• No results found

De relatie tussen boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen boardkarakteristieken en de

mate van Integrated Reporting

Masterscriptie, MSc A&C Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

22 juni 2016 K. T. Bosma Studentennummer:S2813661 Windpeluw 9 9422ME Smilde Tel: +31634723287 e-mail: k.t.bosma@student.rug.nl Begeleider/eerste beoordelaar P. Klaassen MSc Tweede beoordelaar Prof. dr. I. J. J. Burgers

(2)

Samenvatting

Integrated Reporting is een relatief nieuwe manier van externe verslaggeving waarbij een financieel verslag en niet-financieel (maatschappelijk) verslag worden geïntegreerd in één verslag. In dit onderzoek is onderzocht of er een relatie is tussen boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting. De steekproef van dit onderzoek bestond uit 300 beursgenoteerde ondernemingen uit West-Europa en Zuid-Afrika. Om de mate van Integrated Reporting te meten is gebruikt gemaakt van een checklist als disclosure index waarvoor de jaarverslagen van 2014 zijn gebruikt. Door het testen van een aantal hypotheses is onderzocht of er een relatie is tussen boardkarakteristieken (aantal boardleden, relatieve aantal vrouwen en relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit) en de mate van Integrated Reporting. Tijdens het onderzoek zijn geen significante verbanden gevonden voor een relatie tussen boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting. Daarnaast is onderzocht of de cultuur van een land (gemeten in korte- versus langetermijnvisie) een modererend effect heeft, ook hiervoor werd geen significante relatie gevonden.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie die ik heb geschreven ter afronding van mijn master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze scriptie is het eindresultaat en afsluiting van 6 jaar studeren, eerst 4 jaar de Hanzehogeschool te Groningen en later 2 jaar aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Graag wil ik bij deze nog een paar mensen in het bijzonder bedanken voor hun bijdrage aan mijn scriptie. Allereerst wil in mijn scriptiebegeleider Paul Klaassen bedanken voor zijn goede begeleiding en snelle feedback tijdens het schrijven van deze scriptie. Daarnaast wil ik Reggy Hooghiemstra bedanken voor zijn begeleiding op de achtergrond als begeleider van de onderzoeksgroep naar Integrated Reporting binnen de RUG. Ook wil ik graag de medestudenten uit de onderzoeksgroep bedanken voor het helpen met de dataverzameling.

Vervolgens wil ik graag KPMG bedanken voor de mogelijkheid die zij gegeven hebben om mijn scriptie bij KPMG Groningen te komen schrijven. Ik heb veel steun gehad aan de mede collega’s, scriptanten en stagiairs bij het schrijven van mijn scriptie, niet alleen door de gekregen feedback, maar ook vooral door de gezelligheid op kantoor. Hierdoor heb ik het schrijven van de scriptie gezien als een leuke en gezellig periode. Ook wil ik graag mijn vader, moeder en zus bedanken voor het meekijken naar mijn scriptie en hun steun tijdens het schrijven ervan. Tot slot wil ik graag mijn lieve vriend bedanken voor al zijn steun, tijd en hulp bij het schrijven van deze scriptie en het medemogelijk maken van de gesprekken met Paul Klaassen in het midden van het land.

Veel plezier bij het lezen van mijn scriptie.

Kristianne Bosma Groningen, juni 2016

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Wetenschappelijke relevante ... 7 1.3 Onderzoeksopzet ... 10 2. Theoretische inkadering ... 11 2.1 Integrated Reporting ... 11 2.2 Theorieën ... 13 2.2.1 Agency theorie ... 13 2.2.2 Stakeholder theorie ... 14 2.2.3. Legitimiteitstheorie... 15

2.2.4. Upper Echelons theorie ... 16

2.3 Hypotheses en onderbouwing... 17

3. Methode van onderzoek ... 23

3.1 Onderzoekspopulatie en dataverzameling ... 23

3.2 Afhankelijke variabele ... 24

3.3 Onafhankelijke variabelen en modererende factor ... 25

3.4 Controlevariabelen ... 28

3.5 Model en statistische analyses ... 28

4. Resultaten ... 30

4.1. Beschrijvende statistiek ... 30

4.2 Bewerking van de data en controle voor multicollineariteit ... 32

4.3. Resultaten regressieanalyses ... 33 5. Conclusie ... 38 5.1 Bevindingen... 38 5.2 Beperkingen en vervolgonderzoek ... 40 Referenties ... 42 Bijlagen ... 48

Bijlage 1: checklist (disclosure index) ... 48

(5)

1. Inleiding

1.1 Introductie

"Nederlandse bedrijven internationaal voorop met Integrated Reporting" luidde de titel van een opiniestuk van het platform Accountant.nl (opinie accountant.nl, november 2015)1. Deze opinie gaat onder andere over het onderzoek van Hurks, Langendijk en Nandram naar de toepassing van Integrated Reporting. Uit dit onderzoek blijkt dat Integrated Reporting steeds meer opmars heeft gemaakt binnen zowel Nederlandse als wereldwijde ondernemingen. Deze opmars is vooral te danken aan het feit dat Stakeholders de afgelopen jaren steeds meer behoefte hebben aan niet-financiële informatie. Thema’s als maatschappelijk verantwoord ondernemen, langetermijn waarde creatie, Corporate Governance, risicomanagement en transparantie worden door veel Stakeholders steeds belangrijker gevonden (NBA, 2013). Van organisaties wordt hierdoor in toenemende mate dan ook verwacht dat zij verantwoording afleggen over hun maatschappelijke relevantie, inzicht geven in de wijze waarop zij hun strategie uitvoeren en hoe zij langetermijn waarde creëren. Dit heeft geleid tot Integrated Reporting, een samenhangende geïntegreerde rapportage van zowel financiële als niet financiële informatie, als nieuwe vorm van verslaggeving (NBA, 2013).

Integrated Reporting kan voor ondernemingen van toegevoegde waarde zijn bij het zichtbaar maken van de maatschappelijke waarde creatie op korte-, middellange- en langetermijn en het vullen van de informatiekloof tussen bestuurders en gebruikers. Daarnaast helpt het de bestuurders bij het verbeteren van de verantwoording en besluitvorming en het verhogen van de reputatie en vertrouwen (IIRC, 2013). Volgens Deloitte (2013) en EY (2015) is de betrokkenheid en ondersteuning van bestuurders cruciaal voor de toegevoegde waarde van Integrated Reporting en zelfs voorwaardelijk om Integrated Reporting te implementeren vanwege hun eindverantwoordelijkheid voor het opstellen van het jaarverslag. PWC sluit hierbij aan en publiceerde in 2012 een opiniestuk met de naam "Betere verantwoording strandt in boardroom". In deze publicatie komt naar voren dat de belangen van bestuurders kunnen verschillen met die van Stakeholders, wat problemen kan opleveren voor de motivatie van bestuurders voor Integrated Reporting. Daarnaast blijkt uit eerdere onderzoeken de relatie

1

(6)

tussen de rol en motivatie van de board2 voor het (vrijwillig) verstrekken van informatie (o.a.

Bamber et al., 2010; Frias-Aceituno et al., 2013 en Samaha et al., 2015). In deze onderzoeken is de relatie tussen boardkarakteristieken en de mate waarin een onderneming (vrijwillige) informatieverstrekt onderzocht.

Ondanks de actualiteit van Integrated Reporting en de rol van de board daarbij, is er nog weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen verschillende boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting van een onderneming. Daarom wordt in dit onderzoek de relatie tussen (verschillende) boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting onderzocht. Hierbij is voor dit onderzoek de volgende hoofdvraag geformuleerd:

‘Is er een relatie tussen boardkarakteristieken en de mate waarin een onderneming een Integrated Report uitbrengt?’

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zullen aan de hand van hypotheses verschillende karakteristieken van een board onderzocht worden. De boardkarakteristieken die in dit onderzoek onderzocht worden, zijn: de grootte van een board, het relatieve aantal vrouwen binnen de board en het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit.

De populatie van dit onderzoek bestaat uit West-Europese en Zuid-Afrikaanse beursgenoteerde ondernemingen. Doordat de onderzoeksteekproef bestaat uit meerdere landen kan verwacht worden dat de cultuurverschillen tussen deze landen van invloed zijn. Daarom is er een modererende factor aan het onderzoek toegevoegd, die betrekking heeft op de cultuurverschillen tussen landen. De mate van Integrated Reporting wordt gemeten aan de hand van een vooraf opgestelde checklist met verschillende aspecten die in een Integrated Report behoren te staan. Deze lijst is gebaseerd op het <IR> Framework3. Door te beoordelen in hoeverre deze aspecten zijn opgenomen en aanwezig zijn in het jaarverslag wordt de mate waarin een bedrijf een Integrated Report uitbrengt bepaald. Deze maatstaf wordt verder toegelicht in hoofdstuk 3: Methoden van onderzoek.

2 In het vervolg van dit onderzoek zal de term “board” worden gebruikt. In dit onderzoek zal met de term

“board” het monitorende orgaan bedoeld worden. Indien er sprake is van een two-tier board wordt met deze term het monitoreden orgaan bedoeld (Raad van Commissarissen) en indien er sprake is van een one-tier board, de gehele board.

(7)

1.2 Wetenschappelijke relevante

De externe verslaggeving van ondernemingen is aan het veranderen. Onder andere de economische crisis (2008) en recentelijke (fraude) schandalen hebben geleid tot een veranderende informatiebehoefte van het maatschappelijk verkeer (NBA, 2013a). Recente onderzoeken geven aan dat gebruikers van de jaarrekening steeds meer behoefte hebben aan informatie die verder gaat dan financiële verslaggeving (o.a. Cohen & Karatzimas, 2015 en Fried et al., 2014). Aspecten als langetermijnvisie en waarde creatie, Corporate Governance, maatschappelijk verantwoord ondernemen en gebruik van schaarse bronnen worden steeds belangrijker gevonden. De internationale trend voor Integrated Reporting is hiervan het gevolg. De belangstelling van ondernemingen, academici en Stakeholders voor Integrated Reporting als nieuwe vorm van verslaggeving is in de afgelopen jaren dan ook sterk toegenomen. Dit is onder meer terug te zien in de vele recente publicaties over dit onderwerp.

Ondanks de toenemende behoefte aan Integrated Reporting, is het aantal huidige wetenschappelijke onderzoeken met betrekking tot Integrated Reporting nog vrij beperkt. Recente onderzoeken naar Integrated Reporting hebben zich voornamelijk gericht op de toepassing en de problemen ervan in de praktijk (o.a. Chersan, 2015; Dumtiru & Jinga, 2015 en Verschoor, 2014). Ondanks het belang van Integrated Reporting hebben slechts enkele onderzoekers onderzocht welke factoren in relatie gebracht kunnen worden met, of bij kunnen dragen aan, het verhogen van de toepassing van Integrated Reporting binnen organisaties. Frias-Aceituno et al. (2013) hebben onderzocht of er een relatie is tussen de board(karakteristieken) en Integrated Reporting. Frias-Aceituno et al. (2014) onderzochten de relatie tussen ondernemingskarakteristieken (zoals de grootte en de winstgevendheid van de onderneming). Ook Sierra‐García et al., 2015 onderzochten relaties tussen ondernemingskarakteristieken en Integrated Reporting. Zij vonden een relatie tussen de grootte van een onderneming, het jaar waarin het verslag werd uitgebracht en de branche waarin de onderneming opereert. Deze onderzoekers hebben echter alleen gekeken naar het wel of niet aanwezig zijn van een Integrated Report. Er is echter nog geen specifiek onderzoek gedaan naar een relatie tussen factoren en de mate van een Integrated Report (door een disclosure index te gebruiken) en of een Integrated Report is opgesteld volgens de richtlijnen van het <IR> Framework.

In het verleden hebben echter wel verschillende onderzoeken plaatsgevonden die relaties tussen verschillende factoren en Voluntary Disclosure (het vrijwillig rapporten van informatie) hebben onderzocht. Deze resultaten zouden door de deels vrijwillige aard ook van toepassing kunnen

(8)

zijn voor Integrated Reporting. Voorbeelden van deze onderzoeken zijn onder andere de onderzoeken van Depoers (2000) en Patelli & Prencipe (2007). Depoers (2000) heeft in zijn paper de relatie onderzocht tussen de mate van Disclosure in de jaarrekening van ondernemingen en enkele economische factoren. Uit zijn onderzoek blijkt dat Voluntary Disclosure significant is gerelateerd aan de grootte van een onderneming, de buitenlandse

activiteit van een onderneming en de complexiteit van de branche van de onderneming. Door Patelli & Prencipe (2007) is onderzoek gedaan naar de relatie tussen Voluntary Disclosure en onafhankelijke boardleden in de aanwezigheid van een dominante aandeelhouder. Zij vinden hierbij een positieve relatie. Daarnaast is in verschillende onderzoeken de relatie tussen boardkarakteristieken en Voluntary Disclosure onderzocht (o.a. Hussainey & Al-Najjar, 2011; Lim et al., 2007 en Samaha et al., 2015). Aan de hand van deze onderzoeken kan gesteld worden dat er een relatie is tussen verschillende boardkarakteristieken (o.a. de grootte, het relatieve aantal vrouwen en het relatieve aantal onafhankelijke bestuurders) en de mate van Voluntary

Disclosure van een onderneming.

Verwacht kan worden dat de resultaten van Voluntary Disclosure door de (grotendeels) vrijwillige aard van Integrated Reporting, ook van toepassing zouden kunnen zijn voor Integrated Reporting. Het onderzoek van Jensen & Berg (2012) laat echter zien dat de factoren die van invloed zijn op een hogere mate van Corporate Social Reporting (traditionele duurzaamheidsrapportering), een vorm van Voluntary Disclosure, niet in de zelfde mate van toepassing zijn voor de mate van Integrated Reporting. Hieruit kan voorzichtig verondersteld worden dat de factoren die van invloed zijn op de mate of kwaliteit van Voluntary Disclosure slechts in beperkte mate van toepassing zijn op Integrated Reporting. Naast het onderzoek van Jensen & Berg (2012) heeft echter tot dusverre geen (of weinig) onderzoek op dit punt plaatsgevonden. De verschillen in resultaten tussen Integrated Reporting en onderzoeken naar

Voluntary Disclosure zouden verklaard kunnen worden doordat een Integrated Report slechts

deels bestaat uit een vrijwillig deel (het uitbrengen van niet-financiële informatie zoals een maatschappelijk verslag en het integreren daarvan). Het uitbrengen van een financieel verslag kan gezien worden als een verplicht deel van Integrated Reporting. Daarom is het nog onduidelijk of de resultaten die voor Voluntary Disclosure van toepassing zijn ook voor Integrated Reporting gelden en in welke mate.

(9)

Door de steeds groter wordende behoefte aan Integrated Reporting, de benodigde steun van de board (Deloitte, 2013) en het beperkte onderzoek naar de relatie tussen boardkarakteristieken en Integrated Reporting, is voor dit onderzoek gekozen om de relatie tussen verschillende boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting te onderzoeken. Door de resultaten uit voorgaande onderzoeken naar Voluntary Disclosure en het onderzoek van Frias-Aceituno et al., (2013) naar de relatie tussen boardkarakteristieken en het uitbrengen van een Integrated Report, kan verondersteld worden dat er een relatie is tussen bepaalde boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting.

Frias-Aceituno et al., (2013) hebben eerder onderzoek gedaan naar de relatie tussen boardkarakteristieken (grootte van een board, onafhankelijkheid van de bestuurders, activiteit en diversiteit) en de mate van een Integrated Report van een onderneming. Zij vonden hierbij voornamelijk een positieve relatie tussen de diversiteit in geslacht binnen de board en de mate waarin een onderneming een Integrated Report uitbrengt. Echter zijn er kanttekeningen te plaatsen bij deze resultaten. In hun onderzoek vonden zij slechts een percentage van 2,8% voor het aantal ondernemingen in hun steekproef dat een Integrated Report uitbracht. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat tijdens het onderzoek gebruik is gemaakt van gegevens uit 2008 tot en met 2010. In deze periode was Integrated Reporting nog volop in ontwikkeling en was er nog geen duidelijke definitie of eenFramework aanwezig, wat als handvat gebruikt kon worden

voor de inhoud en het opzetten van een Integrated Report. Dit kan er toe geleid hebben dat veel ondernemingen wel een separaat Corporate Social Report uitbrachten naast hun financiële rapportage, maar geen Integrated Report. Daarom kan verwacht worden dat door de ontwikkelingen in Integrated Reporting en de komst van het <IR> Framework de resultaten van een nieuw onderzoek afwijken. Dit onderzoek vormt een verlenging en verdieping op het onderzoek van Frias-Aceituno et al. (2013).

Dit onderzoek onderscheidt zich voornamelijk van het onderzoek van Frias-Aceituno et al. (2013) en andere onderzoeken (Frias-Aceituno et al., 2014 en Sierra‐García et al., 2015) naar Integrated Reporting door de manier waarop de mate van Integrated Reporting gemeten wordt. In het onderzoek van Frias-Aceituno et al. (2013) is als maatstaf om Integrated Reporting te meten slechts een schaal gemaakt van 0 tot 2. Bij deze schaalindeling kreeg het hebben van alleen een financieel verslag de waarde 0, een financieel verslag en een separaat Corporate

(10)

board karakteristieken en de mate van Integrated Reporting te kunnen onderzoeken wordt in dit onderzoek een maatstaf gebruikt die specifieke de mate van Integrated Reporting kan meten.

Dit onderzoek levert een aanvulling op het beperkte aantal onderzoeken naar Integrated Reporting en draagt het bij aan het verhogen van het inzicht in welke factoren van invloed zouden kunnen zijn voor de mate van Integrated Reporting. Daarnaast geeft het inzicht in de verbanden die er zijn tussen verschillende boardkarakteristieken en de mate waarin een onderneming een Integrated Report uitbrengt. Ook geeft het inzicht in de ontwikkeling en het gebruik van Integrated Reporting bij West-Europese en Zuid-Afrikaanse ondernemingen en geeft het een maatstaf om de mate van Integrated Reporting te kunnen meten. Eventuele relaties die gevonden worden tijdens dit onderzoek kunnen gebruikt worden voor het stimuleren van het gebruik van Integrated Reporting door meer of minder boardleden of diversiteit binnen de board toe te voegen.

1.3 Onderzoeksopzet

De opzet van dit onderzoek ziet er als volgt uit; in hoofdstuk 2 wordt het theoretische kader uiteengezet, hierin worden de belangrijkste begrippen en theorieën uitgelegd. Aan de hand van deze theorieën en voorgaande onderzoeken worden hypotheses gevormd die tijdens dit onderzoek onderzocht en beantwoord worden. In hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de methode van onderzoek die tijdens dit onderzoek gebruikt wordt. Tevens wordt uitgelegd hoe de variabelen gemeten worden en welke statistische testen en methodes gebruikt worden om de hypotheses te testen. Vervolgens worden de uitkomsten van de statistische testen in hoofdstuk 4 besproken. In hoofdstuk 5 volgt ten slotte de conclusie van het onderzoek. Deze zal bestaan uit de uiteindelijke onderzoeksresultaten, de beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

(11)

2. Theoretische inkadering

Het tweede hoofdstuk vormt de theoretische inkadering van het onderzoek. In paragraaf 2.1 wordt eerst dieper ingegaan op het ontstaan en de inhoud van een Integrated Report. Vervolgens worden in paragraaf 2.2 de theorieën, die voor dit onderzoek van toepassing zijn, besproken. Tot slot volgen in paragraaf 2.3 de hypotheses die binnen dit onderzoek onderzocht worden.

2.1 Integrated Reporting

Zoals in het voorgaande hoofdstuk al is beschreven, komt Integrated Reporting voort uit de veranderende informatiebehoefte van het maatschappelijk verkeer, waarbij duurzaamheid en andere niet-financiële informatie steeds belangrijker gevonden wordt. In 1997 werd het Global Reporting Initiative (GRI) gevormd met als doel om organisaties door middel van richtlijnen ondersteuning en richting te geven bij het opstellen van een duurzaamheidsverslag (of Corporate Social Report). Dit kan gezien worden als één van de eerste stappen richting Integrated Reporting. Hierbij werd een separaat duurzaamheidsverslag naast het financiële jaarverslag uitgebracht. Dit leidde echter tot een wildgroei van rapportages en vaak waren de duurzaamheidsverslagen enorm van omvang waardoor ze maar beperkt nuttige informatie verschaften (De Waard, 2014). Ook ontbrak vaak de samenhang tussen beide rapportages wat volgens Eccles & Krzus (2010) tot een sterke vermindering van de toegevoegde waarde van beide verslagen leidde. Enkele ondernemingen hebben dit erkend en begonnen met het integreren van de financiële en niet-financiële verslagen tot één verslag (Eccles & Krzus, 2010). Koplopers hierin waren het Deense bedrijf Novozymes (2002), Braziliaanse Natura (2003) en het Deense Nova Nordisk (2004) (Eccles & Serafeim, 2015). Ondanks dat er nog geen richtlijnen aanwezig waren volgden daarna meer ondernemingen.

In 2009 werden in Zuid-Afrika door het King Committee de eerste richtlijnen voor het integreren van een financieel- en een duurzaamheidsverslag opgesteld in de vorm van het King III rapport (Eccles & Krzus, 2010). Deze code is van toepassing in Zuid-Afrika en verplicht daarmee ondernemingen, die aan de JSE4 beursgenoteerd zijn, om een Integrated Report uit te brengen of te beargumenteren waarom ze geen Integrated Report uitbrengen (comply or explain principe). Zuid-Afrika is daarmee tot dusverre nog steeds het enige land dat een Integrated Report verplicht stelt (KPMG, 2012). Echter gaat Integrated Reporting verder dan

(12)

enkel het samenvoegen van een duurzaamheids- en financieel verslag: financiële- en niet financiële prestaties kunnen niet meer los van elkaar gezien worden en moet leiden tot Integrated Thinking door de gehele organisatie (Bartels & op het Veld, 2012).

Door de toenemende behoefte aan een internationaal Framework werd door de GRI, de International Federation of Accountants (IFAC) en The Prince’s Accounting for Sustainability (A4S) in 2010 het IIRC (International Integrated Reporting Committee5) opgericht met als doel om een internationaal Framework voor een Integrated Report te ontwikkelen. In september 2011 werd door dit comité een discussion paper uitgebracht gevolgd door een pilot programma (2011) en een voorlopig Framework (2012). Dit resulteerde in december 2013 in een definitief internationaal Framework voor een Integrated Report: het <IR> Framework (IIRC, 2013). Het Framework heeft een principle-based aanpak waardoor er ruimte is voor flexibiliteit, maar er wel een algemeen kader is waardoor vergelijking tussen organisaties in voldoende mate mogelijk blijft.

Volgens het IIRC (2013) is het doel van een Integrated Report om inzicht te leveren in hoe middelen en relaties gebruikt en beïnvloed worden door de organisatie. Deze middelen en relaties worden in het <IR> Framework aangeduid als “capitals” (o.a. financial, human en natural). Het <IR> Framework gaat uit van drie vereisten om tot een Integrated Report te komen: de fundamentele begrippen, de richtinggevende principes en de inhoudselementen. De fundamentele concepten bestaan uit drie basis principes, die centraal staan in het Framework namelijk:

 Inzicht in waarde creatie op korte, middellange en lange termijn.

 Inzicht leveren in hoe middelen en relaties (capitals) gebruikt en beïnvloed worden door de organisatie.

 Inzicht leveren in hoe de organisatie deze capitals gebruikt om waarde te creëren in relatie tot de externe omgeving (verantwoording).

De richtinggevende principes en inhoudselementen van het Framework vormen de algehele inhoud voor een Integrated Report. De richtinggevende principes helpen bij het opstellen van het verslag, de inhoud ervan en de presentatie van informatie. De inhoudselementen bestaan uit een achttal elementen, die een Integrated Report moet bevatten en die fundamenteel met elkaar verbonden moeten zijn.

(13)

2.2 Theorieën

In dit onderzoek worden vier theorieën gebruikt om de hypotheses op te stellen en te onderbouwen, namelijk: de Agency theorie, de Stakeholder theorie, de Legitimiteitstheorie en de Upper Echelons theorie. Deze eerste genoemde drie theorieën zullen voornamelijk bijdragen aan het weergeven van de rol en de invloed die een board heeft binnen een organisatie en wat hun invloed is in het uitbrengen van (extra, vrijwillige) informatie. De Upper Echelons theorie wordt vervolgens gebruikt om te verklaren waarom verschillende karakteristieken van een board (of board leden) kunnen leiden tot verschillen in besluitvorming en verslaggevingsstijl tussen ondernemingen. Bij de bespreking van de eerste drie theorieën zal eerst kort ingegaan worden op de vraag waarom ondernemingen bereid zullen zijn om een Integrated Report uit te brengen. Vervolgens zal dieper ingegaan worden op de rol van de board en de relatie tussen de board(karakteristieken) en het verschil in de mate van Integrated Reporting.

2.2.1 Agency theorie

Een veel gebruikte theorie binnen de Corporate Governance literatuur is de Agency theorie van Jensen & Meckling (1976). Deze theorie verklaart onder andere waarom ondernemingen bereid zouden zijn om een Integrated Report uit te brengen, daarnaast wordt ook benadrukt wat de rol en de invloed van een board daarbij is. Binnen de Agency theorie wordt namelijk het monitoren van de prestaties en de activiteiten van het (uitvoerende) management, zodat het management in het belang van de Shareholders handelt, als de belangrijkste functie van een board gezien (Erickson et al., 2005).

De Agency theorie veronderstelt een scheiding tussen eigendom (principaal) en bestuur (agent) van een onderneming en is gebaseerd op twee veronderstellingen: belangentegenstelling en informatieasymmetrie tussen de eigenaren en de bestuurders. Belangentegenstellingen ontstaan doordat de belangen van bestuurders en eigenaren vaak niet op één lijn liggen. Volgens Smith (1952) kan van managers ook niet worden verwacht dat zij net zo waakzaam zijn over het geld van anderen, dan dat zij over hun eigen geld zouden zijn. Wanneer de belangen van agent en principaal in conflict zijn, kan een agent acties ondernemen die niet in het belang van de principaal zijn (Eisenhardt, 1989). Informatieasymmetrie ontstaat doordat bestuurders van een onderneming over meer ondernemingsinformatie beschikken dan de eigenaren, waardoor de aandeelhouders de activiteiten en beslissingen van de bestuurders niet volledig kunnen controleren. Hierdoor kan de agent zich bezighouden met egoïstisch gedrag en relatief ongestraft blijven (Jensen & Meckling, 1976), dit wordt het Agency probleem genoemd.

(14)

Agency problemen brengen vaak kosten (Agency kosten) met zich mee in de vorm van een risico-opslag of andere kosten die aandeelhouders maken om het gebrek aan controlemogelijkheden te compenseren.

In de Corporate Governance literatuur zijn verschillende mechanismen ontwikkeld om deze Agency-conflicten en -kosten te verlagen. Eén van deze mechanismen om de Agency-conflicten te verlagen is het verlagen van de informatieasymmetrie door extra (vrijwillige) informatie, zoals een Integrated Report, uit te brengen. Een ander Governance mechanisme kan gevonden worden in de board van een onderneming. Door haar functie om de acties van de bestuurders te monitoren en er voor te zorgen dat de belangen van de Shareholders nagestreefd worden, kan een board gezien worden als een zeer belangrijk Governance mechanisme. Door een board die streng monitort, worden de mogelijkheden van egoïstisch en opportunistisch gedrag door het management verlaagd (Fama & Jensen, 1983).

Volgens verschillende onderzoekers hangt de effectiviteit van het monitoren door de board onder andere af van de karakteristieken van de board (o.a. Carter et al., 2003 en Madhani, 2015) en kan de samenstelling van de board dus als intern Corporate Governance mechanisme gezien worden. Een board zou vanuit haar monitorende functie trachten de informatie-asymmetrie tussen agent en principaal te verlagen (Durnev et al., 2009 en Mitton, 2002). Hierdoor zou een board bijvoorbeeld kunnen eisen dat een onderneming een Integrated Report uitbrengt om zo de informatie-asymmetrie tussen de bestuurders en aandeelhouders te verlagen (Fama & Jensen, 1983). Een Integrated Report zou daarom gezien kunnen worden als een Governance mechanisme dat de informatie asymmetrie verlaagt. Het uitbrengen van meer informatie (bijvoorbeeld een Integrated Report) en de karakteristieken van een board worden dan ook vaak gezien als complementaire Governance methoden (Patelli & Prencipe, 2007).

2.2.2 Stakeholder theorie

Waar de Agency theorie zich alleen richt op de relatie tussen de bestuurders en aandeelhouders, erkent de Stakeholder theorie ook het belang van de relatie met andere belanghebbenden (Stakeholders) en de invloed die zij op de onderneming kunnen uitoefenen. Freeman (1984 p. 5) beschrijft de term Stakeholder als: “Ieder individu of groep van individuen die de onderneming kan beïnvloeden of door de ondernemingsactiviteiten beïnvloed kan worden”. Door de Stakeholder theorie wordt de verslaggevingsstijl van een onderneming gezien als een belangrijke rol in de relatie tussen de onderneming en de Stakeholders. Volgens de Stakeholder

(15)

theorie is de onderneming voor haar continuïteit afhankelijk van de steun van haar Stakeholders zoals werknemers, leveranciers, overheid en afnemers (Freeman, 1984). Ondernemingen zullen daarom niet alleen verantwoording aan hun aandeelhouders moeten afleggen, maar ook aan hun andere belanghebbenden. Hierdoor ontstaat er niet alleen een Shareholder-agent relatie, maar ook een Stakeholder-agent relatie. De board heeft dus niet alleen de rol om te monitoren of de belangen van de Shareholders na worden gestreefd, maar zou er ook voor moeten zorgen dat de belangen van de overige belanghebbenden nagestreefd worden. Omdat het moeilijk te bepalen is voor Stakeholders of de onderneming handelt naar haar belangen, is een board, die relevante informatie publiceert van belang. Een board zou vanuit dit oogpunt voornamelijk aandringen om extra (vrijwillige) informatie uit te brengen. Het vertrouwen en de steun van de Stakeholders kan namelijk verhoogd worden door extra relevante informatie te publiceren (Reynolds et al., 2006)

2.2.3. Legitimiteitstheorie

Een veel gebruikte theorie die veel overlap heeft met de Stakeholder theorie is de Legitimiteitstheorie. Door de Legitimiteitstheorie wordt verondersteld dat het voortbestaan van een onderneming afhangt van de goedkeuring van de maatschappij (Dowling & Pfeffer, 1975). Deze benadering gaat er vanuit dat een onderneming haar bestaansrecht te danken heeft aan de mate waarin de onderneming voldoet aan de normen en waarden van de maatschappij. De theorie stelt dat de ondernemingen continu bezig zijn met het voldoen aan de veranderende eisen die het maatschappelijk verkeer stelt en dat de onderneming haar bestaansrecht kan verliezen als zij niet voldoet aan de normen en waarden van de maatschappij (Deegan et al., 2002).

Ondernemingen hebben volgens De Waard (2014) dan ook een “license to operate” nodig om te kunnen overleven en zullen daarom ook geneigd zijn om aan de eisen en belangen van de maatschappij te voldoen. De onderneming kan (door externe verslaggeving) invloed uitoefenen op de omgeving, maar wordt ook beïnvloed door de omgeving. Door het overnemen van waarden en normen van de maatschappij krijgt de onderneming respect terug in de vorm van acceptatie en klandizie (Cormier & Gordon, 2001). Externe verslaggeving wordt hierbij als een belangrijk communicatiemiddel gezien. Door een (financieel) verslag uit te brengen laten ondernemingen aan de maatschappij zien dat zij naar normen en waarden van de maatschappij handelt. Ondernemingen kunnen de communicatie en informatie zelf beïnvloeden door de woordkeuze en presentatie van hun (vrijwillige) verslaggeving (De Waard, 2014).

(16)

Ondernemingen zullen hierbij geneigd zijn om de informatie te manipuleren door de aandacht af te leiden van belangrijke issues en door andere punten extra te belichten (Deegan et al, 2002). Een board zou echter vanuit het oogpunt van de maatschappij kijken en toezicht moeten houden dat juiste en relevante informatie wordt gepubliceerdom haar legitimiteit te behouden.

Volgens de Legitimiteitstheorie communiceert de onderneming dus met de maatschappij vanuit legitiem oogpunt en zal de onderneming dit doen door middel van het uitbrengen van een (financieel) jaarverslag. Hierdoor kan een Integrated Report dus gezien worden als communicatiemiddel van een onderneming om haar legitimiteit te bewijzen en haar handelden te rechtvaardigen.

2.2.4. Upper Echelons theorie

Uit verschillende onderzoeken uit het verleden is gebleken dat boardkarakteristieken van invloed zijn op de strategische keuzes, besluitvorming, innovatieactiviteit en prestaties van een onderneming (o.a Bamber et al., 2010). Een van de eerste onderzoekers die deze relatie in beeld hebben gebracht waren Hambrick & Mason (1984), waaruit de Upper Echelons theorie tot stand is gekomen. De Upper Echelons theorie stelt dat strategieën en besluitvorming van ondernemingen mede worden beïnvloed door karakteristieken en eigenschappen van de board. Verschillen in demografische karakteristieken (o.a. leeftijd, geslacht en afkomst) zouden leiden tot verschillende voorkeuren bij boardleden. Bamber et al. (2010) hebben de relatie tussen boardkarakteristieken (geslacht, onafhankelijkheid en grootte van de board) en de verschillende financiële Voluntary Disclosure stijlen van ondernemingen onderzocht. Zij concluderen aan de hand van hun resultaten dat boardleden een belangrijke invloed hebben op de Voluntary Disclosure stijl: de unieke Disclosure stijlen van de boardleden zijn geassocieerd met waarneembare demografische kenmerken van hun persoonlijke achtergronden. De Upper Echelons theorie zou dan ook het verschil in Voluntary Disclosure (in dit onderzoek het verschil in de mate van een Integrated Report) tussen ondernemingen kunnen verklaren doordat de verslaggevingsstrategieën van een onderneming deels afhankelijk zijn van de karakteristieken van de board.

(17)

2.3 Hypotheses en onderbouwing

Binnen dit onderzoek wordt de hoofdvraag “Is er een relatie tussen boardkarakteristieken en de mate waarin een onderneming een Integrated Report uitbrengt?” onderzocht. Om deze hoofdvraag te beantwoorden wordt er voor de drie karakteristieken: de grootte van een board, het relatieve aantal vrouwen en het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit een hypothese opgesteld en getest. Daarnaast wordt er nog gebruik gemaakt van een modererende factor die bij twee van de hypotheses van toepassing is.

Hypothese 1: De grootte van de board

Onderzoekers naar de relatie tussen boardkarakteristieken en de mate van Voluntary Disclosure zien de grootte van een board vaak als een belangrijk karakteristiek. Dit komt doordat de grootte van een board invloed zou hebben op de effectiviteit van een board bij het uitvoeren van haar monitorende taak (Madhani, 2015). Echter zijn onderzoekers nog niet eenduidig over deze relatie. Waar een deel van de onderzoekers een kleine board als effectiever aanmerkt, pleiten andere onderzoekers juist weer voor een grote board.

Volgens Gallego-Alvarez et al. (2011) vereisen de complexiteit van het monitoren en het waarborgen van de juistheid van de informatie die verschaft wordt, de aanwezigheid van een groot aantal bestuurders met ervaring en kennis om deze (toezichthoudende) taken succesvol uit te voeren. Ze beargumenteren dat beter toezicht dan ook zal leiden tot het vrijgeven van meer informatie over het bedrijf. Ook Dalton et al. (1999) zien een grote board als deskundiger in het monitoren van het management dan een kleinere board, doordat er meer kennis en expertise aanwezig is. Volgens Klein (2002) zouden grote boards belangrijke beslissingen uitgebreider bespreken en van managers vereisen dat zij belangrijke kwesties bekend maken aan de Stakeholders. Andere onderzoekers zijn juist van mening dat kleinere boards beter zijn, omdat de communicatie en besluitvorming binnen grote boards omslachtiger is dan binnen kleine boards (Beiner et al., 2006; Eisenberg et al., 1998 en Yermack, 1996).

Verschillende onderzoekers die de relatie tussen de grootte van een board en het uitbrengen van Voluntary Disclosure hebben onderzocht, vinden uiteenlopende resultaten. Een groot deel van de onderzoekers vond een positieve relatie tussen de grootte van een board en Voluntary Disclosure (o.a. Barako et al., 2006; Hussainey & Al-Najjar, 2011 en Laksmana, 2008). Ook Frias-Aceituno et al. (2013) vinden een positieve relatie tussen de grootte van de board en het vrijwillige uitbrengen van een Integrated Report. Echter vonden sommige onderzoekers geen

(18)

relatie of zelfs een negatieve relatie (o.a. Cheng & Courtenay, 2004; Evans, 2004; Karamanou & Vafeas, 2005 en Lakhal, 2005). Een mogelijke verklaring voor de wisselende resultaten geven Yang Wen & Yun (2009), door te stellen dat de resultaten sterk afhankelijk zijn van de omgeving waarin de onderneming gevestigd is. Een andere verklaring kan gevonden worden in het onderzoek van Veronica Siregar & Bachtiar (2010) naar de relatie tussen de grootte van een board en (vrijwillige) Corporate Social Reporting. Uit hun onderzoek blijkt er namelijk een optimum te zitten tussen de grootte van de board en de mate van Corporate Social Reporting. Zij concluderen aan de hand van hun onderzoeksresultaten dat de grootte van een board een positief effect kan hebben op de mate van vrijwillige Corporate Social Reporting maar dat een te grote board een negatief effect heeft.

Ondanks de wisselende resultaten uit eerdere onderzoeken, wordt in dit onderzoek naar de mate van Integrated Reporting de veronderstelling gemaakt dat een te kleine board een negatief effect heeft op de mate van Integrated Reporting, maar dat dit ook geldt voor een te grote board. Bij een grotere board is er ten opzichte van een kleine board namelijk sprake van een grotere diversiteit in expertise, verspreide meningen en achtergronden, wat zou leiden tot strakkere monitoring en het verlagen van de informatieasymmetrie door het uitbrengen van vrijwillige financiële en niet-financiële informatie (Adams et al., 2005). Een te grote board geeft een hogere kans op conflicten tussen de boardleden, trage besluitvorming en het ontbreken van unanimiteit (De Andres & Vallelado, 2008 en Said et al., 2009), wat de effectiviteit van de board zal verlagen. Verwacht wordt dus dat een middelgrote board zou leiden tot een hogere mate van Integrated Reporting. Deze verwachting leidt tot de eerste hypothese:

Hypothese 1: Er is een niet-lineaire (paraboolvormige) relatie tussen de grootte van een board en de mate van Integrated Reporting.

Vanuit een agency perspectief is de board één van de belangrijkste interne Governance mechanismen, doordat ze de belangen van de eigenaren behartigen en als taak hebben om het mogelijke opportunistisch gedrag van de bestuurders te monitoren (Jensen & Meckling, 1976). De board heeft voor de uitvoering van haar monitorende functie boardleden nodig met uiteenlopende ervaringen, vaardigheden en capaciteiten (Hillman & Dalziel, 2003). Diversiteit van de board is hierdoor een belangrijke karakteristiek. De Upper Echelons theorie stelt namelijk dat demografische karakteristieken (o.a. leeftijd, geslacht en afkomst) leiden tot verschillende voorkeuren en beslissingen van boardleden. Zo zouden bijvoorbeeld vrouwen ten opzichte van mannen verschillende eigenschappen bezitten waardoor zij de effectiviteit van de

(19)

monitorende functie van de board verhogen. In dit onderzoek is daarom gekozen om allereerst de relatie tussen diversiteit in geslacht (hypotheses 2A en 2B) en vervolgens de relatie tussen diversiteit in nationaliteit van de boardleden (hypotheses 3A en 3B) en de mate van Integrated Reporting te onderzoeken.

Hypothese 2A & 2B: relatieve aantal vrouwen binnen de board

Eén van de meest gebruikte diversiteitkarakteristieken is geslacht: de verhouding tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke leden binnen een board. Vanwege de specifieke persoonskenmerken en voorkeuren van vrouwen ten opzichte van mannen lijkt geslachtsdiversiteit een grote invloed te hebben op het monitorend vermogen van een board. Ook uit het onderzoek van Frias-Aceituno et al. (2013) blijkt dat er een positieve relatie is tussen het relatieve aantal vrouwen in een board en het uitbrengen van een Integrated Report. Daarnaast suggereren Carpenter et al. (2004) dat geslacht meer aandacht zou moeten krijgen binnen de Upper Echelons theorie. Voor dit onderzoek is het daarom relevant om te onderzoeken of er een relatie is tussen het relatieve aantal vrouwen in de board en de mate van Integrated Reporting.

Verschillende onderzoekers vinden een positieve relatie tussen de verhouding van het relatieve aantal vrouwen binnen de board en de effectiviteit van de board op het gebied van streng monitoren en het verlagen van de informatieasymmetrie (o.a. Bear et al., 2010 en Boulouta, 2013). Ook wordt er door meerdere onderzoekers een relatie gevonden tussen het relatieve aantal vrouwen en Voluntary Disclosure. Deze positieve relaties zijn volgens onderzoekers aan verschillende factoren te wijten; onder andere doordat vrouwen eerder dan mannen initiatieven vanuit de maatschappij volgen (Hillman et al., 2002) en zorgzamer en empatischer zijn (Boulouta, 2013). Ook lijken vrouwen meer geneigd te zijn om rekening te houden met de eisen en verwachtingen van de maatschappij en zijn ze beter in staat om te voldoen aan de behoeften van de maatschappij, doordat ze meer inzicht hebben in de behoeften en gedrag van de Stakeholders (Bernardi et al., 2002). Adams & Ferreira (2009) vinden aanwijzingen dat vrouwelijke boardleden zorgen voor meer inzicht, strikter toezicht houden op de acties van managers en meer (vrijwillige) informatie rapporteren, door bijvoorbeeld een maatschappelijk verslag (of Corporate Social Report) uit te brengen.

(20)

Er zijn echter ook enkele onderzoekers die de positieve effecten van geslachtsdiversiteit in twijfel trekken en beargumenteren dat geslachtsdiversiteit geen invloed heeft of zelfs een negatieve invloed kan hebben. Adams & Funk (2012) merken op dat de verschillende eigenschappen tussen mannen en vrouwen vooral gericht zijn op de algemene bevolking en dat vrouwen in de populatie aanzienlijk verschillen van vrouwen in de board. Volgens Adams et al. (2015) leidt diversiteit tot besluitvormingskosten, conflicten en het scheppen van groepering tussen boardleden, waardoor het de werking van de board als toezichthoudend orgaan vermindert. Desondanks wordt in voorgaande onderzoeken (Bear et al., 2010; Frias-Aceituno et al., 2013 en Kiliç et al., 2015) een positieve relatie gevonden tussen het relatieve aantal vrouwen en de mate van (een vorm van) Voluntary Disclosure. Daarom kan verwacht worden dat er een positieve relatie is tussen het relatieve aantal vrouwen en de mate van Voluntary Disclosure en dat de eigenschappen van vrouwen in de board een (positieve) invloed hebben op Voluntary Disclosure. Deze verwachting leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 2A: Er is een positieve relatie tussen het relatieve aantal vrouwen in een board en de mate van Integrated Reporting.

Omdat de steekproef binnen het onderzoek bestaat uit verschillende landen, kan verwacht worden dat de cultuur van deze landen ook invloed heeft op de mate van Integrated Reporting. Volgens Bradley et al. (1999) is er namelijk een relatie tussen de langetermijnoriëntatie binnen een land, transparantie en Corporate Environmental Disclosure (verslaggeving over het milieu) van een onderneming. Hierdoor kan verondersteld worden dat de langetermijnoriëntatie van een land een positieve invloed heeft op de mate van Integrated Reporting en daardoor de relatie tussen het aantal vrouwelijke boardleden en de mate van Integrated Reporting versterkt.

De steekproef van dit onderzoek bestaat uit verschillende Europese beursgenoteerde ondernemingen, waardoor de resultaten beïnvloed kunnen worden door cultuurverschillen binnen deze verschillende landen. Hierdoor is er voor gekozen om aan de hypotheses een modererende factor toe te voegen. Er kan namelijk verwacht worden dat de nationale cultuur invloed kan heeft op de relatie tussen boardkarakteristieken en de mate waarin ondernemingen binnen een land een Integrated Report uitbrengen (Once & Almogtome, 2014). Volgens Hofstede (2001) is de cultuur binnen een land namelijk van invloed op het gedrag en beslissingen van mensen (bestuurders). Er is voor gekozen om een van de vijf dimensies van Hofstede te gebruiken: de lange- versus kortetermijnoriëntatie binnen een land. Er wordt namelijk verwacht dat binnen landen waarin een langetermijnvisie heerst de relatie tussen

(21)

boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting sterker is. Deze verwachting leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 2B: Langetermijnoriëntatie binnen het land van een onderneming versterkt de positieve relatie tussen het relatieve aantal vrouwen in een board en de mate van Integrated Reporting.

Hypothese 3A & 3B: relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit

Een steeds belangrijker wordende diversiteitskarakteristiek is de nationaliteit van de boardleden (Ruigrok et al., 2007). Volgens Frias-Aceituno et al. (2013) beïnvloedt de aanwezigheid van boardleden met verschillende nationaliteiten de besluitvorming en is het uitbrengen van corporate informatie afhankelijk van de nationaliteit van deze boardleden (Andrews et al., 1989). Ook Haniffa & Cooke (2005) onderzochten de relatie tussen de diversiteit van nationaliteiten binnen het bestuur en concludeerden dat het percentage bestuurders met een buitenlandse afkomst een significante positieve relatie heeft op de hoeveelheid Disclosure. Echter beargumenteren Milliken & Martins (1996) dat diversiteit juist ook kan leiden tot negatieve effecten, doordat diversiteit ook uitdagingen en ontevredenheid met zich mee zouden brengen. Deze negatieve effecten worden door Ruigrok et al. (2007) erkend, maar zij zijn van mening dat de voordelen van de verschillende normen en waarden, perspectieven en kennis op wegen tegen de negatieve effecten.

Door het geringe aantal onderzoeken naar de relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van (Voluntary) Disclosure, is gekozen om de relatie tussen diversiteit in nationaliteiten binnen de board en de mate van Integrated Reporting te onderzoeken. Boardleden met verschillende nationaliteiten brengen verschillende culturen, voorkeuren en kennis met zich mee, hierdoor wordt het vermogen om de behoeften en belangen van verschillende groepen van Stakeholders te erkennen verhoogd (Baron et al., 2011). Doordat de belangen en behoeften van Stakeholders beterworden erkend, kan verwacht worden dat een board met meerdere leden met een buitenlandse nationaliteit geneigd zou zijn om zich te legitimeren (Legitimiteitstheorie) en daarom meer financiële en niet-financiële informatie vrijwillig te verstrekken. Om deze verwachting te testen is hypothese 3A opgesteld.

Hypothese 3A: Er is een positieve relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van Integrated Reporting.

(22)

Ook voor de relatie tussen het relatieve aantal bestuursleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van Integrated Reporting, kan verwacht worden dat de cultuur van een land invloed heeft op de mate van Integrated Reporting. Wanneer er binnen het land waarin de onderneming gevestigd is een langetermijnoriëntatie heerst, wordt verwacht dat dit invloed heeft op de relatie tussen boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting. Deze verwachting leidt tot de volgende hypothese:

Hypothese 3B: Langetermijnoriëntatie binnen een land versterkt de positieve relatie tussen het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit en de mate van Integrated Reporting.

(23)

3. Methode van onderzoek

In dit hoofdstuk worden het onderzoekontwerp en de onderzoeksmethode beschreven die tijdens dit onderzoek zijn gebruikt. Dit onderzoek is kwantitatief uitgevoerd, doordat er gebruik gemaakt is van regressieanalyses om de hypotheses te kunnen testen. Door gebruik te maken van regressieanalyses kan een eventuele relatie tussen boardkarakteristieken en de mate van Integrated Reporting onderzocht worden. In paragraaf 3.1 volgt als eerste de gebruikte populatie binnen dit onderzoek en de manier van dataverzameling. Daarna wordt in paragraaf 3.2 uitgelegd hoe de afhankelijke variabele wordt gemeten. In paragraaf 3.3 wordt verder ingegaan op het meten van de onafhankelijke en de modererende variabelen. Vervolgens worden in paragraaf 3.4 de controlevariabelen besproken. In paragraaf 3.5 wordt het model dat wordt gebruikt voor de regressieanalyses verder toegelicht.

3.1 Onderzoekspopulatie en dataverzameling

De dataverzameling voor dit onderzoek heeft plaatsgevonden met behulp van de onderzoeksgroep naar Integrated Reporting van de Rijksuniversiteit Groningen. De manier van data verzamelen en de gekozen populatie en steekproef is door de begeleiders van deze onderzoeksgroep bepaald. De onderzoekspopulatie binnen dit onderzoek bestaat uit beursgenoteerde ondernemingen uit West-Europese landen6 en Zuid-Afrika. Als startpunt zijn

alle beursgenoteerde ondernemingen uit deze landen opgenomen, echter was niet van alle beursgenoteerde ondernemingen de benodigde data beschikbaar in de ASSET4 database7.

Hierdoor zijn niet alle ondernemingen meegenomen in de steekproef. In totaal is uit deze geselecteerde ondernemingen (in totaal 705) een steekproef getrokken van 300 ondernemingen. Voor elk land of gebied zijn in principe 50 ondernemingen geselecteerd, voor Nederland was dit echter niet mogelijk, doordat er maar 32 ondernemingen waren (binnen de geselecteerde ondernemingen voor de steekproef). Daarom is er voor gekozen om dit aantal tot 50 aan te vullen door extra ondernemingen uit Engeland te selecteren, omdat een groot deel (ruim 30%) van de steekproef bestond uit Engelse ondernemingen. De verdeling van de landen binnen de steekproef ziet er hierdoor als volgt uit:

 Nederland: 32 ondernemingen  Frankrijk: 50 ondernemingen

6 Engeland, Frankrijk, Duitsland, Scandinavië, en Nederland

7 De database ASSET4 ESG biedt informatie over het milieu, sociale prestaties en Governance (ESG) van

(24)

 Duitsland: 50 ondernemingen

 Scandinavië: 50 ondernemingen (Zweden 20, Denemarken 10, Finland 10 en Noorwegen 10)

 Engeland: 68 ondernemingen  Zuid-Afrika: 50 ondernemingen

Er is voor deze landen gekozen, omdat ze een vooraanstaande positie op het gebied van Integrated Reporting en duurzaamheidsverslaggeving hebben. De data die voor dit onderzoek gebruikt worden zijn afkomstig uit de geïntegreerde jaarverslagen (indien aanwezig) voor het boekjaar 2014. Voor de ondernemingen die nog geen “officieel” Integrated Report hebben wordt het financiële jaarverslag gebruikt, eventueel aangevuld met een duurzaamheidsverslag of Corporate Social Responsibility verslag. Er zijn namelijk ondernemingen die een vorm van Integrated Reporting toepassen, of veel aspecten ervan hebben, maar hun jaarverslag niet een Integrated Report noemen (Eccles en Serafeim, 2015). Dit kan mede veroorzaakt zijn doordat het definitieve <IR> framework pas eind 2013 is uitgebracht, waardoor 2014 het eerste jaar is waarin ondernemingen een Integrated Report kunnen opstellen volgens het <IR> Framework.

De benodigde data is verzameld door de onderzoeksgroep naar Integrated Reporting binnen de Rijksuniversiteit Groningen. Iedere student binnen de onderzoeksgroep heeft voor 50 ondernemingen de benodigde data verzameld. Om te zorgen dat iedere student op een vergelijkbare wijze de data verzamelde en interpreteerde, is van te voren door de begeleiders van de onderzoeksgroep bepaald welke data verzameld moeten worden en uitgelegd op welke manier dit gedaan moest worden.

3.2 Afhankelijke variabele

De mate van Integrated Reporting vormt binnen dit onderzoek de afhankelijke variabele. Met de mate van Integrated Reporting wordt in dit onderzoek bedoeld; de mate waarin het Integrated Report of financieel verslag (aangevuld met duurzaamheidsverslag) voldoet aan de aspecten en vereisten van het <IR> Framework. Om voor elke onderneming de mate van Integrated Reporting te kunnen bepalen is er door de begeleiders van de onderzoeksgroep naar Integrated Reporting binnen de Rijksuniversiteit Groningen een checklist ontwikkeld (zie bijlage 1) waardoor er voor elke onderneming een score bepaald kan worden die aangeeft in hoeverre een onderneming een Integrated Report uitbrengt: de mate van een Integrated Report. Deze checklist is gebaseerd op de disclosure index van Gray & Gillies (2015). Gray & Gillies (2015) ontwikkelden een disclosure index om de inhoud en kwaliteit van Integrated Reporting, volgens

(25)

het <IR> Framework, bij Japanse, Finse en Zuid-Afrikaanse ondernemingen te kunnen meten. De disclosure index van Gray & Gillies (2015) is gebaseerd op het <IR> Framework en is als basis gebruikt voor de checklist die tijdens dit onderzoek gebruikt wordt. De belangrijkste aspecten van een Integrated Report volgens deze index zijn omgezet in een checklist met vragen die met ja of nee beantwoord kunnen worden, dit is ook direct het grootste verschil met de index van Gray & Gillies (2015). De index van Gray & Gillies is zeer uitgebreid en bevat geen ja/nee vragen maar alleen (inhoud) vereisten. De belangrijkste aspecten en vereisten uit de index, waaraan een Integrated Report moet voldoen, zijn daarom omgezet naar beknopte vragen die met ja of nee beantwoord kunnen worden. Deze vragen bestaan uit het wel of niet aanwezig zijn van aspecten en vereisten die aanwezig zouden moeten zijn of waaraan een Integrated Report zou moeten voldoen. Door voor de vragen die met “ja” beantwoord zijn de score “1” te geven en de vragen die met “nee” beantwoord zijn de score “0” te geven, kan er voor elke onderneming een totaalscore bepaald worden. Deze totaalscore (maximaal 34) geeft aan wat de mate van Integrated Reporting is binnen een onderneming. Een lage score betekent dat er geen sprake is van Integrated Reporting. Een middelhoge score zou betekenen dat er geen of beperkte sprake is van Integrated Reporting, maar dat er wel enkele aspecten van een Integrated Report aanwezig zijn. Een hoge score zou betekenen dat er sprake is van een Integrated Report of een combinatie van een financieel jaarverslag met een duurzaamheidsverslag die aan (bijna) alle aspecten van een Integrated Report voldoet (volgens het <IR> framework). De gebruikte checklist is opgenomen in bijlage 1.

3.3 Onafhankelijke variabelen en modererende factor

Binnen dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van drie onafhankelijke variabelen; de grootte van een board, het relatieve aantal vrouwen in een board en het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit. Daarnaast is de cultuur (gemeten als korte- versus langetermijnvisie) van het land waarin een onderneming gevestigd is als modererende factor gebruikt. Hieronder worden deze variabelen nader uitgelegd en wordt weergegeven hoe ze worden gemeten in dit onderzoek.

Board grootte

De grootte van een board wordt binnen dit onderzoek gemeten door het absolute aantal boardleden op te tellen. Binnen het onderzoek worden ondernemingen met zowel een one-tier als een two-tier board meegenomen. Bij Engelse en Zuid-Afrikaanse ondernemingen is er over het algemeen sprake van een one-tier board. Bij ondernemingen uit de overige landen binnen

(26)

de steekproef is er over het algemeen sprake van een two-tier board. Bij een two-tier board worden alleen de leden binnen het toezichthoudend orgaan (Supervisory board/Raad van Commissarissen) meegenomen, waardoor het board aantal van two-tier ondernemingen zal bestaan uit non-executive (niet-uitvoerende) leden. Voor de ondernemingen van een one-tier board worden alle boardleden die in de board zitten meegenomen, hierdoor zal de boardsamenstelling van een one-tier board bestaan uit zowel non-executive (niet-uitvoerende) als executive (uitvoerende) leden. Er is voor deze methode gekozen omdat een one-tier board als orgaan zowel de toezichthoudende functie heeft als besturende functie. Desondanks zou het hebben van een one- of two-tier board de resultaten van het onderzoek niet mogen beïnvloeden8. De data wat betreft het aantal boardleden binnen de board is handmatig verzameld door de studenten van de onderzoeksgroep naar Integrated Reporting van de Rijksuniversiteit.

Aantal vrouwen binnen de board

Het relatieve aantal vrouwen binnen de board wordt gemeten door de verhouding tussen het aantal vrouwen en mannen binnen een board te bepalen. Er is gekozen om de verhouding van het aantal vrouwen te nemen in plaats van het absolute aantal, omdat de verhouding meer zegt dan het aantal. Twee vrouwen binnen een board van vijf leden hebben waarschijnlijk meer invloed dan drie vrouwen binnen een board van elf leden. De ASSET4 database is gebruikt om de verhouding van het aantal vrouwen binnen de board van de geselecteerde ondernemingen te bepalen.

Aantal boardleden met een buitenlande nationaliteit

Het aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit wordt gemeten door van alle boardleden de nationaliteit te bepalen met behulp van de jaarverslagen van de ondernemingen uit de steekproef. De nationaliteit wordt als buitenlands gezien wanneer deze niet hetzelfde is als dat van de onderneming9. Voor de ondernemingen waarbij de nationaliteiten van de boardleden niet zijn weergegeven in het jaarverslag, zijn de nationaliteiten achterhaald door gebruik te maken van de ORBIS10 database. Voor boardleden met twee nationaliteiten wordt

8 Om te testen of het gebruik van zowel one-tier als two-tier ondernemingen geen invloed heeft, is er een dataset

van alleen de one-tier en alleen de two-tier ondernemingen gemaakt. Voor beide datasets is een regressieanalyse gedraaid waarbij het “full model” is getest. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in bijlage 2. Uit deze uitkomsten blijkt dat er geen significante grote verschillen zijn en dat er ook geen significante relaties gevonden zijn.

9 Hiermee wordt de vestigingsplaats van een onderneming bedoeld: het land waar zij haar hoofdkantoor heeft

gevestigd, vanuit opereert en beursgenoteerd is.

(27)

de eerstgenoemde nationaliteit gebruikt. De eerstgenoemde nationaliteit wordt namelijk gezien als de “hoofd nationaliteit”. Ook voor het aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit is gekozen om het relatieve aantal boardleden met een buitenlandse nationaliteit te nemen in plaats van het absolute aantal.

Langetermijnvisie

Binnen het onderzoek is er een modererende factor toegevoegd aan twee hypotheses, zodat het modererende effect van cultuurverschillen binnen landen op het gebied van lange- versus kortetermijnvisie op de hypotheses gemeten kan worden. Volgens Hofstede (2001) is de cultuur binnen een land namelijk van invloed op het gedrag en beslissingen van mensen (bestuurders). Veel wetenschappers die de invloed van cultuurverschillen tussen landen onderzochten, hebben gebruik gemaakt van de cultuurdimensies van Hofstede. Hofstede ontwikkelde in 1980 door middel van enquêtes vier cultuurdimensies. Later zijn hier nog een vijfde en een zesde dimensie aan toegevoegd. Deze vijfde dimensie heeft betrekking op het feit of de maatschappij van het land voornamelijk op de toekomst gericht is of op het heden. De vijfde dimensie wordt door Hofstede ook wel: langetermijn- versus kortetermijnoriëntatie genoemd. De mate waarin een onderneming een langetermijnvisie heeft, wordt gemeten door deze vijfde dimensie van Hofstede te gebruiken. Op de website van Geert Hofstede11 is per land een score voor de lange-

versus kortetermijnoriëntatie per land gegeven. De data voor de score van alle landen binnen de steekproef is dus verkregen door de site van Geert Hofstede te raadplegen. Een lage score geeft aan dat een land voornamelijk kortetermijn gericht is, terwijl een hoge score betekent dat een land voornamelijk een langetermijnvisie nastreeft. De score per onderneming is afhankelijk van het land waarin de onderneming gevestigd is en wordt dus bepaald aan de hand van de score van het land van de onderneming12.

11 https://geert-hofstede.com/countries.html

(28)

3.4 Controlevariabelen

Om de resultaten optimaal te kunnen testen, wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van drie controlevariabelen: de grootte van een onderneming, de winstgevendheid van de ondernemingen en het land waarin een onderneming is gevestigd. Frias-Aceituno et al. (2014) vonden in hun onderzoek namelijk een relatie tussen de grootte van de ondernemingen en het wel of niet uitbrengen van een Integrated Report, ook vonden zij een positieve relatie tussen de winstgevendheid en het uitbrengen van een Integrated Report. Binnen dit onderzoek wordt, in lijn met het onderzoek van Frias-Aceituno et al. (2014) de grootte van een onderneming gemeten aan de hand van het logaritme van de totale activa en de winstgevendheid aan de hand van de ROA (Return On Assets) (Frias-Aceituno et al., 2014). Naast deze twee controle variabelen is het land waarin de onderneming is gevestigd als controle variabele gebruikt. Er kan namelijk verwacht worden dat het land waarin een onderneming is gevestigd van invloed is op de mate van Integrated Reporting, doordat in Zuid-Afrika een Integrated Report verplicht wordt gesteld (of uitgelegd moet worden waarom er vanaf geweken wordt) en Frankrijk bezig is met het verplicht stellen van Integrated Reporting. Omdat “landen” nominale data zijn, is er gebruik gemaakt van dummy’s. Doordat er zes landen/gebieden binnen dit onderzoek zijn, zijn er zes dummy’s gemaakt, die de waarde “1” krijgen als de onderneming de vestigingsplaats van de dummy heeft en een “0” als de onderneming niet de vestigingsplaats van de dummy heeft. De Nederlandse onderneming Unilever krijgt dus bijvoorbeeld bij de dummyvariabele DUMMY_NL een waarde van “1” en bij alle andere vijf dummy’s een waarde van “0”.

3.5 Model en statistische analyses

Om de hoofdvraag te kunnen testen, wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van regressieanalyses. Deze regressieanalyses worden gebruikt om de relatie tussen boardkarakteristieken en mate van Integrated Reporting te kunnen testen. Tijdens alle regressieanalyses wordt de variabele MATE_IR gebruikt als afhankelijke variabele. Deze variabele geeft aan de hand van een score aan in hoeverre er sprake is van Integrated Reporting bij een onderneming. Als onafhankelijke variabelen worden in alle regressieanalyses de controlevariabelen LOG_ASSETS, ROA en een controlevariabele voor de verschillende landen (DUMMY_DUI, DUMMY_FRA, DUMMY_SCAN, DUMMY_NL, DUMMY_ENG) meegenomen. Omdat er voor de controle variabele land een dummy gebruikt is, moet er een land buiten de regressie gelaten worden als “referentie groep”. Zuid-Afrika is het enige land binnen de steekproef die Integrated Reporting verplicht stelt en waarvan dus verwacht kan worden dat deze ondernemingen het hoogste scoren op de mate van Integrated Reporting,

(29)

daarom wordt deze groep als referentie groep gebruikt. Om de hoofdvraag te kunnen testen is gebruik gemaakt van het volgende model:

MATE_IR = α + β1 BOARD_GROOTTE + β2 BOARD_GROOTTE2 + β3 VERH_VROUW +

β4 VERH_BN + β5 LOG_ASSETS + β6 ROA + β7 DUMMY_DUI + β8 DUMMY_FRA + β9 +

DUMMY_SCAN + β10 + DUMMY_NL + β11 DUMMY_ENG + ε

Tabel 3.1: variabelen onderzoeksmodel

Naam variabele Betekenis Soort variabele

MATE_IR De mate van Integrated Reporting Afhankelijke variabele

BOARD_GROOTTE Het absolute aantal boardleden in de board Onafhankelijke variable BOARD_GROOTTE2 Het kwadraat van het absolute aantal boardleden in de board Onafhankelijke variable BOARD_VROUW Het relatieve aantal vrouwen in de board Onafhankelijke variable BOARD_BN Het relatieve aantal boardleden met een buitlandse nationaliteit Onafhankelijke variable CULT Cultuur (score) voor de korte- versus langetermijnvissie van een land Modererende factor CULTxVROUW Interactie effect tussen de variabelen CULT en BOARD_VROUW Interactie effect CULTxNB Interactie effect tussen de variabelen CULT en BOARD_BN Interactie effect LOG_ASSETS De LOG van de totale assets ( activa) van de onderneming Controle variabele ROA Return On Assets (rendement op de activa), winstgevendheid Controle variabele DUMMY_ZA Vestigingsplaats van de onderneming: Zuid-Afrika Controle variabele DUMMY_DUI Vestigingsplaats van de onderneming: Duitsland Controle variabele DUMMY_FRA Vestigingsplaats van de onderneming: Frankrijk Controle variabele DUMMY_SCAN Vestigingsplaats van de onderneming: Scandinavie Controle variabele DUMMY_NL Vestigingsplaats van de onderneming: Nederland Controle variabele DUMMY_ENG Vestigingsplaats van de onderneming: Engeland Controle variabele

(30)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd en besproken. Als eerst wordt in paragraaf 4.1. de beschrijvende statistiek toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 4.2 besproken welke bewerking er aan de data heeft plaatsgevonden en waar de variabelen aan moeten voldoen. In paragraaf 4.3 volgen de uitvoering en uitkomsten van de regressieanalyses.

4.1. Beschrijvende statistiek

Deze paragraaf bestaat uit de beschrijvende statistiek van de gebruikte variabelen, een overzicht hiervan is weergegeven in tabel 4.1. In deze tabel zijn voor alle variabelen het aantal waarnemingen, de maximum- en minimumwaarde van de variabele, de gemiddelde waarde en de standaard deviatie weergegeven. De totale steekproef van het onderzoek bestaat uit 300 waarnemingen, echter was één onderneming dubbel meegenomen waardoor een waarneming is komen te vervallen. Ook is één van de waarnemingen niet meegenomen, omdat deze een waarde van 0 had voor de mate van Integrated Reporting. Dit is erg onwaarschijnlijk, doordat een onderneming die slechts alleen een financieel jaarrapport uitbrengt een minimum score van 2 moet hebben. Het is dus waarschijnlijk dat deze waarde niet correct is waardoor er voor gekozen is om deze waarnemingen niet mee te nemen. Hierdoor komt de teststeekproef op een totaal van 298 waarneming uit. Voor de variabelen VERH_BN en ROA is het aantal waarnemingen lager dan 298, omdat voor deze variabelen niet voor alle ondernemingen de waarde bekend was.

Naast het aantal waarnemingen is voor alle variabelen de minimum- en maximumscore gegeven. Voor de afhankelijke variabele MATE_IR ligt de score tussen de 4 en 34. De maximum score van 34 geeft aan dat een onderneming voldoet aan alle aspecten en eisen die volgens de gebruikte checklist aanwezig moeten zijn om te kunnen spreken van een volledig Integrated Report. Voor de ondernemingen in de steekproef was er slechts één onderneming die aan alle aspecten van een Integrated Report (volgens de gebruikte checklist) voldeed en de totale score van 34 kreeg. Twee ondernemingen kregen een score van 33. In totaal waren er nog 40 ondernemingen die een score van 30 of meer kregen. Van deze ondernemingen kan verwacht worden dat zij een “volledig” Integrated Report hebben, die aan (bijna) alle eisen van het <IR> Framework van de IIRC voldoen. Daarentegen waren er 23 ondernemingen die een score van 10 of lager behaalden en waarbij dus geen sprake was van Integrated Reporting.

(31)

De hoogste gemiddelde score werd behaald door Franse ondernemingen met een gemiddelde van 27 waarbij de laagste score 21 was. Ook Duitsland scoorde hoog met een score van gemiddeld 25, echter varieerden de scores meer dan bij de Franse ondernemingen. De laagste scores waren voor de Nederlandse en Engelse ondernemingen met een gemiddelde van 18 en 17. Bij zowel de Nederlandse als Engelse ondernemingen waren de scores wisselend, maar waren er weinig ondernemingen die hoger dan 25 scoorden. Zuid-Afrika en Scandinavië scoorden als gemiddelde 22 en 20. De scores van de Scandinavische ondernemingen varieerden sterk. Uit deze resultanten kan opgemerkt worden dat het wel (comply or explain principe) of niet verplicht stellen van Integrated Reporting geen verschil maakt, omdat de ondernemingen uit Zuid-Afrika slechts gemiddeld scoren op de mate van Integrated Reporting ten opzichte van de andere landen binnen de steekproef. De gemiddelde score voor de mate van Integrated Reporting van de totale steekproef was 21,70. Dit geeft aan dat er redelijk wat ondernemingen zijn die meerdere aspecten van een Integrated Report verwerken in hun verslaggeving, maar er nog geen sprake is van een Integrated Report. De score geeft ook aan dat er nog geen sprake is van een volledige integratie van Integrated Reporting in de grootste (gekozen) West-Europese en Zuid-Afrikaanse ondernemingen.

Voor de variabele BOARD_GROOTTE bestaat het minimum aantal leden uit 5, het maximum uit 24. Gemiddeld bestaat de board uit 11 á 12 leden. De variabelen VERH_VROUW en VERH_BN zijn weergegeven in percentages en kunnen dus een score hebben tussen de 0 en 100. Voor de Dummy variabelen (DUMMY_DUI, DUMMY_FRA, DUMMY_SCAN, DUMMY_NL en DUMMY_ENG) geldt een minimumscore van 0 en een maximumscore van 1. Het gemiddelde geeft bij deze variabelen aan hoeveel waarnemingen uit de totale steekproef afkomstig zijn uit het desbetreffende land. De variabele DUMMY_ZA is als referentiegroep gebruikt voor deze (landen) dummy en derhalve niet opgenomen. Tenslotte zijn ook de controlevariabelen TOT_ASSETS en ROA weergegeven in de onderstaande tabel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gezien het feit dat maar één sector afwijkt van de overige sectoren, kan niet geconcludeerd worden dat het verschil in de maatschappelijke prestaties tussen de sectoren

Aangezien de er nog niet veel literatuur beschikbaar is probeert dit onderzoek zijn steentje bij te dragen door een eventueel verband te toetsen tussen de mate waarin een

Op basis van de analyse in hoofdstuk 4 kan deze hypothese niet worden bevestigd aangezien er geen verband is gevonden tussen de financiële omvang van de onderneming (zowel bepaald

Tevens is een beperking in dit onderzoek dat alleen integrated reports worden meegenomen die zijn opgenomen in het IIRC Pilot Programme, terwijl er ondernemingen zijn die niet in

Tevens kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de financiële prestaties en de sector van een onderneming niet significant van invloed zijn op de mate van leesbaarheid van

Bahn &amp; McGill (2007) recently asked a clever question that upset my complacency: what if environmental variables predict spatial variation in the abundance of organisms because

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with