al. (2005) en Orij (2010) zien dat cultuur gerelateerd is aan informatieverschaffing bij MVO. Zij gaven aan de hand van de stakeholder theorie een beter inzicht in welke rol de nationale cultuur speelt bij MVO verslaggeving. Volgens Fiedler & Deegan (2002) is er sprake van een trend onder een aantal onderzoekers om meerdere theorieën te gebruiken bij het geven van een verklaring voor bepaalde handelingen van managers. Zij benadrukken dan ook de

(6)

voordelen om een bepaald onderwerp vanuit meer dan één theorie te bekijken. Het biedt de mogelijkheid om nieuwe inzichten te creëren voor bestaande opvattingen. In navolging van de oproep van Fiedler & Deegan (2002) kijkt dit onderzoek dan ook naar de invloed van de nationale cultuur vanuit meerdere theorieën.

Dit onderzoek kijkt aan de hand van de voluntary disclosure theorie naar het agency probleem tussen managers en beleggers. Hoe managers en beleggers tegen dit probleem aankijken bepaalt voor een groot deel de keuze van de manager hoeveel informatie hij gaat verstrekken in een MVO verslag. Dit onderzoek veronderstelt dat culturele verschillen de acceptatie en de legitimiteit kunnen bepalen van deze keuze. Er wordt een verklaring gezocht hoe culturele normen van invloed zijn op de informatieverschaffing keuzes van managers. De resultaten bieden dan de mogelijkheid om de volgende centrale vraagstelling te beantwoorden:

In hoeverre is er sprake van een verband tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing bij MVO verslagen?

Volgens Van der Laan Smith et al. (2005) en Orij (2010) is cultuur gerelateerd aan de informatieverschaffing bij MVO. McWilliams et al. (2006) geven echter aan dat het nog niet duidelijk is hoe verschillen in de institutionele omgeving de informatieverschaffing, op het gebied van MVO, beïnvloeden. In het onderzoek van Emanuels et al. (2010) is zowel de invloed van nationale cultuur als de institutionele omgeving meegenomen om de mate van

informatieverschaffing over internal control in jaarverslagen te bepalen. Deze benadering is een uitstekende manier om het effect van cultuur zo breed mogelijk te bekijken en is in een MVO setting goed toepasbaar. Dit onderzoek baseert zich dan ook op het werk van Emanuels et al. (2010). Het hanteert dezelfde benadering en zal qua structuur, inhoud en referenties op een aantal vlakken overeenkomen met het onderzoek van Emanuels et al. (2010).

Bij deze benadering is de invloed van cultuur op twee manieren bekeken.

In eerste instantie kijkt deze benadering naar de directe relatie van de nationale cultuur op MVO verslaggeving. Eerdere onderzoeken toonden namelijk aan dat de culturele achtergrond een directe invloed heeft op de financiële keuzes van managers (Hope, 2003; Shao et al., 2010). In tweede instantie kijkt deze benadering naar de indirecte relatie van cultuur op MVO verslaggeving. Het gaat bij de indirecte relatie om de regelgeving met betrekking tot het beschermen van de belangen van het maatschappelijk verkeer. Cultuur is van invloed op deze regelgeving (Licht et al., 2005). Deze regelgeving is vervolgens weer van invloed op het gedrag en de motieven van organisaties om informatie te publiceren (La Porta et al., 1998).

In dit onderzoek zijn meerdere regressie analyse toegepast. De steekproef is gebaseerd op een databestand dat in groepsverband is samengesteld. De totale steekproef bestaat uit 154

organisaties van zes MID kap indexen uit zes verschillende landen. Voor het opbouwen van dit databestand zijn de MVO verslagen uit 2011 verzameld.

Met betrekking tot de directe relatie laat de studie zien dat een individualistische cultuur tot meer informatieverschaffing over MVO leidt. Verder toont het aan dat een risico mijdende cultuur niet leidt tot minder informatieverschaffing over MVO.

(7)

De uitkomsten van de M-test, voor de indirecte relatie, laten zien dat zowel individualisme als risico vermijding indirecte invloed hebben op de mate van informatieverschaffing in MVO verslagen. Echter de bevindingen en conclusies van deze M-test worden verzwakt door de constatering van multicollineariteit tussen enerzijds individualisme en belegger bescherming en anderzijds tussen risico vermijding en belegger bescherming. De twee cultuurdimensies hangen te sterk samen met de belegger bescherming. Om deze reden kunnen er geen conclusies

getrokken worden over de significantie van deze variabelen

Organisaties die MVO verslagen opstellen (multinationals), gebruikers van MVO verslagen (internationale beleggers) en beleidsmakers zullen de uitkomsten van dit onderzoek als nuttig beschouwen. Dit geldt in het bijzonder voor de Global Reporting Initiative (GRI). Deze organisatie is eind vorige eeuw opgericht met als doel om tot algemene richtlijnen voor MVO verslaggeving te komen. Met behulp van de resultaten van dit onderzoek en toekomstig onderzoek kan de GRI deze richtlijnen verbeteren, zodat wereldwijde toepassing wordt gestimuleerd.

Naast deze praktische bijdrage heeft dit onderzoek ook als doel om een wetenschappelijke bijdrage te leveren aan de literatuur met betrekking tot het uitbrengen van een MVO verslag. Ondanks de toegenomen mate van standaardisatie in MVO verslagen blijken er namelijk nog steeds nationale verschillen te zijn in deze verslagen (Chen & Bouvain, 2009). Dit onderzoek probeert een verklaring te vinden voor deze verschillen door naar culturele factoren te kijken. De onderscheidende factor van dit onderzoek is dat het zich richt op MID kap indexen. Waar

voorheen MVO studies zich voornamelijk richten op de grote beurs organisaties (Newson & Deegan, 2002; Haniffa & Cooke, 2005; Orij, 2010), focust dit onderzoek zich op middelgrote organisaties. Steeds meer middelgrote en kleine organisaties houden zich namelijk bezig met MVO. Volgens Murillo & Lozano (2006) focust de samenleving zich niet meer uitsluitend op grote organisaties, maar richt de samenleving zich tegenwoordig ook op midden en kleine

organisaties. Door meer onderzoek te doen naar bijvoorbeeld middelgrote organisaties kan er een beter algemeen beeld worden gevormd van MVO verslaggeving.

De aandacht voor MVO verslaggeving blijft groeien. Zelfs in de landelijke politiek krijgt dit onderwerp de nodige aandacht. De invoering van een wet op de jaarrekening voor

maatschappelijk verantwoord ondernemen behoort zelfs tot de mogelijkheid. Gezien de toenemende interesse in MVO zal de vraag om verdere regelgeving in de nabije toekomst nadrukkelijk worden gesteld. Dit onderzoek probeert een bijdrage te leveren in deze discussie door te onderzoeken of een internationaal uniforme richtlijn geschikter is dan een richtlijn waar rekening wordt gehouden met de nationale cultuur van een land.

Het vervolg van dit onderzoek is als volgt ingedeeld:

Hoofdstuk 2 staat stil bij de theoretische achtergrond. Aan de hand van drie verschillende theorieën wordt er dieper ingegaan op MVO verslaggeving en cultuur. Het gaat om de volgende drie theorieën: de agency, voluntary disclosure en de legitimiteitstheorie. Aan het eind van het hoofdstuk worden de hypotheses geformuleerd.

Hoofdstuk 3 gaat in op de onderzoeksmethodologie om vervolgens in hoofdstuk 4 de uitkomsten van het onderzoek te presenteren. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies, de beperkingen en de

(8)

Hoofdstuk 2: Theoretische achtergrond en hypotheses formulering

2.1 Maatschappelijke verslaggeving

In dit onderzoek wordt maatschappelijke verslaggeving beschreven vanuit een drietal perspectieven. Als eerste wordt vanuit een agency perspectief gekeken naar het agency probleem. Een agency probleem doet zich voor wanneer er een belangenconflict is tussen een interne en een externe partij. Dit probleem speelt ook een rol bij maatschappelijke verantwoord ondernemen. Een betrouwbaar MVO beleid aan de kant van organisaties (interne partij) zou kunnen bijdragen aan het beschermen van de belangen van het maatschappelijk verkeer (externe partij). Echter een MVO beleid is een intern tot stand gekomen concept waar alleen de

organisaties de details over beschikken. Volgens de agency theorie hebben in dit geval de organisaties een informatie en kennisvoorsprong ten opzichte van het maatschappelijk verkeer. De organisaties hebben dus de ruimte om buiten of zelfs tegen het belang van het

maatschappelijk verkeer in, haar eigen belangen te dienen (Jensen & Meckling, 1976). Daarnaast bevindt het maatschappelijke verkeer zich in een positie waarbij het aantonen en het beperken van dit gedrag niet altijd mogelijk is. Dus de informatie asymmetrie tussen deze twee partijen blijft bestaan. Een oplossing volgens Healy & Palepu (2001) om deze informatie asymmetrie te verkleinen en daarmee het agency probleem te verminderen is het vrijwillig verstrekken van informatie.

Deze oplossing heeft te maken met het voluntary disclosure perspectief. Dit perspectief geeft aan dat het verstrekken van niet verplichte informatie relevant kan zijn voor de belangenhouders van de organisatie (Lev, 1992). De informatie asymmetrie tussen de organisatie en het

maatschappelijk verkeer wordt hierdoor verkleind. Daarnaast probeert de organisatie hiermee een positief signaal af te geven. De organisatie wil laten zien dat ze eerlijk en open is en dat ze niets aan het verbergen is. Dit punt wordt gevoed door het idee dat - indien geen informatie wordt verstrekt –‘er wel eens iets aan de hand zou kunnen zijn’ (de Waard, 2011). Het niet verstrekken van informatie interpreteren beleggers namelijk als negatief (Hope et al., 2009). Verder kan de liquiditeit van de aandelen verbeteren en de cost of capital worden verlaagd door vrijwillige verslaggeving (Soltani, 2007).

Het opbouwen van een positief imago en reputatie kan gezien worden als een drijfveer om vrijwillig informatie te verstrekken. Een organisatie doet er goed aan om ook stil te staan bij de nadelen. Als bijvoorbeeld een organisatie geen informatie verstrekt in een situatie waar dat wel zou moeten of informatie verstrekt die later onjuist blijkt te zijn dan kan dat juridische gevolgen hebben (Eccles & Mavrinac, 1995). Deze gevolgen kunnen leiden tot financiële schade voor de organisatie. Verder zijn er ook kosten gemoeid met het verzamelen, bewerken, beoordelen en verspreiden van vrijwillige informatie. Daarnaast kan door vrijwillige informatieverschaffing ook vertrouwelijke informatie komen bij concurrenten. Organisaties in bepaalde sectoren kijken naar elkaar en zijn op zoek naar ‘best practice’-voorbeelden. Dit kan leiden tot kopieergedrag (de Waard, 2011).

Uiteindelijk zal de keuze om vrijwillig informatie openbaar te maken afhankelijk zijn van de afweging tussen de verwachte baten en de verwachte kosten.

Dit voluntary disclosure perspectief heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de MVO verslag. Volgens de raad voor de jaarverslaggeving (RJ) heeft een MVO verslag als doel om enerzijds

(9)

stakeholders te informeren en anderzijds om verantwoording af te leggen over maatschappelijke verantwoordelijkheden. Organisaties hebben namelijk een ‘license to operate’ nodig. Het uitgeven van een MVO verslag kan daar aan bijdragen. Er wordt hier gekeken vanuit het

legitimatie perspectief (Downling & Pfeffer, 1975). Dit perspectief bekijkt de organisatie vanuit de positie die ze inneemt in de maatschappij en of de maatschappij haar accepteert. Volgens dit perspectief geven organisaties MVO informatie vrij, omdat de maatschappij dit eist. Organisaties hebben als het ware een denkbeeldig contract met de maatschappij. Als zij niet voldoen aan dit contract, dan trekt de maatschappij het contract in en komt het bestaansrecht van deze

organisaties in het geding (Deegan, 2002).

Voor een organisatie is het dus belangrijk dat een MVO verslag uitleg geeft over die punten die er toe doen. Veel organisaties kiezen er daarom voor om MVO verslagen op te stellen aan de hand van gerenommeerde richtlijnen. De internationale richtlijn van de Global Reporting Initiative (GRI) is daar één van. De GRI is eind vorige eeuw opgericht door de Coalition for Environmentally Responsible Economies (CERES) en United Nations for Environment Programme (UNEP). Deze organisatie heeft als missie om MVO verslaggeving een

vanzelfsprekend onderdeel van de bedrijfsvoering te maken door het aanbieden van begeleiding en ondersteuning aan organisaties (GRI, 2013). Door onder andere het uitvaardigen van

internationale richtlijnen en het ontwikkelen van een raamwerk probeert ze dit te bewerkstelligen. Het onderzoek van KPMG (2011) geeft aan dat 80% van de grootste

organisaties ter wereld haar MVO verslagen opstellen aan de hand van de GRI-richtlijnen. Deze richtlijnen worden internationaal gezien als de standaard voor MVO verslaggeving (de Waard, 2011).

2.2 Cultuur

Cultuur wordt gedefinieerd als de set van gezamenlijke waarden, normen en aannames dat een groep heeft en het bepaalt hoe een groep denkt, kijkt en reageert op verschillende omgevingen (Schein, 1996). Deze gezamenlijke waarden geven betekenis aan wat aanvaardbaar gedrag is en wat wenselijk gedrag binnen een groep hoort te zijn. Ze kunnen dus groepsleden helpen om beslissingen te nemen. Daarnaast kunnen ze groepsleden helpen om te oordelen over de beslissingen van anderen.

In de wetenschappelijke literatuur wordt veel gebruik gemaakt van het model van Hofstede (1983) om crossculturele verschillen te onderzoeken. Om deze reden is dit model succesvol. Daarnaast is het succesvol, omdat het relaties tussen cultuur en organisatie praktijken kan beschrijven. Het model helpt niet alleen om cultuur kwalitatief, maar ook kwantitatief te begrijpen. Dit model bestaat uit vier cultuurdimensies: individualisme, risico vermijding, machtsafstand en mannelijkheid. Deze cultuurdimensies vormen in de literatuur een belangrijke verbinding in de relaties tussen de nationale cultuur en de internationale

verslaggevingverschillen (Gray, 1988).

Eerdere studies keken al naar de relatie van cultuur op MVO verslaggeving. Zo laten Mathews en Reynolds (2001) zien dat verschillen in maatschappelijke verslaggeving gerelateerd zijn aan de culturele dimensies van Hofstede. Van der Laan Smith et al. (2005) tonen aan de hand van de stakeholder theorie aan, dat het land van herkomst invloed heeft op de verschillen in MVO verslaggeving tussen Scandinavische landen en de Verenigde Staten. Orij (2010) borduurt voort

(10)

op het onderzoek van Van der Laan Smith et al. (2005) door 600 grote ondernemingen in 22 landen te nemen in plaats van twee naties. Zijn bevindingen ondersteunen grotendeels de

resultaten van Van der Laan Smith et al. (2005). Cultuur is volgens hem duidelijk gerelateerd aan MVO verslaggeving.

In zowel het onderzoek van Van der Laan Smith et al. (2005) als van Orij (2010) wordt er vaak gerefereerd aan Gray (1988) om te laten zien hoe verslaggeving door nationale cultuur wordt beïnvloed. Gray koppelt namelijk accountingwaarden aan de culturele dimensies van Hofstede. Verder suggereert hij dat maatschappelijke waarden zoals cultuur op twee manieren invloed hebben op verslaggeving: indirect via hun invloed op de institutionele omgeving en direct. Echter in zowel het onderzoek van Van der Laan Smith et al. (2005) als van Orij (2010) wordt alleen naar de directe manier gekeken. Beide onderzoeken zijn dus beperkt in de manier hoe ze naar het werk van Gray kijken. In dit onderzoek wordt daarom een andere kijk genomen door ook de indirecte invloed mee te nemen. Deze kijk is gebaseerd op de ideeën van Emanuels et al. (2010) en zoekt met behulp van de voluntary disclosure en agency theorie een verklaring voor de verslaggeving keuzes van managers. In dit onderzoek wordt namelijk verondersteld dat cultuur invloed heeft op de manier hoe beleggers en managers kijken naar het agency probleem (Chui et al., 2002; Emanuels et al., 2010). Dit beïnvloedt uiteindelijk hun verslaggeving keuzes.

In de agency theorie wordt het belangenconflict tussen de interne partij (managers) en de externe partij (beleggers) gezien als een agency probleem. Er kan door verschillende culturen anders naar dit belangenconflict gekeken worden. Bepaalde gedragingen van een manager worden eerder geaccepteerd in sommige culturen. In een risico mijdende cultuur zal bijvoorbeeld een

risicovolle beslissing minder snel geaccepteerd worden. Met andere woorden cultuur bepalende opvattingen over wat wel en niet gerechtvaardigd is bepalen welk gedrag beide partijen het liefst laten zien. Met als gevolg dat dit tot verschillende opvattingen leidt over hoe agency problemen benaderd moet worden tussen landen (Chui et al., 2002; Shao et al; Shao et al., 2010; Emanuels et al., 2010). In het kader van dit onderzoek kan daarom worden gesteld dat de mate van

informatieverschaffing die managers vrijwillig verstrekken afhankelijk is van de culturele achtergrond.

De nationale cultuur heeft dus mogelijk invloed op de informatieverschaffing in MVO verslagen. Managers en beleggers delen dezelfde culturele waarden en verwachten gedragingen die deze waarden ondersteunen. Het is belangrijk dat managers daar rekening mee houden. Wanneer managers voldoen aan deze verwachtingen dan heeft dat een voordeel. Het gedrag van een manager wordt eerder goedgekeurd wat vervolgens de cost of capital van de organisatie kan verlagen en een positief effect kan hebben op de liquiditeit van de aandelen (Graham et al., 2005). Met een lage cost of capital kan een organisatie eerder deelnemen aan gunstige investeringsmogelijkheden. Dit verbetert de groei en het concurrentievermogen van de organisatie (Lev, 1992).

Dit onderzoek staat stil bij de impact van cultuur op de keuzes die managers maken in hoeveel informatie ze nu daadwerkelijk verschaffen in MVO verslagen. Net als in het onderzoek van Emanuels et al. (2010) wordt er gebruik gemaakt van de dimensies individualisme en

risicovermijding van Hofstede (2001). Volgens Bryan et al. (2012) zijn deze dimensies, voor het onderzoeken van de verslaggevingkeuzes van managers op grond van het agency perspectief, het meest relevant.

(11)

Individualisme weerspiegelt de mate waarin een individu persoonlijke vrijheid verwacht. Het individu kiest er eerder voor om alleen voor zichzelf en zijn directe familie te zorgen. Tegenover individualisme staat collectivisme. Collectivisme geeft de voorkeur voor een hecht sociaal netwerk binnen de maatschappij. De groep waar het individu deel van uitmaakt en de familie gaan er van uit dat er rekening wordt gehouden met elkaar en dat er voor elkaar wordt gezorgd. In een individualistische cultuur zijn mensen dus minder gericht op de belangen van de groep en handelen zij meer uit eigen belang. Volgens Fidrmuc et al. (2010) zal er in een individualistische cultuuromgeving de belangentegenstellingen (agency probleem) tussen managers en beleggers groter zijn. Beleggers weten dit en eisen meer informatie. Wanneer niet voldaan wordt aan deze eis dan accepteren beleggers dit niet. De cost of capital van de organisatie stijgt hierdoor. Dit heeft vervolgens een negatief effect op de liquiditeit van de aandelen. Managers hebben dus prikkels om hier gehoor aan te geven. In lijn met dit inzicht luidt de eerste hypothese als volgt:

H1: een individualistische cultuur leidt tot meer MVO-gerelateerde informatieverschaffing. Risicovermijding geeft aan in hoeverre men zich niet op zijn gemak voelt met dubbelzinnigheid en de onduidelijkheid van de toekomst (hofstede, 2011). Het individu in een cultuur met hoge risicovermijding hecht meer waarde aan voorspelbaarheid en vermijdt liever onzekerheid. Dit in tegenstelling tot het individu in een cultuur met lage risicovermijding die eerder bereid is om meer risico’s te nemen en meer open staat voor verandering. Eerder onderzoek toont aan dat deze dimensie van Hofstede gekoppeld is aan risico mijdend gedrag bij managers die geconfronteerd worden met het agency probleem (Ndubizu & Olesegun Wallace, 2003). Om minder snel risico te lopen kiest een manager in een risico mijdende cultuur er daarom voor om minder informatie naar buiten te brengen. Concurrenten kunnen hier namelijk voordeel uit halen (Verrecchia, 2001) en organisaties willen geen reputatieschade oplopen bij het prijsgeven van incorrecte informatie (Graham et al., 2005). Hierdoor luidt de tweede hypothese als volgt:

H2: een risico mijdende cultuur leidt tot minder MVO-gerelateerde informatieverschaffing. 2.3 Belegger Bescherming

Tot zover is er alleen gekeken naar de directe invloed die cultuur heeft op verslaggeving. Volgens Emanuels et al. (2010; 2013) heeft cultuur ook een indirecte invloed op verslaggeving via de institutionele omgeving. Met andere woorden, er is hier sprake van een mediator effect. Een manier om de institutionele omgeving mee te nemen in een onderzoek is door naar de mate van belegger bescherming te kijken. Belegger bescherming wordt gekenmerkt door wetten en regelgeving die erop toezien dat aandeelhouders de middelen en informatie krijgen die ze nodig hebben om andere rechten effectief te kunnen uitoefenen. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht om slecht presterende managers te vervangen (La Porta et al., 2000). In een sterk institutionele omgeving, waar de belegger goed is beschermd, zal de manager (interne partij) dus minder snel de behoefte hebben om informatie te verbergen.

Het belangenconflict (agency probleem) tussen de interne partij en externe partij speelt dus ook een rol bij belegger bescherming. De aard en de ernst van het agency probleem kan variëren met verschillen in de mate van belegger bescherming. La Porta et al. (1998) geeft namelijk aan dat de bescherming van aandeelhouders over de hele wereld verschilt. De mate van belegger

(12)

bescherming in een land kan hiermee dus worden gezien als een belangrijke institutionele factor die van invloed is op zakelijke beleidskeuzes (La Porta et al.,2000).

Het al dan niet vrijwillig verstrekken van MVO informatie, en in welke vorm dat gebeurd, is een voorbeeld van een beleidskeuze die een manager maakt. Empirisch bewijs toont een positieve relatie aan tussen de mate van belegger bescherming en de neiging van managers om vrijwillig informatie te verschaffen (Bushman et al., 2004). Hope (2003) en Shi, Magnan & Kim (2012) bevestigen dat organisaties eerder geneigd zullen zijn tot het verstrekken van informatie als de institutionele omgeving, en daarmee de belegger bescherming, een sterke positie inneemt. Dus als belegger bescherming sterk (zwak) is zullen organisaties meer (minder) prikkels hebben om vrijwillig informatie te verschaffen over MVO.

Tegelijkertijd geven onderzoekers aan dat de institutionele omgeving kunnen verschillen tussen landen als gevolg van nationale cultuurverschillen. Het onderzoek van Stulz & Williamson (2003) laat bijvoorbeeld een verband zien tussen nationale cultuurverschillen en verschillen in de mate van belegger bescherming tussen landen. Er kan dus worden gesteld dat belegger

bescherming een bemiddelende rol heeft, een mediator is, tussen cultuur en de hoeveelheid informatie die organisaties vrijwillig openbaar maken in MVO verslagen.

Eerder werd aangegeven dat managers in een individualistische cultuur zich voornamelijk richten op hun eigen belang. Dit impliceert een sterker agency conflict tussen managers en beleggers. Om dit agency conflict op te lossen eisen beleggers daarom meer vrijwillige informatie over MVO. Managers hebben prikkels om hier gehoor aan te geven. Wanneer de belangen van de beleggers goed zijn beschermd in een individualistische cultuur dan is de verwachting dat managers meer prikkels hebben om meer informatie over MVO bekend te maken. Hierdoor luidt de derde hypothese als volgt:

H3: De directe positieve relatie tussen een individualistisch cultuur en de mate van

informatieverschaffing, wordt positief gemedieerd door een sterke belegger bescherming in een land.

Managers in risico mijdende culturen benadrukken de nadelen van vrijwillige

informatieverschaffing. Om deze nadelen te beperken hebben managers de voorkeur om

informatieverschaffing over MVO zoveel mogelijk te beperken. Er wordt dan ook een negatieve associatie verwacht tussen risico vermijding en vrijwillige informatieverschaffing over MVO. Als in een risico mijdende cultuur, de belangen van beleggers slecht zijn beschermd, wat impliceert dat aandeelhouders minder druk op de interne partij kunnen uitoefenen, dan zijn managers (de externe partij) in staat om hun informatieverschaffing over MVO te beperken. De hoeveelheid informatie over MVO daalt dan nog meer. Wanneer in een risico mijdende cultuur, de belangen van beleggers goed zijn beschermd, wat impliceert dat aandeelhouders meer druk op de interne partij kunnen uitoefenen, dan stijgt de drang om meer vrijwillige informatie te verschaffen bij managers. In lijn met dit inzicht luidt de vierde hypothese als volgt:

H4: De directe negatieve relatie tussen een risico mijdende cultuur en de mate van

informatieverschaffing, wordt negatief gemedieerd door een sterke belegger bescherming in een land.

(13)

2.2 Conceptueel model

Hieronder volgt een conceptueel model dat weergeeft welke variabelen gebruikt zijn voor dit onderzoek. In de paragrafen 2 en 3 van hoofdstuk 3 worden deze variabelen besproken.

(14)

Hoofdstuk 3: Onderzoeksmethodologie

3.1 Data verzameling en steekproefgrootte

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een overkoepelend databestand. Dit bestand is in groepsverband samengesteld. De data voor dit onderzoek is afkomstig uit 6 verschillende landen. Het gaat om Nederland, België, Duitsland, Denemarken, Italië en Singapore. De keuze voor deze landen is enerzijds gebaseerd op de beschikbaarheid van MID kap indexen in deze landen en anderzijds vanwege de verschillen in nationale cultuur. Op grond van het model van Hofstede (1983, 2001) is er gekeken naar de scores van deze landen met betrekking tot de

cultuurdimensies individualisme en risico vermijding. Om testen te kunnen uitvoeren over deze twee dimensies is het belangrijk dat in de steekproef zowel een land is opgenomen met een hoge dimensiescore als een land met een lage dimensiescore. Nederland scoort hoog op

individualisme en Singapore scoort hierop laag. België scoort hoog op risico vermijding en Denemarken scoort hierop laag. Vervolgens zijn Italië en Duitsland toegevoegd, omdat ze qua scores geen uitschieters hebben wat betreft deze twee dimensies. Op deze manier is de

variabiliteit van deze cultuurdimensies hoog gehouden. In bijlage 1 is een overzicht te vinden met de scores van deze landen in relatie tot de vier cultuurdimensies van Hofstede.

Bij het selecteren van organisaties, uit de eerder genoemde landen, is er voor gekozen om organisaties te halen uit de MID kap indexen van deze landen. De keuze voor beursgenoteerde MID kap organisaties heeft twee redenen. Ten eerste, door gebruik te maken van organisaties die beursgenoteerd zijn, wordt de kans vergroot dat een MVO verslag in het Engels is geschreven (Adams et al., 1998). Ten tweede, MID kap indexen zijn voorgeselecteerde “mandjes” van middelgrote organisaties uit verschillende landen. Het nemen van organisaties uit soortgelijke indexen is een goede basis voor internationale vergelijking (Guthrie & Parker, 1990; Hackston & Milne, 1996). Bij het zoeken naar de lijst van de organisaties zijn verschillende bronnen gebruikt (zie tabel 3.1). De meest recente lijsten van de MID kap indexen zijn gebruikt (2013), omdat het niet mogelijk was om historische lijsten te verkrijgen van voorgaande jaren.

Bron Landen

ORBIS (Bureau van Dijk) Nederland, Italië & Duitsland

EURONEXT België

FTSE Singapore

BLOOMBERG Denemarken

Tabel 3.1 Bronnen MID kap indexen

Duitsland, Italië en Singapore hebben relatief meer organisaties in de MID kap lijsten dan de overige 3 landen. Om ervoor te zorgen dat er ongeveer een gelijke verdeling is tussen de aantallen per land is ervoor gekozen om van Duitsland, Italië en Singapore 24 organisaties te selecteren in plaats van de gehele lijst. De totale lijsten van deze drie landen zijn eerst geordend van hoog naar laag op grond van het netto resultaat. Vervolgens zijn de eerste 12 en de laatste 12 organisaties geselecteerd.

Voor alle organisaties uit de initiële steekproef zijn de bijbehorende MVO verslagen gezocht. Er is hier gericht op het boekjaar 2011. Voor de organisaties die een gebroken boekjaar hanteren

(15)

zijn MVO verslagen gebruikt van het jaar 2011/2012. Het is van belang om te beseffen dat er andere vormen bestaan om MVO openbaar te maken. Één manier is bijvoorbeeld door het maken van mededelingen op de website van de organisatie. In dit onderzoek wordt alleen rekening gehouden met deze mededelingen als het geheel eruit ziet als een MVO verslag. Organisaties kunnen er dus voor kiezen om een afzonderlijk MVO verslag uit te brengen. Daarnaast kan een MVO verslag ook geïntegreerd zijn. Dit is een actuele ontwikkeling op het gebied van

verslaggeving. Integratie betekent in dit kader dat het MVO verslag wordt opgenomen in het reguliere jaarverslag waarin ook de jaarrekening is opgenomen (de Waard, 2011). Integratie kan op verschillende manieren worden vorm gegeven. Een veel voorkomende vorm is dat een MVO verslag een apart hoofdstuk/ paragraaf is in het totale jaarverslag.

De keuze om in dit onderzoek te richten op jaar/ MVO verslagen heeft een vijftal redenen: ten eerste, een jaarverslag is de meest populaire manier om informatie te verschaffen over MVO (Trotman & Bradley, 1981). Ten tweede, er wordt een hogere mate van geloofwaardigheid gehecht aan informatie die op deze manier naar buiten is gebracht (Tilt, 1994). Ten derde, een aantal belanghebbenden gebruiken deze verslagen als de enige bron van bepaalde informatie (Deegan & Rankin, 1997). Ten vierde, in deze vorm heeft het een groter potentieel om te beïnvloeden. Dit komt door de wijdverspreide distributie ervan (Adams & Harte, 1998). Ten vijfde, jaarverslagen zijn beter toegankelijk voor onderzoek (Woodward, 1998).

Uit de initiële steekproef zijn twee organisaties verwijderd wegens gebrek aan relevante informatie of het ontbreken van de verslagen. De totale definitieve steekproef komt hiermee op 154 MID kap organisaties (zie tabel 3.2).

Populatie Initiële steekproefgrootte Definitieve steekproefgrootte Nederland 25 25 25 België 33 33 31 Duitsland 48 24 24 Denemarken 26 26 25 Italië 60 24 24 Singapore 50 24 24

Totaal aantal organisaties (N) 242 156 154

Tabel 3.2 Populatie en steekproefgrootte1

Bij het samenstellen van het databestand is er rekening gehouden met de valutaverschillen. De bedragen in vreemde valuta zijn omgerekend tegen de valutakoersen per 31 december 2011. Deze koersen zijn afkomstig van Oanda. In bijlage 2 is een overzicht te vinden van de gehanteerde koersen.

1

(16)

3.2 Afhankelijke variabele

In dit onderzoek gaat het om de informatieverschaffing in een MVO verslag. Omdat een MVO verslag niet aan wet en regelgeving is verbonden zal de inhoud en omvang niet vast staan. De subjectieve oordeelsvorming van de organisatie bepaalt dus wat er wel of niet in een MVO verslag komt.

Voor dit onderzoek wordt een zelfgemaakte MVO disclosure index (MVO Disc) samengesteld. Deze index is gebaseerd op de GRI Sustainability Reporting Guide Lines G3.1. Dit is een MVO richtlijn die vaak gebruik wordt door organisaties (de Waard, 2011). Het gebruiken van een eigen disclosure index om de mate van informatieverschaffing te meten is niet ongebruikelijk. Eerdere onderzoeken hebben deze methode ook toegepast (Marston & Shrives, 1991; Deumes &

Knechel, 2008).

In overeenstemming met Deumes & Knechel (2008) wordt er bij de bouw van deze zelf gemaakte index gebruik gemaakt van drie stappen:

Ten eerste is er een keuze gemaakt in de elementen waar uit de MVO Disc is opgebouwd. De GRI richtlijn stelt dat er zes indicatoren zijn die van belang zijn voor de meeste stakeholders. Het gaat om de volgende zes indicatoren: economische prestatie (ECO), milieu (ENVI), arbeid (LABOR), mensen rechten (HR), samenleving (SOC), product Verantwoordelijkheid (PR). Een uiteenzetting van deze indicatoren is te vinden in bijlage 3. In deze bijlage wordt uitgelegd hoe deze indicatoren zijn gemeten en op welke manier ze aansluiten met de GRI Sustainability Reporting Guide Lines G3.1.

Ten tweede is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid of afwezigheid van deze indicatoren in de onderzochte MVO verslagen. In bijlage 3 zijn de trefwoorden terug te vinden. Het maakt niet uit of de indicatoren nu iets positief of negatief vermelden.

Ten derde is er een totaalscore aan een organisatie toegekend. Een indicator scoort een 1

wanneer het aanwezig is in het MVO verslag en een 0 wanneer het niet aanwezig is. Alle scores bij elkaar opgeteld geven de totaalscore weer van de organisatie. Omdat het niet goed te

achterhalen is welke indicatoren zwaarder wegen is er gebruik gemaakt van een ongewogen index.

Uiteindelijk geeft de MVO Disc weer in welke mate vrijwillig informatie is verschaft over MVO. Een score van 0 geeft aan dat geen één van de zes indicatoren aanwezig zijn en een score van 6 geeft aan dat alle zes indicatoren aanwezig zijn. Tabel 3.3 geeft een overzicht van de geoperationaliseerde afhankelijke variabele met de zes indicatoren.

Indicator Beschrijving Aanwezigheid

(ECO) Informatieverschaffing over de economische prestatie Wel/niet

(ENVI) Informatieverschaffing over het milieu Wel/niet

(LABOR) Informatieverschaffing over arbeid Wel/niet

(HR) Informatieverschaffing over mensen rechten Wel/niet

(SOC) Informatieverschaffing over de samenleving Wel/niet

(PR) Informatieverschaffing over product verantwoordelijkheid Wel/niet

(17)

3.3 Onafhankelijke variabelen

Hieronder vallen enerzijds de nationale karakteristieken: cultuur en belegger bescherming en anderzijds de controle variabelen: industrie, organisatie grootte en big 4.

Cultuur

In navolging van Han et al. (2010) wordt in dit onderzoek de scores van vier cultuur dimensies uit het model van Hofstede (2001) gebruikt. Deze scores zijn de meest gebruikte maatstaven als het gaat om cultuur (Haxhi & Van Ees, 2010). Het gaat om de volgende vier cultuur dimensies: individualisme (IND), risico vermijding (UA), machtsafstand (PD) en mannelijkheid (MAN). Hofstede heeft specifiek voor deze vier dimensies een index opgesteld waarin af te lezen is wat de score is van een bepaald land. In bijlage 1 is aangegeven wat de scores zijn voor de landen in dit onderzoek en hoe ze zijn gemeten.

Belegger Bescherming (BB)

Net als in voorgaande studies van Leuz et al. (2003) en Emanuels et al. (2010) wordt in dit onderzoek de belegger bescherming gemeten aan de hand van het model van La Porta et al. (1998). Hierbij wordt specifiek gericht op een bepaald onderdeel van dit model: de praktische uitvoering van het beschermen van beleggers. Het wordt gemeten door het product te nemen van de rechten die externe beleggers hebben (OIR) en de juridische handhaving (LE).

OIR is een indexschaal, variërend van nul tot vijf, die waarden aan landen toekent met

betrekking tot de sterkte van de rechten die bijvoorbeeld aandeelhouders hebben. Een hoge score geeft aan dat beleggers meer zekerheid hebben dat hun beleggingen rendement opleveren. LE wordt gemeten als de gemiddelde score van drie juridische variabelen: het gerechtelijk systeem, een evaluatie van de rechtsstaat en de corruptie-index. De score varieert van nul tot tien. Een hoge score geeft aan dat er een sterke handhaving is in een land.

De totaalscore voor de praktische bescherming van beleggers zal uiteindelijk liggen tussen 0 en 50, waarbij een hoge score staat voor veel praktische bescherming van beleggers. In bijlage 4 is een overzicht te vinden met de totaalscores van de landen in dit onderzoek en hoe ze zijn gemeten. Tabel 3.4 geeft een overzicht van de geoperationaliseerde onafhankelijk/ mediator variabelen.

Variabele Beschrijving Aanwezigheid

(IND) Individualisme (Cultuur) Hofstede index

score

(UA) Risico vermijding (Cultuur) Hofstede index

score

(PD) Machtsafstand (Cultuur) Hofstede index

score

(MAN) Mannelijkheid (Cultuur) Hofstede index

score

(OIR) Outside Investor Rights (Belegger Bescherming, mediator variabele) La Porta score

(LE) Legal Enforcement (Belegger Bescherming, mediator variabele) La Porta score

(18)

Control variabelen

Drie variabelen worden toegevoegd om de resultaten van dit onderzoek te controleren.

Eerdere onderzoeken laten zien dat de grootte van een organisatie een rol speelt bij vrijwillige informatie verschaffing (Trotman & Bradley, 1981; Haniffa & Cooke, 2005). Ondanks dat MID kap indexen onder een bepaalde categorie vallen qua grootte, kunnen verschillen in grootte nog steeds invloed uitoefenen op maatschappelijke verslaggeving verschillen tussen de organisaties. Organisatie grootte (SIZE) is daarom de eerste control variabele die opgenomen wordt. Het wordt gemeten aan de hand van het balanstotaal. Om de verdeling van de data meer naar elkaar toe te trekken zijn alle waarden omgezet met behulp van de natuurlijke logaritme. Daarnaast is de invloed van uitschieters geëlimineerd door middel van de Winsorizing methode.

De tweede control variabele is Big 4 auditor (BIG4). Een accountant kan gevraagd worden om een verklaring te geven bij het MVO verslag. Het doel hiervan is de geloofwaardigheid van het MVO verslag te verhogen. Eerdere onderzoeken tonen aan dat de verslaggevingkwaliteit hoger is wanneer een Big 4 kantoor de controle op zich neemt (Ashbaugh-Skaife et al., 2007). Wanneer er een verklaring ondertekend wordt door een accountant werkzaam bij een Big 4 (Ernst & Young, Deloitte, KPMG of PricewaterhouseCoopers) dan scoort deze variabele een 1. In alle andere gevallen scoort deze variabele een 0.

Eerdere onderzoeken tonen aan dat de industrie waaronder de organisatie valt van invloed is op de maatschappelijke verslaggeving van een organisatie (Deegan & Rankin, 1997; Langer, 2006). Om deze reden wordt de industrie (INDUS) als derde control variabele opgenomen. In dit onderzoek worden de verschillende industrieën ingedeeld op basis van Standard Industrial Classification (SIC) codes. Er zijn 13 verschillende soorten categorieën te onderscheiden. Jinfeng & Huifeng (2009) verwachten dat de organisaties die milieugevoeliger zijn meer informatie over MVO zullen verstrekken in tegenstelling tot organisaties die minder gevoelig zijn. Net als in voorgaande onderzoeken van Deumes & Knechel (2008) en Callan & Thomas (2009) is er een verdeling gemaakt tussen 2 groepen: milieugevoelige industrieën en minder gevoelige industrieën. Wanneer een organisatie gekenmerkt wordt als gevoelig dan scoort het een 1. In alle andere gevallen scoort het een 0. In navolging van Elijido-Ten (2004) worden de industrieën met de nummers 1 (mijnbouw & bouw), 3 (bosproducten, papier, uitgeverijen), 4 (chemicaliën, farmaceutica), 5 (raffinage, rubber, kunststof), 6 (containers, staal, zware industrie) en 7 (computers, auto’s, lucht- en ruimtevaart) geclassificeerd als gevoelige industrieën. Alle andere industrieën vallen onder minder gevoelig. In bijlage 5 zijn twee tabellen gepresenteerd. De eerste tabel geeft de aantallen organisaties weer in de 13 SIC categorieën. De tweede tabel geeft de aantallen organisaties weer in relatie tot gevoelig/ minder gevoelige industrieën. Deze bijlage geeft tevens aan welke betrouwbare literatuur gebruikt is, zodat de validiteit van de categorieën inhoudelijk is aangetoond. Hieronder is in tabel 3.5 een overzicht te zien van de geoperationaliseerde control variabelen.

Indicator Beschrijving Aanwezigheid

(SIZE) Organisatie grootte Logaritme balanstotaal

(BIG4) Controle verklaring afgegeven door een Big-4 auditor Wel/niet

(INDUS) Industrie type (gevoelig/ minder gevoelig voor MVO ) Wel/niet ( Sic codes)

(19)

3.4 Statistische regressies

Om de relatie tussen enerzijds de nationale cultuur en belegger bescherming en anderzijds de mate van informatieverschaffing over MVO te onderzoeken, gebruik ik het volgende model:

MVO Disc ө, ҝ = β0 + β1*IND ҝ+ β2* UA ҝ + β3* PD ҝ + β4* MAN ҝ+ β5* BB ҝ +

Β6* SIZE ө, ҝ + β7 * BIG4 ө, ҝ+ β8 * INDUS + ε ө, ҝ

In dit model geeft MVO Disc de hoeveelheid informatieverschaffing over MVO weer voor organisatie ө in land ҝ en geeft ε ө, ҝ de error term weer. Alle andere variabelen zijn gedefinieerd als voorheen.

In dit onderzoek zijn twee methoden van testen toegepast. Voor de directe relatie van de 2 cultuurdimensies individualisme (IND) en risico vermijding (UA) op MVO Disc gebruik ik een ordinary least squares (OLS) regressie, omdat de aantallen organisaties in de landen niet veel van elkaar verschillen.

In navolging van Emanuels et al. (2013) gebruik ik de M-test om te bepalen of er een indirecte relatie bestaat tussen individualisme (IND) en risico vermijding (UA) met betrekking tot de MVO Disc, via de belegger bescherming (BB) (MacKinnon et al., 2004). De M-test bepaalt de betrouwbaarheidsgrenzen door gebruik te maken van de verdeling van het product methode. Hier is een niet normale verdeling verondersteld (Emanuels et al., (2013). Om de indirecte relatie te testen is er gebruik gemaakt van het programma PRODCLIN. Dit programma is ontworpen door MacKinnon et al. (2007). In dit programma voer je de geschatte α coëfficiënt en de bijbehorende α standaardfout in, deze is afkomstig van de OLS regressie tussen de relevante cultuur dimensie en de belegger bescherming. Daarnaast voer je de geschatte β coëfficiënt in en de bijbehorende β standaardfout, deze is afkomstig van de OLS regressie tussen de belegger bescherming en de MVO Disc. Vervolgens voer je de correlatie (c) in, deze is afkomstig van de OLS regressie tussen de relevante cultuur dimensie en MVO Disc en je eindigt de invoer door het gewenste significantieniveau aan te geven. Wanneer het betrouwbaarheidsinterval niet richting de nul gaat of wanneer de uitkomsten uitsluitend positief of negatief zijn, bij een gegeven significantie niveau, dan is er een indirecte relatie aanwezig. In bijlage 6 is de M-test aan de hand van het conceptueel model visueel verduidelijkt.

(20)

Hoofdstuk 4: Resultaten

4.1 Beschrijvende Statistiek:

Tabel 4.1 geeft informatie over de MVO disclosure index, de afhankelijke variabele, op nationaal niveau. Wat opvalt, is dat de totale mate van informatieverschaffing bij de onderzochte MID kap organisaties gemiddeld 50 procent is. Duitland heeft met een waarde van 4,17 de hoogste

gemiddelde score. Singapore heeft echter met een waarde van 1,79 de laagste gemiddelde score. Descriptive Statistics

Number of

firms (N)

Minimum Maximum Mean Std.

Deviation Nederland 25 0,00 6,00 3,24 1,98 België 32 0,00 6,00 2,47 1,81 Denemarken 25 1,00 6,00 4,04 1,46 Duitsland 24 0,00 6,00 4,17 1,61 Italië 24 0,00 6,00 2,50 2,52 Singapore 24 0,00 4,00 1,79 1,50 Totaal 154 0,00 6,00 3,04 1,81

Tabel 4.1: afhankelijke variabele (MVO Disc) per land

Tabel 4.2 geeft informatie over de onafhankelijke variabelen op zowel nationaal als organisatie niveau. 92 % van de onderzochte MID kap organisaties laten zich controleren door een Big 4 accountantsorganisatie en de variabele organisatie grootte heeft een gemiddelde van ongeveer €4 miljard. Dit bedrag is uitgedrukt op basis van het balanstotaal van alle onderzochte organisaties.

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std.

Deviation Size in miljoenen 154 1,65 74862 4016 8544 Big 4 154 0,00 1,00 0,9156 0,27892 Industrie 154 0,00 1,00 0,3701 0,48441 Individualisme 154 20,00 80,00 65,9870 20,17893 Risico vermijding 154 8,00 94,00 54,9351 30,18325 Machtsafstand 154 18,00 74,00 47,3766 18,88461 Mannelijkheid 154 14,00 70,00 44,7662 21,90795 Belegger Bescherming 154 0,00 35,60 14,5662 11,69854

(21)

4.2 Correlaties:

Tabel 2 geeft de correlaties tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Op sommige plekken zijn de coëfficiënten groter dan 0.7. Dit betekent dat er mogelijk sprake is van multicollineariteit.

De Pearson correlaties tussen individualisme en de bescherming van beleggers (r = -0,73), risico vermijding en de bescherming van beleggers (r = -0,952) zijn hoog, maar in overeenstemming met eerdere studies (Hofstede, 2001; Licht et al., 2005; Emanuels et al., 2010; 2013).

Eenzelfde verband blijkt uit de variantie inflatie factoren (VIF). De VIF waarde voor belegger bescherming met individualisme als afhankelijke variabele is gelijk aan 20,506. De VIF waarde voor belegger bescherming met risico vermijding als afhankelijke variabele is gelijk aan 12,008. Daarnaast geven individualisme en risico vermijding, met belegger bescherming als afhankelijke variabele, respectievelijk de VIF waarden 28,693 en 25,156. Deze VIF waarden zijn allemaal groter dan 10. Dit betekent dat er sprake is van multicollineariteit. Een mogelijke verklaring hiervoor kan betrekking hebben op de veronderstelling dat deze twee cultuurdimensies sterk samenhangen met de rechten van externe beleggers of de juridische handhaving. Dit is echter een verwachting. Verder onderzoek moet hier meer duidelijkheid over geven. Er zijn verder geen wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot deze variabelen. Een belangrijke constatering is dat er geen conclusies getrokken kunnen worden over de significantie van deze variabelen, omdat ze zo sterk met elkaar samenhangen.

Bij de overige onderlinge correlaties is te zien dat individualisme een significante relatie heeft met enerzijds risico vermijding (r = 0.655) en anderzijds met machtsafstand (r = -0.568). De VIF waarden van deze variabelen zijn allebei niet hoger dan de grens van 10. Dit geeft aan dat er hoogst waarschijnlijk sprake is van multicollineariteit, maar dat het geen probleem hoeft te vormen voor dit onderzoek. Er zijn dan ook geen wijzigingen doorgevoerd.

(22)

Tabel 4.3 Correlatie Matrix Pearson Correlation 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 MVODisc 1 2 Size 0,174* 1 3 Big_4 ,107 ,121 1 4 Industrie ,109 -0,209** -,057 1 5 IND 0,223** -,012 ,073 ,098 1 6 UA -,011 ,096 -,134 ,101 0,655** 1 7 PD -0,392** ,001 -0,225** -,043 -0,568** 0,163* 1 8 MAN -,133 0,23** -,152 ,086 -0,161* 0,491** 0,488** 1 9 BB -,070 -,051 ,115 -,116 -0,73** -0,952** ,033 -0,461** 1

*. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-zijdig). **. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-zijdig).

(23)

4.3 De directe relatie tussen cultuur en MVO Disc (H1 en H2) Individualisme (H1)

De resultaten van hypothese 1, die de mate van informatieverschaffing over MVO probeert te verklaren aan de hand van de cultuurdimensie individualisme, zijn weergegeven in de tabellen 4.4, 4.5 en 4.6.

De Adjusted R Square in tabel 4.4 geeft de verklaringskracht van het model weer. Het laat zien in hoeverre de onafhankelijke variabelen in staat zijn om de afhankelijke variabele (MVO Disc) te verklaren. De onafhankelijke variabelen zijn slechts voor 7,9% in staat om de mate van informatieverschaffing over MVO te verklaren.

Model Summary

Model R R Square Adjusted R

Square

Std. Error of the Estimate

1 ,321a ,103 ,079 1,92564

a. Predictors: (Constant), Individualisme, Size, Big_4, Industrie

Tabel 4.4: IND model summary

De p-waarde van de F-toets (0,003) in de ANOVA tabel 4.5 geeft aan dat het gehele model statistisch significant is (Sig < 0,01).

ANOVAa

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

1 Regression 63,470 4 15,868 4,279 ,003b

Residual 552,504 149 3,708

Total 615,974 153

a. Dependent Variable: MVODisc

b. Predictors: (Constant), Individualisme, Size, Big_4, Industrie

Tabel 4.5: IND ANOVA

Verder blijkt uit de coëfficiënten tabel 4.6 dat individualisme en organisatie grootte significant gerelateerd zijn aan de afhankelijke variabele (MVO Disc). De p-waarden liggen tussen 0,001 en 0,05. Een individualistische cultuur leidt tot meer informatieverschaffing over MVO. In een individualistische cultuur zijn managers dus eerder bereid om meer vrijwillige informatie te verschaffen dan in een cultuur die gericht is op de belangen van de groep. Dit resultaat is in overeenstemming met de uitkomst van Emanuels et al. (2013).

(24)

Het resultaat dat organisatie grootte significant gerelateerd is aan de mate van

informatieverschaffing over MVO is in overeenstemming met eerdere onderzoeken (Trotman & Bradley, 1981; Haniffa & Cooke, 2005).

Coefficientsa

Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients Model B Std. Error Beta t Sig. (Constant) -4,339 2,243 -1,934 ,055 Individualisme ,021 ,008 ,207 2,641 ,009 Size ,250 ,102 ,196 2,453 ,015 Big_4 ,547 ,564 ,076 ,969 ,334 1 Industrie ,556 ,330 ,134 1,683 ,094

a. Dependent Variable: MVODisc

Tabel 4.6: IND coëfficiënten

Risico vermijding (H2)

De resultaten van hypothese 2, die de mate van informatieverschaffing over MVO probeert te verklaren aan de hand van de cultuurdimensie risico vermijding, zijn weergegeven in de tabellen 4.7, 4,8 en 4,9.

De Adjusted R Square in tabel 4.7 geeft aan dat de onafhankelijke variabelen voor slechts 3,7% in staat zijn om de mate van informatieverschaffing over MVO te verklaren.

Model Summary

Model R R Square Adjusted R

Square

Std. Error of the Estimate

1 ,249a ,062 ,037 1,96898

a. Predictors: (Constant), Industrie, Big_4, Risico_vermijding, Size

Tabel 4.7: UA model summary

De p-waarde van de F-toets (0,047) in de ANOVA tabel 4.5 geeft aan dat het gehele model niet statistisch significant is (Sig < 0,01).

(25)

ANOVAa

Model Sum of Squares df Mean Square F Sig.

Regression 38,318 4 9,580 2,471 ,047b

Residual 577,656 149 3,877

1

Total 615,974 153

a. Dependent Variable: MVODisc

b. Predictors: (Constant), Industrie, Big_4, Risico_vermijding, Size

Tabel 4.8: UA ANOVA

Verder blijkt uit de coëfficiënten tabel 4.7 dat alleen de organisatie grootte significant gerelateerd is aan de afhankelijke variabele (MVO Disc). De p-waarde ligt tussen 0,001 en 0,05.

Een mogelijke verklaring, waarom een risico mijdende cultuur niet leidt tot minder informatieverschaffing over MVO, kan betrekking hebben op de voordelen die vrijwillige informatieverstrekking met zich meebrengt. Beleggers in een risico mijdende cultuur willen het liefst zo min mogelijk risico lopen. Om deze reden, is het goed te verklaren, dat juist meer informatie over MVO welkom is. Managers geven hier graag gehoor aan, omdat zij verwachten dat hiermee de liquiditeit van de aandelen wordt verbeterd en de cost of capital wordt verlaagd. Verder onderzoek, met betrekking tot de afweging tussen de voordelen en de nadelen van vrijwillige informatieverstrekking in risico mijdende culturen, kan hier meer duidelijkheid creëren.

Coefficientsa

Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients Model B Std. Error Beta t Sig. (Constant) -3,100 2,245 -1,380 ,170 Risico_vermijding -,002 ,005 -,035 -,429 ,669 Size ,257 ,105 ,201 2,434 ,016 Big_4 ,628 ,581 ,087 1,081 ,282 1 Industrie ,662 ,339 ,160 1,954 ,053

a. Dependent Variable: MVODisc

(26)

4.4 De indirecte relatie tussen cultuur en MVO Disc, via Belegger Bescherming (H3 en H4) De M-test (MacKinnon et al., 2004) is gebruikt om te bepalen of er een indirecte relatie bestaat tussen individualisme (IND) en risico vermijding (UA) met betrekking tot de MVO Disc, via de belegger bescherming (BB).

In het programma PRODCLIN zijn de geschatte α coëfficiënt, de α standaardfout, de geschatte β coëfficiënt, de β standaardfout en de correlatie (c) ingevoerd. Dit is ingevoerd bij een gewenst significantieniveau van 90%. Wanneer de onderlinge uitkomst van het betrouwbaarheidsinterval niet richting de nul gaat of wanneer de uitkomsten van de lower bound en upper bound

uitsluitend positief of negatief zijn, dan is er sprake van een indirecte relatie. In bijlage 6 is de M-test aan de hand van het conceptueel model visueel verduidelijkt.

Uit tabel 4.10 is op te maken dat er een indirecte relatie is tussen een individualistische cultuur en MVO Disc, via belegger bescherming bij een significantieniveau van 90 %. De onderlinge uitkomst van het betrouwbaarheidsinterval gaat niet richting de nul en de uitkomsten van de lower bound en upper bound zijn uitsluitend positief.

90 % betrouwbaarheidsinterval

Lower bound Upper bound

0.00046 0.02871

Tabel 4.10: uitkomsten indirecte relatie IND op MVO Disc, via BB

Tabel 4.11 geeft aan dat er een indirecte relatie is tussen een risico mijdende cultuur en MVO Disc, via belegger bescherming bij een significantieniveau van 90%. De onderlinge uitkomst van het betrouwbaarheidsinterval gaat niet richting de nul en de uitkomsten van de lower bound en upper bound zijn uitsluitend positief.

90 % betrouwbaarheidsinterval

Lower bound Upper bound

0.02742 0.08133

Tabel 4.11: uitkomsten indirecte relatie UA op MVO Disc, via BB

De uitkomsten van de M-test in dit onderzoek zijn in overeenstemming met de uitkomsten van Emanuels et al. (2013). Echter de bevindingen en conclusies van deze M-test worden verzwakt door de constatering van multicollineariteit tussen enerzijds individualisme en belegger

bescherming en anderzijds tussen risico vermijding en belegger bescherming. De twee

cultuurdimensies hangen te sterk samen met de belegger bescherming. Om deze reden kunnen er geen conclusies getrokken worden over de significantie van deze variabelen.

(27)

Hoofdstuk 5: Conclusies, beperkingen en aanbevelingen

De kern van dit onderzoek richt zich op de relatie tussen de nationale cultuur waarin organisaties zich in bevinden en de hoeveelheid MVO informatie die zij verstrekken in hun MVO verslagen. Dit onderzoek geeft aan de hand van het voluntary disclosure perspectief en het agency

perspectief een uitgebreide weergave van maatschappelijke verslaggeving en cultuur. Vervolgens legt het uit hoe de nationale cultuur van invloed is op de kostenbaten afweging die managers moeten maken in hun keuzes bij het vrijwillig verstrekken van informatie. Dit onderzoek bouwt voort op het idee dat cultuur invloed heeft op de kijk van managers en beleggers naar het agency probleem. Dit heeft weer gevolgen voor de keuzes die managers maken bij het vrijwillig

verstrekken van informatie over MVO.

Dit is het eerste onderzoek dat, gebaseerd op Emanuels et al. (2010), gebruik maakt van het agency perspectief om een verklaring te geven tussen cultuur en vrijwillige informatie verstrekking met betrekking tot MVO informatie.

De totale steekproef in dit onderzoek bestaat uit 154 organisaties. Deze organisaties zijn afkomstig van zes MID kap indexen uit zes verschillende landen voor het boekjaar 2011. De uitgevoerde M-test laat zien dat er een indirecte relatie bestaat tussen de nationale cultuur en de mate van informatieverschaffing in MVO verslagen, via belegger bescherming. De directe relatie is alleen gevonden voor een individualistische cultuur. Een individualistische cultuur leidt tot meer informatieverschaffing over MVO. De uitkomst van Emanuels et al. (2010), dat een risico mijdende cultuur tot minder informatieverschaffing leidt, wordt in dit onderzoek niet bevestigd. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek worden verzwakt door de constatering van multicollineariteit tussen enerzijds individualisme en belegger bescherming en anderzijds tussen risico vermijding en belegger bescherming. De twee cultuurdimensies laten een te sterke

samenhang zien met de belegger bescherming. Om deze reden kunnen er geen conclusies getrokken worden over de significantie van deze variabelen. Dit geldt in het bijzonder voor de uitgevoerde M-test.

Naast de constatering van multicollineariteit dient er in dit onderzoek nog rekening gehouden te worden met een aantal beperkingen. Ten eerste moet er kritisch gekeken worden naar het gebruik van het Hofstede model. De dimensies van Hofstede en de bijbehorende nationale scores zijn meer dan 30 jaar geleden geïdentificeerd en vastgesteld (Orij, 2010). Er zijn in de loop van de tijd geen veranderingen doorgevoerd in de scores van deze dimensies. Veel landen ondergaan een economische ontwikkeling, waardoor de scores mogelijk niet meer actueel zijn. Het gebruik van een recenter cultuurmodel, zoals het GLOBE project (House et al., 2004), kan ook een bijdrage leveren aan de wetenschappelijke literatuur. Het is een aanbeveling voor toekomstig onderzoek om naast het veel gebruikte model van Hofstede ook andere cultuurmodellen toe te passen.

Ten tweede moet er rekening worden gehouden met de afhankelijke variabele MVO Disc. Er is hiervoor een zelfgemaakte disclosure index gebruikt die opgebouwd is uit zes indicatoren. Deze indicatoren moeten een beeld geven over het MVO beleid van een organisatie. Doordat slechts zes indicatoren zijn opgenomen is de kans aanwezig dat de mate van informatieverschaffing over MVO niet nauwkeurig is bepaald. Verder is er een handleiding gebruikt door drie verschillende

(28)

personen om de MVO Disc totaalscore te bepalen. Dit vergroot de risico dat de handleiding op verschillende manieren is geïnterpreteerd. Een voorbeeld is het wel of niet toekennen van tekst als MVO informatie over een bepaalde indicator. Daarnaast wordt er geen onderscheid gemaakt in de hoeveelheid tekst die een organisatie opneemt over een indicator. Een organisatie die in één zin iets vertelt over het milieu kan hetzelfde gewaardeerd zijn als een organisatie die zijn

betrokkenheid met het milieu in één A4 omschrijft.

Ten derde is er sprake van een beperking ten aanzien van de steekproefgrootte. Door meer landen, met verschillende culturele achtergronden, in de steekproef te nemen en meer

organisaties te onderzoeken per land kan er een beter inzicht worden gegeven in de invloed van de nationale cultuur op MVO verslaggeving. Het hanteren van een groter steekproef is een aanbeveling voor toekomstig onderzoek.

Incidenten als de BP olieramp in de golf van Mexico en de mensenrechten schending op verschillende plantages van het Maleisische palmoliebedrijf IOI benadrukken het belang van MVO verslaggeving. Deze gebeurtenissen roepen op tot kwantitatief betere MVO verslagen en stimuleren de komst van een MVO wet.

Dit onderzoek heeft de potentie om hier nieuw licht op te werpen. Het zou eventueel een bijdrage kunnen leveren in de mogelijke ontwikkeling van een wet voor MVO verslaggeving. Om dit te realiseren zal meer duidelijkheid verkregen moeten worden over de multicollineariteit die in dit onderzoek naar voren is gekomen. Verder dienen bovengenoemde beperkingen meegenomen te worden in toekomstig onderzoek.

(29)

Referenties

1. Adams, C., Hill, W. & Roberts, C. (1998). ‘Corporate social reporting practices in western Europe: Legitimating corporate behaviour’. Britisch Accounting Review. Vol. 30, No.1, 1-21.

2. Adams, C.A., Harte, G., (1998). ‘The changing portrayal of the employment of women in British banks’ and retail companies’ corporate annual reports’. Accounting, Organizations and Society, 23 (80), 781-812.

3. Anderson, I.C., Frankie, A.W. (1980). ‘Voluntary social reporting: An iso-beta portfolio analysis’. Accounting Review, 55, 468-479.

4. Ashbaugh-Skaife, H., Collins, D.W. & Kinney Jr., W.R. (2007). ‘The discovery and reporting of internal control deficiencies prior to SOX-mandated audits’. Journal of Accounting and Economics, 44(1-2): 166-192.

5. Bushman, R.M., Piotroski, J.D. & Smith, A.J. (2004). ‘What determines corporate transparency?’ Journal of Accounting Research, 42(2): 207-252.

6. Bowman, E. H., Haire, M. (1976). ‘A strategic posture toward corporate social responsibility’. California Management Review, 18 (2), 49-58.

7. Bryan, A., Nash, R. & Patel, A. (2012). ‘ Culture and CEO compensation’. Working paper available at: http://ssrn.com/abstract=2023530.

8. Callan, S. & Thomas, J. (2009). ‘Corporate financial performance and corporate social performance. An update and reinvestigation’. Corporate Social Responsibility and Environmental Management, Vol. 16, No. 2, 61-81.

9. Chen, S. & Bouvain, P. (2009). ‘Is corporate responsibility converging? A comparison of corporate responsibility reporting in the USA, UK, Australia and Germany’. Journal of Business Ethics, Vol. 87, pp 299-317.

10. Chui, A.C.W., Lloyd, A.E. & Kwok, C.C.Y. (2002). ‘The determination of capital structure: Is national culture a missing piece to the puzzle?’ Journal of International Business Studies, 33(1): 99-127. 11. Deegan, C. (2002). ‘The legitimizing effect of social and environmental disclosures - a theoretical

foundation’. Accounting, Auditing & Accountability Journal, Vol. 15, Nr. 3, Pag. 282-311.

12. Deegan, C. & Rankin, M. (1997). ‘The materiality of environmental information to users of annual reports’. Accounting Auditing and Accountability Journal, 10(4), 562-583.

13. Deumes, R. & Knechel, W.R. (2008). ‘Economic incentives for voluntary reporting on internal risk management and control systems’. Auditing: A Journal of Theory and Practice, 27(1): 35-66.

14. Downling, J., Pfeffer, J. (1975). ‘Organizational legitimacy: societal values and organizational behavior’. Pacific Sociological Review. Vol. 18, Nr: 1, Pag. 122-136.

15. Eccles, R.G. & Mavrinac, S.C. (1995). ‘Improving the corporate disclosure process’. Sloan Management Review, Vol. 36 No 4, pp 11-25.

16. Elkington, J. (1997), ‘Cannibals with forks- The triple bottom line of 21st century business’. Capstone Publishing Limited, Chapter 1 & 7.

17. Elijido-Ten, E. (2004). ‘Determinants of environmental disclosures in a developing country: An application of the stakeholder theory’. Singapore: Swinburne University of Technology.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kulandaisany, “Synthesis, spectral, redox and antimicrobial activities of Schiff base complexes derived from 1-phenyl-2,3-dimethyl-4-aminopyrazol-5-one and ace-

Door het geringe aantal onderzoeken naar de relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van (Voluntary) Disclosure, is gekozen om

Met dit onderzoek wordt bij gedragen aan de bestaande literatuur met betrekking tot MVO- verslaggeving. Eerdere onderzoeken hebben geprobeerd een relatie te leggen tussen

Het verband tussen cultuur en de mate van disclosure in risicoverslaggeving is in de praktijk onder meer relevant voor de volgende groepen: ondernemingen, investeerders,

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

In summary, sequence formation in the Pause and No-Pause sequences together, relative to the Control sequence, implicated a large bilateral cortico-subcortical network

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.. Downloaded

Door de specifieke effecten van tekstlengte op woordmaten nader te onderzoe- ken en/of door het aantal woorden waarop de maten gebaseerd zijn aan te passen, kunnen deze