• No results found

De invloed van de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving in Nederland"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTER THESIS 2012-2013

De invloed van de samenstelling van de

raad van bestuur en raad van

commissarissen op de mate van

milieuverslaggeving in Nederland

Msc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Matthijs van Vliet s1572016 Datum: 31 mei 2013

Begeleider: Erik Drenth

Samenvatting:

In dit onderzoek wordt onderzocht wat de effecten zijn van de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving. Een hogere mate van milieuverslaggeving staat in dit onderzoek voor meer transparantie in het milieuverslag. Naast de invloed van de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen zijn ‘GRI richtlijnen’ en ‘certificatie’ onderzocht om te kunnen bepalen wat voor invloed deze factoren hebben op de mate van milieuverslaggeving. Ook is onderzocht hoe de mate van milieuverslaggeving zich onderling verhoudt binnen beursgenoteerde bedrijven door te kijken naar het verschil in bedrijven genoteerd aan de AEX en AMX en door een onderverdeling te maken naar bedrijven in de secundaire en tertiaire sector. Uit de resultaten is gebleken dat er een positieve relatie is tussen het aantal vrouwen in de raad van commissarissen en de mate van milieuverslaggeving Dit geldt ook voor certificatie en het volgen van GRI richtlijnen. Voor de onderverdeling naar bedrijven in de AEX en AMX en naar de secundaire en tertiaire sector geldt dat alleen voor bedrijven genoteerd aan de AEX geconcludeerd kan worden dat zij een hogere mate van milieuverslaggeving hebben.

(2)

VOORWOORD

Met het voorliggende afstudeerwerkstuk zal ik mijn studie Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen afronden. Ik heb de afgelopen studiejaren als zeer leerzaam ervaren en ik zal mijn opgedane kennis nu gaan toepassen in de praktijk.

In het laatste jaar van mijn studie werd mijn interesse voor milieuverslaggeving gewekt door verschillende colleges en artikelen die ik over dit onderwerp las. Het bleek een gebied waar al redelijk wat onderzoek naar is gedaan, maar met nog ruimte voor vervolgonderzoek. In de eerste jaren van mijn studie is er bij diverse vakken aandacht besteed aan de invloed welke de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen kan hebben op bepaalde bedrijfsaspecten. De invloed van deze samenstelling heb ik destijds ook onderzocht in mijn bachelorscriptie. Aangezien ik dit een zeer interessant onderwerp vind, en mijn interesse voor milieuverslaggeving was gewekt, heb ik besloten deze aspecten samen te voegen en mijn afstudeerwerkstuk hier op te baseren.

Ik wil iedereen bedanken die mij geholpen heeft bij het tot een goed eindresultaat brengen van dit afstudeerwerkstuk.

(3)

INHOUDSOPGAVE

H1. Inleiding 3

H2. Theorie 6

2.1. De raad van bestuur 6

2.2. De raad van commissarissen 6

2.3. De invloed op verslaggeving 8 2.4. Milieuverslaggeving 9 2.5. Wetenschappelijke bijdrage 10 2.6. Theoretische inkadering 12 2.7. De onderzoeksvragen 13 H3. Methodologie 19 3.1. Onafhankelijke variabelen 19 3.2. Afhankelijke variabelen 19 3.3. Regressiemodel 23 H4. Resultaten 25 4.1. Beschrijvende statistieken 25 4.2. Hypothese toetsing 26 H5. Conclusie 30 5.1. Het onderzoek 30 5.2. Beperkingen en vervolgonderzoek 32

(4)

H1. Inleiding

Het NOS nieuws kopte in 2008 met de titel ‘Duurzaam ondernemen is big business’. In dit bulletin werd verklaard dat bedrijven steeds meer inzien dat duurzaam ondernemen goed is voor hun reputatie en er bovendien nieuwe doelgroepen mee aangeboord kunnen worden. Dat de interesse naar duurzaam ondernemen de laatste jaren sterk is gegroeid komt volgens W. Lageweg (directeur MVO Nederland) door structurele krachten die elkaar aanjagen waarbij gedacht moet worden aan factoren als schaarse middelen en de marktvraag naar duurzaam ondernemen door kapitaalverschaffers. Daarnaast spelen volgens hem de maatschappelijke verwachtingen van het publiek en overheden een belangrijke rol. Bedrijven zien duurzaam ondernemen steeds meer als manier om te innoveren en de omzet te verhogen.

Dat duurzaam ondernemen ‘big business’ is blijkt eveneens uit een brief van Henk Bleker (staatssecretaris van economische zaken in het Kabinet Rutte I) aan de Tweede Kamer in 2012 waarin hij schrijft dat steeds meer bedrijven in Nederland rapporteren over het gevoerde duurzaamheidbeleid en dat de rapporten zelf een verdiepingsslag maken. Dat de rapportage omtrent het gevoerde duurzaamheidbeleid een verdiepingsslag maakt is met name te danken aan het feit dat er steeds meer richtlijnen voor duurzaamheidverslaggeving zijn opgesteld in de loop der jaren. Deze richtlijnen hebben als voornaamste doel om richting te geven aan de toenemende duurzaamheidverslaggeving van bedrijven.

De meest gebruikte richtlijnen voor duurzaamheidverslaggeving zijn in 1997 opgesteld door een Amerikaanse non-profit organisatie CERES (Coalition for Environmentally Responsible Economies) en UNEP (United Nations Environmental Program) die de GRI (Global Reporting Initiative) oprichtte met als doel meer eenduidigheid en transparantie in duurzaamheidverslaggeving van organisaties te bewerkstelligen (GRI Sustainability Reporting Guidelines, 2011). De eerste officiële generatie duurzaamheidverslaggeving richtlijnen werden in 2000 gelanceerd. In 2002 werd op de wereldtop ‘Sustainable Development’ in Johannesburg de tweede generatie GRI richtlijnen onthuld, beter bekend als G2. Alle UN lidstaten werden hierbij uitgenodigd de richtlijnen in gebruik te nemen, waaronder Nederland. De richtlijnen zijn na 2002 verder uitgebreid en in 2006 zijn de meer diepgaande G3 richtlijnen geïntroduceerd. Momenteel wordt gebruik gemaakt van de G3.1 richtlijnen welke in 2011 zijn geïntroduceerd en een update bevatten van de G3 richtlijnen.

(5)

De G3.1 richtlijnen omvatten verslaggevingrichtlijnen voor 6 verschillende onderdelen van het duurzaamheidverslag te weten: economie, omgeving/milieu, werk, mensenrechten, product verantwoordelijkheid en samenleving (GRI 3.1 Sustainability Reporting Guidelines). Dit onderzoek zal zich specifiek richten op het milieuaspect omdat milieuverslaggeving steeds uitgebreider wordt en de rapportage omtrent milieuaspecten uiteen blijkt te lopen tussen verschillende bedrijven, ondanks de richtlijnen die hiervoor zijn opgesteld (Kamp-Roelands, 2001; 2003). Zo besteedt de ING een relatief groot gedeelte van het duurzaamheidverslag aan milieuverslaggeving waarin zeer gedetailleerd de verschillende verbruikte grondstoffen worden gerapporteerd. Dit in tegenstelling tot Ahold, dat in de duurzaamheidverslaggeving wel aangeeft wat de targets zijn en dat het bedrijf duurzaam wil opereren, maar het bedrijf gaat minimaal in op direct grondstoffenverbruik (Sustainability Report 2011 ING en Ahold).

Om te onderzoeken waar deze verschillen vandaan komen zal dit onderzoek zich concentreren op degene die het duurzaamheidverslag laten opstellen. De verantwoordelijkheid binnen een bedrijf voor de inhoud van het duurzaamheidverslag, waar het milieuverslag onderdeel van uitmaakt, ligt bij de raad van bestuur en de raad van commissarissen. De raad van bestuur laat het duurzaamheidverslag opstellen waarbij de raad van commissarissen een adviserende en controlerende rol heeft. Maar waardoor komt het dan dat er veel of weinig over het milieuaspect gerapporteerd wordt?

Dit onderzoek zal hier een antwoord op proberen te vinden door te kijken naar wat voor invloed de samenstelling van de raad van bestuur en de raad van commissarissen hebben op de mate van milieuverslaggeving. Een hogere mate van milieuverslaggeving staat hierbij voor meer transparantie in het milieuverslag. De samenstelling die wordt onderzocht omvat het percentage vrouwen, de gemiddelde leeftijd en de gemiddelde zittingsduur. Zou bijvoorbeeld het aantal vrouwen dat zitting heeft in de raad van bestuur en raad van commissarissen van invloed kunnen zijn op de mate van milieuverslaggeving? Uit eerder psychologisch onderzoek (Carli, 2001; Becker, 1986; Eagly & Carli, 1981) is gebleken dat vrouwen makkelijker beïnvloed worden door hun omgeving dan mannen. Aangezien milieuverslaggeving door de omgeving is gewenst, zou het aantal vrouwen wel eens positief gerelateerd kunnen zijn aan de mate van milieuverslaggeving.

Naast het aantal vrouwen zal de gemiddelde leeftijd en de zittingsduur van de raad van bestuur en de raad van commissarissen geanalyseerd worden aan de hand van kwantitatief

(6)

onderzoek. Dit onderzoek zal zich richten op 50 beursgenoteerde bedrijven (genoteerd aan de AEX en AMX) in Nederland in het jaar 2011. Voor de mate van milieuverslaggeving zal een maatstaf gehanteerd worden die is gebaseerd op de GRI 3.0 en GRI 3.1 richtlijnen en op een puntentoekenning. Deze zal verder toegelicht worden in de methode sectie.

Naast de rapportage van het duurzaamheidverslag zelf, laten steeds meer bedrijven dit verslag apart certificeren (KPMG 2002; Kamp-Roelands, 2004; Gortemaker, 2004; Simnett et al. 2009). In dit onderzoek zal eveneens gekeken worden of een dergelijke certificatie positief gerelateerd is aan de mate van milieuverslaggeving en wat voor invloed de GRI richtlijnen hebben.

Om te onderzoeken of er onderlinge relaties zijn tussen de onderzochte bedrijven en de mate van milieuverslaggeving worden de bedrijven als laatste onderzochte aspect onderverdeeld in de AEX en de AMX en in de secundaire en tertiaire sector.

Dit onderzoek zal eerst ingaan op bestaande theorieën omtrent de te onderzoeken onderwerpen en op mijn verwachtingen inclusief de hypotheses. Vervolgens zal in de methode sectie de gebruikte methode toegelicht worden. Na de methodesectie zullen de resultaten geanalyseerd worden en volgt de conclusie.

(7)

H2. Theorie

2.1. De raad van bestuur

Op het gebied van de samenstelling van de raad van bestuur is al veel onderzoek gedaan. Zo is uit onderzoek van Cai et al. (2006) gebleken dat een bestuur met vrouwen door belanghebbenden als geloofwaardiger wordt gezien. Burgess en Tarenou (2002) geven aan dat vrouwen een significante invloed hebben op het maken van beslissingen en leiderschapsstijlen. Carter et al. (2003) vinden ook dat de samenstelling van de raad van bestuur invloed heeft op het aantal keren dat bestuurders samenkomen om nieuwe ideeën uit te wisselen en te overleggen. Deze onderzoeken zijn in lijn met het onderzoek van Adams en Ferreira (2009) die concluderen dat de samenstelling van de raad van bestuur (man/vrouw) een significante invloed heeft op strategische uitkomsten en nieuwe ideeën. Ook zijn vrouwen volgens Adams en Ferreira (2009) beter op de hoogte van ontwikkelingen binnen de organisatie omdat ze vaker bestuursvergaderingen bijwonen. Lückerath-Rovers (2009) concludeert dan ook in haar onderzoek dat ondernemingen met vrouwen gemiddeld beter presteren dan ondernemingen zonder vrouwen.

In het verleden is er onderzoek gedaan naar de leeftijd van bestuurders als één van de eigenschappen van de raad van bestuur. Uit onderzoek van Westphal en Zajac (1995) is gebleken dat oudere bestuurders langer de tijd nemen om bepaalde beslissingen te maken en dat ze meer informatie verzamelen voordat een beslissing gemaakt wordt dan jongere bestuurders. De gemiddelde leeftijd van de leden raad van bestuur is in 2011 in Nederland 52 jaar (Lückerath-Rovers, 2011). Uit onderzoek van Erhardt et al. (2003) blijkt tevens dat een raad van bestuur met een meer gevarieerde leeftijd een competitive advantage heeft ten opzichte van zijn concurrenten.

Wat betreft de zittingsduur van de leden van de raad van bestuur is uit eerder onderzoek gebleken dat bestuurders die langer zitting hebben meer invloed hebben in het board decison making proces (Bebchuck et al. 2010).

2.2. De raad van commissarissen

Uit eerder onderzoek naar organen als een raad van commissarissen in een two-tier structuur of non-executive directors in een one-tier structuur blijkt vooral dat deze aangemerkt worden als belangrijke monitoring mechanismen voor het bestuur (Peasnell et al., 2005; Bathala &

(8)

Rao, 1995). Deze organen worden ook gezien als een belangrijke inputfactor voor het maken van beslissingen (Dahya & McConnel, 2005), en de verslaggeving blijkt transparanter bij de aanwezigheid van dergelijke organen (Carcello & Nagy, 2004; Houwelingen & Degens, 2005). In Nederland komt voornamelijk de two-tier structuur voor met een aparte raad van commissarissen omdat toepassing van een one-tier structuur pas mogelijk is sinds januari 2012 (art 2.9 BW).

In 2011 is er een wet aangenomen waarin staat dat de raad van commissarissen tegen 2016 voor 30% uit vrouwen moet bestaan. Het gaat hier om een streefcijfer en bij het niet voldoen aan de verdeling man/vrouw dient het bedrijf uitleg te geven, maar er staat vooralsnog geen sanctie tegenover (Wet 6 juni 2011 tot wijziging BW2). Dit streefcijfer komt voort uit eerder onderzoek in Nederland in 2006 naar de diversiteit binnen raden van commissarissen waaruit bleek dat binnen de raden van commissarissen slechts 6.5% vrouw is (Berkelaar en Crol, 2006). Uit later onderzoek van Nyenrode Business Universiteit in 2011 blijkt dat dit percentage maar langzaam stijgt naar 9,2%1. Het streefgetal van 30% is dus nog lang niet in zicht (Lückerath-Rovers, 2011).

Dat het streefgetal nog lang niet in zicht is heeft wellicht te maken met de vraag of het aantal vrouwen in de raad van commissarissen leidt tot betere bedrijfsprestaties. Zo blijkt uit onderzoek van Carter, D’Souza, Simkens en Simpson (2010) dat van de 7 onderzoeken die zij verricht hebben, twee een positief verband, drie geen verband en 2 een negatief verband laten zien tussen hoeveelheid vrouwelijke commissarissen en financiële bedrijfsprestaties. Dit onderzoek laat dus geen consistent verband zien tussen vrouwen in de raad van commissarissen en betere bedrijfsprestaties (Engelen, 2011). Tot een soortgelijk resultaat komen Van Ees, Hooghiemstra, Van der Laan en Veltrop (2007) die concluderen dat onderzoek naar diversiteit in de raad van commissarissen in termen van leeftijd en geslacht in beperkte mate ruimte biedt voor de stelling dat diversiteit loont. Op basis van het literatuuronderzoek dat zij verricht hebben wordt dan ook geconcludeerd dat het zeer moeilijk is om eenduidige conclusie te trekken ten aanzien van het effect van een hogere diversiteit binnen raden van commissarissen op ondernemingsprestaties. Zoals eerder genoemd vindt Lückerath-Rovers (2009) wel een positieve relatie tussen het aantal vrouwen in de top van het bedrijf en het rendement op eigen vermogen. Onder de top van het bedrijf verstaat zij de

1

(9)

‘board’ en de ‘executives’ welke in dit onderzoek de raad van bestuur en de raad van commissarissen omvat.

Vanuit de management literatuur kan geconcludeerd worden dat meer diversiteit in leeftijd kan bijdragen aan meer visies met betrekking tot de strategische bedrijfsvoering (Shelby, 2000; Engelen 2011). Echter uit onderzoek van Van der Laan, Engelen en Van den Berg (2010) naar de samenstelling van de raden van commissarissen in Nederland blijkt dat de commissarissen gemiddeld 60 jaar oud zijn en zij concluderen dat de verschillen in raden van commissarissen onderling op het gebied van leeftijd relatief klein zijn. Uit dit zelfde onderzoek blijkt dat de gemiddelde zittingsduur van leden van de raad van commissarissen in Nederland 5,3 jaar is en dat deze verschillen tussen de gemiddelden per marktsegment klein zijn. Dit is in lijn met onderzoek van Bezemer et al. (2010) die in het licht van de corporate governance context concluderen dat de raden van commissarissen tussen 1997 en 2007 in Nederland bij de 100 grootste bedrijven steeds meer betrokken zijn in de controle en advies rol die zij hebben, terwijl demografische factoren als leeftijd, geslacht en zittingsduur nauwelijks veranderd zijn in die periode.

Meer specifiek onderzoek naar de rol van de raad van commissarissen als toezichthoudend orgaan, wijst uit dat toezicht houden op de maatschappelijke performance van een bedrijf complex is omdat de maatschappelijke performance moeilijker objectief is vast te stellen en te kwantificeren dan de financiële resultaten (de Waard, 2008). Tevens blijkt dat informatiesystemen omtrent maatschappelijke performance nauwelijks zijn geïntegreerd in de organisatie wat het toezicht houden voor de raad van commissarissen complexer maakt (Veltrop en de Waard, 2007).

2.3. De invloed op verslaggeving

Eerder onderzoek naar de invloed van de raad van bestuur en de raad van commissarissen op verslaggeving dient te worden bekeken in het licht van corporate governance. Corporate Governance gaat over hoe een onderneming goed efficiënt en verantwoord geleid moet worden alsmede het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid richting alle belanghebbenden (La Porta et al. 2000). Pogingen om de corporate governance te versterken zijn in het verleden gedaan door invoering van de Sarbanes Oxley act in de Verenigde Staten en de Code Tabaksblat in Nederland. Deze regels en richtlijnen richten zich ook op de rol van de commissarissen. Vanuit de verantwoordingsbenadering wordt van de raad van bestuur en

(10)

raad van commissarissen meer openheid verlangt in de externe verslaggeving wat later gepaard is gegaan met de publicatie van milieuverslagen (Kolk, 2005a).

Uit onderzoek van Burgeous en Tarenou (2002), Carter et al. (2010), Engelen, 2011 en Van Ees et al. (2007) toegelicht in de vorige paragrafen bleek dat vrouwen in de raad van bestuur een significante invloed hebben op het maken van beslissingen en leiderschapstijlen en dat het moeilijker is om eenduidige conclusies te trekken over een positief effect van vrouwen in de raad van commissarissen op bedrijfsprestaties. Wat betreft de invloed van vrouwen op verslaggeving blijkt uit het onderzoek van Cai et al. (2006) dat de transparantie in verslaggeving door een aantal governance kenmerken en diversiteit in geslacht wordt beïnvloed. Zij concluderen dat het aantal vrouwen in de top van het bedrijf positief gerelateerd is aan de transparantie in verslaggeving en er minder sprake is van informatie asymmetrie tussen bedrijven met vrouwen aan de top. Dit is in lijn met onderzoek van Patel, Balic en Bwakira (2002) die concluderen dat transparantie in verslaggeving, ook wel disclosure genoemd een belangrijk onderdeel is van corporate governance.

Uit ondezoek van Anderson, Mansi en Reeb (2004) wat ingaat op bestuurskarakteristieken en de hoogte van de kosten van schuld en de rapportage daarover blijkt dat leeftijd geen significante invloed heeft. De zittingsduur van bestuurders blijkt uit dit onderzoek echter wel van invloed te zijn op de hoogte van de kosten van schuld alsmede de verantwoording daarover naar belanghebbenden. Dit komt overeen met onderzoek van Beasley en Salterio (2001) die stellen dat een raden van bestuur met een gemiddeld langere zitting, meer invloed hebben op het gevoerde beleid en de rapportage. Tevens blijkt uit onderzoek van Cheng en Courtenay (2006) dat als raden van bestuur een toezichthoudend orgaan hebben dit de transparantie in de verslaggeving positief beïnvloedt.

2.4. Milieuverslaggeving

Naast de toegenomen aandacht voor transparantie door ondernemingen omtrent legitimiteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid is er een stijgende behoefte van bedrijven om belanghebbenden informatie te verstrekken over sociale en milieugevolgen van hun activiteiten (Wallage, 2002; Kolk, 2005a). Dit blijkt ook uit trends op het gebied van maatschappelijke verslaggeving waarbij ondernemingen worden geconfronteerd met veel verschillende verwachtingen en eisen van belanghebbenden zowel nationaal als internationaal (Kolk, 2005b; 2005c, KPMG, 2005). Deegan (2002) beschreef in zijn onderzoek de

(11)

populariteit van milieuverslaggeving en concludeerde dat het bestuur voornamelijk over de gevolgen van bedrijfsvoering voor het milieu wil rapporteren omdat dit de reputatie van de organisatie ten goede zou komen en het betrekking heeft op de strategie die de organisatie wil volgen.

Cormier en Gordon (2001) beschrijven in eerder onderzoek dat beursgenoteerde bedrijven meer aan milieuverslaggeving doen aangezien zij een meer diepgaande relatie hebben met de omgeving. Deze diepgaande relatie met de omgeving staat centraal in het onderzoek van O’Donavan (2002), die een relatie vindt tussen milieuverslaggeving en pogingen van het bestuur om de relatie met de omgeving te behouden of te verbeteren. Ook blijken bedrijven die direct invloed hebben op het milieu steeds meer over het milieu te rapporteren (Salmone & Galluccio, 2001). Kamp-Roelands (2004) en Simnett et al (2009) concluderen daarnaast dat steeds meer bedrijven de milieuverslagen laten certificeren.

2.5. Wetenschappelijke bijdrage

Het onderzoek wat uitgevoerd zal worden is in lijn met eerder onderzoek van Kolk (2005a) waarin zij concludeert dat bedrijven in Europa (Global Fortune 250) voorop lopen in verificatie van MVO aspecten. Tevens concludeert zij dat bestuurders van bedrijven steeds meer informatie verschaffen waardoor er meer transparantie en verantwoording ontstaat (Kolk, 2008). Haar en de andere genoemde onderzoeken op het gebied van karakteristieken van de raad van bestuur en de raad van commissarissen (Burgeous en Tarenou, 2002; Cai et al., 2006; Van Ees et al., 2007; Carter et al., 2010; Bebchuck et al., 2010; Engelen, 2011) zijn echter nog niet specifiek gerelateerd aan de onderzoeken gericht op milieuverslaggeving zelf (Cormier en Gordon, 2001; Wallage, 2002; Deegan, 2002; O’Donavan, 2002; KPMG, 2005; Simnett et al., 2009). Specifiek is er nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van het aantal vrouwen, de gemiddelde leeftijd en de gemiddelde zittingsduur van de raad van bestuur en raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving. Dit maakt het voor de economische en bedrijfskundige wetenschappen een zeer interessant onderwerp omdat deze link dus niet eerder is gelegd en de raad van bestuur en raad van commissarissen direct invloed hebben op de kwaliteit en kwantiteit van informatie in het milieuverslag. Het kan een verklaring geven waarom er verschillen in milieuverslaggeving bestaan.

In dit onderzoek zal ook het controle aspect van het milieuverslag aan bod komen, wat gezien kan worden als uitbreiding op eerder onderzoek van Kamp-Roelands (2004), Gortemaker

(12)

(2004), Veltrop en de Waard (2007), de Waard (2008) en Kamp-Roelands en de Waard (2008). Zo stelt Kamp-Roelands (2004) dat er een samengesteld raamwerk moet komen voor de controle van milieuverslagen ,wat in lijn is met het onderzoek van Gortemaker (2004) en Veltrop en de Waard (2007) die concluderen dat er naar een eenduidig raamwerk van controle gestreefd moet worden. Dat zal de kwaliteit van maatschappelijke verslaggeving ten goede komen (Kamp-Roelands en de Waard, 2008). Dit onderzoek is geen verdieping naar het raamwerk van de controle, maar wel zoals gezegd een uitbreiding omdat dit onderzoek zich zal richten op de vraag of een certificatie voortvloeiende uit de controle zal bijdragen aan een hogere mate van milieuverslaggeving, wat de transparantie van het verslag ten goede moet komen.

Tevens zal dit onderzoek zich verdiepen in de vraag welke rol de GRI richtlijnen spelen op de mate van milieuverslaggeving. Dit sluit aan op onderzoek wat is uitgevoerd door de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) naar duurzame ontwikkeling bij 62 beursgenoteerde Nederlandse bedrijven in 2011. Hieruit is gebleken dat steeds meer bedrijven volgens de GRI richtlijnen rapporteren en dit de transparantie in de duurzaamheidverslaggeving ten goede komt (VBDO Rapport, 2011). In dit onderzoek zal gekeken worden of bedrijven die volgens de GRI richtlijnen rapporteren ook daadwerkelijk een hogere mate van milieuverslaggeving hebben.

Tevens wordt onderzocht of er een verschil is in de mate van milieuverslaggeving bij bedrijven genoteerd aan de AEX en de AMX in Nederland. Dit is interessant om te onderzoeken omdat volgens het Ministerie van Economische zaken er meer transparantie is in verslaggeving bij bedrijven genoteerd aan de AEX (Transparantiebenchmark 2011, De Kristal 2011).

Tot slot kan dit onderzoek gezien worden als uitbreiding op het onderzoek van Kamp-Roelands (2001) waarin zij concludeert dat rapportage van milieuaspecten uiteenloopt tussen verschillende bedrijven (112 wereldwijd in haar onderzoek van 2001). In dit onderzoek zullen de onderzochte bedrijven onderverdeeld worden in de secundaire en tertiaire sector. Dit zijn de twee meest toonaangevende sectoren aanwezig op de beurs in Nederland. Deze sectoren zullen vervolgens met elkaar vergeleken worden om te onderzoeken of er in Nederland verschillen waar te nemen zijn in de mate van milieuverslaggeving per sector waar de bedrijven deel van uitmaken.

(13)

Dit onderzoek is dus vernieuwend om een aantal redenen:

- De samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen is nog niet eerder gekoppeld aan de mate van milieuverslaggeving.

- Het geeft een uitbreiding op bestaand onderzoek omdat onderzocht wordt wat de rol is van een accountantscertificatie op de mate van milieuverslaggeving en omdat onderzoek wordt gedaan naar de mate van milieuverslaggeving per sector.

- Het gaat dieper in op het onderzoek van het VBDO AVA Rapport (2011) omdat er onderzocht wordt of rapportage volgens GRI richtlijnen naast een hogere transparantie, ook zorgt voor een hogere mate van milieuverslaggeving.

- Er wordt onderzocht of de hogere transparantie in verslaggeving bij bedrijven genoteerd aan de AEX, gepaard gaat met een hogere mate van milieuverslaggeving.

2.6. Theoretische inkadering

Uit de onderzoeken in de voorgaande paragrafen blijkt dat twee theoretische kaders het meest worden gehanteerd binnen dit onderzoeksgebied. Deze theoretische kaders zijn daarmee ook van toepassing op dit onderzoek en zullen apart uiteengezet worden.

Dit onderzoek richt zich op de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen welke direct gerelateerd is aan de agency theory. Volgens de agency theory is er een belangenconflict tussen de raad van bestuur (het management) en de aandeelhouders die elk hun eigen belang willen behartigen (Fama & Jensen, 1983). De raad van commissarissen speelt een belangrijke rol in het agency probleem omdat het de taak is van de raad van commissarissen als vertegenwoordiger van de principaal (de aandeelhouders) er voor te zorgen dat het ‘self serving’ gedrag van de agent (het management) zoveel mogelijk wordt beperkt (de Waard, 2008). Door middel van meer openheid in de verslaggeving, waar het milieuverslag ook onderdeel van uit maakt, kan het belangenconflict tussen de agent en principaal gereduceerd worden (Cai et al., 2006).

De mate van milieuverslaggeving heeft zelf echter het grootste raakvlak met de legitimacy theory. Volgens deze theorie wordt de organisatie vanuit de positie die zij inneemt in het maatschappelijk verkeer bekeken en dient de maatschappij de onderneming te accepteren, waar de onderneming vervolgens haar bestaansrecht aan ontleend (Deegan, 2002). Deze theorie is volgens Deegan (2002) systeem georiënteerd wat inhoudt dat de onderneming de maatschappij kan beïnvloeden en dat de maatschappij de onderneming kan beïnvloeden. O’

(14)

Donnavan (2002) beschrijft de legitimacy theory als een zeer belangrijke factor als het gaat om de relatie tussen de onderneming en haar omgeving. In eerder onderzoek van Cormier & Gordon (2001) wordt geconcludeerd dat bedrijven meer doen aan milieuverslaggeving in het licht van de legitimacy theory.

2.7. De onderzoeksvragen

Uit de onderzoeken van Cai et al. (2006) en Burgess en Tarenau (2002) is gebleken dat een bestuur met vrouwen als geloofwaardiger wordt gezien en dat vrouwen een significante invloed hebben op het maken van beslissingen. Deze onderzoeken zijn in lijn met het eerder genoemde onderzoek van Adams en Ferreira (2009) die concluderen dat de samenstelling van de raad van besuur (man/vrouw) een significante invloed heeft op strategische uitkomsten en dat vrouwen beter op de hoogte zijn van ontwikkelingen binnen de organisatie. Als deze onderzoeken tegen het licht gehouden worden van eerder psychologisch onderzoek, waaruit is gebleken dat vrouwen makkelijker beïnvloedbaar zijn door hun omgeving dan mannen (Carli, 2001; Becker, 1986; Eagly & Carli, 1981), zou het te verwachten zijn dat vrouwen een positieve invloed hebben op de mate van milieuverslaggeving omdat milieuverslaggeving door de omgeving is gewenst. Op basis van dit psychologische onderzoek en de eerder genoemde onderzoeken luidt de eerste hypothese dan ook als volgt:

Hypothese 1: De hoeveelheid vrouwen in de raad van bestuur is positief gerelateerd aan de mate van milieuverslaggeving.

Voor de raad van commissarissen geldt dat uit eerder onderzoek lastig te concluderen is of het aantal vrouwen in de raad van commissarissen van significante invloed is op bedrijfsprestaties. Zo vinden Carter, D’Souza, Simkens en Simpson (2010) geen eenduidig verband tussen de aanwezigheid van vrouwelijke commissarissen en financiële bedrijfsprestaties. Tot een soortgelijke conclusie komen Van Ees, Hooghiemstra, Van der Laan en Veltrop (2007). Zij concluderen dat onderzoek naar diversiteit in de raad van commissarissen in termen van geslacht weinig ruimte biedt voor de stelling dat diversiteit loont. In het licht van het hiervoor genoemde psychologische onderzoek (Carli, 2001; Becker, 1986; Eagly & Carli, 1981) waaruit blijkt dat vrouwen makkelijker door hum omgeving beïnvloedt worden dan mannen, verwacht ik wel dat vrouwen in de raad van commissarissen eerder tot advisering op het gebied van milieuverslaggeving zullen overgaan om dezelfde reden als bij de voorgaande hypothese; omdat dit hoor de omgeving is gewenst.

(15)

Lückerath-Rovers (2009) vindt hier op aansluitend aanwijzingen dat vrouwen wel van positieve invloed zijn in de top van het bedrijf, waar in haar onderzoek de raad van commissarissen deel van uit maakt. Zo kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 2: De hoeveelheid vrouwen in de raad van commissarissen is positiefgerelateerd aan de mate van milieuverslaggeving.

Als er gekeken wordt naar de leeftijd van de raad van bestuur blijkt dat een raad van bestuur welke relatief gezien uit oudere leden bestaat langer de tijd neemt om bepaalde beslissingen te nemen (Westphal en Zajac, 1995). Dit kan er toe leiden dat een bedrijf met een relatief oudere raad van bestuur er langer over doet een soortgelijke beslissing te nemen als een jongere raad van bestuur. Sneller beslissingen nemen kan leiden tot een competitief voordeel, wat ook in het onderzoek Erhardt et al. (2003) naar voren komt en zij concluderen dat een raad van bestuur met een meer gevarieerde leeftijd een competitief voordeel heeft ten opzichte van zijn concurrenten. Aangezien milieuverslaggeving tegenwoordig steeds meer gebaseerd wordt op richtlijnen als de GRI, zullen bedrijven met een relatief oudere raad van bestuur later beslissen deze richtlijnen aan te nemen, waardoor zij naar verwachting minder snel zullen voldoen aan de rapportagerichtlijnen op het gebied van milieuverslaggeving. Daarom is te verwachten dat een gemiddeld oudere raad van bestuur een negatieve invloed zal hebben op de mate van milieuverslaggeving. Hieruit volgt de volgende hypothese:

Hypothese 3: De gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur is negatief gerelateerd aan de mate van milieuverslaggeving.

De invloed van de gemiddelde leeftijd van de raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving zal moeilijker te onderzoeken zijn. Dit komt omdat uit onderzoek naar de samenstelling van de raden van commissarissen in Nederland is gebleken dat de gemiddelde leeftijd 60 jaar is en verschillen in raden van commissarissen op het gebied van leeftijd relatief klein zijn (Van der Laan, Engelen en Van den Berg, 2010). Ondanks dat er weinig verschil in leeftijd is valt toch valt te verwachten dat een oudere raad van commissarissen minder snel tot aansturing of advisering van GRI richtlijnen over zal gaan, aangezien zij in hun beslissingen hier omtrent wellicht langer de tijd zullen nemen evenals oudere raden van bestuur (Westphal en Zajac, 1995). Vanuit dit oogpunt wordt de volgende hypothese geformuleerd:

(16)

Hypothese 4: De gemiddelde leeftijd van de raad van commissarissen is negatief gerelateerd aan de mate van milieuverslaggeving.

De zittingsduur van de raad van bestuur zou mede bepalend kunnen zijn voor de mate van milieuverslaggeving. Zo blijkt uit onderzoek van Bebchuck et al. (2010) dat bestuurders die relatief kort zitting hebben in de raad van bestuur minder invloed hebben in het board decision making proces. Nieuwe bestuurders hebben echter wel een bepaalde geldingsdrang (Markensteijn, 2002) waardoor er gekeken wordt naar gebieden waarin zij kunnen excelleren zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, wat de laatste jaren alleen maar in opkomst is (Kolk, 2005b; 2005c, KPMG, 2005; Simnett et al. 2009). Besturen met een gemiddeld langere zittingsduur van de leden zijn echter minder snel geneigd tot veranderingen over te gaan omdat zij moeite hebben met veranderingen (Vorst, 2011). Hierdoor is te verwachten dat nieuwe aanbevelingen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, waar het milieuverslag deel van uit maakt, verworpen zullen worden. Aangezien bestuurders die langer zitting hebben minder snel geneigd zijn tot veranderingen over te gaan en meer invloed hebben in de beslissing om ook daadwerkelijk niet tot de verandering over te gaan, verwacht ik dat een bestuur met een gemiddeld langere zittingsduur van negatieve invloed zal zijn op de mate van milieuverslaggeving. Zo kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 5: De zittingsduur van de raad van bestuur is negatief gerelateerd aan de mate van milieuverslaggeving.

Als er gekeken wordt naar de zittingsduur van de leden van de raad van commissarissen valt op dat deze in Nederland gemiddeld 5,3 jaar is en dat de verschillen tussen de marktsegmenten klein zijn (Van der Laan, Engelen en Van den Berg, 2010). De laatste jaren is in de corporate governance context veel veranderd en wordt er meer openheid van bedrijven verlangd op het gebied van verslaggeving om zo beter verantwoording af te kunnen leggen aan belanghebbenden (La porta et al., 2000; Bezemer, Peij, Maassen en Van Halder, 2010). Het verlangen naar meer openheid neemt voor de raad van commissarissen ook problemen met zich mee omdat zij hierop meer toezicht moet uitoefenen. Het blijkt zoals eerder benoemd, voor raden van commissarissen al moeilijk om toezicht uit te oefen omdat de maatschappelijke performance moeilijker objectief is vast te stellen en te kwantificeren dan financiële resultaten (de Waard, 2008). Informatiesystemen omtrent maatschappelijke performance zijn ook nauwelijks geïntegreerd in de organisatie (Veltrop en de Waard, 2007).

(17)

Het is te verwachten dat leden van de raad van commissarissen die langer zitting hebben, meer ervaring hebben met toezicht houden op bestaande activiteiten wat al moeilijk blijkt te zijn. Hierdoor zullen zij minder snel de raad van bestuur adviseren om tot veranderingen over te gaan, ondanks dat zij het belang van de principaal willen behartigen. Hieruit volgt de volgende hypothese:

Hypothese 6: De zittingsduur van de raad van commissarissen is negatief gerelateerd aan de mate van milieuverslaggeving.

Naast de invloed van de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving, zullen zoals gezegd nog een aantal andere aspecten onderzocht worden die verband houden met milieuverslaggeving.

Eén van die aspecten is de certificering voor een apart gepubliceerd duurzaamheidverslag waarin het milieuverslag is opgenomen. Bedrijven willen door betere duurzaamheidverslaggeving de relatie met de omgeving behouden of verbeteren (O’Donavan, 2002) en ter verificatie naar belanghebbenden dat zij dit op een goede manier doen, laten steeds meer bedrijven dit verslag apart certificeren (KPMG 2002; Kamp-Roelands, 2004; Gortemaker, 2004; Simnett et al. 2009). Ondanks dat de richtlijnen voor een certificatie nog niet geheel eenduidig zijn (Kamp-Roelands, 2004; Gortemaker, 2004; Veltrop en de Waard, 2007), valt te verwachten dat bedrijven die het milieuverslag als onderdeel van het duurzaamheidverslag laten controleren en certificeren, meer bezig zijn geweest met wat er in het milieuverslag komt te staan. Zodoende valt te verwachten dat bedrijven met een accountantscertificatie voor het duurzaamheidverslag een hogere mate van milieuverslaggeving hebben waaruit de volgende hypothese volgt:

Hypothese 7: De mate van milieuverslaggeving is positief gerelateerd aan de aanwezigheid van een accountantscertificatie voor het duurzaamheidverslag.

Als belangrijk onderdeel van dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de invloed van de GRI richtlijnen op de mate van milieuverslaggeving. De GRI richtlijnen zijn namelijk de meest toonaangevende richtlijnen voor duurzaamheidverslaggeving (Kamp-Roelands, 2003; Kamp-Roelands en de Waard, 2008). De GRI richtlijnen zijn opgesteld met als doel meer eenduidigheid en transparantie in duurzaamheidverslaggeving van organisaties te

(18)

bewerkstelligen (GRI Sustainability Reporting Guidelines, 2011). Dat dit succesvol is, blijkt uit het VBDO Rapport (2011) waarin geconcludeerd wordt dat beursgenoteerde bedrijven in Nederland steeds meer volgens de GRI richtlijnen rapporteren en dit de transparantie van de duurzaamheidverslaggeving ten goede komt. Aangezien de GRI richtlijnen zorgen voor meer transparantie in het duurzaamheidverslag is te verwachten dat bedrijven die volgens de GRI rapporteren ook een hogere mate van milieuverslaggeving hebben. Hieruit volgt de volgende hypothese:

Hypothese 8: De mate van milieuverslaggeving is positief gerelateerd aan het gebruiken van GRI richtlijnen voor de verslaggeving.

Uit een onderzoek van het Ministerie van Economische zaken naar transparantie binnen beursgenoteerde bedrijven blijkt dat bij bedrijven genoteerd aan de AEX meer sprake is van transparantie in verslaggeving (Transparantiebenchmark 2011, De Kristal 2011). In aanvulling op dat onderzoek zal onderzocht worden of dit ook geld voor de mate van milieuverslaggeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijven genoteerd aan de AEX en de AMX. Aangezien uit de Transparantiebenchmark (2011) blijkt dat bedrijven genoteerd aan de AEX een hogere mate van transparantie hebben in de verslaggeving, valt te verwachten dat bedrijven die genoteerd zijn aan de AEX ook een hogere mate van milieuverslaggeving hebben. Meer transparantie zou voor een hogere mate van milieuverslaggeving moeten staan. Hieruit volgt de volgende hypothese:

Hypothese 9: Bedrijven die aan de AEX zijn genoteerd hebben een hogere mate van milieuverslaggeving dan bedrijven die aan de AMX zijn genoteerd.

Dat verslaggeving over het gevoerde duurzaamheidbeleid erg in trek is bij bedrijven moge duidelijk zijn (Deegan, 2002; Kolk, 2005a; Simnett et al., 2009). Toch vind Kamp-Roelands (2001) dat de rapportage van milieuaspecten uiteenloopt tussen 112 bedrijven wereldwijd. Tot een soortgelijke conclusie komen Salmone & Galluccio (2001) die concluderen dat bedrijven die direct invloed hebben op het milieu, steeds meer over het milieu rapporteren. In Nederland worden bedrijven ingedeeld in een viertal sectoren: de primaire sector, secundaire sector, tertiaire sector en de quartaire sector (Marijs & Hulleman, 1997). Binnen de bedrijven genoteerd aan de AEX en de AMX zijn de secundaire sector met 21 bedrijven en de tertiaire sector met 26 bedrijven het sterkst vertegenwoordigd (zie bijlage 1 en bijlage 2

(19)

dataverzameling). In de methodologie sectie zullen de definities van de sectoren verder uitgewerkt worden. Voor de hypothesevorming is van belang te begrijpen dat de secundaire sector de sector is die natuurlijke grondstoffen verbruikt en deze verwerkt. In het licht van het onderzoek van Salmone & Galluccio (2001) is het dan ook te verwachten dat deze bedrijven meer over het milieu zullen rapporteren, waardoor de mate van milieuverslaggeving hoger zal zijn in deze sector. Zo kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 10: In de secundaire sector is de mate van milieuverslaggeving hoger dan in de tertiaire sector.

(20)

H3. Methodologie

Dit onderzoek is kwantitatief van aard en richt zich op 50 beursgenoteerde bedrijven in Nederland, waarvan er 25 aan de AEX en 25 aan de AMX zijn genoteerd. Door gebruik te maken van de jaarverslagen van alle 50 beursgenoteerde bedrijven zijn de gegevens omtrent de karakteristieken van de raad van bestuur en raad van commissarissen verzameld. Door gebruik te maken van al dan niet gepubliceerde duurzaamheidverslagen is de mate van milieuverslaggeving bepaald, evenals de certificering. Dit is gedaan voor het jaar 2011 omdat voor dat jaar de meest recente volledige GRI overzichten en jaarverslagen beschikbaar zijn.

3.1. Onafhankelijke variabelen

De onafhankelijke variabelen die in dit onderzoek gebruikt zijn, omvatten de hoeveelheid mannen, de hoeveelheid vrouwen, de gemiddelde leeftijd en de zittingsduur van de raad van bestuur en raad van commissarissen in Nederland. Tevens worden certificering en bedrijven die volgens de GRI rapporteren als onafhankelijke variabele gezien. Deze gegevens zijn rechtstreeks uit de jaarverslagen en duurzaamheidverslagen van 2011 gehaald.

3.2. Afhankelijke variabelen

Als afhankelijke variabele wordt de mate van milieuverslaggeving gekenmerkt. Dit is de variabele waarover ik voorspellingen wil doen. In eerder onderzoek is al aandacht besteed aan de stijgende behoefte van bedrijven om belanghebbenden informatie te verstrekken over milieugevolgen van hun activiteiten (Wallag, 2002; Kolk, 2005a), het belang van de GRI richtlijnen (Kamp-Roelands, 2003; Kamp-Roelands en de Waard, 2008) en de invloed van deze richtlijnen op transparantie in het duurzaamheidverslag (VBDO Rapport, 2011). De mate van milieuverslaggeving is sterk verbonden met transparantie en zoals eerder genoemd moet een hogere mate van transparantie in lijn zijn met een hogere mate van milieuverslaggeving. Aangezien er nog niet eerder gekeken is naar de mate van milieuverslaggeving heb ik hiervoor een eigen methode moeten ontwikkelen. In het ontwikkelen van deze methode heb ik rekening gehouden met een viertal factoren die van invloed zijn op transparantie.

Transparantie in de maatschappelijke verslaggeving wordt ook wel gedefinieerd als in hoeverre bedrijven openheid geven over maatschappelijke prestaties (Kaptein, 2003).

(21)

De vier factoren bepalend voor de mate van milieuverslaggeving:

1. GRI richtlijen 3. Analyse leesbaarheid

2. Informatieve informatie 4. Flesch Reading Ease

Ad 1) De eerste factor die bepalend is voor de mate van milieuverslaggeving en dus de openheid omtrent de maatschappelijke prestaties (lees: transparantie), is in hoeverre aan de GRI richtlijnen is voldaan. Dat de GRI factor bruikbaar is als indicator van transparantie blijkt uit het onderzoek van het Ministerie van Econmische zaken (Transparantiebenchmark 2011, de Kristal 2011) waarin de GRI mede gebruikt wordt als indicator om de transparantie in maatschappelijke verslaggeving van een bedrijf te bepalen. In lijn met dit onderzoek heb ik per bedrijf gekeken in hoeverre zij zich aan de van toepassing zijnde GRI 3.0 en GRI 3.1 richtlijnen houden. Aangezien de GRI 3.1 richtlijnen gedurende 2011 zijn geïntroduceerd is er rekening gehouden met de verandering op het gebied van de richtlijnen EN9 en EN14 waarbij om andere gegevens gevraagd wordt. In totaal zijn er voor het milieuverslag 30 ‘EN’(Environmental) richtlijnen opgesteld en voor bedrijven die zich in een specifieke sector begeven heeft de GRI naast de 30 standaard richtlijnen een aantal extra richtlijnen opgesteld. Zo maakt Air France KLM gebruik van deze richtlijnen welke door de GRI apart zijn opgesteld in het ‘Airport Operators’ document. Voor het bepalen in hoeverre een bedrijf volgens de GRI richtlijnen rapporteert is er een score van 0-100 opgesteld, waarbij een score van 100 toegekend wordt als alle 30 algemene GRI richtlijnen (‘EN’) aan bod zijn gekomen. Kiest een bedrijf net als KLM voor de rapportage met meer uitgebreide richtlijnen, in dit geval AO1 t/m AO7 dan zijn er bonuspunten toegekend aan elk extra punt waarover zij rapporteren. Hiertoe heb ik besloten omdat er ook bedrijven zijn waarvoor een apart GRI document is opgesteld maar zij gebruiken dit document niet. Een voorbeeld hiervan is BAM, dit bedrijf zou gebruik kunnen maken van het ‘Construction and Real Estate’ document, maar houdt het bij de algemene 30 GRI richtlijnen.

Binnen de GRI zijn er 3 rapportage niveaus, waarbij level A het level is waarover de 30 algemene GRI richtlijnen met betrekking tot het milieu gerapporteerd dient te worden (GRI Application levels, 2011). Van dit level ben ik uitgegaan in het onderzoek om een goed vergelijk te kunnen maken tussen alle bedrijven. Mocht een richtlijn niet van toepassing zijn voor een bedrijf dan dient hier volgens level A een reden voor gegeven te worden. Niet alle rapportagerichtlijnen zijn namelijk van toepassing op elk bedrijf. AEGON geeft bijvoorbeeld bij richtlijn EN20 waar over NOx en SOx luchtuitstoot gerapporteerd dient te worden netjes

(22)

aan dat zij als financiële dienstverlener hier niet over kan rapporteren omdat AEGON deze gassen niet uitstoot. Voor een goede reden omtrent het niet rapporteren van een indicator wordt dan ook een volwaardig punt toegekend. Bedrijven die niet volgens de GRI rapporteren krijgen 0 punten toegekend aangezien rapportage volgens de GRI richtlijnen dusdanig bekend en geaccepteerd is (VBDO Rapport, 2011), dat je er als bedrijf eigenlijk niet meer om heen kunt, of zelfs als ‘achterloper’ wordt gezien (Transparantiebenchmark 2011, de Kristal 2011).

Ad 2) De tweede factor die bepalend is voor de mate van milieuverslaggeving is de relevantie van de informatie die gegeven wordt. Het belang van deze factor wordt door een onderzoek van PwC onderstreept waarin de relevantie van informatie mede bepalend is voor de transparantiescore (PricewaterhouseCoopers, 2002b). Vanuit dit onderzoek heb ik naar de verschillende milieurapportages gekeken en beoordeeld in welke mate de tekst informatief is. Hiervoor dienen enkele maatstaven gehanteerd te worden die als volgt zijn geformuleerd:

- In welke mate zijn de milieuaspecten waarover het bedrijf zou moeten rapporteren opgenomen.

- In hoeverre zijn de milieuaspecten die relevant zijn voor het bedrijf toegelicht.

- In hoeverre sluiten de gebruikte tabellen aan op de gegeven informatie en passen deze in de context van het verhaal.

- In hoeverre zijn er aspecten gerapporteerd die niet van toepassing zijn op het bedrijf en in het verslag en die slechts ter opvulling dienen.

- In hoeverre geeft de gegeven informatie een goed algemeen beeld van de milieuprestaties van de onderneming.

Voor de relevantie van informatie is, met inachtneming van de bovenstaande maatstaven een score van 0-100 toegekend per maatstaf. Dit is gedaan in stappen van 5 punten (zie bijlage 3). Hierna is de gemiddelde score per bedrijf berekend, afgerond op 5 punten. De afronding is gemaakt omdat de gehanteerde schaal hierop gebaseerd is en er zo een beter vergelijk tussen bedrijven gemaakt kan worden. Bij een gemiddelde score van 100 zijn de gegevens inclusief de tabellen zeer informatief.

Ad 3) en Ad 4) De derde en vierde factor bepalend voor de mate van milieuverslaggeving hebben te maken met de leesbaarheid van de tekst. Tijdens het bestuderen van de verschillende milieuverslagen is het mij opgevallen dat er veel begrippen gebruikt worden die voor een belanghebbende moeilijk te begrijpen kunnen zijn. Ik acht het dan ook van belang dat deze begrippen goed of eenvoudiger omschreven worden, wat de leesbaarheid van de tekst

(23)

ten goede komt. Dat de factor leesbaarheid goed als indicator gebruikt kan worden voor transparantie in verslaggeving blijkt uit onderzoek van Courtis (2004) die concludeert dat een betere leesbaarheid in lijn is met meer transparantie. Om de leesbaarheid van de tekst te kunnen bepalen heb ik eerst zelf de leesbaarheid van het milieuverslag geanalyseerd waarin rekening gehouden is met maatstaven die van belang zijn bij milieuverslaggeving. Daarnaast is de Flesch Reading Ease gebruikt. Dit is een instrument die volgens Courtis (1995) het beste kan worden gebruikt om de leesbaarheid van een stuk tekst te meten.

Voor de eigen analyse van de leesbaarheid van het milieuverslag, is gebruik gemaakt van een aantal maatstaven welke als volgt zijn geformuleerd:

- In hoeverre worden er relatief moeilijk begrijpbare begrippen gebruikt. - In welke mate worden moeilijke begrippen toegelicht en uitgelegd.

- In hoeverre worden de eenheden die van belang zijn bij milieuverslaggeving uitgelegd.

- In welke mate is het gelezen stuk tekst goed te lezen en te begrijpen.

Per maatstaf is een score van 0-100 toegekend in stappen van 5 punten (zie bijlage 4). Ook hier (zie ad 2) is de gemiddelde score afgerond op 5 punten omdat de gehanteerde schaal hierop gebaseerd is en er zo een beter vergelijk tussen bedrijven gemaakt kan worden. Bij een gemiddelde score van 100 is de tekst makkelijk te lezen en daardoor beter te begrijpen.

Ter wetenschappelijke onderbouwing heb ik zoals eerder benoemd tevens gebruik gemaakt van de Flesch Reading Ease. Deze formule drukt de leesbaarheid van de tekst uit in een waarde indeling en is zeer accuraat (Courtis, 1995). De formule luidt:

20 . 1 01 totaal aantal woorden

totaal aantal zinnen

totaal aantal lettergrepen totaal aantal woorden De betekenis van de uitkomst (met score schaal van 0-100) is dan als volgt:

90-100: Heel gemakkelijk leesbaar 80-89: Gemakkelijk leesbaar

70-79: Redelijk gemakkelijk leesbaar 60-69: Standaard leesbaar

50-59: Redelijk moeilijk leesbaar 30-49: Moeilijk leesbaar

(24)

Om tot de Flesch Reading Ease waarden te komen is de tekst van het milieuverslag verwerkt in een automatische Flesch Reading Ease calculator2.

Nu de vier bepalende factoren voor de mate van milieuverslaggeving zijn toegelicht wordt de vergelijking voor de mate van milieuverslaggeving als volgt:

Mate van milieuverslaggeving = GRIscore + Informatief + Zelfleesbaarheid + FleschReadingEase score

De hoogste score van mate van milieuverslaggeving welke bedrijven kunnen behalen zijn de scores van de vier afzonderlijke factoren bij elkaar opgeteld, samen 4003.

3.3. Regressiemodel

Om de geformuleerde hypotheses te toetsen zal gebruik gemaakt worden van meervoudige lineaire regressie om te onderzoeken of er een significante relatie is tussen de variabelen die zijn gebruikt. Gezien de grootte van de data is er voor een significantieniveau gekozen van 5% om de hypothesen te accepteren of te verwerpen.

Het regressiemodel is als volgt:

Mate van milieuverslaggeving = β0 + β1* percentage vrouwen raad van bestuur + β2* percentage vrouwen raad van commissarissen + β3* gemiddelde leeftijd raad van bestuur + β4* gemiddelde leeftijd raad van commissarissen + β5* gemiddelde zittingsduur raad van bestuur + β6* gemiddelde zittingsduur raad van commissarissen + β7* certificatie aanwezig + β8* rapportage volgens GRI richtlijnen +εi

In het regressiemodel is βde coëfficiënt en εi de foutenterm.

In dit onderzoek zijn de bedrijven ingedeeld in de Primaire, Secundaire en Tertiaire sector om verschillen in de mate van milieuverslaggeving per sector te kunnen analyseren. De indeling is geschied naar de aard van de bedrijfsactiviteiten. Aangezien de secundaire sector met 21

2 http://www.online-utility.org/english/readability_test_and_improve.jsp 3

(25)

bedrijven en de tertiaire sector met 26 bedrijven het meest toonaangevend zijn, zullen alleen deze twee sectoren met elkaar vergeleken worden.

De sectoren kunnen als volgt gedefinieerd worden (Marijs en Hulleman, 1997):

 Primaire sector: Sector die grondstoffen en voedsel levert; landbouw, bosbouw, visserij en delfstofwinning.

 Secundaire sector: De industrie; vervaardiging en installatie, productie en distributie en bouwnijverheid

 Tertiaire sector: Dienstverlening; financiële instellingen, advisering, verhuur en informatie en communicatie

De indeling naar de quartaire sector is niet gemaakt aangezien alle bedrijven genoteerd aan de AEX en AMX een winstoogmerk hebben.

(26)

H4. Resultaten

4.1. Beschrijvende statistieken

Voor de weergave van de relaties tussen de verschillende variabelen is een overzicht gemaakt in tabel 1. In deze tabel worden de minima, maxima, gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties tussen de onderzochte variabelen weergegeven.

Tabel 1:

Variabele Min Max Gem SD 1 2 3 4 5 6 7

1 Perc. vrouwen RvB 2 Perc. vrouwen RvC 3 Leeftijd jr. gem. RvB 4 Leeftijd jr. gem. RvC 5 Zitting jr. gem. RvB 6 Zitting jr. gem. RvC 7 Certificaat aanwezig 8 GRI rapportage 0 0 36,5 51 1 1 0 0 50 38 62 67,3 19,2 9,2 22 39 5,4 13,5 52,55 62,2 5,32 5,08 0,44 0,78 11,444 11,631 4,673 3,417 3,416 1,708 0,501 0,419 0,148 -0,037 0,100 -0,195 -0,057 -0,115 0,040 0,137 -0,218 -0,218 -0,350** 0,379** 0,554** 0,251* 0,179 -0,056 -0,004 0,071 0,137 0,453** -0,116 -0,024 0,260* -0,151 -0,263* -0,029 -0,230 0,471** * Correlatie is significant op een 0,05 level (1-zijdig)

**Correlatie is significant op een 0,001 level (1-zijdig)

Uit de tabel blijkt dat er gemiddeld meer vrouwen zitting hebben in de raad van commissarissen dan in de raad van bestuur, de leden van de raad van commissarissen gemiddeld ouder zijn dan de leden van de raad van bestuur en dat de gemiddelde zittingsduur van de leden van de raad van commissarissen en de raad van bestuur dicht bij elkaar ligt. Deze resultaten komen overeen met het onderzoek van Lückerath-Rovers (2011) naar 21 AEX bedrijven en 24 AMX bedrijven. Uit haar onderzoek blijkt dat de raad van bestuur en raad van commissarissen voor 11,2% uit vrouwen bestaat en dat de gemiddelde leeftijd 52 jaar is voor de raad van bestuur en 61,1 jaar voor de raad van commissarissen. Zij vindt een gemiddelde zittingsduur voor de raad van bestuur en raad van commissarissen van 5,1 jaar wat tevens in lijn is met mijn bevindingen. In 2010 vonden Van der Laan, Engelen en Van der Berg voor de raad van commissarissen een gemiddelde leeftijd van 60 jaar en een gemiddelde zittingsduur van 5,3 jaar.

Voor de certificatie van duurzaamheidverslag waar het milieuverslag onderdeel van uit maakt geldt dat 44% van de onderzochte bedrijven het verslag laat certificeren. Dit is in lijn met

(27)

onderzoek van Simnett et al. (2009) die op een percentage komen van 36,17% voor Nederlandse bedrijven, en in het zelfde onderzoek concluderen dat steeds meer bedrijven het duurzaamheidverslag laten certificeren.

Van de onderzochte bedrijven blijkt 78% gebruik te maken van GRI richtlijnen voor de milieuverslaggeving. Dit komt gedeeltelijk overeen met het VBDO Rapport (2011) naar GRI rapportage bij 62 beursgenoteerde bedrijven in Nederland waaruit blijkt dat 60% van de onderzochte bedrijven volgens GRI richtlijnen rapporteert. Het verschil is te verklaren doordat naast de AEX en de AMX een aantal Small Cap beursgenoteerde bedrijven in het VBDO rapport zijn opgenomen waar nog veel uitdagingen liggen op het gebied van GRI rapportage (VBDO Rapoprt, 2011). Dit komt overeen met de transparantiebenchmark (2011) waarin deze bedrijven worden gekwalificeerd als ‘achterblijvers’.

Uit de correlaties van de variabelen blijkt dat er een aantal significante relaties zijn. Zo blijkt de gemiddelde leeftijd van de raad van commissarissen positief te correleren met de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur. De gemiddelde zittingsduur van de raad van commissarissen correleert negatief met het percentage vrouwen in de raad van commissarissen. De gemiddelde zittingsduur van de raad van commissarissen correleert wel positief met de leeftijd van de raad van commissarissen en de gemiddelde zittingsduur van de raad van bestuur. De aanwezigheid van een certificaat correleert positief met het aantal vrouwen in de raad van commissarissen. GRI rapportage correleert ook positief met het aantal vrouwen in de raad van commissarissen, maar negatief met de gemiddelde zittingsduur van de raad van bestuur.

Verder is uit de tabel af te leiden dat de hoogste Pearson Correlatie 0,554 is, waardoor er geen sprake is van multicollineariteit tussen de variabelen. Multicolllineariteit kan optreden tussen variabelen wanneer deze te veel op elkaar lijken, hierdoor zou dan de regressieverhouding niet goed geschat kunnen worden.

4.2. Hypothese toetsing

Voor het aannemen of verwerpen van de hypotheses is een regressieanalyse gemaakt en de resultaten zijn verwerkt in tabel 2.

(28)

Tabel 2: Variabele B Standaardfout β (Constante) Perc. vrouwen RvB Perc. vrouwen RvC Leeftijd jr. gem. RvB Leeftijd jr. gem. RvC Zitting jr. gem. RvB Zitting jr. gem. RvC Certificaat aanwezig GRI rapportage R² (Adjusted) 89,412 0,153 0,979 0,383 0,481 -1,103 -3,708 40,557 82,624 0,807 81,268 0,369 0,452 0,933 1,433 1,286 2,879 9,437 12,536 0,028 0,180* 0,028 0,026 -0,060 -0,100 0,322** 0,547**

* Correlatie is significant op een 0,05 level (1-zijdig) ** Correlatie is significant op een 0,001 level (1-zijdig)

Uit de analyse blijkt dat 80,7% van de variantie in de afhankelijke variabele (mate van milieuverslaggeving) wordt verklaard door het model. Tevens blijkt dat het percentage vrouwen in de raad van bestuur geen significante invloed heeft op de mate van milieuverslaggeving waardoor hypothese 1 niet aangenomen kan worden. Het aantal vrouwen in de raad van commissarissen blijkt wel van positieve invloed te zijn op de mate van milieuverslaggeving waardoor hypothese 2 aangenomen kan worden.

De gemiddelde lijftijd van de raad van bestuur en de gemiddelde leeftijd van de raad van commissarissen blijken niet van invloed te zijn op de mate van milieuverslaggeving waardoor hypothese 3 en 4 niet aangenomen kunnen worden. De gemiddelde zittingsduur van de raad van bestuur en de gemiddelde zittingsduur raad van commissarissen blijken ook niet van invloed te zijn op de mate van milieuverslaggeving waardoor hypothese 5 en 6 niet aangenomen kunnen worden.

Zoals verwacht blijkt de aanwezigheid van een certificaat voor het milieuverslag bij te dragen aan een hogere mate van milieuverslaggeving waardoor hypothese 7 aangenomen kan worden. Dit geldt ook voor hypothese 8 waaruit blijkt dat bedrijven die volgens de GRI rapporteren een hogere mate van milieuverslaggeving hebben.

(29)

Voor het toetsen van hypothese 9 en 10 zal gebruik worden gemaakt van een independent samples t-test om te onderzoeken of de veronderstelde relaties significant zijn.

In hypothese 9 wordt verondersteld dat bedrijven die aan de AEX genoteerd zijn een hogere mate van milieuverslaggeving hebben dan bedrijven die aan de AMX zijn genoteerd. De resultaten van de test zijn opgenomen in tabel 3 en tabel 4.

Tabel 3:

Mate van mil. verslag. N Gemiddelde Std. Deviatie

AEX AMX 25 25 232,936 189,282 39,403 74,868 Tabel 4:

Mate van milieu verslaggeving Levene’s Test

F Sig. t df Sig.

Gelijke varianties verondersteld Gelijke varianties niet verondersteld

19,467 0,000 2,580 2,580 48 36,348 0,013 0,014

Uit tabel 3 blijkt dat zowel aan de AEX als aan de AMX 25 bedrijven genoteerd zijn. De gemiddelde score voor de mate van milieuverslaggeving voor de AEX (232,936) ligt echter een stuk hoger dan de gemiddelde score voor de AMX (189,282). De standaard deviaties liggen eveneens relatief ver uit elkaar.

In tabel 4 is de Levene’s test voor gelijkheid in varianties opgenomen. Hieruit blijkt dat de kans 0% is dat H0 (gelijke varianties verondersteld) waar is, waardoor deze aanname verworpen kan worden. Er is dus sprake van ongelijke varianties H1 (gelijke varianties niet verondersteld) waarbij de t waarde met df (36,348; degrees of freedom) 2,58 is. Deze waarde mag niet lager zijn dan de kritieke waarde van 2,03 (behorende bij deze df) en de bijbehorende kans, welke 1,4% is, moet lager zijn dan 5%. Aangezien de uitkomsten aan deze voorwaarden voldoen is er sprake van een significant verschil en kan hypothese 9 aangenomen worden.

Voor hypothese 10, waarbij verondersteld wordt dat de mate van milieuverslaggeving in de secundaire sector hoger is dan in de tertiaire sector, zijn de resultaten opgenomen in tabel 5 en tabel 6.

(30)

Tabel 5:

Mate van mil. verslag. N Gemiddelde Std. Deviatie

Secundaire sector Tertiaire sector 21 26 212,138 207,517 69,876 59,777 Tabel 6:

Mate van milieu verslaggeving Levene’s Test

F Sig. t df Sig.

Gelijke varianties verondersteld Gelijke varianties niet verondersteld

0,280 0,599 0,244 0,240 45 39,571 0,808 0,811

Uit tabel 5 blijkt dat de gemiddelde mate van milieuverslaggeving binnen de 21 bedrijven in de secundaire sector iets hoger ligt dan het gemiddelde in de tertiaire sector. De standaarddeviaties liggen hier dichter bij elkaar.

Uit tabel 6 is af te leiden dat er een grote kans is (59,9%) dat H0 waar is (gelijke varianties verondersteld). Dit is niet significant waardoor H0 niet verworpen kan worden. De t-waarde van 0,244 met een df van 45 is kleiner dan de kritieke waarde behorende bij deze df en de kans dat er sprake is van een verschil is hier 80,8%. Aangezien de t-waarde kleiner is dan de kritieke waarde (2,02) behorende bij een df van 45 en de kans op een verschil met 80,8% groter is dan 5%, kan hypothese 10 niet aangenomen worden.

(31)

H5. Conclusie

5.1. Het onderzoek

Dit onderzoek heeft tot doel om te onderzoeken wat de effecten zijn van de samenstelling van de raad van bestuur en raad van commissarissen op de mate van milieuverslaggeving. Daarnaast zijn een tweetal factoren onderzocht (GRI richtlijnen en certificatie) om te kunnen bepalen wat deze voor invloed hebben op de mate van milieuverslaggeving. Tevens is onderzocht hoe de mate van milieuverslaggeving zich onderling verhoudt binnen beursgenoteerde bedrijven in Nederland door te kijken naar het verschil in bedrijven genoteerd aan de AEX en AMX en door een onderverdeling te maken naar bedrijven in de secundaire en tertiaire sector.

Wat opvalt is dat er voor de raad van bestuur geen relatie is gevonden met de mate van milieuverslaggeving en voor de raad van commissarissen wel. Zoals uit eerder onderzoek is gebleken, hebben vrouwen een significante invloed op het maken van beslissingen en op strategische uitkomsten (Burgess en Tarenau, 2002; Adams en Ferreira, 2009). Ook laten zij zich makkelijker beïnvloeden door hun omgeving (Carli, 2001; Becker, 1986; Eagly & Carli, 1981) waarin milieuverslaggeving gewenst is. Een mogelijke verklaring waarom er wel een positieve relatie is gevonden tussen het aantal vrouwen in de raad van commissarissen en de mate van milieuverslaggeving, kan liggen in het feit dat er gemiddeld genomen meer vrouwen in deze raad aanwezig zijn, waardoor zij meer kracht en inspraak hebben. Tot dezelfde conclusie komen Cai et al. (2006) die stellen dat meer vrouwen in de top van het bedrijf positief gerelateerd is aan de transparantie in verslaggeving.

In tegenstelling tot de verwachting welke gebaseerd is op eerder onderzoek, blijkt de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur en raad van commissarissen niet van invloed te zijn op de mate van milieuverslaggeving. Uit het eerdere onderzoek is gebleken dat jongere leden binnen een raad van bestuur sneller een beslissing nemen (Westphal en Zajac, 1995) en dat snellere beslissingen kunnen leiden tot een competitief voordeel (Erhardt et al, 2003), wat met een uitgebreide milieuverslaggeving behaald kan worden. Een reden dat er geen relatie is tussen de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur en de mate van milieuverslaggeving zou kunnen zijn dat de leeftijd niet voldoende varieert tussen de raden en in een raad zelf. Een competitief voordeel kan namelijk alleen behaald worden als de leeftijd van de raad voldoende varieert (Erhardt et al, 2003). Met name voor de raad van commissarissen blijkt er

(32)

weinig variatie te zijn tussen de raden en ligt de leeftijd onderling erg dicht blij elkaar (Van der Laan, Engelen en Van den Berg, 2010).

Wat ook opvallend is, is dat de zittingsduur van de raad van bestuur en raad van commissarissen niet van invloed is op de mate van milieuverslaggeving. Dit werd wel verwacht omdat leden in de raad van bestuur die kort zitting hebben geneigd zijn om op een bepaald gebied te excelleren (Markensteijn, 2002), zoals maatschappelijke verantwoord ondernemen wat in opkomst is (Kolk, 2005b; 2005c, KPMG, 2005; Simnett et al. 2009). Raden met een gemiddeld korte zittingsduur zullen dus meer veranderingen willen bewerkstelligen wat ook blijkt uit het onderzoek van Vorst (2011) die concludeert dat raden met een gemiddeld langere zittingsduur niet snel geneigd zijn om tot veranderingen over te gaan omdat zij moeite hebben met veranderingen. De zittingsduur van de raad van bestuur blijkt dus niet van invloed op mate van milieuverslaggeving. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat als de zittingsduur van een raad gemiddeld genomen laag is, hier bestuurders in zitten die relatief gezien kort zitting hebben en zij hun geldingsdrang om te excelleren moeilijk kunnen bewerkstelligen omdat zij minder inspraak hebben in het board decision making proces (Bebchuck et al., 2010). Dat de zittingsduur van de raad van commissarissen geen invloed heeft op de mate van milieuverslaggeving zou kunnen komen doordat moeilijk vast te stellen is wat de gevolgen zijn van verschillen in zittingsduur van deze raden op de mate van milieuverslaggeving. Dit komt omdat de verschillen in zittingsduur tussen de raden van commissarissen in Nederland erg klein zijn (Van der Laan, Engelen en Van den Berg, 2010).

Zoals verwacht blijkt er een positieve relatie te zijn tussen het certificeren van het duurzaamheidverslag, waar het milieuverslag onderdeel van uit maakt, en de mate van milieuverslaggeving. Bedrijven streven er naar om met betere duurzaamheidverslaggeving de relatie met de omgeving te behouden of te verbeteren (O’Donavan, 2002). Ter verificatie naar de belanghebbenden dat zij dit op een goede manier doen laten steeds meer bedrijven dit verslag apart certificeren (KPMG 2002; Roelands, 2004; Gortemaker, 2004; Kamp-Roelands en de Waard, 2008; Simnett et al. 2009). Ondanks dat richtlijnen voor een certificatie van het duurzaamheidverslag nog niet geheel eenduidig zijn (Kamp-Roelands, 2004; Gortemaker, 2004; Veltrop en de Waard, 2007) is dus wel te concluderen dat bedrijven die het verslag laten certificeren intensief bezig zijn geweest met de inhoud van het verslag en daardoor hoger scoren op de mate van milieuverslaggeving.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat opvalt in kolom 5 is dat het percentage vrouwen in de RvB geen significante invloed heeft op het publiceren van een IR, als het percentage outside directors in de RvC en de

Voor het gehanteerde datamodel verwijs ik naar bijlage meet ik aan de hand van het totaal aantal vrouwen in de een one tier bestuursmodel is dit het aantal vrouwelijke executive en

In welke mate is er sprake van diversiteit in de Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen bij de top 100 beursgenoteerde ondernemingen binnen Nederland en de top

Volkshuisvesting Arnhem (Volkshuisvesting) is een woningcorporatie die in de gemeente Arnhem actief is, als maatschappelijke partner, met het bouwen en beheren van woningen

In dit verslag geeft de Raad van Commissarissen (RvC) inzicht in de wijze waarop wij in 2019 invulling gaven aan onze taak en maatschappelijke verantwoordelijkheid bij

Zelfregulering en de streefcijferregeling uit de Wet bestuur en toezicht hebben onvoldoende tot evenwichtiger verhoudingen van het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de

Wanneer de bestuurder tijdelijk of permanent niet meer in staat is zijn functie uit te oefenen en waarbij één of meerdere leden van de RvC zorgen voor tijdelijke plaatsvervanging

In paragraaf vijf werd aangegeven dat de basisbezol- diging de belangrijkste bezoldigingscomponent van de commissaris is, dit komt overeen met de gevonden gegevens. Bijna