• No results found

Een onderzoek naar de invloed van ondernemingskarakteristieken op de mate van transparantie in maatschappelijke verslaggeving.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de invloed van ondernemingskarakteristieken op de mate van transparantie in maatschappelijke verslaggeving."

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de invloed van

ondernemingskarakteristieken op de mate van

transparantie in maatschappelijke verslaggeving.

Naam: M. (Maarten) Wessels Studentnummer: S1924311 Adres: Kikkerbeet 19 Postcode: 1724XS, Oudkarspel Telefoonnummer: 06-54984331 E-mailadres: wessels_maarten@hotmail.com Datum: 31-07-2015

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie & Bedrijfskunde

Opleiding: MSc Accountancy & Controlling, track Accountancy Begeleider: G. (Gerben) Dunnig

(2)

“Corporate Social Responsibility is a company’s obligation to act on

issues society considers to be important, going further than law

requires them to do and being accountable for all its actions effecting

social, environmental and economic areas”

(Quaak et. al.2007, pagina 294)

(3)

Samenvatting

In deze scriptie is gekeken naar de invloed van ondernemingskarakteristieken op de

transparantie van maatschappelijke verslaggeving. De transparantie van de verslaggeving is bekeken aan de hand van de score behaald in de Transparantiebenchmark 2014. Er is gekeken naar de score van 242 grote Nederlandse ondernemingen en de invloed van

ondernemingskarakteristieken hierop. De conclusie die getrokken kan worden naar aanleiding van dit onderzoek is dat de omvang van een onderneming positief van invloed is op de

transparantie van de maatschappelijke verslaggeving. Verder is er een positief verband gevonden tussen het zijn van een staatsdeelneming of een naamloze vennootschap op de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving. Er wordt in dit onderzoek geen

statistisch verband gevonden tussen de soort industrie waarin een onderneming actief is, hoe dicht een onderneming bij de particuliere consument staat, of de winstgevendheid van een onderneming op de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving.

Afkortingen

B2B - Business 2 Business B2C - Business 2 Consumer BV - Besloten Vennootschap GRI - Global Reporting Initiative

ICB - Industry Classification Benchmark

IIRC - International Integrated Reporting Council MVO - Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen NV - Naamloze Vennootschap

OESO - Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OOB - Organisatie van Openbaar Belang

ROA - Return on Assets ROE - Return on Equity

SER - Sociaal Economische Raad TB Score - Transparantiebenchmark score UMC - Universitair Medisch Centrum

(4)

Samenvatting 3 Afkortingen 3 1 INLEIDING 6 1.2 Onderzoeksvraag 8 1.3 Wetenschappelijke bijdrage 8 2 THEORETISCHKADER EN HYPOTHESES 10

2.1 Maatschappelijk verantwoord Ondernemen (MVO) 10

Triple P en waarde creatie theorie 10

Legitimiteitstheorie 10

Stakeholders en Shareholderstheorie 11

2.2 Transparantie 11

2.3 Transparantiebenchmark 14

2.4 Hypothesen (ondernemingskarakteristieken van invloed op MVO verslaggeving) 15

Omvang van de onderneming 15

De industrie van de onderneming 16

De financiële prestaties van een onderneming 17

3 METHODE 19

3.1 Afhankelijke variabele (TB score) 19

3.2 Onafhankelijke variabelen 22

Omvang van de onderneming (OMVANG) 22

De industrie van de onderneming (IND en MARKT) 22

Controle Variabelen 24

Statistisch model 25

4 RESULTATEN 26

4.1 Beschrijvende statistiek 26

4.2 Lineaire regressie analyse 29

4.3 Hypothese validatie 32

5 CONCLUSIE EN DISCUSSIE 34

5.1 Conclusie 34

5.2 Beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek 34

(5)

6 REFERENTIES 36

7 APPENDIX. 41

7.1 Criteria Transparantiebenchmark 2014 (Ministerie van Economische Zaken, 2014c) 41

7.2 Industrie indeling ICB 42

(6)

1 INLEIDING

Ondernemingsschandalen komen nog regelmatig voor en hebben vaak grote gevolgen voor mens, milieu, en winstgevendheid. Voorbeelden hiervan zijn de huidige aardbevingen in Groningen door de gas winning van de NAM, het olie lek in de golf van Mexico veroorzaakt door BP in 2011, de bankencrisis in 2008 en de fraudes bij Ahold en Enron in 2003 en 2001. Schandalen zoals dit benadrukken dat het nodig is voor ondernemingen om verantwoord te ondernemen (Asif et. al. 2013). Door de globalisatie zijn problemen, die grote ondernemingen door middel van onverantwoord ondernemen kunnen veroorzaken, niet alleen meer van lokaal niveau maar van wereldwijd niveau (Quaak et. al. 2007). Hierdoor is er een groeiende druk op ondernemingen om transparant te zijn over hun bedrijfsvoering en om rekening te houden met milieu, sociale en economische aspecten van hun onderneming (Asif et. al. 2013). Een toenemend aantal ondernemingen geeft vrijwillig informatie over hun MVO activiteiten, echter is onderzoek omtrent de beweegredenen van ondernemingen om deze vrijwillige informatie te geven niet eenduidig (Hackston & Milne 1996).

Onderzoek op het gebied van verslaggeving omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bestaat al vele jaren (o.a. Adams, et al. 1998; Moser & Martin 2012; Dhaliwal et al. 2012; Fifka 2013). Gray et. al. (1995) stellen dat MVO verslaggeving in het breedst van het begrip uiteindelijk over elk onderwerp kan gaan (denk aan milieu, duurzaamheid, veiligheid, werknemers enz.). MVO verslaggeving kan volgens Gray et. al. (1995) vele vormen aannemen, de informatie kan bijvoorbeeld financieel, niet-financieel, kwantitatief en niet-kwantitatief zijn. Verder kan de MVO informatie door de organisatie zelf worden verstrekt of kan MVO informatie over een organisatie naar buiten worden gebracht door een derde partij bijvoorbeeld de media, milieu organisaties of een toezichthoudende instantie (o.a. Belastingdienst, AFM, Autoriteit Consument en Markt). Ook kan de manier van het naar buiten brengen van de MVO informatie verschillen, zo kan het in het jaarverslag zitten of via een andere manier van communicatie naar buiten worden gebracht zoals o.a. de website van een onderneming. Dit is een van de redenen waarom in de literatuur over MVO verslaggeving geen eenduidige definitie bestaat over het begrip MVO verslaggeving (Gray et al. 1995).

Er is de afgelopen 40 jaar veel empirisch onderzoek gedaan naar de rapportage betreffende MVO. Veel van deze onderzoeken kijken naar de factoren, die invloed hebben op maatschappelijke verslaggeving. De onderzoeken kijken naar de invloed van interne factoren van ondernemingen, zoals de grootte van de onderneming en de industrie, waarbinnen de onderneming opereert, of externe factoren, zoals land en druk van stakeholders op de hoeveelheid en/of de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving (Fifka 2013). Het literatuur onderzoek van Fifka (2013) beschrijft de empirische onderzoeken omtrent MVO verslaggeving van de afgelopen 40 jaar. Fifka 2013 omschrijft in zijn onderzoek de volgende ontwikkelingen over de jaren heen:

• In de jaren 70 en 80 is er een uitbreiding van rapportering over financiële naar niet financiële onderwerpen, dit zijn voornamelijk sociale onderwerpen. Om bepaalde informatie naar buiten te brengen, worden nu ook andere manieren gebruikt door ondernemingen, zoals afzonderlijke rapporten. In deze jaren komen de meeste studies uit Angelsaksische landen. In de jaren 80 is er verder een kleine groep onderzoekers die zich begint te focussen op de opkomende milieu verslaggeving.

• In de jaren 90 begint de focus te verschuiven van sociale naar milieu verslaggeving. Het besef bij bedrijven dat milieu vriendelijke producten en productie methoden een significant voordeel kunnen opleveren, is nu doorgedrongen. Hierdoor wordt het milieu rapport onder de grote bedrijven in de jaren 90 een soort standaard en vervangt

(7)

vaak het sociale rapport, ook al is het sociale aspect niet verdwenen. Door deze verandering is ook het onderzoek in dit decennium zich voornamelijk gaan richten op milieu- in plaats van sociale verslaggeving. Verder zie je in deze periode dat naast onderzoek uit Angelsaksische landen ook veel onderzoek uit Noord- en West Europa komt en zelfs een aantal uit Oost Azië (met name Hong Kong, Japan en Zuid- Korea). • In het begin van de 21ste

eeuw is de scheiding tussen sociale en milieu verslaggeving teruggedraaid en zijn beide onderwerpen samengevoegd in niet-financiële verslagen met een breder thema. Men spreekt nu vaak over duurzaamheidsverslaggeving en maatschappelijk verantwoord ondernemingsverslag. Verder is er een toename te zien van landen, waarin deze verslaggeving wordt toegepast, ook opkomende en ontwikkelingslanden beginnen met verantwoordelijkheidsverslaggeving zoals blijkt uit de KPMG studie uit 2008. Verslaggeving over maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt vandaag de dag gedaan door ondernemingen op alle continenten en komt uit in verschillenden vormen en onder verschillende namen (Fifka 2013). Zo verschijnt er informatie in het jaarverslag, een apart verslag of op een webpagina van de onderneming. Het onderzoek op dit gebied heeft deze trend gevolgd en komt nu niet alleen meer uit Westerse landen maar ook uit landen in o.a Azië, Latijns-Amerika en het Midden-Oosten. Daarnaast zijn in deze periode veel studies gedaan tussen verschillende landen en continenten.

Het begrijpen en in kaart brengen van factoren, die de hoeveelheid en kwaliteit van MVO verslaggeving beïnvloeden, is belangrijk voor de verbeteringen in de relevantie, de volledigheid en de objectiviteit van zulke informatie (Adams et. al. 1998). Meek et. al. (1995) stellen dat accounting en rapportering worden beïnvloed door een complexe set van vraag en aanbod. De vraag wordt bepaald door de investeerders en de stakeholders van een organisatie, zo leggen investeerders in eerste instantie een nadruk op financiële informatie. Werknemers, klanten en regelgevende instanties hebben ten opzichte van investeerders echter een grotere behoefte aan maatschappelijke informatie (Meek et. al. 1995). Op deze manier word er vanuit de vraagzijde druk uitgeoefend en eisen gesteld aan de rapportering van ondernemingen. Het aanbod van informatie wordt bepaald door de mate, waarin dit verplicht is door middel van regelgeving en de kosten die er voor nodig zijn om de informatie te verstrekken (Meek et. al. 1995). Deze kosten kunnen volgens Meek et al. (1995) bestaan uit de informatie verzamelings- en verwerkingskosten maar ook uit de kosten, die ontstaan door het vrijgeven van competitieve informatie.

Om de kwaliteit van MVO verslaggeving te verbeteren, stellen Adams et. al. (1998) dat moet worden gekeken naar de factoren, die invloed hebben op MVO verslaggeving. Om ondernemingen te bewegen om verantwoordelijk te zijn voor hun ethische, sociale en milieu impact zal het helpen om ze meer verantwoording af te laten leggen omtrent deze onderwerpen (Adams 2002). Transparantie is hierbij een belangrijke voorwaarde (GRI 2006; Dubbink et. al. 2008). Transparantie is het begrip dat kijkt naar de inhoud en de kwaliteit van de verslaggeving (Dubbink et. al. 2008). Zonder transparantie kunnen stakeholders geen oordeel vormen over het MVO beleid van een onderneming en kunnen ondernemingen, die goed presteren omtrent MVO zich niet onderscheiden van ondernemingen, die slecht presteren op dit gebied (Dubbink et. al. 2008). Meer transparantie kan ervoor zorgen dat stakeholders het verschil zien tussen werkelijke MVO prestaties en window dressing (Dubbink et. al. 2008). Om de verantwoording omtrent MVO te verbeteren, is het volgens Adams (2002) belangrijk om de factoren te begrijpen, die invloed hebben op de maatschappelijke verslaggeving, specifiek op:

(8)

• de uitgebreidheid van de verslaggeving;

• de kwaliteit en de kwantiteit van verslaggeving door ondernemingen; • de volledigheid, begrijpelijkheid van de verslaggeving;

• het begrijpen van de reden voor het niet naar buiten brengen van informatie;

• de mogelijkheden omtrent eventuele regelgeving om verbetering te bewerkstelligen in deze gebieden.

Veel onderzoek kijkt hierom naar de invloed van interne of externe factoren op MVO verslaggeving. Zo kijken Cowen et. al. (1987) wat de invloed is van onder andere de omvang, de winstgevendheid en het industrie type van Amerikaanse ondernemingen op de hoeveelheid pagina’s besteed in het maatschappelijke verslag per thema, zoals onder andere milieu, energie, personeelszaken en eerlijke bedrijfsvoering. Cormier et. al. (2005) kijken onder andere wat de invloed is van publieke druk, eigendomsverdeling en investeerdersrisico op de hoeveelheid en kwaliteit van vrijwillige milieu verslaggeving. Om aan deze discussie informatie toe te voegen, wordt in deze scriptie de hieronder geformuleerde onderzoeksvraag onderzocht.

1.2 Onderzoeksvraag

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van de ondernemingskarakteristieken op de mate van transparantie van MVO verslagen uitgebracht door Nederlandse ondernemingen. De onderzoeksvraag is daarom:

“In welke mate hebben de ondernemingskarakteristieken invloed op de transparantie van de maatschappelijke verslagen van Nederlandse ondernemingen?”

1.3 Wetenschappelijke bijdrage

Een deel van de bestaande literatuur omtrent MVO kijkt naar de invloed van interne ondernemingsfactoren, zoals o.a. de omvang en de winstgevendheid op de maatschappelijke verslaggeving. Deze studies zijn in veel landen uitgevoerd maar hebben niet altijd dezelfde relaties gevonden (Fika 2013). Verder is voor zover bekend in Nederland niet of in beperkte mate onderzoek gedaan naar de invloed van ondernemingskarakteristieken op de transparantie van MVO verslaggeving (Fifka, 2013). Daarom dient dit onderzoek bij te dragen aan de literatuur omtrent MVO verslaggeving. Dit door te kijken of er relaties gevonden worden bij Nederlandse ondernemingen tussen hun interne ondernemingsfactoren en de transparantie van hun MVO verslagen. De resultaten van dit onderzoek kunnen wellicht inzicht geven in welke bedrijfskenmerken invloed hebben op de transparantie in MVO verslaggeving, dit kan bruikbaar zijn voor de gebruikers van deze verslagen en voor eventuele regelgevende instanties. Zo kunnen de gebruikers deze informatie gebruiken om een bepaalde verwachting te hebben over de transparantie van het maatschappelijke verslag van een Nederlandse onderneming op basis van bepaalde ondernemingskarakteristieken van die onderneming. Hierdoor kunnen de gebruikers een inschatting maken of ze andere bronnen dan het maatschappelijke verslag moeten gebruiken om aan hun informatiebehoefte hieromtrent te voldoen (Meek et. al. 1995). Voor de wetgevende instanties kan het van belang zijn, als zij wetgeving ter bevordering van maatschappelijke verslaggeving willen doorvoeren, om te weten welke factoren invloed hebben op de transparantie van maatschappelijke verslaggeving. Dit onderzoek kijkt naar een aantal van deze mogelijke factoren.

(9)

Dit onderzoek is als volgt gestructureerd. In het tweede hoofdstuk wordt het theoretisch kader uiteengezet en vervolgens worden aan de hand van die theorie de hypotheses geformuleerd, die de basis vormen van het empirisch onderzoek. In het derde hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode beschreven en vervolgens komen in hoofdstuk vier de resultaten van dit onderzoek aan de orde. Als laatste in hoofdstuk vijf komen de discussie, conclusie en implicaties van dit onderzoek aanbod.

(10)

2 THEORETISCHKADER EN HYPOTHESES

2.1 Maatschappelijk verantwoord Ondernemen (MVO)

MVO is een breed begrip en wordt niet altijd hetzelfde gedefinieerd. In dit onderzoek wordt aangesloten bij de definitie van Quaak et. al. 2007 en de voorwaarde van de Sociaal Economische Raad 2001.

Door Quaak et. al. (2007) wordt MVO als volgt gedefinieerd:

“A company’s obligation to act on issues society considers to be important, going further than law requires them to do and being accountable for all its actions effecting social, environmental and economic areas”(p.294)

Volgens de Sociaal Economische Raad, hierna SER, zijn er twee elementen belangrijk om te bepalen of er over MVO mag worden gesproken.

1. “een voldoende gerichtheid van de onderneming op de bijdrage aan de maatschappelijke welvaart op langere termijn”;

2. “de relatie met de stakeholders (belanghebbenden) respectievelijk de maat- schappelijke omgeving.” (SER, 2000. p.13)

De volgende theorieën worden onder andere belangrijk geacht voor organisaties, die zich bezighouden met MVO.

Triple P en waarde creatie theorie

Triple P staat voor People, Profit, Planet en is een veel gebruikte dimensie van MVO (Quaak et. al. 2007). De SER (2000) legt deze begrippen uit als maatstaven voor de bedrijfsresultaten gemeten op deze drie waardes. De Triple P wordt door de SER (2000) als volgt uitgelegd:

• Profit, gaat over de winst van een onderneming door het generen van diensten of producten, met de winst als waardering van de maatschappij voor deze diensten of producten.

• People, de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten voor mensen binnen en buiten de onderneming.

• Planet, de effecten van de bedrijfsactiviteiten voor het milieu.

Waarde creatie lijkt erg op de Triple P benadering. Het richt zich niet op winst maximalisatie zoals in het (neo-)klassieke perspectief, waar geen rekening wordt gehouden met sociale en milieu verantwoordelijkheden omdat deze onnodig worden gevonden, maar wel op waarde creatie zoals ook gebeurt bij de triple P dimensies (Quaak et. al. 2007).

Legitimiteitstheorie

De legitimiteitstheorie wordt vaak gebruikt in MVO onderzoeken om de motivatie voor MVO verslaggeving te verklaren (o.a. Adams et. al. 1998; Michelon & Parbonetti 2012 en Khan et. al. 2013). Zo stellen Adams et al. (1998) dat de legitimiteitstheorie belangrijk is in het verklaren van motivaties voor vrijwillige MVO verslaggeving door bedrijven. De legitimiteitstheorie stelt dat bedrijven vrijwillige rapportages doen om de legitimiteit te krijgen van hun omgeving. En zo hun bestaansrecht houden.

(11)

Legitimiteit wordt door Lindblom (1994) als volgt gedefinieerd:

“a condition or status which exists when an entity’s value system is congruent with the value system of the larger social system of which the entity is a part. When a disparity, actual or potential, exist between the two value systems, there is a threat to the entity’s legitimacy”(p.2)

Lindblom (1994) benoemt ook vier strategieën, die ondernemingen, die op zoek zijn naar legitimiteit kunnen toepassen. Als eerste, de onderneming kan proberen om zijn relevant publiek, o.a. aandeelhouders, stakeholders en wetgevende instanties, te onderwijzen en te informeren over veranderingen in de ondernemingsprestaties en activiteiten. Als tweede, de onderneming kan proberen om de percepties van het relevante publiek te veranderen zonder hun echte gedrag te veranderen. Als derde, de onderneming kan proberen de percepties van het relevante publiek te manipuleren door aandacht van het onderwerp van zorg af te leiden door andere gerelateerde problemen en onderwerpen te benadrukken. Als vierde, kan de onderneming proberen om externe verwachtingen van zijn prestaties te veranderen. Lindblom (1994) stelt dat maatschappelijke verslaggeving kan worden ingezet in elk van deze strategieën.

Door middel van MVO verslaggeving kan een onderneming communiceren naar zijn stakeholders hoe hun wensen qua MVO worden aangepakt. Dit levert de onderneming legitimiteit op en deze verzekert zich dan van de benodigde middelen zoals financiering door de aandeelhouders en investeerders, voldoende klanten, toestemming van de regelgever om te blijven bestaan, en een goed ondernemingsimago bij andere stakeholders zoals de maatschappij (Asif et. al. 2013).

Stakeholders en Shareholderstheorie

In veel onderzoeken omtrent o.a. verslaggeving en corporate governance wordt gebruik gemaakt van de stakeholder en shareholdertheorie (Michelon & Parbonetti 2012). Maar ook in onderzoek op het gebied van verslaggeving omtrent MVO wordt deze theorie gebruikt. Het gaat er hier om of het management van het bedrijf als uitgangspunt de shareholder of de stakeholder neemt als groep waar ze verantwoording aan afleggen. Shareholder theorie is in principe hetzelfde als de stakeholder theorie alleen wordt er een nauwer begrip gehanteerd wat betreft de focus. De focus bij de shareholder theorie is namelijk gericht op het verkrijgen van de steun en goedkeuring van een kleinere groep, de shareholders. In het (neo-)klassieke perspectief lag de focus alleen op de wensen van de shareholders (Remkes, 2002; Quaak et. al. 2007). Grey et al. (1995) stelt echter vanuit de stakeholdertheorie, dat voor de continuïteit van ondernemingen de steun en goedkeuring van stakeholders gezocht moet worden en dat de activiteiten van ondernemingen aangepast moeten worden om deze goedkeuring te krijgen. Hier legt Grey et al. (1995) een link met de legitimiteitstheorie. Hoe machtiger de stakeholder, hoe meer een onderneming zich moet aanpassen. Vrijwillige verslaggeving over MVO wordt gezien als een deel van deze dialoog tussen de onderneming en zijn stakeholders (Grey et al. 1995). MVO kijkt niet alleen naar wat de shareholders willen, maar laat ook de stakeholders een significante rol spelen (Quaak et al. 2007).

2.2 Transparantie

Het is belangrijk voor ondernemingen om transparant te zijn over hun activiteiten en om de terechte vragen van stakeholders te beantwoorden (Quaak et. al. 2007).Deze vragen kunnen onder andere gaan over de behandeling van de werknemers, het respecteren van mensen rechten en de impact op het milieu door een onderneming (Dawkins & Lewis 2003).

(12)

Ondernemingen hebben verschillende manieren om deze informatie te verstrekken, dit kan o.a. door middel van een duurzaamheidsverslag, de webpagina van de onderneming en via persberichten. MVO is een erg breed begrip en beslaat vele onderwerpen, hierdoor is het lastig voor ondernemingen om alle data, die benodigd en beschikbaar zijn, te rapporteren (Quaak et. al. 2007).

In een analyse van 105 artikelen over transparantie kwamen Wehmeier & Raaz (2012) tot de conclusie dat van deze artikelen maar 16 daadwerkelijk een definitie geven van het begrip transparantie. Dit komt omdat een groot deel van de artikelen het begrip transparantie als algemene kennis veronderstelt. Transparantie is echter een vrij algemeen begrip en daardoor op meerdere manieren te definiëren. Fernandez-Feijoo et. al. (2014) definieert transparantie omtrent MVO verslaggeving bijvoorbeeld als volgt:

“Transparency is a quality of corporate social responsibility communication that enhances the relationship between the investors and the company.”(p.53)

Williams (2005) geeft de volgende specifiekere definitie:

“Transparency is the extent to which the organization provides relevant, timely, and reliable information, in written and verbal form, to investors, regulators and market intermediaries.”(p.361)

Volgens Dando & Swift (2003) kan niet zonder meer gesteld worden dat een toename van de verslaggeving ook een toename in transparantie van de verslaggeving betekent. In de definitie van Fernandez-Feijoo et. al. (2014) wordt gesteld dat transparantie iets zegt over de kwaliteit van de MVO communicatie. Williams (2005) specificeert in zijn definitie drie karakteristieken van transparantie, die de kwaliteit van transparantie beïnvloeden, namelijk relevantie, tijdigheid en betrouwbaarheid van de informatie.

Gebaseerd op de bovenstaande twee definities van Fernandez-Feijoo et. al. (2014) en Williams (2005) en op de oratie van Kaptein (2013) wordt in dit onderzoek de volgende definitie gebruikt:

Transparantie is het door een onderneming vrijgeven van doelmatige en kwalitatieve informatie op een wijze, waardoor het voor de stakeholders eenvoudig is om: een goed inzicht te krijgen in de onderwerpen, die voor hen relevant zijn, de ondernemingsprestaties te kunnen beoordelen en de dialoog met de onderneming aan te kunnen gaan.

Deze definitie stelt net zoals Fernandez-Feijoo et. al. (2014) dat transparantie een kwaliteitsaspect van informatie is en dat het als doel heeft omals stakeholder de interactie met de onderneming aan te kunnen gaan. In deze definitie wordt met doelmatige en kwalitatieve informatie bedoeld dat net zoals in de definitie van Williams (2005) de informatie o.a. relevant, tijdig en betrouwbaar moet zijn.

Om organisaties te helpen doelmatige en kwalitatieve informatie te leveren, zoals in de bovenstaande definitie, is er de Global Reporting Initiative (GRI). De GRI is een erkende internationale organisatie, die onder andere ondernemingen en overheden helpt met het communiceren van de impact van hun onderneming op MVO onderwerpen (GRI 2006). De GRI stelt dat transparantie van een MVO verslag tot stand wordt gebracht als de hoeveelheid en de kwaliteit van de informatie in een MVO verslag voldoende is (GRI 2013). Dit sluit aan

(13)

bij Daub (2007), die stelt dat de informatie, die over MVO onderwerpen wordt gerapporteerd kwantitatief en kwalitatief moet zijn. De GRI stelt dat de inhoud van een MVO verslag de transparantie kan vergroten als het voldoet aan een aantal principes. Deze principes zijn het betrekken van stakeholders, context, materialiteit en volledigheid en worden in GRI (2013) als volgt omschreven:

• “Het betrekken van stakeholders: de onderneming moet zijn stakeholders identificeren

en uitleggen hoe het heeft gereageerd op hun redelijke verwachtingen en belangen” (p. 16).

• “Context: het verslag zou de prestaties van de onderneming in een breder kader van

MVO moeten presenteren” (p. 17). Dit houdt o.a. in dat de prestaties van de

onderneming in verband worden gebracht met beperkingen en eisen die er op het milieu of de sociale middelen worden gelegd in vergelijking tot de trend bij andere ondernemingen in de sector, regionaal en/of globaal. Dit in plaats van enkel de eigen prestaties te noemen (GRI 2013).

• “Materialiteit: het verslag moet enkel onderwerpen behandelen, die de significante

economische, milieu technische en sociale ondernemingsimpact weergeven; of die substantiële invloed hebben op de beoordelingen en beslissingen van stakeholders” (p. 17).

• “Volledigheid: het verslag zou materiele aspecten en hun reikwijdte moeten bevatten.

Deze moeten voldoende zijn om de significante economische, milieu technische en sociale ondernemingsimpact te laten zien en de stakeholders in staat te stellen om de ondernemingsprestaties over de verslaggevingsperiode te beoordelen” (p. 17).

De GRI stelt dat de kwaliteit van de informatie in een MVO verslag de transparantie kan vergroten als het voldoet aan de principes van balans, vergelijkbaarheid, nauwkeurigheid, tijdigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid en worden door de GRI (2013) als volgt omschreven:

• “Balans: het verslag moet zowel positieve en negatieve aspecten van de

ondernemingsprestaties weergeven, om een gedegen beoordeling te kunnen maken van de algehele prestaties van de onderneming” (p. 17).

• “Vergelijkbaarheid: de onderneming moet informatie op een consistente manier

selecteren, samenstellen en rapporteren. Deze informatie moet worden gerapporteerd op een manier, die stakeholders in staat stelt om veranderingen in de ondernemingsprestaties te analyseren over tijd en met andere ondernemingen” (p. 18).

• “Nauwkeurigheid: de gerapporteerde informatie moet voldoende nauwkeurig en

gedetailleerd zijn voor stakeholders om de ondernemingsprestaties te beoordelen” (p. 18).

• “Tijdigheid: de onderneming moet rapporteren op een regelmatige basis zodat

informatie op tijd beschikbaar is voor stakeholders om weloverwogen beslissingen te kunnen maken” (p. 18).

(14)

• “Duidelijkheid: de onderneming moet informatie beschikbaar stellen op een manier

die begrijpelijk en toegankelijk is voor stakeholders die gebruik maken van het verslag” (p. 18).

• “Betrouwbaarheid: de onderneming moet informatie en processen, die zijn gebruikt

bij het opstellen van het rapport verzamelen, registreren, samenstellen, analyseren en vrijgeven op zo een manier dat ze kunnen worden onderzocht en de kwaliteit en materialiteit van de informatie kan worden vastgesteld” (p. 18).

Er zijn meerdere richtlijnen, die door ondernemingen gebruikt kunnen worden om te bepalen wat ze het beste wel en niet moeten rapporteren (Quaak et. al. 2007). Een veel gebruikte richtlijn is die van de GRI. De GRI probeert consensus te vinden tussen alle wensen van een grote groep verschillende stakeholders (GRI 2006). Het GRI verslaggevingsraamwerk is gebaseerd op de principes, die hierboven zijn genoemd en zijn bedoeld om te dienen voor alle ondernemingen onafhankelijk van omvang, sector en vestigingsplaats (GRI 2006). Andere richtlijnen zijn de in 1976 door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde OESO-richtlijnen. De OESO-richtlijnen zijn gebaseerd op internationale verdragen zoals de International Labour Organisation conventies en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). In 2000 en in 2011 zijn de OESO richtlijnen aangepast aan de laatste ontwikkelingen op het gebied van internationaal MVO beleid, ketenverantwoordelijkheid en due dillegence (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). Op het gebied van integrated reporting is het Integrated Reporting Framework opgezet door de International Integrated Reporting Council (IIRC). De missie van het IIRC is om integrated reporting als manier van verslaggeving binnen de publieke en private sector als norm te krijgen (IIRC, 2013).

2.3 Transparantiebenchmark

In Nederland is er de Transparantiebenchmark, dit is een jaarlijks onderzoek naar de transparantie van maatschappelijke verslaggeving bij de grote ondernemingen in Nederland. De Transparantiebenchmark wordt sinds 2004 jaarlijks uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ). Met de Transparantiebenchmark wordt de transparantie gemeten door de MVO verslagen van onderneming te beoordelen op hun inhoud en kwaliteit. Dit komt overeen met de criteria voor transparantie van doelmatige en kwalitatieve informatie, gegeven in de definitie van transparantie op pagina 11 die in dit onderzoek wordt gehanteerd. Er wordt echter geen daadwerkelijk oordeel gegeven over de maatschappelijke prestaties van de ondernemingen. De beschikbare maatschappelijke verslaggeving van de ondernemingen, die deelnemen met de Transparantiebenchmark 2014 wordt getoetst op 40 criteria, die te maken hebben met maatschappelijke relevante aspecten van de organisaties en hun bedrijfsvoering (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). De Transparantiebenchmark 2014 probeert met haar criteria zoveel mogelijk aan te sluiten bij internationaal gebruikte richtlijnen, zoals IIRC, GRI en de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen betrekken zich met name op arbeidsomstandigheden, mensenrechten, ketenverantwoordelijkheid en due diligence (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). De criteria van de Transparantiebenchmark zijn, net zoals de principes van de GRI, die beschreven staan op pagina 12 en 13, onderverdeeld in een inhoudsgericht normenkader en kwaliteitsgericht normenkader, die respectievelijk weer zijn onderverdeeld in drie en vijf categorieën. Per normenkader kunnen in totaal 100 punten worden gehaald wat in totaal dus neerkomt op 200 punten. De verdeling is te zien in tabel 1 en een nog uitgebreidere verdeling is te zien in appendix 1 (Ministerie van Economische Zaken, 2014c). Aan de ondernemingen, die meedoen met de Transparantiebenchmark, wordt sinds 2010 aan de

(15)

onderneming met de hoogste score op inhoud en kwaliteit van zijn maatschappelijke verslag een prijs uitgereikt, genaamd de Kristal. De Kristal is een prijs van het Ministerie van Economische Zaken in samenwerking met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Het doel van de Kristal is het stimuleren van ondernemingen om de kwaliteit en professionaliteit van hun maatschappelijke verslag te verbeteren (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). Naast deze hoofdprijs wordt ook een prijs voor de grootste stijger op de Transparantiebenchmark en een prijs voor de onderneming, die het meest creatief en innovatief omgaat met het transparant maken van haar maatschappelijke effecten op de samenleving uitgereikt. De motivatie voor deze prijzen en de Transparantiebenchmark als geheel, is om op deze manier de rapportage en de transparantie daarvan omtrent de maatschappelijke effecten van ondernemingen in Nederland te stimuleren. Door deze transparantie kan een bedrijf worden aangesproken op zijn beleid omtrent MVO door zijn stakeholders. Hierdoor kunnen bedrijven zich bewuster gaan bezig houden met MVO.

Tabel 1

Criteria Transparantiebenchmark (Ministerie van Economische Zaken 2014c) Inhoudsgericht normenkader Kwaliteitsgericht normenkader

Onderneming en bedrijfsprofiel (33 punten) Beleid en resultaten (34 punten)

Management aanpak (33 punten)

Relevantie (20 punten) Duidelijkheid (20 punten) Betrouwbaarheid (20 punten) Responsiviteit (20 punten) Samenhang (20 punten)

Totaal (100 punten) Totaal (100 punten)

2.4 Hypothesen (ondernemingskarakteristieken van invloed op MVO verslaggeving)

Omvang van de onderneming

De invloed van de omvang van een onderneming op MVO verslaggeving is al in een aantal studies onderzocht (o.a. Belkaoui & Karpik 1989; Meek et. al. 1995; Adams et. al. 1998; Stanwick & Stanwick 1998a; Clarke & Gibson-Sweet 1999; Quaak et al. 2007; Morhardt, 2010; Lu et. al. 2014). De reden waarom omvang van de onderneming van invloed kan zijn op de transparantie van MVO verslaggeving kan worden verklaard met de legitimiteitstheorie en de stakeholdertheorie. Grotere ondernemingen hebben een grotere impact op de maatschappij en ondernemen meer activiteiten, daarnaast hebben ze meer share- en stakeholders die informatie willen over de MVO activiteiten van de onderneming (Hackston & Milne 1996). Ook zijn ondernemingen met een grotere omvang kwetsbaarder door extra aandacht van de media, hierdoor zijn deze ondernemingen gemotiveerd om meer transparant te rapporteren omtrent MVO onderwerpen en om zo het beeld dat de stakeholders over de onderneming heeft te managen (Cormier & Magnan 2003; Haddock-Fraser & Fraser 2007). Meek et. al. (1995) stellen verder dat grotere ondernemingen extra prikkels hebben voor vrijwillige verslaggeving in vergelijking met kleine bedrijven. Grotere ondernemingen hebben relatief lagere informatie productie kosten en minder last van competitief nadeel bij het vrijgeven van deze informatie (Meek et. al. 1995). Onderzoek omtrent de invloed van omvang op de transparantie van MVO verslaggeving is niet eenduidig, er zijn een aantal studies, die deze relatie niet ondersteunen (o.a. Halme & Huse 1997; Stanwick & Stanwick 1998b; Holder-Webb et. al. 2009; Vormedal & Ruud 2009). Verder zijn de onderzoeken vooral uitgevoerd in de Verenigde Staten (o.a. Belkaoui & Karpik 1989; Stanwick & Stanwick 1998a & 1998b; Holder-Webb et. al. 2009; Morhardt, 2010), Groot Brittannië (o.a. Clarke & Gibson-Sweet 1999; Cormier & Magnan 2003; Haddock-Fraser & Fraser 2007), Noord en West Europa (o.a.

(16)

Halme & Huse 1997; Adams et. al. 1998) en een combinatie van deze drie gebieden (o.a. Meek et. al. 1995).In dit onderzoek kijk ik daarom of de impact van ondernemingsomvang in Nederland van invloed is op de transparantie van MVO verslagen, dit is naar mijn weten nog niet gedaan.

Volgend op de legitimiteitstheorie, de stakeholdertheorie, de verwachte lagere kosten bij extra verslaggeving, kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 1: De omvang van een onderneming heeft een positieve invloed op de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving van die onderneming.

Ik verwacht een positieve relatie omdat in de meeste onderzoeken een positieve relatie gevonden wordt. Daarnaast ondersteunen de legitimiteitstheorie, de stakeholdertheorie en de verwachte lagere kosten bij extra verslaggeving deze relatie ook.

De industrie van de onderneming

In welke industrie een onderneming opereert, wordt gezien als een factor, die mogelijk van invloed is op de transparantie van MVO verslaggeving (Hackston & Milne 1996). Bijvoorbeeld omdat in sommige industrieën de kosten van het vrijgeven van extra informatie hoger zijn. Dit kan komen door het ontstaan van een concurrentienadeel of door het verhogen van de politieke kosten (Meek et. al. 1995). Deze kosten zijn onder andere afhankelijk van de soort producten en diensten, die een onderneming aanbiedt en door de mate van investering in onderzoek en ontwikkeling door een onderneming (Meek et. al. 1995). Ook kan een verklaring worden gezocht in de legitimiteitstheorie, zo hebben bedrijven uit milieu gevoelige industrieën vaak transparantere MVO verslaggeving om waarschijnlijk zo hun werkzaamheden te legitimeren (Reverte 2009). Ook kunnen in bepaalde industrieën andere stakeholders zijn, die meer of minder druk uitoefen op ondernemingen om meer MVO informatie vrij te geven. Er zijn al een aantal onderzoeken in het verleden geweest, die een positieve relatie hebben gevonden met de invloed van het industrie type op de transparantie van MVO (verslaggeving) (Reverte 2009; Lu & Abeysekera 2014).Toch zijn er ook een aantal studies, die deze relatie niet vinden (o.a. Inchausti 1997; Alsaeed 2006).

Volgend op de legitimiteitstheorie, de stakeholdertheorie, de verschillend mate van kosten bij extra verslaggeving, kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: De industrie, waarin een onderneming zich bevindt, is van invloed op de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving van die onderneming.

Verder kan omtrent de industrie ook een onderscheid worden gemaakt tussen ondernemingen, die direct producten of diensten leveren aan consumenten, business to consumer (B2C) en ondernemingen, die producten of diensten leveren aan ondernemingen, business to business (B2B) (Haddock-Fraser & Fraser 2007). Je zou volgens Gonzalez-Benito & Gonzalez-Benito (2006) intuïtief kunnen verwachten, dat consumenten meer waarde hechten aan maatschappelijke verslaggeving dan dat andere ondernemingen doen en dat bij B2C ondernemingen de consument een veel sterkere stakeholder is omtrent de mate van verslaggeving dan dat het geval is bij B2B ondernemingen. Verder stellen Cowen et. al. (1987) dat consument georiënteerde ondernemingen graag hun inzet aangaande maatschappelijk verantwoord ondernemen laten zien, dit omdat een goed imago hier omtrent de omzet van de onderneming positief zou kunnen beïnvloeden. Wetenschappelijk onderzoek omtrent de invloed van de positie van een onderneming (B2C of B2B) op de mate van MVO

(17)

verslaggeving is maar beperkt gedaan (Haddock-Fraser & Fraser 2007). Haddock (2005) heeft wel onderzoek gedaan naar de impact van de positie in de waarde kringloop en de impact op milieu verslaggeving in de voedsel sector in het Verenigd Koninkrijk. Haddock (2005) vindt dat de ondernemingen, die dicht bij de uiteindelijke consument staan meer informatie vrijgeven dan ondernemingen, die aan andere ondernemingen leveren. Omdat dit onderzoek zich alleen richt op de voedselsector hebben Haddock-Fraser & Fraser (2007) dit onderzoek uitgebreid naar 250 UK FTSE ondernemingen en onderzochten of de locatie in de waarde kringloop effect heeft op de implementatie van milieu verslaggeving door ondernemingen. In hun onderzoek komen Haddock-Fraser & Fraser (2007) tot de conclusie dat bij beursgenoteerde ondernemingen met een hoge omzet, de nabijheid van de uiteindelijke consument een significante factor is, die invloed heeft op de mate van milieu verslaggeving van een onderneming. Hiermee zijn de bevindingen van Haddock (2005) ook aannemelijk gemaakt voor ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk buiten de voedsel sector.

Voortbouwend op dit onderzoek verwacht ik de volgende hypothese:

Hypothese 3: Hoe dichter een onderneming zich bij de uiteindelijke particuliere consument bevindt, is van positieve invloed op de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving van die onderneming.

De financiële prestaties van een onderneming

Cormier & Magnan (1999) stellen in hun onderzoek dat managers een afweging maken over de strategie omtrent de milieu verslaggeving, tussen de shareholders informatie kosten en de kosten en voordelen van de financiële situatie, waarin een onderneming verkeert. Zo hebben ondernemingen in goede financiële conditie voordelen van extra transparante maatschappelijke verslaggeving; dit omdat de positieve voordelen, zoals o.a. lagere kosten van kapitaal en een betere reputatie, hoger zijn dan de kosten van extra verslaggeving (Cormier & Magnan 1999). Ondernemingen, die in een slechte financiële situatie verkeren, zullen waarschijnlijk minder snel besluiten extra informatie vrij te geven omdat hun reputatie al verslechterd is door de financiële situatie (Cormier & Magnan 1999). De verwachte positieve voordelen zoals lagere kosten van kapitaal en een betere reputatie door extra informatie vrij te geven zal bij ondernemingen in een slechte financiële positie hierdoor waarschijnlijk minder groot zijn (Cormier & Magnan 1999). Verder zal het management tijdens het beslissen over de juiste informatie verslaggevingsmix een afweging maken tussen de onderliggende informatie kosten die investeerders hebben bij de afwezigheid van ondernemingsverslaggeving en de financiële situatie van de onderneming (Cormier et. al. 2005). Als de investeerders meer kosten hebben om aan informatie te komen omtrent de onderneming, zal dit vertaald worden naar een lagere aandelen prijs. Aan de andere kant moet een onderneming in goede financiële conditie zijn om de potentiële kosten op te kunnen vangen, die kunnen ontstaan door het gebruik van de extra vrijgegeven informatie door derden in het nadeel van de onderneming (Cormier et. al. 2005).

Er is in eerder onderzoek al bewijs gevonden voor een significante relatie tussen winstgevendheid en de transparantie van milieu verslaggeving van een onderneming (Cormier & Magnan 1999, 2003). Deze bevindingen zijn in lijn met de legitimiteitstheorie, want van winstgevende bedrijven wordt door hun stakeholders verwacht dat ze meer verantwoording afleggen over hun milieubeleid, dit omdat ze het geld hebben om milieu besparende maatregelen in te kunnen voeren (Cormier et. al. 2005). Daarnaast kunnen winstgevende bedrijven de kosten voor de extra verslaggeving makkelijker betalen (Cormier et. al. 2005).

(18)

Aan de hand van het voorgaande verwacht ik de volgende hypothese:

Hypothese 4: De mate van winstgevendheid van een onderneming heeft een positieve invloed op de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving van die onderneming.

(19)

3 METHODE

Dit onderzoek is een kwantitatief onderzoek onder Nederlandse ondernemingen, die mee hebben gedaan met de Transparantiebenchmark 2014. Er wordt een data analyse uitvoerd op de ondernemingskarakteristieken van deze Nederlandse ondernemingen en de relatie hiervan op de mate van transparantie in de maatschappelijke verslaggeving van deze ondernemingen. Data over de mate van transparantie in maatschappelijke verslaggeving van Nederlandse ondernemingen wordt gehaald uit de Transparantiebenchmark 2014. Voor de data over de ondernemingskarakteristieken te weten omvang, industrie en de financiële prestaties wordt, zover deze data niet in de Transparantiebenchmark 2014 te vinden zijn, gebruik gemaakt van de database orbis, de website en jaarverslagen van de onderneming. De relatie tussen de ondernemingskarakteristieken en de kwaliteit van MVO verslagen wordt onderzocht voor Nederlandse ondernemingen in het verslagjaar 2013. Er zitten 409 ondernemingen in de Transparantiebenchmark 2014, gebruikt worden alleen de 244 ondernemingen met een score van meer dan 0. Ondernemingen met een score van 0 zijn niet relevant voor dit onderzoek omdat het effect van ondernemingskarakteristieken op de score dan niet meetbaar zijn. Uiteindelijk bestaat de daadwerkelijke dataset uit 242 ondernemingen omdat van twee ondernemingen niet voldoende informatie is verkregen. Hieronder wordt beschreven op welke manier de variabelen worden gemeten.

3.1 Afhankelijke variabele (TB score)

De transparantie van de MVO verslaggeving wordt gemeten aan de hand van de score in de Transparantiebenchmark 2014. De scores in de Transparantiebenchmark zijn gebaseerd op publiekelijk beschikbare verslagen, o.a. jaarverslagen, financiële verslagen, maatschappelijke verslagen en sociale verslagen, die gaan over het verslagjaar 2013 (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). De Transparantiebenchmark is een initiatief van het Ministerie van Economische zaken en onderzoekt de inhoud en kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving bij Nederlandse ondernemingen (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). De Transparantiebenchmark 2014 geeft vervolgens op basis van deze inhoud en kwaliteit een score over de transparantie van de maatschappelijke verslaggeving bij de 409 grootste bedrijven van Nederland, over het verslagjaar 2013. Deze bedrijven zijn uitgenodigd om de kwaliteit van hun verslaggeving te beoordelen door een online self-assessment in te vullen (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). De self-assessment is bedoeld om ondernemingen bewust te maken over wat de sterke kanten van hun verslagen zijn en waar er punten gemist worden in hun verslagen. Op deze manier hoopt EZ de maatschappelijke verslaggeving bij deze ondernemingen te verbeteren. Deze self-assessments worden vervolgens kritisch gecontroleerd door een team van onderzoekers van EY (voorheen Ernst & Young) in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen. De Rijksuniversiteit Groningen helpt EY om de objectiviteit te behouden door de klanten van EY in de Transparantiebenchmark te beoordelen. Hierna hebben de ondernemingen nog de kans om commentaar te geven op de vastgestelde score, hier krijgen ze dan vervolgens feedback op. De 20 ondernemingen met de hoogste score in de Transparantiebenchmark 2014 worden aanvullend beoordeeld door een onafhankelijk en deskundig panel. Het panel van deskundigen controleert de kwaliteit van de beoordelingen en kijkt naar de kwaliteitsgerichte criteria: betrouwbaarheid, duidelijkheid, relevantie, responsiviteit en samenhang (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). Mochten ondernemingen na de feedback het nog niet eens zijn met hun score dan beoordeelt het panel van deskundigen dit. Op basis van een eigen set criteria kan het panel in de top 20 de score met maximaal 15% naar boven of beneden bijstellen. Dit panel legt vervolgens de top drie voor aan de Jury. De jury kiest vervolgens de winnaar uit deze top drie.

(20)

Maximaal zijn 200 punten te behalen in de Transparantiebenchmark 2014. Als de bedrijven, die een 0 score hebben behaalt, worden weggelaten blijven er 244 bedrijven over. Dat een onderneming 0 punten scoort op de Transparantiebenchmark hoeft niet te betekenen dat de onderneming geen MVO beleid heeft, het betekent in ieder geval wel dat de onderneming er niet transparant over is. De reden dat een onderneming 0 punten scoort in de transparantiebenchmark kan zijn omdat de maatschappelijke informatie niet publiekelijk beschikbaar is. Een verslag wordt publiekelijk beschikbaar geacht als het verslag kosteloos en algemeen verkrijgbaar is voor het publiek (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). Daarnaast moet een verslag ook periodiek worden uitgegeven en over één verslagjaar gaan, in de transparantiebenchmark 2014 moet dit verslagjaar 2013 zijn en is alleen verslaggeving uitgekomen voor 1 juli 2014 meegenomen (Ministerie van Economische Zaken, 2014a). De 409 ondernemingen, die zijn opgenomen in het onderzoek van de Transparantiebenchmark bestaan uit (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.2):

• “Organisaties van Openbaar Belang met 500 medewerkers of meer” (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.2);

• “Ondernemingen met een beursnotering in Amsterdam; dit zijn ondernemingen met een beursnotering aan NYSE Euronext, die opgenomen zijn in de AEX, AMX of AScX-index” (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.2);

• “Ondernemingen met Nederlandse bedrijfsactiviteiten, die een substantiële omzet en/of aantal medewerkers hebben” (Ministerie van Economische zaken, 2014b, p.2); “de top 1000 ondernemingen met de meeste omzet zijn nader onderzocht, organisaties zonder winstoogmerk en overheidsinstellingen komen niet in aanmerking. De ondernemingen moet ten minste 100 medewerkers, een pro forma vestiging en economische activiteiten binnen Nederland hebben” (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.3). Uiteindelijk voldoenvan deze 1000 ondernemingen 284 ondernemingen, aan al deze criteria. Deze 284 ondernemingen zijn in beginsel mee genomen in de transparantiebenchmark.

• “Staatsdeelnemingen; dit zijn alle ondernemingen, waarbij de overheid participeert in het risicodragend kapitaal van de vennootschap, worden opgenomen in de onderzoeksgroep, indien de overheid een belang houdt van ten minste 10%” (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.2-3);

• “Universiteiten en Universitair Medische Centra (UMC); dit zijn alle universiteiten, die zijn aangesloten bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU), alsmede universitair medische centra die zijn aangesloten bij de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)” (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.2-3);

• “Grote ondernemingen (meer dan 250 medewerkers), die in het verleden vrijwillig zijn toegetreden tot de onderzoeksgroep. Nederlandse ondernemingen met meer dan 250 medewerkers, die in het verleden vrijwillig zijn toegetreden zijn opnieuw gevraagd of zij onderdeel willen blijven uitmaken van de onderzoeksgroep” (Ministerie van Economische Zaken, 2014b, p.2 en 4).

De oorspronkelijke onderzoeksgroep van de Transparantiebenchmark 2014 staat hieronder opgesomd in tabel 2.

(21)

Tabel 2

Oorspronkelijke onderzoeksgroep Transparantiebenchmark 2014

Categorieën

Aantal organisaties in onderzoeksgroep

Organisaties van Openbaar Belang* 27

Ondernemingen met een beursnotering in Amsterdam 75 Ondernemingen met Nederlandse bedrijfsactiviteiten met

substantiële omzet en/of medewerkers

284

Staatsdeelnemingen 26

Universiteiten** 15

Universitair Medische Centra 8

Grote ondernemingen (meer dan 250 medewerkers) die in het verleden vrijwillig zijn toegetreden

16

Totaal 451

* voor een aantal OOB bedrijven geldt dat deze ook beursgenoteerd zijn, deze bedrijven zijn meegenomen als beursgenoteerd in plaats van OOB.

** er is één onderwijsinstelling die niet is aangesloten bij VSNU maar die sinds 2013 vrijwillig is toegetreden.

Van deze 451 ondernemingen, die in de oorspronkelijke onderzoeksgroep zitten, hebben er aantal vrijstelling kunnen krijgen. Deze ondernemingen zijn uiteindelijk dus niet meegenomen in de transparantiebenchmark 2014, dit zijn:

• De Nederlandse ondernemingen, die vallen onder een buitenlandse moeder. Wanneer door de moederonderneming verantwoording wordt aflegt, die voldoet aan het EU wetsvoorstel inzake niet-financiële verslaggeving. En in het verslag dus de thema’s: milieu, sociale en arbeidsgerelateerde aspecten, mensenrechten, anti-corruptie en omkoping en diversiteit in het bestuur, zijn opgenomen (Ministerie van Economische Zaken, 2014b). Het EU wetsvoorstel zal ondernemingen van maatschappelijk belang gaan verplichten transparant te zijn over deze niet-financiële prestaties en hierover te vermelden wat het bedrijfsmodel, het gevoerde beleid, de resultaten van dit beleid, de voornaamste risico’s en de beheersing van de risico’s, en de belangrijke prestatie-indicatoren zijn (EY 2015). 20 ondernemingen hebben van deze vrijstelling gebruik gemaakt.

• Ziekenhuizen hebben door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitstel gekregen tot indiening van de jaarrekening 2013 tot 15 december 2014. Hierdoor is besloten om dit jaar voor ziekenhuizen ook een uitzondering te maken wat betreft de deelname aan de Transparantiebenchmark(Ministerie van Economische Zaken, 2014a). Wel mogen ze vrijwillig meedoen. Hierdoor doen van de 8 ziekenhuizen er 6 dit jaar niet mee.

• Verder zijn er nog 16 ondernemingen, die uiteindelijk uit de onderzoeksgroep zijn gehaald. Dit zijn ondernemingen, die tijdens het onderzoek zijn opgehouden te bestaan, voornamelijk door faillissementen.

(22)

3.2 Onafhankelijke variabelen

Omvang van de onderneming (OMVANG)

De omvang van een onderneming kan op meerdere manieren worden gemeten; zo hebben onder andere Quaak et. al. (2007) en Young & Marais (2012) de omvang van ondernemingen in hun onderzoeken gemeten aan de hand van het aantal werknemers en Comier et. al. (2003) op basis van de waarde van de activa. Echter kijken de meeste onderzoeken op het gebied van maatschappelijke verslaggeving naar de omzet van ondernemingen bij het bepalen van de omvang van ondernemingen (o.a. Cowen et. al. 1987; Belkaoui & Karpik 1989; Meek et. al 1995; Adams et. al. 1998; Morhardt, 2010; Lu & Abeysekera 2014). Deze onderzoeken geven echter geen argumenten waarom ze voor de omzet kiezen als het gaat om het meten van de omvang van een onderneming. Zelf vermoed ik dat dit wordt gedaan omdat de totale activa en het aantal werknemers meer industrie specifiek kunnen zijn dan de omzet van een onderneming. Hierdoor zal dit bij een grote sample met veel verschillende ondernemingen in veel verschillende industrieën minder geschikt zijn. Om de vergelijkbaarheid van dit onderzoek te vergroten, wordt in dit onderzoek de omvang van ondernemingen ingedeeld op basis van de natuurlijke logaritme van de omzet in het verslagjaar 2013. Gebruikt wordt het natuurlijk logaritme van de omzet om de extreme verschillen, die tussen de omzet van ondernemingen kan voorkomen te verkleinen. Verder wordt ervoor gekozen om niet naar de waarde van activa te kijken omdat dit per type onderneming en industrie erg kan verschillen en het risico bestaat dan dat er meer een indeling in industrie ontstaat dan in omvang van ondernemingen.

De industrie van de onderneming (IND en MARKT)

Een analyse per industrie is belangrijk omdat de dynamiek en uitdagingen verschillen per industrie (Ministerie van Economische Zaken 2014a). De Transparantiebenchmark 2014 verdeelt ondernemingen in 16 verschillende industrieën, weergegeven in tabel 3. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de industrie indeling van de Industry Classification Benchmark (ICB) ontwikkeld door de Dow Jones Indexes en FTSE. De ICB is een classificatie systeem dat wereldwijd is aangenomen door aandelen beurzen (o.a. NASDAQ, New York Stock Exchange, en Euronext) en financiële media (o.a. Financial Times, The Wall Street Journal en CNBC). Hierdoor is de ICB een veel gebruikte industrie indeling, dit vergroot de vergelijkbaarheid van mijn resultaten met ander onderzoek (o.a Vermorken 2011; Young & Marais 2012). Ook is door het gebruik van de ICB industrie indeling door Euronext Amsterdam de ICB relevant voor Nederland. De ICB deelt ondernemingen op in 114 sub sectoren, 41 sectoren, 19 super sectoren en 10 industrieën (zie appendix 2). De indeling in deze verschillende industrieën is gebaseerd op in welke sector ondernemingen hun meeste omzet behalen of als dat niet duidelijk is op basis van het product dat ze produceren (Vermorken, 2011).

(23)

Tabel 3

Industrie Indeling Transparantiebenchmark 2014

Industrie Totaal aantal ondernemingen Aantal ondernemingen met score > 0 1. Banken en verzekeraars 33 30 2. Bouw en maritiem 24 17 3. Consumentenproducten 22 8 4. Dienstverlening 58 44

5. Energie, olie en gas 19 13

6. Handelsmaatschappij 11 4 7. Industriële goederen 55 21 8. Media 15 8 9. Pharma 5 3 10. Retail 36 15 11. Technologie 22 15 12. Transport 25 13 13. Universiteiten en Universitair Medische Centrums 17 17 14. Vastgoed 8 8 15. Voedsel en drank 40 24 16. Overig 19 4 Totaal 409 244 Tabel 4

Industrie Indeling naar de ICB (zie ook appendix 2)

Industrie Aantal ondernemingen met score > 0 1. Consumer goods 2. Consumer services 3. Financials 4. Health Care 5. Industrials 6. Oil & gas 7. Technology 8. Telecom 33* 58* 43 5 75 13 14 3 Totaal 244

* in deze beide groepen is elk een onderneming uit de uiteindelijke dataset gelaten omdat over die onderneming te weinig informatie te vinden was.

(24)

Verder wordt in dit onderzoek de ondernemingen ingedeeld op markt waaraan ze leveren; leveren ze direct aan consument (B2C) of enkel aan andere ondernemingen (B2B). Voor het indelen van de ondernemingen in deze categorieën wordt gebruik gemaakt van de definities, die gebruikt wordt in het onderzoek van Haddock-Fraser et. al. (2007). Zij kijken naar de invloed die de nabijheid van de uiteindelijke markt heeft op de omvang en vorm van MVO verslaggeving. In hun onderzoek spreken Haddock-Fraser et. al. (2007) in plaats van over B2C over de term “close to market” en “consumer focused” en omschrijven dit als ondernemingen die goederen en diensten direct leveren op de consumenten markt. Ze breiden deze definitie uit door ook ondernemingen die consumenten merken leveren aan tussenhandelaren (o.a. Unilever, Heineken), en ondernemingen die zowel aan particuliere consumenten als bedrijven leveren en hun naam als merk gebruiken (o.a. Shell, Rabobank) hier toe te rekenen. In dit onderzoek wordt deze omschrijving ook voor de B2C ondernemingen gehanteerd. In de dataset zijn volgens deze criteria 115 B2C ondernemingen en 127 B2B ondernemingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van dummy variabele: 0 voor B2B en 1 voor B2C.

De financiële prestaties van een onderneming (ROE en ROA)

Het doen aan meer transparante maatschappelijke verslaggeving brengt extra kosten met zicht mee (Cormier & Magnan 1999). Ondernemingen met goede financiële prestaties hebben meer baat bij extra vrijwillige verslaggeving omdat de voordelen, zoals lagere cost of capital, opwegen tegen de extra kosten van de verslaggeving (Cormier & Magnan 1999). In dit onderzoek wordt de methode van Hackston & Milne (1996) en Tagesson et. al. (2009) gebruikt, welke in hun onderzoek ook kijken naar de invloed van financiële prestaties op MVO verslaggeving. De financiële prestaties van een onderneming worden gemeten door middel van de ‘accounting-based return on equity’ en de ‘return on assets’. Deze worden berekend door respectievelijk EBIT/totale eigen vermogen en EBIT/totale vermogen. EBIT staat voorEarnings Before Interest and Taxes en berekend het operationele resultaat van een onderneming. Het houdt geen rekening met de kapitaalstructuur en de belasting constructies van ondernemingen en zorgt hierdoor voor een beter vergelijking tussen de financiële prestaties van ondernemingen.

Controle Variabelen

Als eerste controle variabele wordt gebruik gemaakt van de rechtsvorm van een onderneming, welke als dummy variabele de volgende score kan krijgen: NV = 1, BV = 2, overig = 3. Aandeelhouders van een NV zijn vaak met een groter aantal en staan vaak verder van de onderneming af. Er kan hierdoor vanuit de shareholder theorie worden beredeneerd dat aandeelhouders van een NV meer informatie van een onderneming eisen (Remkes, 2002; Quaak et. al. 2007). Bij een BV bestaan de aandeelhouders vaker uit een kleinere groep en bevinden deze zich meestal dichter bij een onderneming, hierdoor kunnen ze vaak gemakkelijker zelf informatie verzamelen en zijn de informatiekosten voor de aandeelhouders dus lager (Cormier et. al. 2005). Hierdoor zijn de kosten voor het naar buiten brengen van extra informatie het meestal niet waard voor de onderneming (Cormier et. al. 2005). In de dataset zijn 136 NV, 75 BV en 31 overige rechtsvormen.

De tweede controle variabele, die wordt gebruikt is of de Staat een groot aandeelhouder is van de onderneming of niet. Hier is voor zover bekend weinig onderzoek naar gedaan. Het enige onderzoek dat gevonden is, is dat van Tagesson et. al. 2009. Hij stelt dat de reden voor het weinige onderzoek naar deze variabele komt doordat veel onderzoek gedaan is in

Angelsaksische landen waar staatsdeelnemingen nauwelijks voorkomen. Verder stelt hij dat de staat een voorbeeld functie kan creëren. De Nederlandse overheid heeft dit als doelstelling

(25)

en zij doet dit bijvoorbeeld met de Transparantiebenchmark, verder kan zij dit doen door met staatsdeelnemingen het goede voorbeeld te geven omtrent maatschappelijke verslaggeving. Daarnaast kan het publiek verwachten dat deze ondernemingen extra verantwoording aflegt omdat er belastinggeld heen gaat. In het onderzoek van Tagesson et. al. (2009) is gebleken dat Zweedse staatsondernemingen meer MVO verslaggeving naar buiten brengen dan de private ondernemingen.

In dit onderzoek wordt van een staatsdeelneming gesproken als een onderneming voor minimaal 10% in handen is van de overheid, onder overheid worden ook gemeentes of provincies gerekend. Ook zijn universiteiten en universitair medische centrums

staatsdeelnemingen omdat meer dan 10% van hun omzet uit subsidies bestaat. Deze informatie is gehaald uit jaarverslagen en van de site van de ondernemingen of de rijksoverheid. Gebruik wordt gemaakt van de volgende dummy variabele, geen

staatsdeelneming = 0 en staatsdeelneming = 1. Waarbij er sprake is van geen staatsdeelneming als de overheid minder dan 10% van de aandelen bezit. Er zijn volgens deze criteria in mijn onderzoeksgroep uiteindelijk 37 staatsdeelnemingen.

Statistisch model

In dit onderzoek wordt een data-analyse uitgevoerd door middel van het statistiek programma SPSS. Industrie en markt zijn nominale variabele en omvang, ROE en ROA zijn ratio variabele. Om het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele te onderzoeken en om zo min mogelijk informatie te verliezen, is gebruik gemaakt van het volgende ordinary least square multiple regression model:

Score TB = β0 + β1Omvang + β2Industrie dummy + β3Markt dummy + β4Return on equity +

β5Return on assets + εί

βί = de coëfficiënten

εί = de foutenmarge

(26)

4 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de uitgevoerde statistische analyses en de bijzonderheden behandeld alsmede of de hypotheses juist zijn.

4.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 5 staan de niet-getransformeerde statistische gegevens van de variabelen in dit onderzoek, zowel de afhankelijke als de onafhankelijke. Wat er met name opvalt in tabel 5 is dat de afhankelijke variabele omvang, ROE en ROA te maken hebben met extreme waardes. Als extreme waardes worden aangemerkt: alle waardes, die 3 maal de standaarddeviatie van het gemiddelde van de variabele afwijken (gemiddelde + of - 3*standaarddeviatie). Ik winsorize in deze drie variabele alle waardes, die groter (kleiner) zijn dan het gemiddelde plus (min) 3 maal de standaard deviatie. Dit om het effect van deze uitschieters te beperken. Bij de variabele omvang winsorize ik hierom 1 variabele en bij de ROE en ROA zijn bij beiden 3 variabele gewinsorized. Hierdoor krijgen deze variabele o.a. een nieuw gemiddelde en standaard deviatie welke staan weergegeven in tabel 6. Omdat bij omzet de waardes nog steeds erg uiteen lopen met een minimum van 598 en een maximum van 59.256.000 wordt van de omzet de logaritme genomen om zo de invloed van grote verschillen te beperken. De verschillen blijven op deze manier wel maar die komen wat dichter bij elkaar en zo wordt de verdeling normaler.

Tabel 5

Beschrijvende statistiek

Variabele N Gemiddelde Mediaan Minimum Maximum Std. Deviatie

TB score 242 99,44 100,50 2 195 53,902 Omvang 242 5.243.146 802.552,50 598 451.235.000 29.856.618 ROE 242 0,283565 0,090173 -3,0060 14,0989 1,5059899 ROA 242 0,055639 0,029001 -0,4795 2,0697 0,1696552 Markt 242 0,48 0 0 1 0,5 Staatsdeelneming 242 0,15 0 0 1 0,361 NV 242 0,56 1 0 1 0,497 BV 242 0,31 0 0 1 0,463 Cons. goods 242 0,13 0 0 1 0,339 Cons. service 242 0,24 0 0 1 0,425 Financial 242 0,18 0 0 1 0,383 Health care 242 0,02 0 0 1 0,143 Industrials 242 0,31 0 0 1 0,463

Oil & gas 242 0,05 0 0 1 0,226

Technology 242 0,06 0 0 1 0,234

Tabel 6

Beschrijvende statistiek na winsorizen

Variabele N Gemiddelde Mediaan Minimum Maximum Std. Deviatie

Omvang 242 3.523.579 802.552,50 598 59.256.000 8.173.118

ROE 242 0,145544 0,090173 -3,0060 3,0096 0,5213598

ROA 242 0,047838 0,029001 -0,2152 0,5584 0,0983437

(27)

In tabel 7 staan de gemiddelde en mediaan per sector van de verschillende variabelen. Wat hier opvalt is dat de gemiddelde scores per sector sterk uiteen lopen. Zo hebben de laagst scorende twee sectoren een gemiddelde score op de Transparantiebenchmark van 67 voor de sector Technology en 48 voor de sector Health care. De hoogst scorende twee sectoren hebben daarentegen een score van 124 voor de sector Oil & gas en een score van 151 voor de sector Telecom. Tussen de laagst scorende sector en de hoogst scorende sector zit dus een verschil in gemiddelde score van 103 punten. Wel moet er worden aangemerkt dat deze sectoren met extremere gemiddelden alle vier bij elkaar maar 14,46% van de gehele sample beslaan en dat de hoogst scorende sector, telecom, met een sample van 3 maar 1,24% van de gehele sample beslaat. De andere vier sectoren beslaan 85,54% van de gehele sample en zitten met hun gemiddelde score tussen de 92 en de 111 op de transparantiebenchmark. Dit is allemaal in de buurt van het gemiddelde van alle sectoren samen (99 punten). Verder blijkt dat de sector Consumer goods met 26,35% en de sector Oil & gas 35,38% de hoogste ROE hebben, ook hebben ze de hoogste ROA met respectievelijk 8,02% en 12,65%. De sector Health care heeft veruit de laagste ROE met -53,15% en de laagste ROA met -1,85%.

Tabel 7

Beschrijvende statistiek na winsorizen en logaritme Variabele Cons.

goods

Cons. service

Financial Health care Industrials Oil & gas Technology Telecom

N 32 57 43 5 75 13 14 3 TB score Mediaan 91,63 83,50 94,05 95,00 110,98 112,00 48,00 38,00 103,47 110,00 124,00 149,00 66,64 45,50 151,33 179,00 Log Omvang Mediaan 6,2484 6,0947 5,8218 5,8065 5,8151 5,7413 5,1551 5,5879 5,9430 5,9952 6,2776 6,2616 5,7008 5,6729 6,792924 6,9317 ROE Mediaan 26,35% 15,03% 17,58% 8,10% 7,17% 6,90% -53,15% 2,18% 13,72% 9,06% 35,38% 16,78% 8,73% 8,64% 7,71% 4,85% ROA Mediaan 8,02% 5,86%_ 4,9% 2,82%_ 1,73% 1,07% -1,85% 0,45% 4,4% 3,23% 12,65% 5,88% 3,46% 4,42% 4,49% 2,28% Markt Mediaan 0,56 1 ,93 1 ,56 1 ,40 0 ,09 0 ,54 1 ,07 0 1 1 Staatsdeeln Mediaan 0 0 ,28 0 ,16 0 0,4 0 ,09 0 ,38 0 0 0 0 0 NV Mediaan ,44 0 0,35 0 ,77 1 0,6 1 ,56 1 ,69 1 ,86 1 1 1 BV Mediaan ,41 0 0,33 0 ,09 0 0 0 ,44 0 ,31 0 ,14 0 0 0

In tabel 8 staat de correlatie matrix weergegeven met daarin alle variabele die gebruikt worden in dit onderzoek. Bij het beoordelen van deze correlaties wordt gebruik gemaakt van de indeling van Cohen (1988). Cohen (1988) stelt dat een pearson correlatie tussen 0,10 tot 0,29 een kleine correlatie is, tussen 0,30 tot 0,49 een medium correlatie en tussen 0,50 tot 1 een grote correlatie is. Deze verdeling is hetzelfde voor de min getallen omdat de min niks zegt over de sterkte van de correlaties maar alleen over de richting namelijk positief of negatief. Wat dan opvalt in de Pearson correlatie matrix in tabel 8 met betrekking tot de score in de Transparantiebenchmark zijn omvang, staatsdeelneming, rechtsvorm, health care en technology. Zo heeft omvang een medium positieve correlatie (0,33) met de score in de Transparantiebenchmark. Ook is er een kleine positieve correlatie met de hoogte van de score

(28)

op de Transparantiebenchmark en het zijn van een staatsdeelneming (0,15), of het hebben van de rechtsvorm NV (0,19). Een kleine negatieve correlatie met de score op de Transparantiebenchmark is er te vinden als een onderneming de rechtsvorm BV (-0,16) heeft, of als hij behoord tot de health care (-0,14) of technology (-0,15) industrie. Wat verder opvalt in tabel 8 is de grote positieve correlatie tussen ROE en ROA (0,76). Deze is te verklaren omdat deze ratio’s beide kijken naar de winst van een onderneming gedeeld door respectievelijk het eigenvermogen of het balans totaal van een onderneming, hierdoor hebben ze vanzelfsprekend een hoge positieve correlatie met elkaar. Een grote negatieve correlatie bestaat er tussen de rechtspersoon NV en BV (-0,76) dit komt omdat ze elkaar uitsluiten, een onderneming kan niet een NV en een BV tegelijk zijn. Een onderneming kan ook nog een andere rechtsvorm hebben dan een NV of BV, in dit onderzoek aangemerkt als overig, dit is de reden waarom de correlatie niet -1 is. Bij de variabele van ROA, ROE en NV, BV bestaat er met deze hoge Pearson correlaties het gevaar op multicollineariteit. Deze onderlinge verbondenheid van variabele kan de kracht van de regressie analyse aantasten. Daarom moeten we dit nog verder analyseren door bij de regressie te kijken naar de variance inflation factor (VIF). Pallant (2005) stelt dat een VIF waarde boven 10 zeker een probleem met multicollineariteit aangeeft. Als we kijken in tabel 9 zien we dat de VIF waardes voor de variabele ROA, ROE en NV, BV ruim onder die grens van 10 zitten, dus is multicollineariteit voor deze variabele geen probleem.

Tabel 8

Pearson correlatie matrix Variabele TB score

Log

Omvang ROE ROA Markt

Staats- deelneming NV BV TB score 1 Log Omvang 0,328** 1 ROE 0,037 0,139* 1 ROA 0,026 0,143* 0,755** 1 Markt 0,073 0,207** -0,005 -0,036 1 Staatsdeeln 0,154* -0,119 0,058 0,036 0,056 1 NV 0,191** 0,059 -0,118 -0,055 -0,094 -0,088 1 BV -0,155* -0,052 0,077 0,044 -0,083 -0,185** -0,759** 1 Cons. Goods -0,057 0,162* 0,089 0,129* 0,068 -0,166** -0,098 0,081 Cons. Servic. -0,056 -0,079 0,032 0,007 0,505** 0,197** -0,236** 0,028 Financial 0,100 -0,070 -0,066 -0,144* 0,077 0,013 0,192** -0,218** Health care -0,139* -0,147* -0,189** -0,098 -0,022 0,100 0,011 -0,097 Industrials 0,050 0,011 -0,011 -0,026 -0,512** -0,111 -0,003 0,189**

Oil and gas 0,109 0,108 0,095 0,191** 0,030 0,153* 0,063 -0,001

Tech -0,151* -0,074 -0,028 -0,033 -0,200** -0,105 0,147* -0,090 Variabele

Cons. Goods

Cons.

Servic. Financial Health care Industrials Oil and gas Tech Cons. Goods 1

Cons. Servic. -0,217** 1

Financial -0,181 -0,258** 1

Health care -0,057 -0,081 -0,068 1

Industrials -0,262** -0,372** -0,312** -0,097 1

Oil and gas -0,093 -0,132* -0,111 -0,035 -0,160* 1

Tech -0,097 -0,138* -0,115 -0,036 -0,166** -0,059 1 * correlatie is significant op 0,05 niveau

** correlatie is significant op 0,01 niveau

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de analyse is getest of ondernemingen in de bouwsector welke zijn gevestigd in landen met een common law rechtssysteem inhoudelijk meer rapporteren over strategische

Dit onderzoek richt zich met name op de relatie tussen transparantie in de verslaggeving door fondsenwervende instellingen (gemeten aan de hand van het cijfer dat gegeven is

winstegalisatie, de correlatie tussen wijzigingen in accruals en kasstromen uit operationele activiteiten, de omvang van accruals in de financiële verslaggeving, het vermijden

Uit onderzoek blijkt dat (beursgenoteerde) onder- nemingen uit diverse landen in de loop van de jaren steeds meer, veelal op vrijwillige basis, informatie over de

Alle vier de rollen zijn prominent aanwezig: de directie als sponsor door zich in woord en daad te committe- ren aan de afgesproken milieudoelen; de milieucoör- dinator

Daarnaast is het van groot belang dat in Nederland en in de andere lidstaten van de Europese Unie wordt gestreefd naar een toezicht- model dat acceptabel is voor de

Daarnaast doet het feit dat er binnen de EU- wetgeving voor de financiële verslaggeving voor kleine en middelgrote ondernemingen bestaat, de vraag rijzen wat de gevolgen van

Deze definities blijken echter alle opgebouwd te zijn uit één of meer van vier categorieën criteria, namelijk beheersingsmogelijkheid, beheersing, overige vormen van