• No results found

MAATSCHAPPELIJKE VERSLAGGEVING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MAATSCHAPPELIJKE VERSLAGGEVING"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MAATSCHAPPELIJKE VERSLAGGEVING

DE STAART VAN DE LEEUW OF DE KOP VAN DE VOS?

Een onderzoek naar de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen

Masterscriptie MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen - Faculteit Economie & Bedrijfskunde juli 2015 R.D. Breugem S1982818 De Egge 12 8091 NR Wezep +31 (0)6 55 81 14 35 rosalynn92@hotmail.com

Begeleidster: prof. dr. J. van der Meer-Kooistra Tweede begeleider: prof. dr. D.M. Swagerman

(2)

“Learn. Not because you feel you have to but because you know you want to. Be inspired by what you understand, and be driven by what you do not. Use your mind to realize your potential. Shun ignorance, combat indifference, question everything. And above all, never be afraid of the truth.” -

(3)

VOORWOORD

Beste lezer,

Voor u ligt de output van het proces dat het afgelopen half jaar als een rode draad door mijn (werk)leven liep: dé masterscriptie. Bij aanvang van de universitaire opleiding spraken ik en mijn medestudenten al over het feit dat we ooit gingen afstuderen, dat daar een afstudeerscriptie mee gepaard ging en vooral over de vraag hoe dit vorm zou krijgen. Afgelopen februari was die periode ook voor mij aangebroken. Deze periode startte met het bedenken van een relevant onderwerp voor mijn masterscriptie. Al vrij snel wist ik dat ik mij graag verder wilde verdiepen in een relatief nieuw onderzoeksgebied, waarvoor de laatste tijd veel aandacht is. Zo ging mijn interesse uit naar het gebied van maatschappelijke verslaggeving. En in het speciaal naar de mogelijke downside van dit ‘trendy’ verantwoordingsmechanisme.

Hoewel resultaatsturing door vele studenten wordt aangemerkt als ‘uitgekauwd’ vond ik toch een gat in de literatuur betreffende de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing. Het onderwerp van mijn scriptie was een feit.

Het proces van het schrijven van de scriptie gaat, volgens mij, nooit zonder slag of stoot. Zo was dit ook bij mij het geval. De ene dag met de handen in het haar, om de volgende dag met een voldane glimlach een ‘doorbraak’ te hebben. Desondanks kan ik zeggen dat ik het scriptieproces met plezier en vol interesse heb doorlopen.

Deze positieve associatie heb ik in grote mate te danken aan mijn begeleidster: prof. dr. Jeltje van der Meer-Kooistra. Haar waardevolle feedback en stimulerende woorden zorgden ervoor dat ik vele ochtenden met goede energie mijn laptop opstartte en gefocust bezig bleef. Via deze weg wil ik haar dan ook hartelijk bedanken voor haar motiverende kracht, maar ook haar terechte en opbouwende kritiek. Bij aanvang van het proces zag ik in dat er voor mij nog genoeg aan de weg te spijkeren was en nu, na afloop, kan ik zeggen dat ik wijze lessen heb geleerd. Ook Jurgen Nieuweboer, mijn begeleider vanuit PwC, heeft met zijn interesse en terechte opmerkingen in grote mate bijgedragen aan dit leerproces.

Daarnaast wil ik ook graag van de gelegenheid gebruik maken om mijn ouders, vrienden en familie te bedanken voor hun continue steun en feedback. Ik kan me in sommige gevallen voorstellen dat een afstudeerder in huis nog erger kan zijn dan een puber…

Nu rest mij niets meer dan u veel leesplezier te wensen. Ik hoop dat dit onderzoek enigszins kan bijdragen aan hetgeen u al weet of graag wilde weten op het gebied van maatschappelijke verslaggeving.

Met vriendelijke groet, Rosalynn Breugem

(4)

ABSTRACT

Maatschappelijke verantwoordelijkheid is een bekend begrip bij zowel ondernemingen als de rest van de samenleving (McWilliams & Siegel, 2001). De druk vanuit de steeds mondiger wordende stakeholders heeft geleid tot de ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving. Desondanks bestaat er kritiek vanuit verschillende hoeken van de maatschappij dat ondernemingen dergelijke verslagen uitbrengen als marketingmiddel en zij zich hierin beter voordoen dan zij daadwerkelijk zijn. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de effecten van het uitbrengen van een maatschappelijk verslag op de mate van resultaatsturing en vica versa. Daarnaast wordt er onderzocht welke rol de grootte van de onderneming, het al dan niet verkrijgen van assurance over de niet-financiële informatie en de integratie van financiële en niet-financiële informatie in één jaarverslag, spelen in de relatie tussen de maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing. Er kan geconcludeerd worden dat een toename in de resultaatsturing door managers van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen leidt tot een afname van de transparantie in hun maatschappelijke verslagen. Deze relatie wordt versterkt naarmate de onderneming groter is, er assurance over de niet-financiële informatie is verstrekt en wanneer er sprake is van geïntegreerde verslaggeving. Dit onderzoek draagt bij aan de begripsvorming omtrent maatschappelijke verslaggeving alsmede aan een meer omvattende theorie van resultaatsturing (Muttakin et al., 2015). Het al dan niet uitbrengen van een maatschappelijk verslag blijkt een samenspel van de ethische overwegingen van managers en de politieke context waarin de onderneming zich bevindt.

(5)

INHOUDSOPGAVE 1. Introductie 6 2. Theoretisch kader 10 2.1. Maatschappelijke verslaggeving 10 2.1.1. Introductie 10 2.1.2. Definities 10

2.1.3. Wet- & regelgeving 11

2.2. Resultaatsturing 12

2.2.1. Introductie 12

2.2.2. Definities 12

2.2.3. Vormen van resultaatsturing 13

2.3. Beweegredenen voor maatschappelijke verslaggeving 13

2.3.1. Stakeholdertheorie 14

2.3.2. Legitimatietheorie 15

2.3.3. Agencytheorie 16

2.3.4. Voluntary disclosure theorie 17

2.4. Hypotheseontwikkeling 18

2.4.1. Introductie 18

2.4.2. Moderatorvariabelen 19

3. Onderzoeksmethode 22

3.1. Steekproef & data 22

3.2. Maatschappelijke verslaggeving 23

3.3. Resultaatsturing (abnormale accruals) 24

3.3.1. Modified Jones Model 24

3.4. Moderatorvariabelen 26 3.4.1. Ondernemingsgrootte 26 3.4.2. Assurance 27 3.4.3. Geïntegreerde verslaggeving 27 3.5. Regressiemodel 27 3.5.1. Regressievergelijkingen 28 3.5.2. Controlevariabelen 29 4. Resultaten 31

(6)

4.1. Beschrijvende statistieken 31

4.1.1. Modified Jones Model 31

4.1.2. Regressies 32

4.2. Multicollineariteit 33

4.3. Resultaten van de abnormale accruals 34

4.4. Hypothesen 35

4.4.1. Maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing 35

4.4.2. Moderatorvariabelen 37

5. Discussie 44

5.1. Abnormale accruals 44

5.2. Maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing 44

5.3. Moderatorvariabelen 45 5.3.1. Ondernemingsgrootte 45 5.3.2. Assurance 46 5.3.3. Geïntegreerde verslaggeving 46 5.4. Controlevariabelen 47 6. Conclusie 48 6.1. Terugblik 48 6.2. Conclusies 48

6.3. Beperkingen & aanbevelingen 49

6.3.1. Beperkingen 49

6.3.2. Aanbevelingen 50

7. Referenties 52

APPENDIX 62

I. Geselecteerde ondernemingen 62

II. Criteria Transparantiebenchmark 63

III. Beschrijvende statistieken per jaar 64

IV. Regressies per jaar 0

V. Moderatorvariabelen per jaar 0

A. Onafhankelijke variabele: maatschappelijke verslaggeving 0

(7)

1. INTRODUCTIE

Het zal niemand zijn ontgaan dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) de laatste jaren breed is opgepakt door het bedrijfsleven (McWilliams & Siegel, 2001; Yip et al., 2011). Een kleine greep uit de vele voorbeelden betreft de overgang van Wieckse Witte naar het brouwen van haar zomerse drankje op zonne-energie (FD, 20141). Het is hierbij de vraag of deze ontwikkeling

voortkomt uit ethische overwegingen van managers of puur uit marketingoverwegingen (FD, 2014). Zo ontstond er kritiek vanuit verschillende hoeken van de maatschappij in de vorm van waarschuwingen dat ondernemingen zich beter voordoen dan ze in werkelijkheid zijn, greenwashing noemt men dat (FD, 2014). Minstens zo belangrijk als MVO is de verslaggeving hieromtrent. Al decennialang wordt er gediscussieerd over mogelijkheden om de publieke verslaggeving te verbeteren (Roelofsen & van der Laan, 2013). Enerzijds wordt er beweerd dat ‘niemand de jaarverslagen meer écht leest’ onder andere vanwege een gebrek aan betrouwbaarheid (Roelofsen & van der Laan, 2013 – p. 21). Anderzijds wordt er continu gezocht naar verbeteringen in het afleggen van verantwoording aan een steeds grotere groep stakeholders. Eén van die verbeteringen, waar momenteel veel aandacht voor is, betreft het concept van maatschappelijke verslaggeving.

Maatschappelijke verslaggeving begon vijftien jaar geleden met de publicatie van milieuverslagen. In de loop der jaren heeft dit zich uitgebreid naar de rapportage over sociale en ethische aspecten (Kolk, 2005). Uit een artikel van het Financieel Dagblad (2014) blijkt dat financiële informatie alleen niet langer genoeg draagvlak vormt voor stakeholders ten behoeve van investeringsbeslissingen op de lange termijn. Een gevolg hiervan is een grotere verantwoordelijkheid van ondernemingen ten aanzien van hun rapportage. Naast het afleggen van verantwoording over de financiële cijfers wordt er bij maatschappelijke verslaggeving namelijk ook uitleg verlangd over economische, sociale en milieuaspecten (Yip et al., 2011).

Echter, er bestaat onduidelijkheid over het openbaar maken van bruikbare niet-financiële informatie (Dobers & Springett, 2010; De Beelde & Tuybens, 2013). Zo zijn er op dit moment geen verplichte regels aangaande maatschappelijke verslaggeving. Op dit gebied wordt volledig gesteund op marktmechanismen en het oordeel van het management over de informatie die als bruikbaar voor stakeholders kan worden gekwalificeerd (Fried et al.,

2014). Ondernemingen zijn vrij in hun keuze welke indicatoren en standaarden zij gebruiken bij het rapporteren van de niet-financiële feiten. Dit leidt tot uiteenlopende maatschappelijke verslagen met betrekking tot de gerapporteerde onderwerpen en de mate waarin aandacht wordt besteed aan sociale, bestuurlijke en milieuaspecten (Clarke & Gibson-Sweet, 1999). Als gevolg hiervan wordt het maken van vergelijkingen tussen ondernemingen vrijwel onmogelijk en ligt misleiding van stakeholders op de loer (De Waard, 2011).

1 http://fd.nl/ondernemen/897166/beleggers-willen-meer-weten-over-

risicobeheersing

“Er is een grote angst ontstaan om fouten te maken. Verslaggeving is

daardoor volledig verlamd.” –

De Moor (p. 98) – uit: Roelofsen & Van der Laan (2013)

(8)

Daarnaast bestaat het voornaamste doel van het management van beursgenoteerde ondernemingen nog steeds uit het maximaliseren van de financiële prestatie van de onderneming (McWilliams & Siegel, 2001; Graham et al., 2005; Yip et al., 2011). Aangezien winst een belangrijke indicator is voor de financiële prestatie van een onderneming, kan een manager zich genoodzaakt voelen gebruik te maken van de flexibiliteit binnen de geldende financiële verslaggevingstandaarden om zo aan de verwachtingen van, met name, aandeelhouders te voldoen (McWilliams & Siegel, 2001; Graham et al., 2005; Yip et al., 2011). Een kenmerk van

maatschappelijke verslaggeving is dat het voornamelijk de ondernemingswaarde op de lange termijn positief kan beïnvloeden. Echter, managers lopen het risico van reputatieverlies wanneer zij niet aan de financiële verwachtingen op de korte termijn voldoen (Roelofsen & Van der Laan, 2013). Er is dan sprake van een tradeoff bij de besluitvorming door managers: de behoefte aan winst op de korte termijn versus de ondernemingswaarde op de lange termijn (McWilliams & Siegel, 2001; Brockhoff, 2013; Ohrn, 2014). Als de behoefte aan winst op de korte termijn de overhand heeft in de besluitvorming door managers, vergroot dit de kans op resultaatsturing en leidt dit uiteindelijk tot een significant lagere ondernemingswaarde (Ohrn, 2014).

Bovendien zullen managers enkel geneigd zijn de resultaten te sturen indien zij geloven dat de stakeholders de rapportage niet volledig zullen begrijpen, zodat het effect van de resultaatsturing ongemerkt blijft (Heemskerk & Van der Tas, 2006; Yip et al., 2011). Door het gebrek aan onderlinge vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen als gevolg van het ontbreken van een eenduidig format, is het mogelijk dat stakeholders de verslagen minder goed begrijpen.

Deze en andere relaties tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing zijn echter nog maar weinig onderzocht. Er zijn wel studies die aantonen dat er een relatie bestaat tussen verantwoord ondernemen en resultaatsturing, maar de uitkomsten hiervan zijn verdeeld (Richardson & Welker, 2001; Messner, 2009; Margolis & Walsh, 2003; Blomgren, 2011).

Dit onderzoek is gericht op het verkrijgen van inzicht in de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Deze relatie wordt onderzocht bij de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die deelnamen aan de Transparantiebenchmark in de jaren 2012, 2013 en 2014. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt:

In welke mate bestaat er een relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing en welke factoren beïnvloeden deze relatie?

Het antwoord op deze centrale vraag biedt inzicht in de beweegredenen van managers om een maatschappelijk verslag uit te brengen. Is het een teken van intrinsieke motivatie om verantwoordelijk en transparant te zijn – de staart van de leeuw – of zou het een tactiek kunnen zijn om de publieke aandacht af te leiden van de activiteiten van managers die zijn gericht op eigenbelang – de kop van de

vos?

Enerzijds wordt er vanuit het ethische perspectief beweerd dat ondernemingen die sociaal verantwoordelijk zijn en maatschappelijke verslagen uitbrengen, minder geneigd zijn om de resultaten te sturen (Hoffman, 1986; Gray et al., 1987; Kim et al., 2012). Dit impliceert dat ethisch verantwoorde ondernemingen, die rekening willen houden met hun stakeholders en aan hun sociale verwachtingen willen voldoen, transparant zullen zijn over hun financiële positie (Atkins, 2006; Chih et al., 2008;

“We zitten gevangen in het huidige systeem, ook als het gaat over verantwoording en verslaggeving. […] Uiteindelijk gaat het bij het management

gewoon nog steeds om aandeelhouderswaarde” –

Minnesma (p. 67) – uit: Roelofsen & Van der Laan (2013)

(9)

Salewski & Zulch, 2012). Indien dit daadwerkelijk het geval is, bestaat er een negatieve relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing.

Een alternatief argument komt voort vanuit het agency perspectief. Prior et al. (2008) beweren dat, vanuit dit perspectief, managers geneigd zijn maatschappelijke verslagen uit te brengen om hun opportunistische gedrag te camoufleren. Het publiceren van een maatschappelijk verslag kan vanuit dit oogpunt gezien worden als eigenbelang van de manager om persoonlijke voordelen te behalen, zoals een hogere bonus of baanbehoud (Jensen & Meckling, 1976; McWilliams et al., 2006; Cespa & Cestone, 2007). Indien uit dit onderzoek blijkt dat maatschappelijke verslaggeving door managers wordt gebruikt als strategie om ongezien de resultaten te sturen, bestaat er een positieve relatie. Deze tegengestelde argumenten leiden ertoe dat de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing een empirische kwestie betreft en nader onderzoek gewenst is (Muttakin et al., 2015). In dit onderzoek wordt bestudeerd of maatschappelijke verslaggeving het opportunistische gedrag van managers, in de vorm van resultaatsturing, camoufleert. Het onderzoeken van de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing is relevant om een aantal redenen. Allereerst bestaat er vanuit het bedrijfsleven steeds meer aandacht voor maatschappelijke verslaggeving en wordt het door steeds meer ondernemingen in Nederland toegepast (KPMG, 2008). In de literatuur wordt er veel aandacht besteed aan maatschappelijke verslaggeving respectievelijk resultaatsturing. Echter, er wordt nauwelijks aandacht besteed aan de relatie tussen beide onderwerpen (McGuire et al., 1988; Yip et al., 2011). Dit onderzoek is verder relevant, omdat het bekendmaken van getrouwe financiële resultaten cruciaal is voor de maatschappelijke verslaggeving. Het legt namelijk een basis van vertrouwen voor stakeholders met betrekking tot de huidige marktpositie van de onderneming (Scholtens & Kang, 2013). Dit is voornamelijk het geval omdat maatschappelijke verslaggeving verder gaat dan hetgeen wettelijk vereist is (Heal, 2008).

De bevindingen van dit onderzoek zijn bruikbaar voor zowel stakeholders als regelgevers. Stakeholders worden erop geattendeerd dat zij de ondernemingen die maatschappelijke verslagen uitbrengen niet vanzelfsprekend als sociaal verantwoordelijk kunnen zien, omdat greenwashing mogelijk is. Ook regelgevers dienen op de hoogte te zijn van deze mogelijkheid tot opportunistisch gedrag, zodat zij het toezicht op dergelijke ondernemingen en hun verslagen kunnen verbeteren (Muttakin et al., 2015).

Om te bepalen in welke mate er sprake is van transparantie in de maatschappelijke verslagen, die gericht zijn op sociale en milieuaspecten, zal in dit kwantitatieve onderzoek gebruik worden gemaakt van de totaalscore van iedere onderneming in de Transparantiebenchmark. Resultaatsturing zal gemeten worden op basis van accruals.

De keuze voor Nederland is onder andere gebaseerd op het argument dat de verslaglegging door Nederlandse ondernemingen op het gebied van MVO zeer divers is2. Daarnaast staat Nederland

bekend als een land waarin ondernemingen betrokken zijn bij het publieke debat omtrent de maatschappelijke verslaggeving. Ondanks dat er geen verplichte wet- en regelgeving is voor maatschappelijke verslaggeving, hebben Nederlandse ondernemingen een vrijwillige vorm van deze verslaggevingsmethode ontwikkeld door coöperatief opgestelde gedragscodes, verantwoordelijkheidsprogramma’s en het gebruik van internationale standaarden. Tot slot is er gekozen voor Nederland, omdat er in dit land nog geen specifiek onderzoek is gedaan naar de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing.

Dit onderzoek heeft geleid tot een aantal belangrijke bevindingen betreffende de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing. Zo is er geen sprake van een significante invloed van de mate van transparantie in de maatschappelijke verslagen op de mate van resultaatsturing door

(10)

managers van de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Daarentegen heeft de mate van resultaatsturing wel een significante, negatieve invloed op de mate van transparantie in de maatschappelijke verslagen. Een stijging in de waarde van de abnormale accruals, als proxy van resultaatsturing, leidt namelijk tot een vermindering van de transparantie in het maatschappelijke verslag van de onderneming. Hieruit kan worden afgeleid dat er geen bewijs is gevonden dat maatschappelijke verslaggeving wordt gebruikt als camouflagemiddel om onopgemerkt de financiële resultaten te sturen. De geconstateerde negatieve relatie wordt versterkt wanneer de onderneming groter is, er assurance over de niet-financiële informatie is verstrekt en er sprake is van een geïntegreerd jaarverslag.

In het volgende hoofdstuk worden de centrale begrippen van het onderzoek uiteengezet en worden de relevante theorieën behandeld, waarin wordt ingegaan op de beweegredenen van managers om een maatschappelijk verslag uit te brengen. Aan de hand van de literatuur worden vervolgens hypothesen opgesteld. In dit onderzoek wordt aansluiting gezocht bij de theorieën afkomstig uit het onderzoeksgebied van duurzaamheidsverslaggeving, ESG disclosure3, voluntary disclosure en

corporate social responsibility (CSR) reporting. In hoofdstuk drie zal de gebruikte

onderzoeksmethode nader worden toegelicht. Hoofdstuk vier gaat in op de interpretatie van de resultaten afkomstig uit de data-analyse. Tot slot wordt de bijdrage van het onderzoek aan de literatuur besproken. Ook de beperkingen van het onderzoek als wel de aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden in dit hoofdstuk beschreven.

(11)

2. THEORETISCH KADER

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de begrippen maatschappelijke verslaggeving (paragraaf 2.1), resultaatsturing en hiermee samenhangende elementen (paragraaf 2.2). Paragraaf 2.3 bespreekt de beweegredenen van managers om over te gaan tot maatschappelijke verslaggeving, ondersteund door de stakeholder theorie, legitimatietheorie, agencytheorie en voluntary disclosure theorie. Met behulp van deze theorieën zijn in paragraaf 2.4 de hypothesen ontwikkeld, waarbij de variabelen bedrijfsgrootte, assurance en geïntegreerde verslaggeving zijn opgenomen en toegelicht.

2.1. Maatschappelijke verslaggeving

Maatschappelijke verslaggeving, in al haar vormen, staat centraal in dit onderzoek. In deze paragraaf worden de ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving en de definities van dit begrip besproken.

2.1.1. Introductie

Maatschappelijke verslaggeving in Nederland gaat terug tot in de jaren zeventig (Kolk, 2005). Destijds was er sprake van een separaat milieu- en/of personeelsverslag gekenmerkt door een verhalende vormgeving (Mathews, 1997). Vanaf de jaren tachtig ontstonden er studies naar de rol van ondernemingen in de maatschappij en werd er meer aandacht besteed aan een breed palet van maatschappelijke zaken (Kolk, 2005). In de jaren negentig werd de milieuverslaggeving uitgebreid met rapportages over sociale, ethische en financiële aspecten van de bedrijfsvoering (KPMG, 2002; 2008; De Waard, 2011). In latere jaren werd de verdere ontwikkeling van maatschappelijke verslaggeving aangemoedigd door de Nederlandse overheid. Zo ontstond er meer belangstelling voor MVO en het beoordelen van de prestaties hierbij (GRI, 2002). Desondanks blijft maatschappelijke verslaggeving in Nederland een vrijwillig initiatief om op die manier aan een grote groep stakeholders verantwoording te kunnen afleggen (Kolk, 2005; De Beelde & Tuybens, 2013).

2.1.2. Definities

Maatschappelijke verslaggeving wordt door Gray et al. (1995; 1996) beschreven als het communicatieproces tussen managers en stakeholders met betrekking tot de sociale en milieuaspecten van ondernemingsactiviteiten. Uit deze definitie blijkt een uitbreiding van de verantwoordelijkheid van ondernemingen ten opzichte van hun traditionele rol, bestaande uit het bekend maken van financiële cijfers aan kapitaalverschaffers. Deze uitgebreide verantwoordelijkheid heeft betrekking op de verslaggeving over gebieden van milieu, mensenrechten, dierenbescherming, werknemersbelangen en ethische standaarden (Gray et al., 1996). Kolk (2002, p. 504) erkent deze verantwoordelijkheid van ondernemingen met haar beschrijving van maatschappelijke verslaggeving als ‘de jaarverslagen die rapporteren over activiteiten ten aanzien van sociaal-ethische, maatschappelijke en milieuaspecten van ondernemingen, in de vorm van aparte publicaties of als onderdeel van het financiële verslag’. Ook wet- en regelgevers kunnen zich vinden in de bovenstaande definities van maatschappelijke verslaggeving. Zo omschrijft Ontwerprichtlijn 3410, die zich richt op assurance bij maatschappelijke verslagen, dit rapportageregime als een verslag waarin een onderneming aan relevante stakeholdergroepen informatie geeft, alsmede verantwoording aflegt over de economische, sociale en milieuaspecten van de onderneming en de effecten

van haar bedrijfsvoering op de maatschappij (NIVRA, 2005).

Alle definities geven weer dat maatschappelijke verslaggeving geen eenduidige omschrijving kent, omdat het een ondernemingsspecifiek proces betreft (McWilliams & Siegel, 2001). Toch bestaat

“Maatschappelijke verslaggeving is maatwerk, maar houdt altijd in dat men zich niet enkel op

economische belangen richt.” –

(12)

de kern uit het rapporteren over meer dan alleen winst en andere economische prestaties (Kamp-Roelands, 2003).

Uit bovenstaande definities is af te leiden dat maatschappelijke verslaggeving zich in steeds grotere mate richt op meer groepen stakeholders (Mitchell et al., 1997; McWilliams & Siegel, 2001). Onder ‘relevante stakeholdergroepen’ kunnen onder andere worden verstaan: eigen werknemers, financiële relaties (aandeelhouders en kredietverschaffers), omwonenden van de vestigingen van de onderneming, maatschappelijke organisaties, consumenten, leveranciers, overheden en overige zakelijke relaties (Kolk, 2002). Het grote verschil met het traditionele financiële jaarverslag is, dat deze zich voornamelijk focust op de aandeelhouders en kredietverschaffers. De nadruk ligt bij deze jaarverslagen op de gerapporteerde winst (Graham et al., 2005). Maatschappelijke verslaggeving is daarentegen breder onderlegd. Dit kan het beste worden uitgelegd met behulp van het Triple P model van Elkington (1994). In dit model wordt duurzame verweving van de onderneming in de maatschappij als voorwaarde gezien voor continuïteit en groei. Triple P houdt in dat ondernemingen een balans moeten vinden tussen winstdoelstellingen (profit), milieuomstandigheden (planet) en sociale doelstellingen (people) (Kaptein & Tulder, 2002). Het management dient een ondernemingsstrategie op te stellen waarin deze driedimensionale doelstelling tot uiting komt (Elkington, 1994). Dit schept nieuwe uitdagingen ten opzichte van traditionele verslaglegging, omdat de focus hierin ligt op profit. Dit onderzoek richt zich op de plaats die winstdoelstellingen (profit) momenteel innemen bij maatschappelijke verslaggeving: people en planet als randvoorwaarde voor winstmaximalisatie of als volwaardige doelstellingen?

2.1.3. Wet- & regelgeving

In Nederland wordt de jaarrekening ingericht op basis van de Richtlijnen voor de Jaarversla ggeving. Daarnaast wordt sinds 2005 IFRS toegepast als standaard voor de financiële verslaggeving. Dit houdt in dat de grondslagen voor financiële verslaggeving een wettelijke basis hebben. Hetzelfde geldt niet voor de maatschappelijke verslaggeving (De Waard, 2011). De regelgeving hiervoor is namelijk gebaseerd op vrijwilligheid en eigen verantwoordelijkheid van de onderneming, ook wel aangeduid met de term principles-based (Knoops, 2010). Er bestaat, sinds 1999, alleen een verplichting tot het uitbrengen van een milieuverslag. Verder staat in art. 2:391 BW dat, indien dit noodzakelijk is voor een juiste begripsvorming, een onderneming ook niet-financiële informatie moet publiceren. Aangezien regelgeving zich leent voor vergelijkbaarheid en consistentie, wordt er sinds 2000 veelvuldig gebruik gemaakt van het GRI (Global Reporting Initiative) als uniforme, weliswaar vrijwillige, richtlijn ten behoeve van de maatschappelijke verslaggeving (GRI, 2006).

In Nederland zijn nog enkele andere handvaten geboden die kunnen dienen als standaard, maar waarvan toepassing niet verplicht is. Zoals de aanbevelingen die zijn gegeven in de RJ 400 en de

Handreiking voor de maatschappelijke verslaggeving (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2003). In deze

richtlijnen wordt er onder andere aanbevolen om aandacht te schenken aan maatschappelijke, sociale, economische en milieuaspecten (RJ 400.119). Daarnaast wordt het ondernemingen aangeraden een dialoog aan te gaan met stakeholders over het ondernemingsbeleid inclusief de organisatie, uitvoering, uitkomsten en verwachtingen hiervan (RJ 400.121). De richtlijn is derhalve erg breed om op d ie manier ruimte te geven voor invulling op maat (Knoops, 2010).

Tot slot heeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) in 2004 de Transparantiebenchmark in het leven geroepen. Deze benchmark zal nader worden toegelicht, omdat hiervan gebruik wordt gemaakt bij de dataverzameling in dit onderzoek.

(13)

2.1.3.1. Transparantiebenchmark

De samenwerking tussen het Ministerie van EZ en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft ertoe geleid dat er jaarlijks een onderzoek plaatsvindt, gericht op de transparantie in de maatschappelijke verslagen van de grootste Nederlandse ondernemingen (Knoops, 2010). In het onderzoek wordt de informatieverstrekking in de financiële jaarverslagen en de sociale jaarverslagen beoordeeld. De deelnemers worden geselecteerd door het Ministerie van EZ en zijn verplicht tot deelname. De criteria uit de benchmark zijn grotendeels gebaseerd op de eerder behandelde GRI, RJ 400 en de OESO-richtlijnen voor multinationals.

Door middel van de Transparantiebenchmark verplicht de overheid ondernemingen om verslag te doen van hun MVO, maar de benchmark zegt niks over de daadwerkelijke maatschappelijke prestaties van de deelnemers (Knoops, 2010; Ministerie van EZ, 2014). De gehanteerde criteria waarop de ondernemingen worden beoordeeld, kunnen worden uitgesplitst in een inhoudsgericht en een kwaliteitsgericht normenkader (Ministerie van EZ, 2014). Bij het inhoudsgerichte kader ligt de nadruk op de onderneming en het bedrijfsmodel, het beleid en de resultaten en de aanpak van het management. De kwaliteitsgerichte criteria bestaan uit de relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en contextuele samenhang van de gepresenteerde informatie (Ministerie van EZ, 2014). In Appendix II zijn de criteria uit beide kaders schematisch weergegeven.

Jaarlijks bepaalt het Ministerie van EZ welke Nederlandse onderneming het meest transparant is over de economische, milieu- en sociale aspecten van haar bedrijfsvoering (Ministerie van EZ, 2014). Deze onderneming ontvangt dan een award, genaamd de Kristalprijs, voor het meest transparante jaarverslag.

2.2. Resultaatsturing

Een ander centraal begrip in dit onderzoek is resultaatsturing - earnings management - door managers. Deze paragraaf verduidelijkt dit begrip en bespreekt de soorten resultaatsturing.

2.2.1. Introductie

Uit onderzoek blijkt dat de meerderheid van de managers nog steeds overtuigd is dat winst de belangrijkste maatstaf is van ondernemingsprestaties (Graham et al., 2005). Zo zullen managers een project met een positieve netto contante waarde niet accepteren als de winst voor het huidige kwartaal hierdoor lager zal uitvallen (Graham et al., 2005). Managers hebben namelijk motieven om de verwachtingen van stakeholders te overtreffen (Bernhardt & Campello, 2007). Deze verwachtingen hebben voornamelijk betrekking op het winstcijfer van de onderneming in een bepaalde periode. Als gevolg hiervan zijn managers gemotiveerd om de resultaten te sturen. Dat resultaatsturing nog aan de orde van de dag is, blijkt wel uit een aantal bekende accountingschandalen zoals Enron, WorldCom en Ahold (Sikka, 2009; Scholtens & Kang, 2013).

2.2.2. Definities

De winst van een onderneming geeft een indicatie van de mate waarin zij waarde toevoegende activiteiten heeft uitgevoerd en is met name een behulpzaam signaal bij de toekenning van middelen in kapitaalmarkten (Lev, 1989). Kort gezegd kan resultaatsturing, beter bekend als earnings

management, gedefinieerd worden als het uitoefenen van discretie door het management op de

financiële cijfers (Watts & Zimmerman, 1978). Healy & Wahlen (1999, p. 368) hanteren een bredere definitie van resultaatsturing: ‘Earnings management occurs when managers use judgment in

financial reporting and in structuring transactions to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers’.

Resultaatsturing heeft dus betrekking op de acties van het management en de keuze van het financiële beleid van de onderneming om intentioneel de winsten te beïnvloeden (Man & Wong, 2013).

(14)

Resultaatsturing vermindert de kwaliteit van de financiële verslaggeving en kan gezien worden als een onethische handeling door het misleiden van de stakeholders (Kaplan, 2001; Kinney et al., 2004). 2.2.3. Vormen van resultaatsturing

Er bestaan een tweetal vormen van resultaatsturing, namelijk resultaatsturing via reële operationele transacties (real earnings management) en op verslaggeving gebaseerde resultaatsturing

(accrual-based earnings management) (Roychowdhury, 2006). Real earnings management heeft betrekking op

managers die ondernemingsactiviteiten modificeren om hiermee direct de economische realiteit te beïnvloeden (Roychowdhury, 2006). Dit onderzoek richt zich op accrual-based earnings

management. Bij deze vorm van resultaatsturing passen managers een bepaald deel van de winst,

bestaande uit overlopende posten, aan, zonder dat dit directe economische consequenties, gemeten in toekomstige kasstromen, heeft (Dechow et al., 1995). ‘Accrual accounting maakt gebruik van overlopende posten en allocatieprocedures, met als doel de opbrengsten, uitgaven, winsten en verliezen aan bepaalde perioden toe te wijzen om op die manier uit te komen op de gewenste prestatie van de onderneming in een bepaalde periode’ (FASB4). Managers kunnen resultaten sturen, indien zij

bevoegd zijn om financiële en operationele beslissingen te nemen en de stroom van informatie aan de stakeholders kunnen beïnvloeden (Watts & Zimmerman, 1978).

De volgende paragraaf is gewijd aan de beweegredenen van managers om te komen tot een maatschappelijk verslag. Op basis van de literatuur en hieruit afkomstige theorieën, wordt een beschrijving gegeven van de mogelijke overwegingen van managers bij het al dan niet publiceren van een maatschappelijk verslag. Daarnaast wordt er een link gelegd met de sturing van de financiële resultaten door managers.

2.3. Beweegredenen voor maatschappelijke verslaggeving

Het vrijwillige karakter van maatschappelijke verslaggeving biedt aanleiding tot een onderzoek naar de beweegredenen van managers om deze informatie openbaar te maken. De tijd waarin ondernemingen hun kaken stijf op elkaar hielden in verband met concurrentiegevoelige informa tie is voorbij. Er wordt verwacht van ondernemingen dat zij open zijn naar hun stakeholders toe. Ook de social media hebben hieraan bijgedragen (Roelofsen & van der Laan, 2013). Maar wat zijn de beweegredenen van managers om zo open te zijn? Duidelijk is dat “geen bericht, goed bericht” niet langer meer opgaat, maar daarentegen is het de vraag of de berichten vanuit de ondernemingen wel betrouwbaar zijn. Worden maatschappelijke jaarverslagen niet als glossy brochures gebruikt om de negatieve aspecten, zoals resultaatsturing, te camoufleren?

Onderzoeken gebaseerd op de bovenstaande vragen hebben geleid tot uiteenlopende resultaten (Yip et al., 2011; Kim et al., 2012; Muttakin et al., 2015). Om nader inzicht te verkrijgen in de verschillende beweegredenen van managers worden in deze paragraaf een aantal theorieën behandeld. Allereerst zal de stakeholdertheorie besproken worden, omdat deze theorie een fundamentele relatie legt met de maatschappelijke verslaggeving (De Waard, 2011). Vervolgens wordt een beschouwing gegeven van de legitimatietheorie, omdat dit op het moment de dominerende theorie is in de onderzoeken naar MVO en de verslaggeving hieromtrent (Gray et al., 1995; Hooghiemstra, 2000). Met betrekking tot de begripsvorming van zowel resultaatsturing als van maatschappelijke verslaggeving wordt steun gezocht bij de agencytheorie, omdat deze theorie wordt gezien als één van de belangrijkste redenen waarom managers informatie achterhouden (Dye, 1985). Ook zal de voluntary disclosure theorie worden behandeld, aangezien maatschappelijke verslaggeving een vrijwillig initiatief betreft (Kolk, 2005; De Beelde & Tuybens, 2013).

(15)

2.3.1. Stakeholdertheorie

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de stakeholdertheorie. Centraal in deze theorie staat de bewering dat sociale, politieke en economische aspecten nauw met elkaar verweven zijn en economische kwesties niet betekenisvol onderzocht kunnen worden zonder aandacht te besteden aan het politieke, sociale en institutionele kader van de economische activiteit ( Gray et al., 1996; Guthrie & Parker, 1989). Dit houdt kortgezegd in dat ondernemingen gezien kunnen worden als onderdeel van de samenleving.

Stakeholder engagement wordt dan ook als belangrijk uitgangspunt gezien bij het opstellen van het

maatschappelijke verslag. In de theorie wordt aandacht besteed aan de invloed van de verwachtingen van verschillende stakeholdergroepen op het bekendmaken van informatie door de onderneming (Muttakin et al., 2015). Verslaggeving wordt hier gezien als een tool voor managers om de informatiestroom aan relevante stakeholders te beïnvloeden en hiermee de agency- en transactiekosten te verminderen (Jones, 1995; Muttakin et al., 2015). Een stakeholder kan gedefinieerd worden als elke groep of individu die van invloed is op of beïnvloed wordt door het bereiken van de doelstellingen van de onderneming (Freeman, 1984).

De stakeholdertheorie onderscheidt drie principes, te weten, een ethisch principe, een management principe en een descriptief principe (Deegan, 2002). Het ethische principe schrijft manieren voor waarop een onderneming zou moeten omgaan met haar stakeholders en legt hiermee de nadruk op de verantwoordelijkheid van de onderneming. Dit vormt de basis van de theorie, waarin de stakeholders als doel op zich worden gezien (Freeman, 1984).

De kern van het managementprincipe bestaat uit het beheersen van bepaalde groepen stakeholders, voornamelijk groepen die in hun mogelijkheid tot het toekennen van middelen aan de onderneming ‘machtig’ zijn (Ullmann, 1985; Buhr, 2002). Vanuit dit principe wordt informatie door de manager openbaar gemaakt op basis van strategische motieven in plaats van sociale verantwoordelijkheden (Ullmann, 1985). Managers gebruiken maatschappelijke verslaggeving om relevante stakeholders te beheersen of te manipuleren om op die manier hun steun te verkrijgen (Gray et al., 1996; Muttakin et al., 2015). Volgens de stakeholdertheorie kan maatschappelijke verslaggeving gezien worden als een mechanisme om de steun van de stakeholders te waarborgen (Gray et al., 1995; Deegan, 2009; Muttakin et al., 2015). Een mogelijk strategisch motief van managers betreft het uitbrengen van lijvige maatschappelijke verslagen (De Waard, 2014). Om op die manier de aandacht van de stakeholders af te leiden van opportunistische activiteiten uitgevoerd door het management. Immers, managers ervaren vaak persoonlijke prikkels, zoals een winstafhankelijke bonus, om informatie aan machtige stakeholdergroepen bekend te maken en zo te laten zien dat de onderneming werkt volgens de verwachtingen van deze stakeholders. Hierin kunnen bepaalde stakeholdergroepen doeltreffender zijn dan andere (Neu et al., 1998). De stakeholdertheorie erkent dat verschillende groepen stakeholders verschillende verwachtingen hebben over de manier waarop ondernemingen hun beleid en activiteiten dienen uit te voeren.

Het descriptieve principe definieert onder andere welke stakeholders belangrijk zijn en wanneer, omdat dit in de loop van de tijd kan veranderen (Freeman, 1984). Maatschappelijke verslaggeving is hierbij een goed voorbeeld. Bij de traditionele verslaggeving ligt de focus op de aandeelhouders als belangrijkste stakeholdergroep, maar sinds de opkomst van de maatschappelijke verslaggeving is deze focus uitgebreid naar andere groepen, zoals consumenten, leveranciers en milieugroeperingen (McWilliams & Siegel, 2000; Kim et al., 2012).

“Met goede informatie wordt het snel duidelijk welke bedrijfsonderdelen ondermaats presteren […], maar bestuurders hebben er

vaak gewoon geen trek in dat de markt hun strategie gaat bepalen.” –

Tailleur (p. 123) – uit: Roelofsen & Van der Laan (2013)

(16)

De stakeholdertheorie en de legitimatietheorie worden vaak in één zin genoemd. De inzichten van de stakeholdertheorie zijn relevant voor het identificeren van de groepen stakeholders die invloed hebben op het beleid van de onderneming omtrent de informatiebekendmaking (Muttakin et al., 2015).

2.3.2. Legitimatietheorie

Consistent met het beeld dat ondernemingen een onderdeel vormen van het sociale systeem, stelt de legitimatietheorie dat ondernemingen geen inherent bestaansrecht hebben (Deegan, 2002). De maatschappij, als een groep individuen, biedt bestaansrecht aan ondernemingen evenals het recht om natuurlijke resources, zoals arbeidskracht, te gebruiken (Mathews, 1993). Ondernemingen moeten opereren binnen de normen en waarden van de samenleving waarin zij actief zijn (Yip et al., 2011). De kern van de legitimatietheorie is gebaseerd op het concept van het ‘sociale contract’ (Guthrie & Parker, 1989; Brown & Deegan, 1998; Neu et al., 1998; Hooghiemstra, 2000). Dit, nadrukkelijke of impliciete, contract is afgesloten tussen de onderneming en haar relevante stakeholders. Wanneer de maatschappij ontevreden is over het opereren van de onderneming, zullen de stakeholders het sociale contract met betrekking tot de voorzetting van de activiteiten van de onderneming verbreken (Dowling & Pfeffer, 1975; Lindblom, 1994; Deegan, 2002). Dit kan leiden tot het verlies van klanten, het verlies van grote leveranciers, de verminderde mogelijkheid tot het aantrekken van financieel en arbeidskapitaal en de verminderde mogelijkheid tot het lobbyen bij overheden over de hoogte van belastingen of berispingen (Deegan, 2002; John & Klein, 2003; Castelo & Lima, 2006).

Legitimiteit kan beschreven worden als een status die bestaat zodra het waardesysteem van een onderneming overeenstemt met het waardesysteem van de maatschappij waar de onderneming deel van uitmaakt (Lindblom, 1994). In de legitimatietheorie staat de relatie van de onderneming met de maatschappij centraal (De Waard, 2014). Er kunnen verschillende strategieën worden toegepast om legitimiteit te verkrijgen, zoals het daadwerkelijk aanpassen van de doelen en werkwijzen of slechts het beïnvloeden van de percepties van de stakeholders (Dowling & Pfeffer, 1975; Lindblom, 1994; Yip et al., 2011).

Van ondernemingen wordt dus vereist dat zij een license to operate bezitten om hun activiteiten voort te kunnen zetten. Vanuit dit oogpunt zullen zij investeren in de communicatie met relevante stakeholders (Cormier & Gordon, 2001; Deegan, 2002; De Waard, 2014). Door middel van maatschappelijke verslaggeving worden de tevredenheid van stakeholders, de merknaam en de reputatie van de onderneming verhoogd (Porter & Kramer, 2006). Het openbaar maken van informatie over sociale en milieuaspecten kan ondernemingen ondersteunen bij het verkrijgen van een positief imago onder stakeholders zonder de doelen en werkwijzen daadwerkelijk aan te passen (Orlitzky et al., 2003; Salama, 2005; Cohen et al., 2012). Maatschappelijke verslaggeving kan op die manier gezien worden als een public relations vehicle om de percepties van stakeholders bij te stellen via impressiemanagement en feel good image building (Hooghiemstra, 2000; Hemingway & Maclagan, 2004).

Een centraal element van maatschappelijke verslaggeving betreft de communicatie, waarbij de onderneming door middel van haar onderwerpkeuzes, gebruikte woorden, presentaties en het al dan niet opnemen van een accountantsverklaring een gewenste interactie met haar stakeholders opzet (Deegan, 2002; De Waard, 2014). Hierbij kan volledige transparantie beoogd worden, voortkomend uit een sociaal verantwoordelijkheidsgevoel van het management. Dit sluit aan bij het ethische perspectief waarin managers vanuit morele principes meerdere stakeholdergroepen tevreden willen stellen (Carrol, 1979; Jones, 1995; Kim et al., 2012).

Echter, de communicatie kan ook gericht zijn op het beïnvloeden, of zelfs manipuleren, van de publieke opinie (Woodward et al., 2001; De Waard, 2011). Dit laatste wordt in de literatuur ook wel beschreven als het gebruik van maatschappelijke verslaggeving als emotive symbol (Lindblom, 1994; De Waard, 2011). Deze strategieën van maatschappelijke verslaggeving worden gerelateerd aan

(17)

intenties van legitimatie, waaronder toepassing ervan door managers om persoonlijke voordelen te verkrijgen (Puxty, 1991; Deegan et al., 1998). Verslaggeving als emotive symbol wordt onder andere zichtbaar wanneer er gekeken wordt naar de ontwerpkeuze van de verslagen (Ernst & Young, 2009). Hierbij is een duidelijke tendens aanwezig richting subjectieve bewoordingen en speculatieve uitspraken (De Waard, 2011). Dit houdt in dat er een voorkeur bestaat voor het rapporteren van ‘goed nieuws’, zoals het behalen van een hoge plaats in de Transparantiebenchmark (Hogner, 1982; Guthrie & Parker, 1989; Hooghiemstra, 2000; De Waard, 2011; De Waard, 2014).

2.3.3. Agencytheorie

De agencytheorie hanteert vergelijkbare grondslagen als de legitimatietheorie. Beide theorieën stellen dat ondernemingen maatschappelijke verslaggeving gebruiken om de percepties van de maatschappij te beïnvloeden (Brown & Deegan, 1998; Neu et al., 1998).

De agencytheorie biedt een traditionele invalshoek voor het begrijpen van het gedrag van managers. Het uitgangspunt van de theorie betreft de scheiding tussen eigendom en leiding en de daaruit voortvloeiende informatieasymmetrie tussen beide partijen (Jensen & Meckling, 1976). Er is sprake van een agency relatie tussen de aandeelhouders (principalen) en de manager (agent). De principalen nemen een agent in dienst om de onderneming te leiden (Jensen & Meckling, 1976). Deze situatie biedt mogelijkheid voor opportunistisch gedrag van de manager (agent), die beslissingen neemt welke van directe invloed zijn op de aandeelhouders (principalen) (Jones, 1995). De kans op opportunistisch gedrag van de manager neemt toe zodra de manager (deels) andere doelen nastreeft dan de aandeelhouders. Een dergelijk gebrek aan doelcongruentie ontstaat onder meer wanneer de manager niet, of slechts in beperkte mate, in het bezit is van aandelen van de onderneming (Scott, 2003). In dat geval heeft de manager geen extra voordelen als het ‘goed gaat’ met de onderneming. Dit in tegenstelling tot de aandeelhouders die de waarde van hun aandelen zien stijgen. Het gevolg hiervan is dat de manager alsnog persoonlijke voordelen probeert te verkrijgen, voornamelijk door het uitkeren van hoge bonussen aan zichzelf (Jensen & Meckling, 1976). Deze kwestie wordt aangeduid met de term agency conflict. Dergelijke conflicten kunnen verstrekkende gevolgen hebben voor zowel de onderneming als haar stakeholders, omdat deze leiden tot suboptimale besluitvorming en hiermee tot het ontstaan van agency kosten (Jensen & Meckling, 1976). Het agency conflict bij de scheiding van leiding en eigendom in beursgenoteerde ondernemingen ontstaat dus, doordat de doelen van de aandeelhouders en managers van elkaar verschillen en doordat de aandeelhouders beperkte mogelijkheden hebben om de manager te controleren (Eisenhardt, 1989).

In dit onderzoek wordt resultaatsturing door managers aangemerkt als het agency conflict en de maatschappelijke verslaggeving als communicatiekanaal ten behoeve van het verminderen van het informatievoordeel van de manager (Baiman, 1990; Smith, 2011). Het sturen van resultaten is mogelijk door de belangentegenstellingen (agency conflicten) tussen interne en externe stakeholders (Petrovits, 2006; Prior et al., 2008; Leuz et al., 2003). In een dergelijk geval komen de doelen van de

agent (manager), te weten het maximaliseren van het persoonlijk gewin, en de principalen

(stakeholders), te weten het verkrijgen van een zo hoog mogelijk rendement op hun investeringen, niet overeen. Als gevolg hiervan zijn de managers gemotiveerd om het communicatieproces met de stakeholders te beïnvloeden. Het verschil in toegang tot informatiebronnen staat irrationele managers toe om winsten te manipuleren of onbetrouwbare informatie over de financiële prestatie van de onderneming te geven (Davidson et al., 2004). Indien de stakeholders op de hoogte raken van deze resultaatsturing, zal de waarde van de onderneming dalen (Dechow & Sweeney, 1996). Dit br engt schade toe aan het rendement van de aandeelhouders (DeFond & Jiambalvo, 1994), de werknemers (Kaplan, 2001) en uiteindelijk aan het gehele bedrijfsleven door een verlies van vertrouwen (Zahra et al., 2005).

(18)

2.3.4. Voluntary disclosure theorie

Zoals hiervoor besproken, kan het aanwezige informatievoordeel van de manager ten opzichte van de stakeholders verminderd worden door het vrijwillig openbaar maken van informatie over het ondernemingsbeleid en de prestaties (Brammer & Pavelin, 2004). De voluntary disclosure theorie voegt hieraan toe dat, indien de onderneming geen informatie over bepaalde onderwerpen vrijwillig bekend maakt, stakeholders van het ergste uit zullen gaan (Cormier & Magnan, 2003). Dit houdt in dat er wordt verwacht dat er met onderwerpen waarover niet wordt gerapporteerd wel eens iets aan de hand zou kunnen zijn (De Waard, 2011). Deze motivatie tot het presenteren van aanvullende informatie kan leiden tot verslaggeving over minder

relevante onderwerpen in weinig concrete bewoordingen om maar te voldoen aan de formaliteit van het bekendmaken van iets ‘extra’s’ boven hetgeen wettelijk verplicht is. Een dergelijk argument wordt versterkt door de aanwezigheid van omvangrijke maatschappelijke verslagen die hoofdzakelijk kwalitatieve en toekomstgerichte informatie bevatten (McConomy, 1998; De Waard, 2011).

Een andere factor die een rol speelt bij de beslissing van een manager om al dan niet aanvullende informatie te publiceren, heeft te maken met het eigenbelang van de manager (Darrough & Stoughton, 1990). Dit houdt in dat de managers informatie zullen verstrekken indien zij daar zelf beter van worden. Bijvoorbeeld door het verkrijgen van een hogere bonus of een verbeterde reputatie op de arbeidsmarkt (Darrough & Stoughton, 1990; Lang & Lundholm, 1996; Aboody & Kasznik, 2000). Volgens Dye (2001) is het om die reden van belang voor stakeholders om, zodra een onderneming vrijwillig informatie bekend maakt, vraagtekens te zetten bij de beweegredenen van de managers om dit te doen. Tevens moeten stakeholders de inhoud van de gepresenteerde informatie aan een kritische blik onderwerpen. Zo is het mogelijk dat er veel aandacht wordt besteed aan de positieve aspecten van de bedrijfsvoering, maar er weinig tot geen ruimte is voor de minder flatterende berichten (Dye, 2001; Scott, 2009).

Met dit onderzoek wordt geprobeerd een beeld te schetsen omtrent de overwegingen van managers om een maatschappelijke verslag uit te brengen. Een mogelijke overweging betreft het camoufleren van toegepaste resultaatsturing. Een belangrijke reden voor het toepassen van resultaatsturing kan de toekenning van een winstafhankelijke bonus zijn (Verrecchia, 1983; Lang & Lundholm, 1996; Evans & Sridhar, 2002). Aboody & Kasznik (2000) concluderen dat managers meer en gunstige informatie publiceren rondom de datum waarop de onderneming de beloningen bepaalt. Deegan (2002) noemt als extra motieven voor resultaatsturing: het voldoen aan wet- en regelgeving, het voldoen aan clausules uit leenovereenkomsten, het verbeteren van de reputatie en het behoud van de legitimiteit, het aantrekken van kapitaal, het voldoen aan de vrijwillige richtlijnen (o.a. GRI) uit angst voor verhoogde politieke kosten en het vergroten van de kans om prijzen te winnen, zoals de Kristalprijs van de Transparantiebenchmark.

“Niet-financiële informatie is onvoldoende vindbaar in jaarverslagen, althans niet op

een toetsbare en bruikbare wijze.” –

Tailleur (p. 124) – uit: Roelofsen & Van der Laan (2013)

(19)

2.4. Hypotheseontwikkeling

In deze paragraaf staat de ontwikkeling van de hypothesen centraal. Op basis van de hiervoor beschreven literatuur zijn veronderstellingen gemaakt die getoetst zijn en waarvan de resultaten in het volgende hoofdstuk besproken worden.

2.4.1. Introductie

Onderzoek laat gemengde resultaten zien met betrekking tot de relatie tussen MVO en de financiële prestaties van ondernemingen (Kim et al., 2012; Muttakin et al., 2015). Voorts richten slechts enkele empirische onderzoeken zich op de relatie tussen CSR disclosures en earnings quality, gemeten door accruals (Muttakin et al., 2015). Chih et al. (2008) verklaren deze uiteenlopende resultaten met behulp van de multiple objectives hypothesis. Deze hypothese suggereert dat managers van maatschappelijk verantwoorde ondernemingen de resultaten sturen om bepaalde ondernemingsspecifieke aspecten buiten de aandacht van de stakeholders te houden. Het informatievoordeel van de managers maakt dat deze sturing van de resultaten onopgemerkt blijft (Fama & Jensen, 1983).

De hypothese van Chih et al. (2008) houdt in dat resultaatsturing zowel positief, negatief of niet gerelateerd kan zijn aan MVO en de maatschappelijke verslaggeving. Een negatieve relatie bestaat, wanneeer de managers van ondernemingen met een uitgebreid maatschappelijke verslag (lees: een hoge score in de Transparantiebenchmark) financiële transparantie nastreven en intrinsiek gemotiveerd zijn om zich ethisch te gedragen ten opzichte van hun stakeholders (Carroll, 1979; McGuire et al., 1988; Jones, 1995; Atkins, 2006; Chih et al., 2008).

Anderzijds kan er sprake zijn van een positieve relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing. Dit is het geval wanneer ondernemingen met een uitgebreid maatschappelijke verslag (lees: een hoge score in de Transparantiebenchmark) willen voldoen aan de verwachtingen van een grote groep stakeholders. In deze situatie kan de financiële prestatie van de onderneming op korte termijn hieronder lijden, maar zullen de managers de resultaten sturen om zo alsnog aan die verwachtingen te kunnen voldoen (Chih et al., 2008; MaCarty, 2009; Muttakin et al., 2015). Ook duurzaamheidsexperts erkennen een positieve relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing (FD, 2014). Zij sluiten zich aan bij de stakeholdertheorie waarin wordt beweerd dat ondernemingen op een strategische wijze hun stakeholders proberen te sturen. Een voorbeeld is een onderneming, zoals Shell, die veel aandacht schenkt aan het rapporteren over veiligheid en het milieu. Shell zal hierdoor, in de ogen van stakeholders, minder risico lopen. Zo zullen stakeholders de kans op een olielekkage lager inschatten, waardoor de ondernemingswaarde op de lange termijn toeneemt (FD, 2014). Echter, dit leidt mogelijk tot een lager financieel resultaat in het huidige kwartaal. Er moet namelijk gerapporteerd worden over de toegepaste maatregelen om de veiligheid en de milieuvriendelijkheid te waarborgen en deze maatregelen kosten geld. Managers die te maken hebben met een winstafhankelijke bonus, clausules uit schuldcontracten en dergelijke, zullen dan gemotiveerd zijn om het resultaat van het huidige kwartaal (opwaarts) te sturen (Deegan, 2002; Chih et al., 2008). Consistent met deze bewering ontdekten Ingram en Frazier (1983) een negatieve correlatie tussen maatschappelijke verslaggeving en de financiële prestatie van een onderneming. Volgens Knoops (2010) is dit het gevolg van een gebrek aan aandacht van managers voor écht verantwoord gedrag, omdat, consistent met de agency relatie, het primaat nog steeds ligt bij het maximaliseren van de winsten en de aandeelhouderswaarde. Van Genderen, analist bij Morningstar, stelt dat ‘groene fondsen’ vaak hogere kosten kennen (FD, 2014). Ook blijkt uit analyses dat het rendement van duurzame fondsen volatieler is en dat er daardoor sprake is van een hoger risico voor de principalen. Tot slot is het volgens de multiple objectives hypothesis mogelijk dat er geen relatie bestaat tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing. Dit is het geval wanneer resultaatsturing door andere factoren dan het verslaggevingsformat wordt gedreven (Chih et al., 2008). Bij deze factoren kan er onder meer gedacht worden aan de geldende wet- en regelgeving, de bestaande clausules uit schuldcontracten en de hoogte van winstafhankelijke bonussen van de managers (McWilliams & Siegel, 2000; Deegan, 2002).

(20)

Op basis van de multiple objectives hypothesis in combinatie met de bevindingen uit de theorieën die in paragraaf 2.3 zijn besproken, kunnen de volgende algemene hypothesen worden opgesteld:

Hypothese 1A – De mate van transparantie in de maatschappelijke verslagen heeft een positieve

invloed op de mate van resultaatsturing.

Hypothese 1B – De mate van resultaatsturing heeft een positieve invloed op de mate van

transparantie in de maatschappelijke verslagen.

2.4.2. Moderatorvariabelen

De literatuur geeft aan dat er mogelijk meer variabelen van invloed zijn op de relatie tussen maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing. Deze variabelen zullen in de volgende sub-paragrafen besproken worden. Vervolgens worden de hypothesen opgesteld. Deze hypothesen worden getoetst met behulp van de onderzoeksmethode die in het volgende hoofdstuk beschreven staat.

2.4.2.1. De ondernemingsgrootte

Muttakin et al. (2015) verklaren dat managers van grotere ondernemingen minder abnormale accruals rapporteren, omdat deze ondernemingen publiek zichtbaarder zijn. Als gevolg van deze zichtbaarheid voelen managers van dergelijke ondernemingen zich beperkt in de mogelijkheid om de financiële resultaten te manipuleren (Yip et al., 2011). Daarnaast ervaren zij een druk vanuit de stakeholders om informatie omtrent de sociale, bestuurlijke en milieuaspecten bekend te maken (Francis et al., 2008; Yip et al., 2011). Hoewel managers van grote beursgenoteerde ondernemingen, volgens de agencytheorie, beter geïnformeerd zijn dan de aandeelhouders en overige stakeholders, zorgen de potentiële politieke kosten ervoor dat managers geprikkeld worden om betrouwbare informatie bekend te maken en om resultaatsturing te vermijden (Jensen & Meckling, 1976; Yip et al., 2011).

Met betrekking tot de maatschappelijke verslaggeving beweren Shan & Taylor (2014) dat ondernemingsgrootte positief gecorreleerd is met CSR disclosure. Hetgeen wordt onderbouwd doordat grote ondernemingen publiek zichtbaarder zijn en daarom min of meer gedwongen worden om te voldoen aan de verwachtingen van de stakeholders om hun bestaansrecht te kunnen behouden (Belkaoui & Karpik, 1989; Patten, 1991; Brown & Deegan, 1998; Amato & Amato, 2007; Prior et al., 2008). Ook Cormier & Magnan (2003) rapporteren dat grotere ondernemingen uitgebreider rapporteren over sociale en milieuaspecten. Het management kan, door het verminderen van haar informatievoordeel, de potentiële politieke kosten verminderen (Patten & Trompeter, 2003). Op basis van deze beweringen worden de volgende hypothesen opgesteld:

Hypothese 2A – De mate van transparantie in de maatschappelijke verslagen heeft een negatieve

invloed op de mate van resultaatsturing naarmate de ondernemingsgrootte toeneemt.

Hypothese 2B – De mate van resultaatsturing heeft een negatieve invloed op de mate van

transparantie in de maatschappelijke verslagen naarmate de ondernemingsgrootte toeneemt. 2.4.2.2. Verificatie door een accountant

Indien er assurance is verstrekt over een maatschappelijk verslag verhoogt dit de geloofwaardigheid van de gerapporteerde informatie, waardoor het vertrouwen van stakeholders in de onderneming toeneemt (De Beelde & Tuybens, 2013; Sierra et al., 2012; Cheng et al., 2014). Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aantal externe audits uitgevoerd op de sociale en milieu-informatie in de maatschappelijke verslagen, is toegenomen (Owen & O’Dwyer, 2004). Toch blijven er, voornamelijk bij academici, twijfels bestaan over de waarde van deze accountantsverklaring.

(21)

Er worden vraagtekens gezet bij de aard van de assurance-opdracht en de diepgang van de uit te voeren werkzaamheden, omdat er geen vast format bestaat voor de assurance op een maatschappelijk verslag (Power, 1991; De Waard, 2011; Perego & Kolk, 2012; Beelde & Tuybens, 2013). Zoals eerder besproken, kan een onderneming een maatschappelijk verslag uitbrengen als emotive symbol of vanuit een sociaal verantwoordelijkheidsgevoel. Indien de accountant dit bij de opdrachtaanvaarding niet in overweging neemt, kan zogenaamde schijnzekerheid worden opgeroepen bij stakeholders (Deegan et al., 2006).

Desondanks ontwikkelen de accountants hun vaardigheden inzake de beoordeling van sociale en milieuaspecten (KPMG, 2010). Deze verificatie gaat verder dan het controleren van berekeningen. Ook het vormen van een oordeel over de naleving van de CSR principes is onderdeel van de verificatie van de maatschappelijke verslagen (Sierra et al., 2012). Dixon et al. (2004) beweren dat het vertrouwen in de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de accountants hoger

is dan bij andere specialisten. Daarnaast wijst onderzoek uit dat de ondernemingen die zich inspannen om hun maatschappelijke activiteiten en verslaggeving te verbeteren, onder andere door het verifiëren van het verslag, minder geneigd zijn om de resultaten te sturen (Kim et al., 2012). Gebaseerd op de literatuur kunnen de volgende hypothesen worden geformuleerd:

Hypothese 3A – De mate van transparantie in de maatschappelijke verslagen heeft een negatieve

invloed op de mate van resultaatsturing indien er assurance is gegeven over de sociale en milieu-informatie in het maatschappelijke verslag.

Hypothese 3B – De mate van resultaatsturing heeft een negatieve invloed op de mate van

transparantie in de maatschappelijke verslagen indien er assurance is gegeven over de sociale en milieu-informatie in het maatschappelijk verslag.

2.4.2.3. Geïntegreerde verslaggeving

Een relatief nieuwe ontwikkeling op het gebied van maatschappelijke verslaggeving betreft het integreren van economische, sociale en milieu-informatie in één verslag. Dit wordt ook wel Integrated

Reporting genoemd (IIRC, 2011). Doordat deze nieuwe vorm van verslaglegging nog in de

kinderschoenen staat, wordt er tegen problemen aangelopen. Eén van die problemen betreft de lijvigheid van deze geïntegreerde verslagen (De Waard, 2011). Dit is te meten aan het aantal pagina’s dat het jaarverslag beslaat. De omvangrijke jaarverslagen waarin de nadruk wordt gelegd op toekomstgerichte informatie in verhaalvorm, kunnen ertoe leiden dat resultaatsturing onopgemerkt blijft (Heemskerk & Van der Tas, 2006; Yip et al., 2011). Het lobbyen van managers om te komen tot minder transparante rapporteringsvoorschriften levert indirect bewijs dat zij geloven dat de kosten en de voordelen van resultaatsturing worden beïnvloed door de mate van transparantie in de verslaggeving (Hirst et al., 2004). Dit is consistent met de bevinding dat ondernemingen gestraft zullen worden als resultaatsturing gemakkelijk op te sporen is (Lundholm, 1999; Hirst et al., 2004). Een ander obstakel betreft het ontbreken van een gemeenschappelijke taal voor de niet-financiële informatie uit het geïntegreerde verslag (Roelofsen & van der Laan, 2013). Uniformi teit, consistentie en vergelijkbaarheid van de verslagen worden hierdoor beperkt. Roelofsen & van der Laan (2013) vermelden dat de stakeholders momenteel niet in staat zijn om de informatie over sociale en milieuaspecten om te zetten in financiële risico’s en kansen. Dit leidt mogelijk tot minder zichtbaarheid van resultaatsturing. De laatste hypothesen luiden dan ook:

“Juist op het gebied van toetsbaarheid kan de accountant

een rol spelen” –

Dekkers (p. 129) – uit: Roelofsen & Van der Laan (2013)

(22)

Hypothese 4A – De mate van transparantie in de maatschappelijke verslagen heeft een positieve

invloed op de mate van resultaatsturing indien de economische, sociale en milieu-informatie geïntegreerd is in één verslag.

Hypothese 4B – De mate van resultaatsturing heeft een positieve invloed op de mate van

transparantie in de maatschappelijke verslagen indien de economische, sociale en milieu-informatie geïntegreerd is in één verslag.

De hoofdvariabelen, maatschappelijke verslaggeving en resultaatsturing, en de hypothesen kunnen schematisch worden weergegeven in een conceptueel model:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat er ontzettend veel gedragsrichtlijnen zijn voor ondernemingen die betrekking kunnen hebben op MVO, is het onhaalbaar om deze allemaal te bespreken in dit onderzoek.. Daarom

Uit onderzoek blijkt dat (beursgenoteerde) onder- nemingen uit diverse landen in de loop van de jaren steeds meer, veelal op vrijwillige basis, informatie over de

ondernemingen om uitgebreider verantwoording af te leggen sterk toegenomen. Deze transparantiebehoefte komt uit twee verschillende perspectieven: groeiende eisen vanuit corporate

6 Dit wordt waarschijnlijk niet alleen veroorzaakt door het prille stadium waarin de dialoog met stakeholders zich bevindt, maar ook door de ver- schillende visies op de wijze

Terwijl in een aantal landen wetgeving voor het publiceren van milieuverslagen of maatschappelijke gegevens in jaarverslagen van kracht is, en dit in andere landen van

Voor het verrichten van dit onderzoek is de volgende hoofdvraag opgesteld: “in welke mate is de nationale cultuur een verklarende factor voor internationale verschillen in

De bovenstaande centralevraag wordt beantwoord en verklaart door een literatuurstudie en een onderzoek, waarvoor van 40 Nederlandse en 40 Amerikaanse bedrijven is

Uit de resultaten van dit onderzoek komt een beeld naar voren dat de neiging om veel sms-afkortingen te gebruiken een negatieve invloed heeft op spelling en