• No results found

Kristalhelder Een onderzoek naar de invloed van vrouwen in topposities op de transparantie van het MVO-verslag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kristalhelder Een onderzoek naar de invloed van vrouwen in topposities op de transparantie van het MVO-verslag"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kristalhelder

Een onderzoek naar de invloed van vrouwen in topposities op de transparantie

van het MVO-verslag

Masterscriptie voor Accountancy & Controlling

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

21 juni, 2013

Niek Drost

Studentnummer: 1633872

Lierstraat 31

9742 PA Groningen

Telefoonnummer: 0633738799

E-mail: n.drost@student.rug.nl

Begeleider

dr. J.S. Gusc

(2)

Pagina | 2

Samenvatting

Dit onderzoek biedt een aanvulling op de bestaande literatuur over vrouwen aan de top en transparantie in MVO-verslaggeving. Beide thema’s zijn vandaag de dag in de praktijk en de wetenschap veelbesproken thema’s door hun zichtbaarheid en (ethische) impact. Zelden zijn specifiek deze thema’s echter gekoppeld en dat is waar dit onderzoek verandering in brengt. Bouwend op: de bestaande literatuur over transparantie, stakeholdertheorie en invalshoeken vanuit de sociologie en psychologie literatuur veronderstel ik dat door de aanwezigheid van vrouwen in de top het MVO-verslag transparanter wordt. Aan de hand van MVO-verslagen, jaarverslagen en transparantiescores van ‘De Transparantiebenchmark’ geeft dit onderzoek empirisch bewijs dat door de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Commissarissen het MVO-verslag transparanter wordt (ρ<0,001). Voor de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Bestuur wordt niet hetzelfde geconcludeerd. Ook wordt er geen bewijs gevonden voor het feit dat zodra de proportie vrouwen groter is, dit een versterkend effect heeft op de relatie tussen vrouwen in de Raad van Commissarissen en de transparantie van het MVO-verslag. Dit onderzoek en de gevonden relatie biedt zowel nieuwe richtingen voor toekomstig onderzoek als implicaties voor de praktijk.

Trefwoorden: Vrouwen aan de top, transparantie, MVO, Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen, Nederland

(3)

Pagina | 3

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek ter afronding van de masteropleiding Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het afgelopen half jaar heb ik hier aan mogen werken om uiteindelijk een mooi onderzoek neer te zetten. Het onderzoek gaat over vrouwen aan de top en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en de bijbehorende verslaggeving. Twee thema’s die ik zelf op voorhand al zeer boeiend vond omdat ze herkenbaar en ‘tastbaar’ zijn voor iedereen, daarom ook regelmatig (in verschillende vormen) in bijvoorbeeld de media voorbij komen en waarvan het ook totaal niet zeker is waar het in de toekomst naar toe gaat. En dat maakt het onderzoeken ervan nog veel interessanter. Ik ben blij dat ik beide thema’s heb kunnen combineren in dit onderzoek om zo op eigen wijze een bepaald perspectief te creëren. De herkenbaarheid van de thema’s maakt ook dat het voor iedereen (wetenschappelijk maar vooral ook nìet wetenschappelijk geschoolde mensen) snel duidelijk is waar ik het over heb zodra ik bijvoorbeeld aan familie of vrienden op een feestje uitleg waar ik onderzoek naar heb gedaan, iets waar ik zelf veel waarde aan hecht.

Gedurende mijn scriptieperiode heb ik ook een vijf maanden stage mogen lopen bij KPMG Groningen. Hier heb ik met groot plezier mogen proeven aan het accountancyvak en werd mij verscheidene faciliteiten en hulp geboden om te werken aan mijn onderzoek. Bij deze wil ik KPMG hiervoor bedanken. Daarnaast wil ik mijn (studie)vrienden bedanken, die mijn studie en studentenleven een bijzonder fijne tijd hebben gemaakt. Maar bovenal wil ik mijn ouders bedanken: jullie hebben het studeren voor mij mogelijk gemaakt en hebben altijd voor mij klaar gestaan op wat voor manier dan ook en mijn dank daarvoor is eigenlijk domweg in een paar regels tekst in dit voorwoord niet te omschrijven. Rest mij verder niets dan u veel plezier te wensen bij het lezen van deze scriptie en wellicht geeft het u nieuwe inzichten en brengt het inspiratie voor een eigen onderzoek.

Niek Drost

(4)

Pagina | 4

1. Introductie

Op 22 november jl. is ‘De Kristal’ uitgereikt. De Kristal is de, ondertussen jaarlijks terugkerend, Nederlandse nationale prijs voor de onderneming met het meest transparante verslag op gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (het MVO-verslag). Kernbegrippen bij de toekenning van de Kristal zijn transparantie en MVO. Transparantie en MVO zijn twee thema’s binnen het wetenschappelijk onderzoek die van groot belang zijn voor het uitvoeren van het accountancyvak.

Transparantie in verslaggeving wordt gezien als ‘’… de sleutel naar het zeker stellen van de beschikbaarheid van bruikbare informatie. Dit betekent in de praktijk dat informatie in een dusdanige vorm beschikbaar moet zijn zodat het gebruikt kan worden door en toegankelijk moet zijn voor verschillende groepen in de samenleving’’ (Tietenberg, 1998: 591). Specifiek voor financiële verslaggeving wordt transparantie gezien als de mate waarin financiële verslagen de onderliggende cijfers op een dusdanige manier tonen zodat ze gemakkelijk te begrijpen en te gebruiken zijn door de gebruikers ervan (Barth & Schipper, 2008). Het belang voor het accountancyvak wordt op deze wijze al snel duidelijk. Voor het uitvoeren van een goede en betrouwbare audit is het belangrijk dat verslaggeving de onderneming dusdanig (cijfermatig) weergeeft zoals deze in werkelijkheid ook is, oftewel het verslag moet transparant zijn.

Het tweede thema, MVO, is het afgelopen decennium enorm in populariteit gestegen, dit als gevolg van de toenemende waarde die de maatschappij als geheel toekent aan dit onderwerp (NIVRA, 2011: 4). Logisch gevolg hiervan is dat de maatschappij dan ook meer zekerheid verlangt van de accountant bij de controle van het MVO-verslag. Echter is, zoals zojuist aangetoond, voor het verschaffen van meer zekerheid het van belang dat verslaggeving transparant is.

Terugkomend op De Kristal ligt de keuze voor de naamgeving van deze prijs voor de hand. De uitdrukking ‘kristalhelder’ spreekt voor zich want bijna geen enkel object laat licht beter door als een kristal en zoals Barth & Schipper (2008, p.175) mooi vertalen vanuit een fysieke context: ‘’Transparantie zorgt voor de transmissie van licht, zodoende kunnen transparante objecten volledig worden doorzien. Dit idee van zichtbaarheid draagt over naar begrippen als openheid en communicatie, in tegenstelling tot geheimhouding en verzwijging’’. Voor een hogere transparantie van het MVO-verslag zal deze gedachtegang hetzelfde zijn: meer transparantie ontstaat door openheid en communicatie over doelen en prestaties op het gebied van MVO.

Het NBA (voorheen NIVRA/NOvAA, www.nba.nl) reikte tot en met boekjaar 2008 de ACC Award uit aan de onderneming met het beste milieuverslag. Vanaf 2009 werkt het NBA samen met De Transparantiebenchmark en vanaf dat boekjaar reiken ze gezamenlijk ‘De Kristal’ uit. Deze samenwerking bevestigd dat vanuit het accountancyvakgebied grote interesse is voor de transparantie in maatschappelijke verslaggeving. De Kristal beoogt dan ook de belangrijkste prijs te zijn voor MVO-verslaggeving en wil een stimulans zijn voor (verdere) professionalisering van de kwaliteit en de transparantie van MVO-verslaggeving in Nederland. Verder beoogt de Kristal een bijdrage te leveren aan de positieve beeldvorming rondom MVO (www.transparantiebenchmark.nl).

De totstandkoming van het uiteindelijke MVO-verslag staat onder grote invloed van de top van de onderneming. Logischerwijs zijn de specificaties (denk bijvoorbeeld aan de inhoud, indeling, opmaak, algemene indruk, etc) van het MVO-verslag dan sterk afhankelijk van de kwaliteiten en competenties van de mensen die resideren in de top van de desbetreffende onderneming. Geen mens is gelijk en hierdoor lijken de mogelijke invloeden op de specificaties van het MVO-verslag eindeloos. Om toch tot een oordeel te komen of bepaalde kenmerken van het topmanagement van invloed zijn op de transparantie van het MVO-verslag, pleit dit voor het feit dat een bepaalde indeling van mensen aan de

(5)

Pagina | 5 hand van duidelijke kenmerken noodzakelijk is. In de wetenschap zijn verscheidene (demografische) kenmerken onderzocht. Verschillen in leeftijd (Golden & Zajac, 2001), nationaliteit (Snaebjornsson & Edvardsson, 2013), geloofsovertuiging (Vasconcelos, 2009) en geslacht (Snaebjornsson & Edvardsson, 2013; Dezsö & Ross, 2012; Weikart, Chen, Williams & Hromic, 2006) zijn voorbeelden die allen invloed hebben op de werk- en denkwijze van mensen (in het topmanagement).

Het geslacht van de mensen in de top van een onderneming is een topic die de laatste jaren veel aandacht geniet in zowel de wetenschap als in de praktijk. Onderzoek heeft aangetoond dat er, over het algemeen, duidelijke verschillen zijn in de manier van leiding geven, werk- en denkwijze tussen mannen en vrouwen (Book, 2000; Rosener, 1995; Helgesen, 1990; Eagly & Johnson, 1990; Johnson, Schnatterly & Hill, 2013). Dit onderzoek sluit aan bij deze ontwikkeling. Vanuit de gedachtegang dat vrouwen andere kwaliteiten en competenties hebben dan mannen tracht ik een relatie te vinden tussen de aanwezigheid van vrouwen in de top en de transparantie van het MVO-verslag.

De aandacht vanuit de praktijk volgt uit het feit dat over het algemeen vrouwen nog steeds veel minder dan mannen zijn vertegenwoordigd in de top van ondernemingen (Merens, 2012), terwijl de maatschappij verlangt dat (de top van) het bedrijfsleven een betere afspiegeling vormt van de sociale en consumptieve trends in de samenleving (Desvaux, Devillard-Hoellinger & Baumgarten, 2007). Het aantal vrouwen in topposities (Raad van Commissarissen (RvC) + Raad van Bestuur (RvB)) varieert sterk en in veel gevallen zijn er helemaal geen vrouwen aanwezig in de RvC en/of de RvB. De algemene tendens in het bedrijfsleven is dus dat vrouwen behoorlijk in de minderheid zijn bij topposities. Evenals MVO is ook het aantal vrouwen aan de top van (Europese) ondernemingen de laatste jaren een veelgehoord issue, in de benaming van ‘Het Glazen Plafond’ (Albecht et al, 2003; Arfken et al., 2004; Castano et al., 2010; Hurn, 2012). En onlangs hebben Russo & Hassink (2012) in een Nederlandse setting zelfs bewezen dat er zowel op het verticale (tussen baanniveaus) als het horizontale (binnen baanniveaus) spectrum Glazen Plafonds bestaan.

De Europese Commissie erkent dit probleem en in 2007 stipte zij aan dat het verminderen van ongelijkheid op topposities binnen ondernemingen een van de prioriteiten is van het meerjarenplan (2006-2010) om gelijkheid tussen mannen en vrouwen te krijgen (Europese Commissie, 2007). Ook in 2010 is, in de meeste lidstaten van de EU, geconstateerd dat vrouwen nog steeds sterk ondervertegenwoordigd op topposities van ondernemingen. Voor het meerjarenplan 2010-2015 is dan ook wederom het verhogen van het percentage vrouwen in topposities belangrijk onderdeel van de strategie voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen (Europese Commissie, 2010).

In het kader van deze strategie ‘dreigde’ EU-commissaris Reding met een vrouwenquotum voor de RvC als er eind 2011 niets verbeterd zou zijn aan het aantal vrouwen in de top. Dit in navolging van Noorwegen waar al een quotum (van 40%) voor vrouwen in topposities gold. In juli 2011 heeft het Europarlement hierop voortgebouwd door een resolutie aan te nemen dat in 2020 40% van het topmanagement van de grootste beursgenoteerde ondernemingen in de EU uit vrouwen moet bestaan. In maart 2012 wilde Reding dit plan doortrekken door in de zomer wellicht met een voorstel te komen om in de hele EU quota te verplichten. Nederland liet afgelopen september weten (samen met acht andere EU-lidstaten) tegen het vrouwenquotum te zijn. Tenslotte is het laatste nieuws van de Europese Commissie van 14 november j.l. dat zij het voorstel voor verplichte vrouwenquota heeft afgezwakt. In plaats van een quotum is er nu een streefcijfer van 40% vrouwen in topposities in 2020. Reding strijdt nu voor een eerlijke en geslachtsneutrale selectieprocedure voor topposities.

De motivatie van tegenstanders van de quota is waarschijnlijk vaak vanuit een onderbuikgevoel (‘kwaliteit over kwantiteit’ is dan een veelgehoord argument), maar daarnaast erkennen landen wel het belang van een evenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in topposities. Nederland heeft bijvoorbeeld per 1 januari 2013 bij wet een streefcijfer ingevoerd. Er is (naar aanleiding van het amendement-Kalma) bepaald dat voor een evenwichtige verdeling ten minste 30% van de topfuncties

(6)

Pagina | 6 van grote ondernemingen wordt vervuld door vrouwen en mannen. Ondernemingen die daar niet in slagen, moeten in het jaarverslag uitleggen hoe dat komt, het ‘pas toe of leg uit’-principe (Merens, 2012).

De erkenning voor een evenwichtige verhouding is vanuit een wetenschappelijk oogpunt ook goed te verklaren want er is veelvuldig aangetoond dat de aanwezigheid van (meer) vrouwen een positieve invloed heeft op verscheidene ondernemingsprestaties en resultaten (vanaf nu gezamenlijk: prestaties). (Dezsö & Ross, 2012; Srinidhi, Gul & Tsui, 2011; Peni & Vähämaa, 2010; Adams & Ferreira, 2009; Campbell & Minguez-Vera, 2008; Erhardt, Werbel & Shrader, 2003). Sterke aansluiting heeft dit onderzoek bij het onderzoek van Srinidhi et al. (2011) en Adams & Ferreira (2009), waarin respectievelijk wordt aangetoond en gesuggereerd dat de kwaliteit van het winstcijfer positief wordt beïnvloed als er vrouwen in de top van de onderneming zitten. Dit houdt in dat bij deze ondernemingen het winstcijfer in de verslaggeving een betere weergave van de werkelijkheid is, ergo: het winstcijfer is transparanter. Verscheidene andere prestaties zijn op het gebied van MVO, zodoende worden deze dan ook weergegeven in het MVO-verslag (net zoals het winstcijfer wordt weergegeven in het jaarverslag). Het MVO-verslag en haar inhoud is dan in feite, zoals hiervoor al aangehaald, een product die ontstaat onder grote invloed van het topmanagement van de onderneming. Verschillend wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de aanwezigheid van vrouwen in de (top van de) onderneming invloed heeft op de mate en inhoud van MVO (Bear, Rahman & Post, 2010; Williams, 2003; Stanwick & Stanwick, 1998; Wang & Coffey, 1992). Sterke aansluiting is er met het onderzoek van Bear et al. (2010). Bear et al. (2010) tonen (onder andere) aan dat het aantal vrouwen in de top invloed heeft op de MVO-waardering die wordt toegekend aan de onderneming. Deze MVO-MVO-waardering (‘Corporate Social Responsibility Rating’), toegekend door het KLD-instituut (KLD Research & Analytics, Inc., www.kld.com), is een onafhankelijke score die solide, veilig en een goede weergave is van de sociale prestaties van een onderneming (Sharfman, 1996). Echter is het belangrijk om te realiseren dat deze waardering is gebaseerd op de daadwerkelijke inhoud/prestaties op gebied van MVO. Dit is een wezenlijk verschil met een waardering gebaseerd op de transparantie van verslaggeving óver de inhoud/prestaties (zoals bij ‘De Transparantiebenchmark’). Dit is dan ook waar de relevantie en de toegevoegde waarde van mijn onderzoek om de hoek komt kijken.

De wetenschap heeft dus aangetoond dat de aanwezigheid van vrouwen in de top van een onderneming invloed heeft op het MVO-beleid. Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat vrouwen in de top een positieve invloed hebben op verschillende prestaties, met in het bijzonder de transparantie van het winstcijfer. Wat echter, naar mijn weten, onderbelicht blijft in de wetenschappelijke literatuur is een potentiële positieve relatie tussen de aanwezigheid van vrouwen in de top van een onderneming en de transparantie van het MVO-verslag. Met dit onderzoek beoog ik deze relatie te vinden. De vraag die centraal zal staan in dit onderzoek luidt dan ook als volgt:

Zorgt de aanwezigheid van (meer) vrouwen in de top van de onderneming ervoor dat het MVO-verslag transparanter wordt?

De resultaten van dit onderzoek hebben, bij het vinden van significante resultaten, verschillende praktische implicaties. Ten eerste kan het als argumentatie dienen bij de meningsvorming omtrent de invoering van quota/streefcijfers voor het aantal vrouwen in de top. Daarnaast kan dit onderzoek met betrekking tot het accountancyvakgebied extra motivatie voor het NBA betekenen om te promoten voor meer vrouwen in de top. Dit omdat een hogere transparantie betekent dat het MVO-verslag ook beter te controleren is en accountants in de toekomst (als de wetgeving dit vereist) meer zekerheid bij het MVO-verslag kunnen verschaffen, hetgeen nu nog maar in beperkte mate het geval is. Ten slotte is

(7)

Pagina | 7 wellicht nog de meest relevante praktische implicatie voor de maatschappij dat als door meer vrouwen in topposities de transparantie van MVO-verslagen toeneemt, het voor beleggers beter mogelijk wordt om een goed geïnformeerd besluit te nemen over waar hun geld te beleggen. Dit omdat een transparanter MVO-verslag een helderder beeld geeft van de onderneming en haar toekomstperspectieven. Vanuit deze optiek zal het dan ook aan te raden zijn dat het maatschappelijk verkeer een grotere druk uitoefent om meer vrouwen op topposities van ondernemingen te krijgen. Dit onderzoek is verder als volgt opgebouwd: Allereerst worden in sectie twee aan de hand van bestaande literatuur en de stakeholdertheorie de hypothesen opgebouwd. In sectie drie volgt de methodiek en de opzet van het onderzoek, vervolgd door sectie vier waarin de resultaten van dit onderzoek worden uitgewerkt. Dit onderzoek wordt in sectie vijf afgesloten met een discussie en conclusie omtrent de resultaten, beperkingen van dit onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

2. Achtergrond, literatuur en hypotheseopbouw

In dit onderdeel van mijn onderzoek geef ik, voor een goed beeld waar dit onderzoek betrekking op heeft, allereerst een achtergrond van verslaggeving over MVO en het belang van transparantie. Tevens is door het onderzoeken van de in vloed van vrouwen aan de top een belangrijk deel van dit onderzoek gegrond in onderzoek op psychologisch en sociaal gebied. Daarom zal ik ook aan de hand van reviews uit top journals van de psychologie en sociologie in combinatie met de stakeholdertheorie uiteindelijk mijn verwachtingen in de vorm van hypothesen opstellen.

2.1 – Verslaggeving over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)

MVO is het laatste decennium een bekend en veelgebruikt begrip in zowel de praktijk als de wetenschap. Echter is één universeel erkende definitie nog steeds afwezig (Freeman & Hasnaoui, 2011; Okoye, 2009) en bestaan er zodoende in de wetenschap en praktijk verschillende definities (Dahlsrud, 2008 (en de hierin genoemde onderzoeken1); Kavitha & Anita, 2011; van Marrewijk, 2003; www.IISD.nl). Dit komt in de kern doordat MVO uiteenlopende dimensies raakt (Dahlsrud, 2008) en volgens van Marrewijk (2003) ook door het bestaan van specifieke interesses vanuit bepaalde managementdisciplines. MVO wordt vaak gedefinieerd vanuit economisch oogpunt (Cannon, 1992), duurzaamheid-oogpunt (Fraser, 2005), sociaal oogpunt (Aguilera, Rupp, Williams & Ganapathi, 2007), stakeholder-oogpunt (Moir, 2001) en het oogpunt van vrijwilligheid (Piacentini, MacFayden & Eadie, 2000). Het hanteren van een universele definitie vindt onder andere Van Marrewijk (2003) overbodig. Hij stelt voor om bij het definiëren een ‘klein maar essentieel onderscheid’ aan te houden tussen MVO en duurzaamheid: bij MVO moet de focus meer liggen op de communicatie met de belanghebbenden en bij duurzaamheid moet de focus meer op het omgevingsaspect en waardevermeerdering. Echter is dit, naar mijn inzien, een beperking omdat het dan moeilijker is om de bijbehorende verslaggeving van ondernemingen met elkaar te vergelijken. Veel ondernemingen (waaronder in Nederland) rapporteren

1

Het literatuuronderzoek van Carroll (1999) naar het ontstaan en de evolutie van MVO sinds de jaren 50 is hierbij zeer interessant

(8)

Pagina | 8 namelijk over beide aspecten in één verslag, het MVO-verslag (Montiel, 2008). Om onderzoek uit te voeren naar kwaliteitsaspecten van deze (‘allesomvattende’) MVO-verslagen is het nodig dat er een definitie wordt gehanteerd die alle aspecten van het MVO raakt.

In het overgrote deel van het onderzoek naar MVO-verslagen staan drie aspecten centraal: Mens, Planeet, Winst. Elkington (1997) heeft dit in zijn boek voor het eerst volledig definieert als ‘Triple Bottom Line reporting’. Het idee achter deze, in de wetenschap veel geciteerde, omschrijving van MVO-verslaggeving is dat “…ondernemingen bij het uitoefenen van hun doel en missie verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van eerst en vooral al hun stakeholders (dit houdt iedereen in die direct of indirect verbonden is met de onderneming) alsmede de planeet waar we op leven. Aandeelhouders worden hierin ook beschouwd als onderdeel van de groep van stakeholders.” (“De 3 P’s van Elkington: People, Planet, Profit”). Deze definitie omschrijft alle aspecten en maakt het mogelijk om mijn vergelijkend onderzoek tussen MVO-verslagen in Nederland uit te voeren en is derhalve ook de definitie die ik zal hanteren.

Verslaggeving over MVO is door de hoeveelheid aan maatschappelijke aspecten niet meer binnen het kader en de richtlijnen van accounting en financiële verslaggeving te passen. Hierdoor ontstaat een grotere noodzakelijkheid om onderwerpen over MVO in een apart verslag te rapporteren (Yongvanich & Guthrie, 2007). Daarnaast ontstaat er door de verscheidenheid aan aspecten en verschillende interpretaties van MVO (Koerber, 2010; van Marrewijk, 2003) een groeiende set aan standaarden en richtlijnen waaraan de onderneming kan rapporteren (Koerber, 2010). Onderzoek van KPMG et al. uit 2010 toont al aan dat er in 30 geselecteerde landen “142 landelijke standaarden en/of wetten zijn met een bepaalde vorm van MVO-gerelateerde verslaggevingvereisten of richtlijnen”. Verder toont dit onderzoek aan dat er “16 wereldwijde of regionale standaarden zijn met een bepaalde vorm van verslaggevingvereisten”. (KPMG et al, 2010). Voor een opsomming van de bekendste en meest gebruikte standaarden, zie tabel 1 in het onderzoek van Marimon, del Mar Alonso-Almeida, del Pilar Rodríguez & Klender (2012).

Dit onderzoek van MVO-verslagen wordt uitgevoerd in een Nederlandse setting waar in artikel 2:391 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek de wettelijke verplichting op het gebied van duurzaamheidverslaggeving is opgenomen, als zijnde een analyse van niet-financiële prestatie-indicatoren. Deze wetgeving is vrij summier en niet specifiek. Zodoende heeft in 2001 de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken de Raad voor de Jaarverslaggeving (RvJ) verzocht hem te adviseren omtrent maatschappelijke verslaggeving. De RvJ heeft als doel de kwaliteit van externe verslaggeving te waarborgen en stelt richtlijnen vast om dit te bereiken (www.rjnet.nl). In richtlijn 400 (RJ 400) en de bijbehorende handreiking (RJ 920) wordt aanvullend op art. 2:391 lid 1 een uitgebreidere uitwerking en conceptueel kader gegeven voor afzonderlijke maatschappelijke verslaggeving. De richtlijnen beschrijven voor MVO-verslaggeving vier aspecten, te weten: algemeen maatschappelijk, milieu, sociaal en economisch. Bij het opstellen heeft de RvJ “… aansluiting gezocht bij algemeen geaccepteerde richtlijnen en standaarden waaronder die van het Global Reporting Initiative (GRI)”. Dit heeft als groot voordeel dat MVO-verslagen van Nederlandse ondernemingen ook op internationaal niveau te vergelijken zijn met MVO-verslagen buitenlandse ondernemingen die de GRI richtlijnen toepassen.

(9)

Pagina | 9 De RvJ stelt de richtlijnen op onder het principe van “pas toe of leg uit” (RJ 100.4). Er is dus in feite geen absolute verplichting voor ondernemingen om deze richtlijnen toe te passen en staat het de ondernemingen (relatief) vrij wat ze er mee willen doen. Het gevolg van een te algemene wet en geen verplichte precieze richtlijnen is dat er een kans bestaat dat MVO-verslagen van ondernemingen minder goed of niet juist met elkaar worden vergeleken. Daarom is het wel wenselijk dat ondernemingen rapporteren in lijn met de RvJ/GRI en om deze reden onderzoekt de Transparantiebenchmark ook in hoeverre ondernemingen rapporteren in lijn met de RvJ/GRI en hoe transparant ze dit verslaan. Dit jaar hanteert de volledige top 50 de GRI-richtlijnen.

Bewijs vinden voor het feit dat één bepaalde richtlijn of verslaggevingstandaard beter is dan de andere valt buiten de scope van dit onderzoek. Echter is het wel van belang om deze problematiek in het oog te houden, aangezien de accountant zich wel in dit spanningsveld moet zien te bewegen bij het uitoefenen van zijn/haar functie. Dit wordt duidelijker wanneer men zich beseft dat enerzijds het feit dat er meerdere richtlijnen voor MVO zijn, dit anderzijds ook betekent dat ondernemingen de vrijheid hebben om zelf een richtlijn te kiezen. Door vervolgens ook zelf een verslaggevingstandaard te kunnen kiezen, aangezien de wet niet strikt verplicht om (op een bepaalde manier) over MVO te rapporteren, krijgen accountants verschillende typen van MVO-verslagen voor hun kiezen, hetgeen de controle bemoeilijkt. In vaktermen: het toetsen aan normen wordt moeilijker, er ís namelijk geen algemeen geldende of verplichte norm.

2.2 – Het belang van transparantie

Los van de inhoud van alle eventueel toegepaste richtlijnen en standaarden, is er in ieder geval één kenmerk die de resulterende MVO-verslagen allemaal moeten hebben: ze moeten transparant zijn. Het belang van transparantie in verslaggeving is in de wetenschappelijke literatuur veelvuldig onderzocht. Een grote stroom van onderzoek is naar de financiële impact van transparantie waarvan Barth & Schipper (2008) een uitgebreid literatuuroverzicht geven. Transparantie wordt door Barth & Schipper (2008) gedefinieerd als: “De mate waarin financiële verslagen de onderliggende cijfers op een dusdanige manier tonen zodat ze gemakkelijk te begrijpen en te gebruiken zijn door de gebruikers ervan”. Daarnaast geeft ook ander en recenter onderzoek op dit gebied een belangrijke bijdrage. Fishman & Hagerty (1989) tonen aan dat transparantie, zijnde het beschikbaar stellen van meer informatie aangaande de onderneming, leidt tot een efficiëntere aandeelwaarde waardoor beleggers beter geïnformeerde beslissingen kunnen nemen. Vergelijkbaar vinden Haggard, Martin & Pereira (2008) dat meer transparantie leidt tot het feit dat aandeelprijzen een betere weergave van de werkelijkheid vormen en dit de kans op ‘crashes’ op de aandelenmarkt verlaagt (Jin & Myers, 2006). Met het oog op toekomstcijfers zijn door hogere transparantie aandeelhouders beter in staat een inschatting te maken van de toekomstige winst en waardeontwikkeling van aandeelhouders. (Dasgupta, Gan & Gao, 2010; Hussainey & Walker, 2009). Daarnaast wordt grotere transparantie in verband gebracht met het uitkeren van hogere dividenden aan aandeelhouders (Petrasek, 2012) en een hogere waarde van de onderneming op de markt (Lang, Lins & Maffett, 2012).

Met betrekking tot (balans)cijfers van de onderneming suggereren Lander & Auger (2008) dat transparantie positief is gerelateerd aan de informatieve waarde van de gepresenteerde balans en

(10)

Pagina | 10 vinden Huang & Zhang (2012) bewijs voor het feit dat grotere transparantie zorgt voor een hogere waarde van liquide posten op de balans en dat projecten die ‘geldwaarde opblazen’ vaker worden waargenomen bij niet-transparante ondernemingen.

Het vergroten van transparantie kan ook worden gezien als het verminderen van de informatieasymmetrie 2 tussen onderneming en aandeelhouders of onder investeerders. Dit zorgt voor een verlaging van de kapitaalskosten, transactiekosten en een hogere liquiditeit van de markt (Lang et al., 2012; Verrecchia & Weber, 2006).

Transparantie wordt ook in verband gebracht met het verminderen van opportunistisch gedrag. Zo zorgt verhoogde transparantie niet alleen voor een grotere detectiekans van winststuring (Hirst & Hopkins, 1998) maar het er ook voor dat de kans veel kleiner wordt dat managers überhaupt nog winststuring toepassen (Hunton, Libby & Mazza, 2006). Daarnaast vinden Huang & Zhang (2012) bewijs dat verhoogde transparantie er voor zorgt dat insiders minder de kans krijgen om bedrijfsmiddelen in te zetten voor eigenbelang.

Het belang van transparantie in andere vormen van verslaggeving die minder direct betrokken zijn met de financiële impact wordt ook erkend. Zo drukken Bushman, Piotroski & Smith (2004) de waarde van transparantie in de onderneming uit door middel van onder andere transparantie in de wijze van besturen en tonen Cheung, Jiang & Tan (2010) aan dat dit uiteindelijk ook een positief effect heeft op de marktwaarde van ondernemingen. In het verlengde van Bushman et al. (2004) tonen Holt & DeZoort (2009) aan dat transparantie in specifiek de functie en verslaggeving van de interne audit dienst ervoor zorgt dat stakeholders meer vertrouwen hebben in de onderneming.

Het belang van transparantie in financiële verslaggeving en economische omstandigheden van de onderneming is duidelijk en veelvuldig beschreven in de wetenschappelijke literatuur. De literatuur over transparantie van MVO-verslagen is echter vooral een trend van het afgelopen decennium en daarom vooralsnog minder intensief en empirisch onderzocht3. Dit onderzoek sluit bij deze trend aan voor een verder inzicht op de invloeden van transparantie in MVO-verslagen.

Inherent aan onderzoek op nieuwe gebieden is een schaarste aan (empirische) onderzoeken naar de keuze over hoè ondernemingen verslag doen over het voeren van MVO-beleid (Perez-Batres, Miller, Pisani Henriques & Renau-Sepulveda, 2012) en bestaat er een duidelijke verdeling van meningen onder wetenschappers. Zo ook bij transparantie in MVO-verslagen. MVO-verslagen zouden in de kern moeten zijn ontworpen om de transparantie van ondernemingen omtrent MVO te vergroten Quaak, Aalbers & Goedee (2007). Echter stellen Quaak et al. (2007) in hun onderzoek bij bierbrouwerijen dat MVO-verslagen hun doel niet bereiken en het niet de beste manier is om transparant te zijn. Ball, Owen & Gray (2000) tonen aan dat de verificatie van MVO-verslagen door een externe audit niet bijdraagt aan de transparantie van ondernemingen en stellen Dando & Swift (2003) in hun theoretisch onderzoek dat

2 Informatieasymmetrie is aanwezig wanneer één of meerdere partijen in een situatie of beslissing meer of betere

informatie heeft dan de andere partij/partijen en zo voordeel kan behalen. Voor het eerst gedefinieerd in het onderzoek van Akerlof (1970).

3 Hoewel er wel moet worden opgemerkt dat Gray (1992 p 17-18), en verdere onderzoeken van zijn hand, al een

notie van transparantie in MVO-verslagen maakt, maar pas de afgelopen 15 jaar lijkt hier ècht gehoor aan te worden gegeven, een ontwikkeling die waarschijnlijk gepaard gaat met de algemene groeiende trend in onderzoek naar MVO.

(11)

Pagina | 11 enkel een vergroting van transparantie niet genoeg is om de verantwoordelijkheid of het vertrouwen omtrent MVO te vergroten. Verder zijn er ook tegengestelde beweringen over het doel, middel, gebruik en mate van transparantie (Florini, 2008;Mason, 2008)

Er is echter een grotere stroming van onderzoek die de positieve invloed van transparantie in MVO-verslagen onderstreept. Specifiek op gebied van milieuvervuiling suggereren Perez-Batres et al. (2012) dat transparantie bijdraagt aan de reputatie van ondernemingen omtrent het MVO-programma, maar daarnaast maakte Tietenberg (1998) al wel de kritische opmerking dat meer informatie niet altijd beter is maar dat een combinatie van hoeveelheid en type informatie belangrijk is en dit uiteindelijk kan leiden tot minder vervuiling. Het positieve reputatie-effect wordt ook door onderzoeken van Graafland & Eijffinger (2004) gesuggereerd en door het verstrekken van transparantie in MVO wordt het voor stakeholders beter mogelijk een oordeel te kunnen geven over in hoeverre een onderneming bijdraagt aan de maatschappij (Dubbink, Graafland & Liedekerke, 2008).

De rol die stakeholders spelen bij het verstrekken van transparantie is belangrijk bij deze stroom van onderzoek. Hess (2007) en Kolk (2008) beargumenteren dat transparantie in het MVO-verslag doorslaggevend is voor een efficiënte afstemming met stakeholders en het zo voor ondernemingen beter mogelijk wordt om verantwoording ten opzichte van stakeholders af te leggen. Daarnaast is transparantie op moreel gebied belangrijk omdat het een eerlijke, open en waarheid gebonden houding verstrekt die impliciet verbonden zijn met MVO (Dawkins & Stewart, 2003; Dubbink et al. 2008).

Specifiek voor aandeelhouders is transparantie in topics van MVO een belangrijk doel om een beter inzicht te krijgen in de prestaties van de onderneming O’Rourke (2003), bijvoorbeeld op gebied van uitstoot van gassen (Reid & Toffel, 2009). Dubbink et al. (2008) geven aan dat zonder er transparant over te zijn, ondernemingen die goed presteren op MVO-gebied zich niet kunnen onderscheiden van slecht presterende ondernemingen op de markt. Deze invloeden op de aandeelhouders toont de impact van transparantie in het MVO-verslag op het grotere financiële geheel aan. Een indicatie voor dit verband vinden Dhaliwal, Radhakrishnan, Tsang & Yang (2012) ook. Zij tonen aan dat het publiceren van MVO-verslagen een positieve invloed heeft op winstvoorspellingen. Deze relatie is sterker in landen waar financiële verslaggeving niet transparant is, waardoor meer transparantie op gebied van MVO-verslaggeving het negatieve effect van non-transparante financiële MVO-verslaggeving mitigeert.

De genoemde literatuur onderzoekt vooral de redenen voor het transparant zijn op ‘hoog’ onderneming- markt- of macro-economisch niveau en naar de invloed/tegemoetkoming van stakeholders. Er is echter, naar mijn weten, nog niet stil gestaan bij het veel ‘lagere’ menselijke/morele niveau en de persoonlijke en intrinsieke motivatie om transparante MVO-verslagen te publiceren. Dhaliwal et al. (2012) geven een kleine indicatie voor deze relatie, hun resultaten geven aan dat de aard van de informatieomgeving in verband staat met sociale normen en gebruiken.

Het MVO-verslag is een product van het topmanagement van de onderneming en is zodoende dus ook afhankelijk van de kwaliteiten, eigenschappen, normen en waarden van de mensen die resideren in het topmanagement. De wetenschap heeft aangetoond dat verschillende (demografische) kenmerken van invloed zijn op de werk- en denkwijze van mensen in het topmanagement (zie voor een uitgebreid literatuuroverzicht Johnson et al., 2013). Hiervan is het geslacht van mensen er één, maar wel één die veelvuldig is onderzocht en ook hoog op de politieke agenda van de Europese Unie staat (Europese Commissie, 2010).

(12)

Pagina | 12

2.3 – Vrouwen in de top

Johnson et al. (2013), Snaebjornsson & Edvardsson (2013) en Sullivan & Meek (2012) geven in hun literatuuroverzichten weer dat geslachtsdiversiteit en de aanwezigheid van vrouwen in topposities gerelateerd is aan respectievelijk verscheidene onderneming- 4 , leiderschap-, en ondernemerschapsaspecten. Daarnaast zijn ook de resultaten van Capbell & Minguez-Vera (2008), Dezsö & Ross (2012), Erhardt et al. (2003), Peni & Vähämaa (2010) en Srinidhi et al. (2011) belangrijke bijdragen voor deze stroom van onderzoek.

Wanneer we echter onderzoek doen naar de verschillen in benadering- en handelingswijze tussen mannen en vrouwen kunnen we het onderzoekgebied met psychologisch en sociologisch perspectief niet links laten liggen. Door de jaren heen is er op dit gebied veel onderzoek geweest naar het verschil tussen mannen en vrouwen (Balliet, Li, Macfarlan & van Vugt, 2011; Hitlin & Piliavin, 2004; Thompson, Wang & Gunia, 2010). In het literatuuroverzicht van Thompson et al. (2010), binnen sociologische psychologie en gedrag in organisaties, wordt onderzoek naar de invloed van geslacht op onderhandelingsresultaten weergegeven. Zij tonen aan dat de wetenschap hier verschillende uitkomsten over geeft, zo tonen Kray, Reb, Galinsky & Thompson (2004) aan dat wanneer onderhandelingsresultaat wordt gemeten aan de hand van specifiek vrouw-eigen karaktereigenschappen dit er ook voor zorgt dat vrouwen duidelijk beter presteren. Onderzoek van Stuhlmacher & Walters (1999) en Walters, Stuhlmacher & Meyer (1998) nuanceren dit effect en tonen aan dat het contextafhankelijk is. Daarnaast wijzen De Dreu, Weingart & Kwon (2000) ook op de invloed van persoonlijke verschillen (zoals sociale motieven). Verder onderzoek naar verschillen tussen mannen en vrouwen in de sociologie heeft aangetoond dat persoonlijke waarden en sociale motieven kunnen verschillen tussen mannen en vrouwen (Hitlin & Piliavin, 2004). Zo tonen Beutel & Marini (1995) aan dat vrouwen meer dan mannen bezorgdheid en verantwoordelijkheid om het welzijn van anderen uiten. Balliet et al. (2011) geven in hun overzicht wisselende uitkomsten over de invloed van geslacht op samenwerken, er moet echter worden opgemerkt dat het onderzoek naar samenwerken in hun overzicht vooral is onderzocht aan de hand van sociale dilemma’s in de vorm van het ‘Prisoner’s dilemma’5. Desalniettemin wordt aangetoond dat in recenter onderzoek en in grotere groepen vrouwen coöperatiever zijn dan mannen. Theorie van de hand van Shalom H. Schwartz wordt vaak aangehaald bij onderzoeken naar verschillende sociale motieven en waarden. In de kern draait het bij deze onderzoeken om de 10 verschillende basiswaarden voor motivatie die Schwartz (1992) definieert6. Zo ontdekken Schwartz & Rubel (2005) dat vrouwen meer waarde hechten aan waarden als goedgunstigheid en universalisme. Dit houdt onder andere in dat vrouwen einddoelen zoals elkaar begrijpen, appreciëren en tolereren en de bescherming van het welzijn van alle mensen en de natuur (als ook het vergroten van het welzijn van mensen met wie men vaak in contact is) als belangrijker

4 Zoals: Ondernemingswaarde; bereiken van cohesie, minder conflict en meerdere perspectieven; kenmerken,

zoals: ondernemingsgrootte, -industrie en strategie en netwerken; hoeveelheid vrouwen; onverwachte opbrengsten; betere strategische controle; besluitvorming op gebied van MVO.

5 Het Prisoner’s dilemma is onderdeel van de speltheorie waarbij wordt aangetoond dat twee partijen niet altijd

zullen samenwerken, zelfs als dit wel in hun voordeel zal werken (Poundstone, 1993)

6

De 10 basiswaarden zijn: Macht, prestatie, hedonisme, stimulatie, onafhankelijkheid, universalisme, goedgunstigheid, traditie, conformiteit en zekerheid.

(13)

Pagina | 13 achten. Daarentegen hechten volgens Schwartz & Rubel mannen meer waarde aan de waarden die meer op impact op zichzelf hebben. Dit resultaat wordt ook gevonden door Jaffee & Hyde (2000), die aantonen dat vrouwen iets vaker dan mannen zorgzamer redeneren (‘care reasoning’). Men kan uit deze onderzoeken concluderen dat vrouwen meer omgevings-/ interpersoonlijk gerichte waarden hebben dan mannen, een resultaat die in overeenstemming is met de bevindingen van Beutel en Marini (1995) en tevens een verklaring kunnen vormen voor de opmerking die Thompson et al. (2010, p. 497) maken over het feit dat er ‘’…weinig invloed is van verschil in geslacht op de uiteindelijke resultaten van onderhandeling… en het verschil dat er wèl is mogelijk een reflectie is van geslachtsverschillen in sociale motieven’’. Ook het resultaat van Kray et al. (2004), dat het activeren van expliciete vrouwelijke eigenschappen leidt tot betere uitkomsten voor beide partijen (win-win), sluit hier op aan.

Vanuit een puur financiële-verslaggeving-invalshoek bouwt mijn onderzoek sterk op de resultaten van Srinidhi et al. (2011) die (in lijn met de resultaten van Adams & Ferreira (2009)) aantonen dat de aanwezigheid van vrouwen in de top een positieve invloed heeft op de transparantie van het gerapporteerde winstcijfer.

Op het gebied van MVO heeft de wetenschap ook aangetoond dat de aanwezigheid van vrouwen in de top een significante impact heeft op het te voeren MVO-beleid of de betrokkenheid van de onderneming bij activiteiten die verwant zijn met MVO. Zo tonen Bear et al. (2010) aan dat het aantal vrouwen in de top invloed heeft op ten eerste de reputatie van een onderneming en ten tweede de MVO-waardering die wordt toegekend aan de onderneming. Daarnaast tonen Wang & Coffey (1992) en Williams (2003) een positieve relatie met steunen van liefdadigheids-/charitatieve projecten (het geven aan goede doelen). Zodoende lijkt het effect van meer omgevingsgerichte waarden bij vrouwen naar voren te komen bij thema’s omtrent MVO, een resultaat die ook Diamantopoulos, Schlegelmilch, Sinkovics & Bohlen (2003) vinden waaruit zij concluderen dat vrouwen over het algemeen meer begaan zijn met milieu-issues dan mannen.

2.4 – Stakeholdertheorie en hypotheseopbouw

Verslaggeving over MVO wordt in de wetenschappelijke literatuur vaak verklaard aan de hand van verscheidene theorieën, zoals de legitimatietheorie, vrijwillige verslaggevingstheorie en de institutionele theorie. (Deegan, 2002; Gray, Kouhy & Lavers, 1995; Jackson & Apostolakou, 2010; Milne & Patten, 2002). Daarnaast is er ook nog de stakeholdertheorie waar mijn onderzoek op verder bouwt, deze theorie verklaart de grote rol die stakeholders spelen bij transparantie zoals aangegeven in paragraaf 2.2. De stakeholdertheorie wordt door Freeman (1984) in een ondernemingscontext gedefinieerd als: “…een concept die focust op het ontwikkelen en evalueren van goedkeuring, omtrent strategische beslissingen, door belanghebbenden van wie de steun nodig is voor het voorbestaan van de onderneming”. Verder bouwend op deze theorie7 bewijst Roberts (1992) dat (de macht van) stakeholders van invloed zijn (is) op de verslaggeving over MVO. Gray (1992), Gray et al. (1995), Neu, Warsame & Pedwell (1998) en Dubbink et al. (2008) lichten dit verder toe door te benadrukken dat stakeholders openheid van zaken moeten respectievelijk willen hebben in het doen en laten van de

7

(14)

Pagina | 14 onderneming waarvan zij belanghebbende zijn en om zodoende ook ondernemingen verantwoordelijk te kunnen houden voor haar optreden (Hess, 2007). Zo ook hebben specifiek (potentiële) investeerders belang bij meer MVO-informatie om een weloverwogen investeringsbesluit te maken (Neu et al., 19988). Ergo: Transparantie van het MVO-verslag is een eis van stakeholders net zoals transparantie van het winstcijfer een eis van investeerders is (Srinidhi et al., 2011).

Bouwend op:

(1) de gedachtegang uit de stakeholdertheorie in het kader van MVO dat er door stakeholders meer transparantie wordt verlangd in MVO-verslagen, en dat;

(2) resultaten uit sociologisch en psychologisch onderzoek aantonen dat vrouwen (door het hebben van een meer open, collaboratieve en omgevingsgerichte handelswijze) beter in deze transparantie kunnen en willen voorzien, en dat;

(3) de aanwezigheid van vrouwen in de top ook invloed heeft op de transparantie van het winstcijfer en verschillend het MVO-beleid,

Stel ik de volgende hypothesen op:

Hypothese 1a: Er bestaat een positieve relatie tussen de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Bestuur (RvB) en de transparantie van het MVO-verslag.

Hypothese 1b: Er bestaat een positieve relatie tussen de aanwezigheid van vrouwen in de Raad van Commissarissen (RvC) en de transparantie van het MVO-verslag.

2.4.1 – Versterkend effect

Naast het feit dat puur de aanwezigheid van vrouwen in de top een invloed kan hebben op besluitvorming in ondernemingen, heeft de wetenschap ook aangetoond dat de invloed van vrouwen beter/sterker wordt naarmate er meer vrouwen aanwezig zijn. Konrad, Kramer & Erkut (2008) spreken over een ‘kritieke massa’ aanwezige vrouwen in de top, om een verschil te kunnen maken. Hun resultaten tonen aan dat “… de aanwezigheid één vrouw een significante impact heeft…”, maar dat “…twee vrouwen zeker al beter is dan één en dat drie vrouwen zeker beter is dan twee”. (Konrad et al., 2008, p. 149-150).

Met betrekking tot MVO-onderwerpen tonen achtereenvolgens Bear et al. (2010), Post, Rahman & Rubow (2011), Wang & Coffey (1992) & Williams (2003) aan dat de invloed van vrouwen in de top sterker is naarmate de hoeveelheid vrouwen groter wordt. Op basis van deze resultaten verwacht ik dat de aanwezigheid van een groter percentage vrouwen in de top een versterkend modererend effect zal hebben op de relaties zoals die in hypothesen 1a en 1b zijn opgesteld, resulterend in de volgende hypothesen:

2a: Een grotere proportie vrouwen in de RvB versterkt de relatie tussen de aanwezigheid van vrouwen in de RvB en de transparantie van het MVO-verslag.

8

(15)

Pagina | 15

2b: Een grotere proportie vrouwen in de RvC versterkt de relatie tussen de aanwezigheid van vrouwen in de RvC en de transparantie van het MVO-verslag.

De opgestelde hypothesen zijn onderstaand grafisch weergegeven in Figuur 1.

Figuur 1:

3. Methodologie

Dit onderzoek kent ten eerste een literatuuronderzoek, waarvan het resultaat in het voorgaande hoofdstuk is weergegeven. De overzichten van de literatuur zijn in eerste instantie tot stand gekomen aan de hand van zoekalgoritmen zoals deze zijn opgenomen in tabel 6 in het appendix en verder aan de hand van referenties in de gevonden artikelen.

Ten tweede kent dit onderzoek een empirisch deel die in de volgende paragraven verder wordt toegelicht.

3.1 – Steekproef

De steekproef bestaat uit Nederlandse ondernemingen die door de Transparantiebenchmark een transparantiescore (zie hierop volgend paragraaf 3.2.1) hebben gekregen op het MVO-verslag over het boekjaar 2011. Het belang om dit onderzoek binnen de grenzen van Nederland te houden is groot omdat er bij onderzoek in verschillende landen de kans bestaat dat verschillende land-specifieke

(16)

Pagina | 16 effecten (voor bepaalde MVO-programma’s, of regelgeving omtrent vrouwen aan de top) een verstorend effect kunnen hebben op de onderzoeksresultaten (Perez-Batres et al., 2012). Door gebruik te maken van de Transparantiebenchmark mitigeer ik dit effect. Ik heb gekozen voor het jaar 2011 omdat dit de meest recente informatie genereert, hetgeen in onderzoek over MVO en transparantie zeer belangrijk is gezien de ontwikkeling over de laatste jaren van deze thema’s en om zo het dichtst bij de huidige realiteit te blijven.

Aan de hand van verschillende criteria voor ondernemingen is de onderzoeksgroep tot stand gekomen. Deze zijn: (1) ondernemingen met een beursnotering in Amsterdam, (2) ondernemingen met Nederlandse bedrijfsactiviteiten met substantiële omzet en/of aantal medewerkers, (3) staatsdeelnemingen, (4) Ondernemingen die in het verleden vrijwillig zijn toegetreden tot de onderzoeksgroep en (5) Universiteiten (www.transparantiebenchmark.nl). De eventuele MVO-verslagen van deze ondernemingen, die worden gebruikt voor het bepalen van de transparantiescore, worden veelal gepubliceerd ergens in de eerste paar maanden van 2012. Dit leidt over het boekjaar 2011 tot een onderzoeksgroep van 472 ondernemingen/observaties.

3.2 – Gebruik van variabelen 3.2.1 – Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele, de transparantie van het MVO-verslag, is de transparantiescore (TS) die onafhankelijk door de Transparantiebenchmark wordt toegekend aan het MVO-verslag van de onderneming. De totstandkoming van de transparantiescore gebeurd aan de hand van ingevulde vragenlijsten en toegepaste evaluatietools door de ondernemingen. De vragen uit de vragenlijst worden opgesteld aan de hand van inhouds- en kwaliteitsgerichte criteria. Aan de hand van deze criteria wordt getoetst of de onderneming transparant rapporteert over MVO-onderwerpen die centraal staan in de toepasselijke regelgeving en richtlijnen.9 Op vergelijkbare wijze construeren Cheung et al. (2010) een transparantie-index op basis van de OESO-richtlijnen.

Tevens wordt de validiteit van de transparantiescore gewaarborgd door een extern accountantskantoor (PwC) en uiteindelijk stelt het ministerie van Economische Zaken de definitieve score vast. De uiteindelijke transparantiescore is een getal op de schaal van 0 tot 200 waarbij een hoger getal betekend dat het MVO-verslag transparanter is.

3.2.2 – Onafhankelijke variabelen

Aanwezigheid van vrouwen in de RvB of RvC

De aanwezigheid van vrouwen in de RvB en RvC is in eerste instantie gemeten aan de hand van informatie uit de jaarverslagen over 2011 van de desbetreffende onderneming. Wanneer de benodigde informatie niet aanwezig of toereikend was is het, wanneer mogelijk, van de websites van deze ondernemingen gehaald. Voor de consistentie in het onderzoek zijn alleen personen uit de RvB en/of

9

(17)

Pagina | 17 RvC opgenomen die in 2011 deelnamen of toetraden tot de RvC/RvB en die voor het opstellen van het MVO-verslag niet zijn afgetreden. De ondernemingen waar het geslacht van de bestuurders of commissarissen uiteindelijk niet te achterhalen was worden niet meegenomen bij het toetsen van de hypothesen.

In navolging op het onderzoek van Adams & Ferreira (2009) en Srinidhi et al. (2011) construeer ik de aanwezigheid van vrouwen aan de hand van een dummy variabele. Wanneer er een vrouw resideert in de RvB of RvC dan nemen de variabelen ‘AV_RvB’ (Aanwezigheid van Vrouwen in de RvB) en ‘AV_RvC’ (Aanwezigheid van Vrouwen in de RvC) de waarde 1 aan. Als dit niet het geval is, is de waarde van deze variabelen 0.

Percentage vrouwen in de RvB of RvC

Net als de aanwezigheid van vrouwen is ook de proportie vrouwen in de RvB of RvC uit de jaarverslagen of van de ondernemingswebsites gehaald. De proportie van het aantal vrouwen wordt in lijn met het onderzoek van Wang & Coffey (1992) en Williams (2003) berekend als het aantal vrouwen gedeeld door de grote van de RvB of RvC. De uitkomst hiervan wordt als een percentage weergegeven in de variabelen ‘PERC_VRvB’ (Percentage Vrouwen in de Raad van Bestuur) en ‘PERC_VRvC’ (Percentage Vrouwen in de Raad van Commissarissen). De waarden gebruik ik voor het voorspelde positief modererende effect tussen de aanwezigheid van vrouwen in de RvB of RvC en de transparantiescore van het MVO-verslag.

3.2.3 – Controlevariabelen

Industriesector

Veel onderzoek geeft een significant verschil weer tussen industriesectoren in de mate van omgevings- en sociale informatie die ondernemingen publiceren (Graafland & Eijffinger, 2004; Reid & Toffel, 2009; Young & Marais, 2012). Meer specifiek in relatie met transparant rapporteren over MVO tonen Perez-Batres et al. (2012) ook een industrie-effect aan. Lyon & Maxwell (2006) verwoorden dit in een voorspelling dat binnen industrieën die sociaal- en milieutechnisch een schadelijke impact hebben transparanter zullen rapporteren. Op basis van dit onderzoek neem ik de industriesector mee als controlevariabele in dit onderzoek (‘IND_DUMMY’). Ik maak gebruik van de sectorindeling van de Transparantiebenchmark die veertien verschillende sectoren onderscheiden10. Er ontstaan zodoende veertien dummy variabelen en een hold-out groep die is gedefinieerd als ‘overig.’

10

Banken en verzekeraars; Bouw en Maritiem; Consumentenproducten; Dienstverlening; Energie, olie & gas; Handelsmaatschappij; Industriële goederen; Media; Retail; Technologie; Transport; Universiteiten; Vastgoed en Voedsel en drank

(18)

Pagina | 18

Grootte van de onderneming

Het onderzoek van Graafland, van de Ven & Stoffele (2003) toont aan dat de grootte van de onderneming een positieve relatie heeft met de manier waarop MVO-beleid wordt gevoerd in een onderneming. Meer specifiek over transparantie in verslaggeving controleren ook Cheung et al. (2010) voor ondernemingsgrootte en tonen Bushman et al. (2004) aan dat financiële transparantie significant hoger is wanneer ondernemingen groter zijn. De reden dat ondernemingsgrootte vaak van invloed is kan worden gevonden in het feit dat een grote onderneming vaak meer en nauwkeuriger wordt gecontroleerd door regelgevende instanties (Perez-Batres et al. 2012) en ook veel zichtbaarder zijn voor de maatschappij en stakeholders in haar doen en laten en zo sneller een grotere impact heeft (Gray et al., 1995; Neu et al., 1998)

Consistent met veel onderzoek naar prestaties op gebied van MVO (Orlitzky, 2001) controleer ik voor ondernemingsgrootte, met de variabele ‘GROOTTE’ aan de hand van het natuurlijke logaritme van de totale activa van de ondernemingen per 31 december 2011.

3.3 – Statistisch model

Voor het testen van de veronderstelde relatie tussen AV_RvB/AV_RvC en TS, het versterkende effect van respectievelijk PERC_VRvB en PERC_VRvC en controlerende voor IND_DUMMY en GROOTTE (die mogelijk invloed hebben op de transparantiescore) maak ik gebruik van de ‘ordinary least squares multiple regression’-methode. De resulterende statistische modellen zien er dan als volgt uit:

Voor de invloed van vrouwen in de RvB:

TS = β0+ β1*AV_RvB + β2*IND_DUMMY + β3*GROOTTE + β4*PERC_VRvB + (β5*AV_RvB*PERC_VRvB) + ε

En voor de invloed van vrouwen in de RvC:

TS = β0+ β1*AV_RvC + β2*IND_DUMMY + β3*GROOTTE + β4*PERC_VRvC+ (β5*AV_RvC*PERC_VRvC) + ε

In deze modellen zijn βi de coëfficiënten, ε is de storingsterm, de variabelen zijn in paragraaf 3.2

toegelicht.

4. Resultaten

4.1 – Beschrijvende statistiek

Alvorens de regressie en het testen van de hypothesen uit te voeren voer ik eerst een aantal verschillende statistische toetsen uit om een beeld te krijgen van een aantal basiswaarden van de variabelen, welke vervolgens benodigd zijn voor het uitvoeren van de analyse. De resultaten hiervan staan in tabel 1 weergegeven.

(19)

Pagina | 19 Tabel 1 Beschrijvende statistiek (n=230)

Variabelen Gemiddelde Std. dev. Min. Max.

1 TS 104,170 57,16 5 199

2 AV_RvB 0,190 0,396 0 1

3 PERC_VRvB 0,053 0,130 0,00 1,00

4 AV_RvC 0,510 0,501 0 1

5 PERC_VRvC 0,131 0,151 0,00 0,75 6 GROOTTE (in miljoenen €) 21927,280 110014,575 3 1279228

7 DUMMY_BANK_VERZ 0,100 0,306 0 1 8 DUMMY_BOUW_MAR 0,070 0,262 0 1 9 DUMMY_CONSUM 0,040 0,194 0 1 10 DUMMY_DIENSTVERL 0,180 0,384 0 1 11 DUMMY_EOG 0,070 0,247 0 1 12 DUMMY_HANDMIJ 0,020 0,146 0 1 13 DUMMY_INDUSTGOED 0,100 0,301 0 1 14 DUMMY_MEDIA 0,030 0,184 0 1 15 DUMMY_RETAIL 0,070 0,262 0 1 16 DUMMY_TECHN 0,060 0,231 0 1 17 DUMMY_TRANSP 0,060 0,231 0 1 18 DUMMY_UNIV 0,060 0,231 0 1 19 DUMMY_VASTG 0,030 0,172 0 1 20 DUMMY_VOEDS_DRANK 0,090 0,282 0 1 21 DUMMY_OVERIG 0,020 0,146 0 1

De berekeningen zijn over een groep van 230 ondernemingen. Uit de onderzoeksgroep van 472 ondernemingen zijn een aantal ondernemingen gevallen die niet aan de voorwaarden van De Transparantiebenchmark hebben voldaan om een transparantiescore te krijgen. Belangrijkste voorwaarde is bijvoorbeeld dat ondernemingen publiek toegankelijke periodieke verantwoordingsinformatie over MVO moeten rapporteren.11 De ondernemingen die geen score hebben gekregen zijn zo doende uit mijn berekeningen gelaten omdat de 0-score die De

11

Zie voor verdere voorwaarden en uitzonderingen ‘Rapport Transparantiebenchmark 2012 en Kristalprijs 2012’ ( website)

(20)

Pagina | 20 Transparantiebenchmark aan al deze ondernemingen heeft toegekend geen reëel beeld kan zijn van de transparantie over MVO. Hierdoor lijkt een kleine bias te ontstaan in de data omdat De Transparantiebenchmark dan in feite al de onderzoeksgroep voor mij heeft bepaald, maar dit is in feite onvermijdbaar omdat er wel een werkbare transparantiescore moet zijn. Daarnaast moet ook opgemerkt worden dat De Transparantiebenchmark bij haar scorebepaling niets meeneemt over het feit dat er wel of niet vrouwen in de top van de onderneming zitten. Als dit wel het geval was geweest zou er uiteraard een enorme bias in de data zitten en dat is nu niet het geval.

Bij het interpreteren van de data over de variabelen PERC_VRvB, PERC_VRvC en GROOTTE moet rekening worden gehouden met het feit dat deze waarden nog niet zijn aangepast (zoals het hierna wel het geval zal zijn). Er zitten dus nog bepaalde uitschieters in de data, deze zijn echter wel essentieel om mee te nemen voor een reëel beeld van de data.

Het gemiddelde van AV_RvB en AV_RvC geven door de dummy-constructie in een percentage weer in hoeveel RvB’s en RvC’s er vrouwen aanwezig zijn. Dus in 19% van de RvB’s en 51% van de RvC’s zijn vrouwen aanwezig. Vergeleken met het onderzoek van Srinidhi et al. (2011) en Adams & Ferreira (2009) komen deze percentages niet overeen, zij vinden namelijk dat in respectievelijk 66,6% en 61% van de onderzochte RvC’s er een vrouw aanwezig is en die onderzoeken zijn uitgevoerd in een setting waar ondernemingen een one-tier board12 structuur hebben. In Nederland is daarentegen een two-tier board structuur waardoor het niet één op één met elkaar te vergelijken is. Specifieke vergelijkingen over de aanwezigheid van vrouwen in de RvB kunnen om dezelfde reden niet gemaakt worden.

Er zijn verschillen in de omvang van de ondernemingen vergeleken met andere onderzoeken, dit komt logischerwijs omdat dit onderzoek in een Nederlandse setting is uitgevoerd en ondernemingsgrootte duidelijk afwijkt van onderzoek bij bijvoorbeeld ’s werelds grootste ondernemingen. Wat betreft de sector waar ondernemingen toe behoren geeft tabel 2 een weergave van de onderzoeksgroep. Het aantal ondernemingen per sector loopt redelijk uiteen: zo zit ongeveer 2% in de sector ‘handelsmaatschappij’ en de ‘overige groep’ en behoort 18% van de ondernemingen tot de sector ‘dienstverlening’. De percentages weergegeven in tabel 2 komen overeen met de gemiddelden van de sector-dummy’s uit tabel 1. De gemiddelden van dummy’s voor industriesector geven zodoende dus ook weer welk percentage van de alle ondernemingen tot de desbetreffende sector behoren.

12

In een ‘one-tier board’ zijn de RvC en RvB gezamenlijk opgenomen in één groep, terwijl het bij two-tier dus gesplitst is.

(21)

Pagina | 21 Tabel 2 Sectorbezetting (n=230)

Sector Aantal ondernemingen Percentage*

1 Banken en verzekeraars 24 10%

2 Bouw en Maritiem 17 7%

3 Consumentenproducten 9 4%

4 Dienstverlening 41 18%

5 Energie, olie en gas 15 7%

6 Handelsmaatschappij 5 2% 7 Industriële goederen 23 10% 8 Media 8 3% 9 Retail 17 7% 10 Technologie 13 6% 11 Transport 13 6% 12 Universiteiten 13 6% 13 Vastgoed 7 3% 14 Voedsel en drank 20 9% 15 Overig 5 2%

*, Percentages afgerond op hele procenten

4.2 – Correlatie

Wanneer bepaalde variabelen een te hoge mate van correlatie met elkaar hebben is er sprake van multicollineariteit. Om te voorkomen dat er variabelen worden gebruikt die teveel met elkaar correleren, en uiteindelijk geen betrouwbare testresultaten zullen opleveren, toets ik de correlatiewaarden tussen de verschillende variabelen (Field, 2005). In tabel 3 is deze correlatieanalyse weergegeven. Alvorens voor multicollineariteit te toetsen is de data van PERC_VRvB, PERC_VRvC en GROOTTE aangepast om de invloed van uitschieters te verkleinen (winsorizing). Daarna is GROOTTE ook nog aangepast door het natuurlijke logaritme te nemen van de totale activa. Als dit niet wordt gedaan zijn de waarden enorm scheef verdeeld en kan er sprake zijn van heteroskedasticiteit, wat de uitkomst van het toetsen voor multicollineariteit en van hypothesen nadelig beïnvloedt.

Uit de waarden van tabel 3 blijkt dat de correlatie tussen de variabelen AV_RvB en PERC_VRvB vrij hoog is (0,916), dit geldt ook voor de correlatie tussen de variabelen AV_RvC en PERC_VRvC (0,853). Deze waarden zijn overigens wel te verwachten. Namelijk om te kunnen spreken over een bepaald percentage vrouwen in de RvB moeten er in ieder geval al wel vrouwen aanwezig zijn. Dit maakt dat PERC_VRvB afhankelijk is van AV_RvB. Idem dito voor de RvC.

(22)

Pagina | 22 Tabel 3 Correlatieanalyse (n=230) Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 TS 1,000 2 AV_RvB 0,158* 1,000 3 PERC_VRvB 0,116 0,916** 1,000 4 AV_RvC 0,396** 0,222** 0,203** 1,000 5 PERC_VRvC 0,297** 0,262** 0,294** 0,853** 1,000 6 GROOTTE 0,376** 0,221** 0,142* 0,338** 0,174* 1,000 7 DUMMY_BANK_VERZ 0,176** 0,050 0,027 0,229** 0,143* 0,442** 1,000 8 DUMMY_BOUW_MAR 0,064 -0,098 -0,090 -0,100 -0,133 -0,045 -0,096 1,000 9 DUMMY_CONSUM -0,044 0,073 0,043 -0,055 -0,048 -0,077 -0,069 -0,057 1,000 10 DUMMY_DIENSTVERL 0,029 0,013 0,024 0,013 0,005 -0,290** -0,159* -0,132* -0,094 1,000 11 DUMMY_EOG 0,028 -0,074 -0,053 -0,027 -0,032 0,195** -0,090 -0,075 -0,053 -0,123 1,000 12 DUMMY_HANDMIJ -0,050 -0,074 -0,068 -0,143* -0,122 -0,082 -0,051 -0,042 -0,030 -0,069 -0,039 13 DUMMY_INDUSTGOED -0,138* -0,086 -0,083 -0,121 -0,083 -0,026 -0,114 -0,094 -0,067 -0,155* -0,088 14 DUMMY_MEDIA -0,015 0,042 0,022 0,021 -0,034 -0,011 -0,065 -0,054 -0,038 -0,088 -0,050 15 DUMMY_RETAIL -0,185** -0,004 -0,025 -0,063 -0,092 -0,101 -0,096 -0,80 -0,057 -0,132* -0,075 16 DUMMY_TECHN -0,005 0,023 -0,004 0,012 -0,018 0,054 -0,084 -0,069 -0,049 -0,114 -0,065 17 DUMMY_TRANSP 0,194** 0,120 0,150* 0,091 0,132 -0,009 -0,084 -0,069 -0,049 -0,114 -0,065 18 DUMMY_UNIV -0,133* 0,169* 0,261** 0,250** 0,382** -0,138* -0,084 -0,069 -0,049 -0,114 -0,065 19 DUMMY_VASTG -0,050 -0,023 -0,041 -0,085 -0,094 0,117 -0,060 -0,050 -0,036 -0,083 -0,047 20 DUMMY_VOEDS_DRANK 0,138* -0,075 -0,113 -0,077 -0,060 0,000 -0,105 -0,087 -0,062 -0,144* -0,082 21 DUMMY_OVERIG -0,161* -0,066 -0,061 -0,098 -0,067 0,004 -0,051 -0,042 -0,030 -0,069 -0,039

(23)

Pagina | 23 Tabel 3 (vervolg) Variabelen 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 1 TS 2 AV_RvB 3 PERC_VRvB 4 AV_RvC 5 PERC_VRvC

6 GROOTTE (in miljoenen €) 7 DUMMY_BANK_VERZ 8 DUMMY_BOUW_MAR 9 DUMMY_CONSUM 10 DUMMY_DIENSTVERL 11 DUMMY_EOG 12 DUMMY_HANDMIJ 1,000 13 DUMMY_INDUSTGOED -0,050 1,000 14 DUMMY_MEDIA -0,028 -0,063 1,000 15 DUMMY_RETAIL -0,042 -0,094 -0,054 1,000 16 DUMMY_TECHN -0,036 -0,082 -0,046 -0,069 1,000 17 DUMMY_TRANSP -0,036 -0,082 -0,046 -0,069 -0,060 1,000 18 DUMMY_UNIV -0,036 -0,082 -0,046 -0,069 -0,060 -0,060 1,000 19 DUMMY_VASTG -0,026 -0,059 -0,034 -0,050 -0,043 -0,043 -0,043 1,000 20 DUMMY_VOEDS_DRANK -0,046 -0,103 -0,059 -0,087 -0,076 -0,076 -0,076 -0,055 1,000 21 DUMMY_OVERIG -0,022 -0,050 -0,028 -0,042 -0,036 -0,036 -0,036 -0,026 -0,046 1,000 **

, correlatie is significant op 0,01 niveau (2-zijdig)

*

(24)

Pagina | 24 Naast deze wijze van analyse van correlaties beschikt SPSS over nog een methode om correlatie te onderzoeken. Namelijk de Variance Inflation Factor (VIF) score. De VIF geeft weer of een onafhankelijke variabele een sterk lineair verband heeft met andere onafhankelijke variabelen. De VIF-scores voor AV_RvB, AV_RvC, PERC_VRvB en PERC_VRvC zijn respectievelijk: 6,751; 4,680; 6,907 en 4,621. Myers (1990) geeft aan dat een VIF-score van 10 een waarde is om je zorgen te gaan maken over problemen met betrekking tot multicollineariteit.

Omdat de correlatie redelijk te verwachten en goed te verklaren is en omdat de VIF-scores geen zorgwekkende resultaten opwekken pas ik de waarden verder niet aan en kan ik verder werken met de verzamelde data. Zoals uit tabel 3 blijkt geven de overige waarden van correlatie tussen variabelen geen reden tot verdere toelichting.

4.3 – Toetsen van hypothesen

4.3.1. – Vrouwen in de RvB en de transparantie van het MVO-verslag

Voor het toetsen van de hypothesen heb ik gebruik gemaakt van SPSS en de functie voor lineaire regressie. Allereerst toets ik aan de hand van of de transparantie van het MVO-verslag positief wordt beïnvloed door de aanwezigheid van vrouwen in de RvB, daarna toets ik of deze relatie ook versterkt wordt naarmate het percentage vrouwen in de RvB hoger is. Dit zijn dus de hypothesen 1a en 2a. De uitkomsten van deze toetsen aan de hand van regressieanalyse staan weergegeven in tabel 4. Model 1 in deze tabel geeft de invloeden van de controlevariabelen weer, los van de onafhankelijke variabelen uit de hypothesen (AV_RvB en PERC_VRvB). Vervolgens staat in model 2 de veronderstelde relatie uit hypothese 1a. Daarna staan in model 3 de resultaten voor het toetsen van een versterkend modererend effect, uit hypothese 2a. Om een betrouwbaardere conclusie te trekken over een modererend effect zijn bij de regressie van model 3 alle variabelen gestandaardiseerd. Het aantal observaties (n) is verkleind van 230 naar 217, omdat van een aantal ondernemingen niet is te achterhalen wat het geslacht is van de mensen in de RvB en/of omdat de grootte van de totale activa niet was op te maken uit openbare bestanden.

Uit tabel 4 blijkt dat hypothese 1a niet aangenomen kan worden. Uit model 2 kan worden opgemaakt dat het gevonden positieve effect van AV_RvB niet significant is (β=9,032; ρ=0,342). Er kan dus niet geconcludeerd worden dat de aanwezigheid van vrouwen in de RvB een positief effect heeft op de transparantie van het MVO-verslag. Ook hypothese 2a kan niet worden aangenomen. Uit model 3 (tabel 4) blijkt dat het (overigens niet voorspelde) gevonden negatieve modererende effect van PERC_VRvB ook niet significant is (β=-1,234; ρ=0,780). Er is dus geen bewijs gevonden voor het feit dat naarmate er meer vrouwen in de RvB zitten, dit een versterkend effect heeft op een positieve relatie tussen de aanwezigheid van vrouwen in de RvB en de transparantie van het MVO-verslag.

De resultaten geven ook weer dat in lijn met bestaande wetenschappelijke literatuur de grootte van een onderneming een positieve relatie heeft met de transparantie van het MVO-verslag (ρ<0,001 in alle modellen). Deze opmerking geldt eveneens voor het feit dat bepaalde industrieën transparanter rapporteren over MVO anderen. Door de F-waarde die in alle modellen groter is dan 1 en die tevens sterk significant is (ρ<0,001) kan worden geconcludeerd dat het model passend is voor de totale data en een goede weergave is van de werkelijkheid.

(25)

Pagina | 25 Tabel 4 (RvB) Lineaire regressie: Afhankelijke variabele: Transparantiescore (TS), n=217

Model 1 Model 2 Model 3

β σ β σ β σ Constante -172,873 48,181 -160,439 49,932 105,420 5,275 Controle variabelen GROOTTE 10,626*** 1,957 10,034*** 2,054 21,345*** 4,439 DUMMY_BANK_VERZ 55,683* 27,628 54,964* 27,645 16,857* 8,490 DUMMY_BOUW_MAR 68,944* 28,122 68,125* 28,142 17,855* 7,396 DUMMY_CONSUM 50,860 30,265 47,329 30,499 9,135 5,945 DUMMY_DIENSTVERL 73,201** 26,580 70,452** 26,743 27,016** 10,281 DUMMY_EOG 55,101 28,914 55,334 28,921 13,755 7,177 DUMMY_HANDMIJ 36,448 35,655 35,643 35,674 5,196 5,226 DUMMY_INDUSTGOED 30,262 27,336 29,291 27,362 8,794 8,246 DUMMY_MEDIA 48,364 31,520 45,653 31,655 8,341 5,828 DUMMY_RETAIL 24,259 28,349 22,532 28,413 5,843 7,471 DUMMY_TECHN 48,857 28,760 46,994 28,833 10,826 6,691 DUMMY_TRANSP 100,859** 28,752 97,289** 29,003 22,611** 6,736 DUMMY_UNIV 36,146 28,855 31,235 29,320 7,462 6,852 DUMMY_VASTG 24,121 31,617 23,591 31,629 4,029 5,459 DUMMY_VOEDS_DRANK 78,848** 27,662 77,848** 27,689 21,877** 7,846

Onafhankelijke variabelen (hypothesen)

1a: AV_RvB -- -- 9,032 9,491 5,302 7,227

2a: Modererend effect:

AV_RvB * PERC_VRvB -- -- -- -- -1,234 4,413

Representativiteit van het model

R² 0,292 0,295 0,087 Aangepaste R² 0,239 0,239 0,235 F-waarde 5,519*** 5,228*** 4,903*** *** , significant op ρ<0,001 ** , significant op ρ <0,01 * , significant op ρ <0,05

(26)

Pagina | 26 Tabel 5 (RvC) Lineaire regressie: Afhankelijke variabele: Transparantiescore (TS), n=208

Model 1 Model 2 Model 3

β σ β σ β σ Constante -172,236 48,519 -99,864 48,109 103,010 6,994 Controle variabelen GROOTTE 10,239*** 2,044 6,413** 2,080 13,963** 4,523 DUMMY_BANK_VERZ 64,166* 25,583 49,455* 24,341 15,232* 7,479 DUMMY_BOUW_MAR 80,967** 26,276 74,813** 24,844 19,785** 6,551 DUMMY_CONSUM 59,908* 29,034 50,561 27,482 9,886 5,356 DUMMY_DIENSTVERL 80,879** 24,503 63,166** 23,415 24381** 9,015 DUMMY_EOG 63,186* 26,972 59,082* 25,483 14,655* 6,321 DUMMY_HANDMIJ 35,166 37,352 35,808 35,271 5,300 5,171 DUMMY_INDUSTGOED 39,016 25,317 33,410 23,933 10,081 7,214 DUMMY_MEDIA 55,758 29,792 40,519 28,301 7,601 5,233 DUMMY_RETAIL 34,021 26,544 22,381 25,176 6,036 6,638 DUMMY_TECHN 56,481 26,785 44,800 25,404 10,469 5,901 DUMMY_TRANSP 18,275*** 26,773 88,523** 25,597 20,433** 5,940 DUMMY_UNIV 43,140 26,888 7,169 26,416 1,398 6,182 DUMMY_VASTG 32,096 29,911 33,787 28,247 5,879 4,878 DUMMY_VOEDS_DRANK 83,597** 25,719 76,392** 24,330 21,626** 6,889

Onafhankelijke variabelen (hypothesen)

1b: AV_RvC -- -- 39,143*** 7,936 19,746*** 4,008

2b: Modererend effect:

AV_RvC * PERC_VRvC -- -- -- -- 2,309 7,249

Representativiteit van het model

R² 0,287 0,368 0,368 Aangepaste R² 0,231 0,315 0,311 F-waarde 5,156*** 6,942*** 6,509*** *** , significant op ρ<0,001 ** , significant op ρ <0,01 * , significant op ρ <0,05

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Art. De commissie onderzoekt het volledig ingevulde registratiedocument dat haar door de behande- lende arts is overgezonden. Zij gaat op basis van het tweede deel van

In dit project worden de mogelijkheden voor beheersingsstrategieën voor bovengrondse pathogenen (valse meeldauw), ondergrondse pathogenen (Fusarium, aaltjes) en onkruid

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan &amp; Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

De laagste gemiddelde leeftijd (37 jaar) hebben degene met een af- wijkend bedrijfstype (speciale bedrijven)? voor dit soort bedrijven is kennelijk meer animo bij de jongere

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

While providing a foundation for further research, the present study highlights the need for further investigation and study into the conditions of precarity faced by women