• No results found

DE VERGELIJKBAARHEID VAN DE MAATSCHAPPELIJKE VERSLAGGEVING IN NEDERLAND

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE VERGELIJKBAARHEID VAN DE MAATSCHAPPELIJKE VERSLAGGEVING IN NEDERLAND"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE VERGELIJKBAARHEID VAN DE

MAATSCHAPPELIJKE VERSLAGGEVING IN

NEDERLAND

Masterthesis, MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie&Bedrijfskunde

3 april 2014

Annemiek van der Schoot Studentnummer: 1798596 Professor Rankestraat 3a 9713 GC Groningen Tel: +31633716160 E-mail: a.d.van.der.schoot@student.rug.nl Begeleider: Dr. J.S. Gusc

(2)

1

SAMENVATTING

De maatschappelijke verslaggeving is bijna 30 jaar geleden ontstaan en is zich nog steeds volop aan het ontwikkelen. Er wordt steeds meer waarde gehecht aan maatschappelijk verantwoord ondernemen en ook in het beslissingsproces van stakeholders speelt MVO een steeds belangrijkere rol. Daarom wordt er van organisaties verlangd dat zij hun maatschappelijk verslagen zodanig inrichten dat deze voor stakeholders vergelijkbaar zijn. In 2006 onderzochten Kamp-Roelands en de Waard (2008) de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen in Nederland, waarbij naar voren kwam dat de voortgang op het gebied van MVO voor stakeholders slecht zichtbaar was. Om te onderzoeken of de vergelijkbaarheid van de MVO-verslagen in de afgelopen jaren is veranderd, is het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) als vertrekpunt genomen voor deze thesis. Hierbij zijn de MVO-verslagen van dezelfde Nederlandse organisaties onderzocht aan de hand van een inhoudsanalyse. Dit is een veel gebruikte onderzoeksmethode voor het analyseren van maatschappelijke verslagen, waarbij de kwalitatieve informatie begripsmatig wordt gecategoriseerd tot kwantitatieve data. Voor dit onderzoek is de term „vergelijkbaarheid‟ onderverdeeld in „vergelijkbaarheid in tijd‟ en „vergelijkbaarheid tussen organisaties‟. Bij „vergelijkbaarheid in tijd‟ wordt beoordeeld of het mogelijk is om de MVO-prestaties van de organisatie in de loop van jaren te beoordelen en bij „vergelijkbaarheid tussen organisaties‟ wordt onderzocht of de MVO-prestaties te vergelijken zijn met andere organisaties. Voor het meten van de vergelijkbaarheid is gebruik gemaakt van de volgende zeven criteria:

Vergelijkbaarheid in tijd

1. Aanwezigheid MVO-strategie

2. MVO-doelstellingen tijdgebonden en kwantitatief meetbaar geformuleerd 3. Consistentie cijfers MVO-verslag 2012 ten opzichte van 2011

4. Weergave prestatie-indicatoren in zowel absolute aantallen als ratio's 5. Beschikbaarheid MVO-verslagen van minstens drie opeenvolgende jaren

Vergelijkbaarheid tussen organisaties

6. Aanwezigheid (sectorspecifieke) benchmarkresultaten

7. Gebruik algemeen erkende richtlijnen bij opstellen MVO-verslag

Uit het onderzoek naar de maatschappelijke verslagen uit 2012 blijkt dat bij 57% van de organisaties de cijfers over 2011 consistent zijn weergegeven ten opzichte van het verslag van 2011. Bij de overige organisaties zijn de cijfers over 2011 aangepast zonder hierbij een toelichting te geven of is vergelijking van cijfers tussen de verslagen van 2011 en 2012 niet mogelijk. Deze resultaten liggen in lijn met het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008), waaruit blijkt dat de „vergelijkbaarheid in tijd‟ van de maatschappelijke verslagen op dit aspect niet is verbeterd gedurende de periode 2006-2012. De „vergelijkbaarheid tussen

organisaties‟ is in deze periode toegenomen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in 2006

door 86% van de Nederlandse organisaties gebruik werd gemaakt van de algemeen erkende GRI richtlijnen bij het opstellen van het MVO-verslag, waar dit in 2012 bij alle onderzochte organisaties het geval was.

Trefwoorden: vergelijkbaarheid, MVO, maatschappelijke verslaggeving, MVO-verslag, MVO-prestaties, inhoudsanalyse, Nederland

(3)

2

VOORWOORD

Voor u ligt mijn masterthesis, een onderzoek waar ik een aantal maanden hard aan heb gewerkt en waarmee ik nu mijn master Accountancy aan de Rijksuniversiteit te Groningen ga afsluiten. Deze thesis heeft betrekking op de maatschappelijke verslaggeving, een onderwerp waar ik in mijn bachelorthesis ook onderzoek naar gedaan heb. MVO-verslaggeving is een interessant onderzoeksgebied, gezien de vrijwillige aard van deze verslaggeving. Waar mijn bachelorthesis betrekking had op de keuze van de assurance provider bij het MVO-verslag, is dit onderzoek gericht op de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving. Tijdens het lezen van literatuur op het gebied van maatschappelijke verslaggeving, kwam ik het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) tegen, waarin naar voren kwam dat de vergelijkbaarheid van de MVO-verslagen in 2006 redelijk slecht was. En aangezien het juist erg belangrijk is voor stakeholders om trends te kunnen waarnemen op het gebied van MVO-prestaties en deze MVO-prestaties te kunnen vergelijken met andere organisaties, ontstond mijn interesse om te onderzoeken wat hiervan de huidige stand van zaken was. Dit kunt u lezen in deze thesis.

Hoewel het schrijven van deze masterthesis niet zonder slag of stoot is verlopen, ben ik erg tevreden met het eindproduct dat er nu voor u ligt. Allereerst wil ik hiervoor PwC bedanken, welke mij alle faciliteiten heeft geboden om mijn scriptie te kunnen schrijven, en daarbij in het bijzonder mijn begeleidster Ineke Kuiper. Daarnaast wil ik mijn vriend bedanken voor zijn luisterend oor, steun en heldere blik op momenten dat ik even door de bomen het bos niet meer zag. En tot slot mijn dank voor de kritische blik en feedback van Joanna Gusc, mijn scriptiebegeleidster vanuit de universiteit.

Annemiek van der Schoot Groningen, 31-03-2014

(4)

3 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 1.1. Aanleiding 5 1.2. Problematiek 6 1.3. Literatuurverkenning 6 1.4. Onderzoeksopzet 8 1.5. Wetenschappelijke bijdrage 9 1.6. Structuur thesis 10

2. Maatschappelijk verantwoord ondernemen 11

2.1. Wat is MVO? 11

2.2. Ontwikkelingen op het gebied van MVO-verslaggeving 12

2.3. Wetgeving en richtlijnen 13

2.3.1. Internationale richtlijnen 13

2.3.2. Nederlandse wetgeving en richtlijnen 14

2.3.3. Conclusie 15

3. Vergelijkbaarheid 16

3.1. Het belang van een vergelijkbaar maatschappelijk verslag 16

3.1.1. Stakeholders van organisaties 16

3.1.2. Waarom vergelijkbare verslaggeving? 17

3.1.3. Vergelijkbaarheid binnen sectoren 17

3.1.4. Niet-vergelijkbare verslaggeving 18

3.2. Conceptualisatie vergelijkbaarheid 19

3.2.1. Vergelijkbaarheid in tijd 20

3.2.2. Vergelijkbaarheid tussen organisaties 20

3.2.3. Conceptueel model 21

4. Methodologie 23

4.1. Onderzoeksmethode 24

4.1.1. Onderzoeksmethode Kamp-Roelands en de Waard (2008) 24

4.1.2. Wat is een inhoudsanalyse? 25

4.1.3. Uitvoering van de inhoudsanalyse 26

4.2. Onderzoekspopulatie 32

4.2.1. Selectie organisaties t.b.v. de inhoudsanalyse 32

(5)

4

5. Resultaten 35

5.1. Analyse Vergelijkbaarheid in tijd 35

5.2. Analyse Vergelijkbaarheid tussen organisaties 37

5.3. Analyse Vergelijkbaarheid per sector 39

6. Conclusie 42 6.1. Discussie 43 6.2. Beperkingen onderzoek 47 6.3. Aanbevelingen 47 6.4. Evaluatie onderzoeksproces 48 6.5. Theoretische bijdrage 48 6.6. Toekomstig onderzoek 48 7. Referenties 50 7.1. Literatuur 50 7.2. Websites 54 8. Bijlagen 56

8.1. Bijlage A: Vragenlijst inhoudsanalyse 2012 t.o.v. 2006 56

8.2. Bijlage B: Selectie maatschappelijke verslagen 58

8.3. Bijlage C: Data 59

8.4. Bijlage D: Resultaten inhoudsanalyse 60

8.5. Bijlage E: Resultaten per sector 62

8.6. Bijlage F: Type verslaggeving 64

(6)

5

1. Inleiding 1.1. Aanleiding

In 1991 werd voor het eerst door een Nederlandse organisatie het milieuverslag gepubliceerd. Ondanks de twijfels1 werd de niet-financiële verslaggeving in de jaren die volgden steeds belangrijker. Van milieuverslaggeving naar duurzaamheidsverslaggeving, en inmiddels is er alweer een nieuwe trend op komst: „integrated reporting‟. Integrated reporting is de samenvattende rapportage waarin organisaties aangeven hoe zij duurzaam opereren en hoe strategie, governance, prestaties en vooruitzichten (maatschappelijke) waarde opleveren voor de korte, middellange en lange termijn.2 De maatschappelijke verslaggeving is nog steeds volop in ontwikkeling. Al in 1997 schreef Elkington (1997) dat het naar zijn verwachting nog tientallen jaren zou duren om de „Triple-P„-rapportages3

te professionaliseren. En dat blijkt te kloppen, tot op de dag van vandaag is de maatschappelijke verslaggeving zich aan het ontwikkelen.

In eerste instantie is de maatschappelijke verslaggeving ontstaan om de stakeholders inzicht te geven in het maatschappelijk verantwoord ondernemen van organisaties, maar ook de organisaties zelf hebben er belang bij. Organisaties kunnen de maatschappelijke verslaggeving bijvoorbeeld gebruiken om een economisch voordeel te behalen (Postma, 2011) of als middel om hun handelen te legitimeren (Deegan et al., 2002; Dowling en Pfeffer, 1975; Gray et al., 1995; Guthrie en Parker, 1989; Kamp-Roelands, 2002). Daarnaast willen de stakeholders weten welke invloed het handelen van organisaties heeft op het gebied van people, planet en profit. Hoe ontwikkelt een organisatie zich op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe presteert zij ten opzichte van andere organisaties?

Steeds meer institutionele beleggers gebruiken informatie over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bij het maken van beleggingsbeslissingen.4 Het is van belang dat de institutionele beleggers deze informatie kunnen vergelijken, om zo weloverwogen investeringsbeslissingen te kunnen nemen. In 2007 verscheen er op accountant.nl5 een nieuwsbericht dat de focus in vele maatschappelijke verslagen zoek was en het pr-gehalte van deze verslagen erg hoog lag. De vergelijkbaarheid van de verslagen met concurrenten was op dat moment nog nauwelijks mogelijk. Johan Piet, directeur van TranspaRAbility, een bureau dat maatschappelijke verslagen schrijft en toetst, nuanceerde destijds deze constateringen: „Het maatschappelijke jaarverslag is in opkomst en het duurt nog wel een jaar of twintig

voordat het volwassen is.‟ Hoe staat het er inmiddels voor met de vergelijkbaarheid van de

maatschappelijke verslagen? Is deze vergelijkbaarheid in de loop van de jaren verbeterd?

1 http://archief.nrc.nl/index.php/1991/Mei/2/Economie/18/Twijfel+aan+nut+milieujaarrekening+BSO/check=Y 2

http://www.nba.nl/Vaktechniek/Vaktechnische-themas/Externe-Verslaggeving/Integrated-Reporting-IR/ 3

Met triple-P-rapportage wordt verwezen naar de verslaggeving waarin de drie elementen People, Planet en Profit gecombineerd worden. In deze rapportage is dus ook aandacht voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen van de organisatie.

4 http://www.accountant.nl/Accountant/Nieuws/Beleggers+willen+snelle+overeenstemming+over+mvo.aspx 5 http://www.accountant.nl/Accountant/Nieuws/Volwassen+maatschappelijk+jaarverslag.aspx

(7)

6

1.2. Problematiek

Veel stakeholders, zoals klanten, investeerders, werknemers en inkoopmanagers, geven aan dat duurzaamheid een belangrijke factor is in hun beslissingsproces (Peloza, 2012). Organisaties spelen hierop in door informatie over het maatschappelijk verantwoord ondernemen naar buiten te brengen. Dit gebeurt onder andere via de website van de organisatie, in een apart maatschappelijk verslag of in een geïntegreerd jaarverslag. Stakeholders zullen de verkregen informatie van organisaties met elkaar vergelijken om in hun beslissingsproces een weloverwogen keuze te kunnen maken.

Het vergelijken van maatschappelijke verslagen tussen organisaties is een stuk complexer dan het vergelijken van financiële verslagen. Dit komt doordat het financieel jaarverslag met name kwantitatieve gegevens betreft, en de basis voor het maatschappelijk verslag uit kwalitatieve informatie bestaat. Doordat kwalitatieve gegevens vaak moeilijk meetbaar zijn, is het voor stakeholders lastig om deze informatie met elkaar te kunnen vergelijken, wat het beslissingsproces moeilijker maakt. In de loop der jaren zijn er richtlijnen voor de maatschappelijke verslaggeving ontwikkeld welke stimuleren om prestaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen meetbaar te maken. Rond het jaar 2000 verschenen de eerste richtlijnen waarna er in de loop van de tijd steeds meer richtlijnen volgden welke zouden moeten zorgen voor de standaardisatie van het rapporteringsproces. Door het meetbaar maken van de maatschappelijke prestaties en de standaardisatie van de verslagen neemt de vergelijkbaarheid van de verslaggeving toe.

In 2008 hebben Kamp-Roelands en de Waard (2008) de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving over 2006 onderzocht. Hierbij concludeerden zij dat de vergelijkbaarheid van MVO-prestaties tussen 2005 en 2006 bij 48% van de organisaties niet optimaal tot zelfs slecht was. Daarnaast bleek het erg lastig om een oordeel te kunnen vormen over de MVO-prestaties van een organisatie ten aanzien van haar sectorgenoten (Ernst & Young, 2007). Gezien het feit dat stakeholders de maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties meenemen in hun beslissingen, is het van belang dat deze informatie goed vergelijkbaar is. Helaas was dit in 2006 nog lang niet bij alle maatschappelijke verslagen het geval.

1.3. Literatuurverkenning

De maatschappelijke verslaggeving, ook wel duurzaamheidsverslaggeving genoemd, is bijna 30 jaar geleden ontstaan in het bedrijfsleven als een mechanisme om de veranderende omgeving die steeds meer gedomineerd werd door een grotere zorg en bewustzijn over duurzaamheid, te managen (Stubbs et al. 2013). In de loop van de jaren is deze maatschappelijke verslaggeving steeds verder ontwikkeld en is er ook een stijgende lijn te zien in het aantal organisaties die maatschappelijke verslagen publiceren (Zorio, 2013). Door deze populariteit is er in de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de deze vorm van verslaggeving. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoek naar de kwaliteit van maatschappelijke verslagen (o.a. Daub, 2007; Kamp-Roelands & de Waard, 2008; Noor, 2011), onderzoek naar factoren die invloed hebben op de kwaliteit en transparantie van MVO-verslagen (o.a. Drost, 2013; Dragu en Tiron-Tudor, 2012; Fernandez-Feijoo et al., 2012; Post et al., 2011; Zhang et al., 2013) en onderzoek naar de toegevoegde waarde van een

(8)

7

accountantsverklaring bij een MVO-verslag (o.a. Coram et al., 2009; Davina, 2011; Kamp-Roelands, 2001; O‟Dwyer & Owen, 2005).

In de jaren ‟90 ontstond er een internationale discussie over de vergelijkbaarheid en standaardisatie van maatschappelijke verslaggeving, welke uiteindelijk heeft geleid tot de oprichting van het Global Reporting Initiative (GRI) in 1997 (Pouwels, 2005). Het GRI bracht richtlijnen uit welke zouden moeten zorgen voor een standaardisatie van het rapporteringsproces, wat de vergelijkbaarheid tussen organisaties verbetert. In de loop van de jaren zijn de richtlijnen met betrekking tot de maatschappelijke verslaggeving steeds verder ontwikkeld, en worden deze richtlijnen ook door steeds meer organisaties toegepast. Vergelijkbaarheid is volgens de International Accounting Standard Board (IASB, 1989) één van de facetten die de kwaliteit van de maatschappelijke verslaggeving bepaalt. De andere facetten zijn relevantie, begrijpelijkheid en betrouwbaarheid. In het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) komt naar voren dat vergelijkbaarheid ook in de Handreiking van de Raad voor Jaarverslaggeving (RJ, 2009) en in de richtlijnen van het GRI wordt gehanteerd als kwaliteitskenmerk van maatschappelijke verslagen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat ook het GRI de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving stimuleert.

Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de kwaliteit van de maatschappelijke verslaggeving. Rond 2000 hadden onderzoekers veel aandacht voor disclosures, waardoor er een grote behoefte ontstond aan een model dat onderzoek naar vrijwillige disclosure en de kwaliteit hiervan zou vergemakkelijken (Core, 2001). Voorbeelden van onderzoek naar de kwaliteit van disclosures in het jaarverslag zijn die van Beattie et al. (2004) en Beretta en Bozzolan (2008). Beattie et al. (2004) hebben destijds een 4-dimensionaal raamwerk ontworpen voor een inhoudsanalyse van de tekstuele disclosures bij het jaarverslag. En Beretta en Bozzolan (2008) hebben een raamwerk ontworpen waarbij de kwaliteit van de disclosures kon worden bepaald op basis van zowel het kwantitatieve aspect als de rijkheid van de inhoud (in diepte en breedte). Bij bovengenoemde onderzoeken van Beattie et al. (2004) en Beretta en Bozzolan (2008) is „vergelijkbaarheid‟ niet meegenomen als kwaliteitsaspect van de verslaggeving. Echter is een vergelijkbaar verslag een vereiste voor een organisatie om zich te kunnen legitimeren ten aanzien van haar stakeholders (Noor, 2011). Door middel van het vergelijken van MVO-prestaties door de jaren heen en tussen organisaties, zijn stakeholders in staat om een oordeel over een organisatie te vormen. Voor stakeholders is de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving een belangrijk aspect voor het waarderen van de kwaliteit ervan.

In het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) is „vergelijkbaarheid‟ wel meegenomen als kwaliteitsaspect. Zij onderzochten in welke mate de maatschappelijke verslagen over 2006 voldeden aan de kwaliteitseisen van verslaggeving, waaronder vergelijkbaarheid. De term „vergelijkbaarheid‟ werd opgesplitst in twee onderdelen: „vergelijkbaarheid in de tijd‟ en de „vergelijkbaarheid tussen organisaties‟. Zij concludeerden dat de vergelijkbaarheid in tijd bij bijna de helft van de verslagen niet optimaal tot zelfs slecht was. Bij ruim een kwart van de verslagen uit 2006 waren de getoonde cijfers met betrekking tot 2005 aangepast ten opzichte van het maatschappelijk verslag van 2005, zonder hierbij een

(9)

8

toelichting te geven. Op het gebied van vergelijkbaarheid tussen organisaties bleek bijna 60% van de organisaties geen verwijzing naar benchmarkresultaten te hebben, en bijna geen enkele organisatie had een verwijzing naar sectorspecifieke benchmarkresultaten opgenomen in het maatschappelijk verslag. Noor (2011) deed onderzoek naar de MVO-verslagging als legitimatiemiddel voor organisaties. In dit onderzoek werd verondersteld dat op het moment dat een organisatie laag scoort op het gebied van vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid, relevantie en begrijpelijkheid, de organisatie de verslaggeving op het gebied van MVO voornamelijk publiceert met het idee om haar handelen te kunnen legitimeren aan de maatschappij. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse. Op het gebied van vergelijkbaarheid kon worden geconcludeerd dat met name de vergelijking met organisaties in dezelfde sector (door middel van sectorspecifieke benchmarks) achterwege werd gelaten in de maatschappelijke verslagen. Van Hoorn (2011) heeft gekeken naar de mate waarin bierbrouwerijen in Europa transparant rapporteren en of de maatschappelijke verslagen van deze bierbrouwerijen met elkaar te vergelijken zijn. Ook zij kwam tot de conclusie dat de verslaggeving op het gebied van MVO moeilijk te vergelijken is doordat deze erg verschillen in omvang en inhoud. De verslagen hadden een verschillende structuur en de prestatie-indicatoren werden vaak in verschillende eenheden uitgedrukt (bijvoorbeeld bij de ene organisatie energie in kWh per fte en bij een andere organisatie in kWh per m2 bedrijfsoppervlak).

Het doel van het publiceren van een maatschappelijk verslag is om het handelen van een organisatie te legitimeren ten aanzien van haar stakeholders. Echter, in het geval de verslaggeving niet vergelijkbaar is, zal dit het doel van legitimiteit teniet doen. Uit de onderzoeken van Kamp-Roelands en de Waard (2008), Noor (2011) en Van Hoorn (2011) blijkt dus dat vele organisaties hun doel van de maatschappelijke verslaggeving voorbij schieten.

1.4. Onderzoeksopzet

Zoals uiteengezet liet de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving de afgelopen jaren nog veel te wensen over. Om erachter te komen of de vergelijkbaarheid in de loop van tijd is verbeterd, zal er in deze thesis onderzoek gedaan worden naar de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen over 2012 in Nederland. De onderzoeksvraag van deze thesis luidt als volgt:

„In welke mate is de maatschappelijke verslaggeving in Nederland vergelijkbaar?‟

Op basis van de besproken literatuur in §1.3 Literatuurverkenning zijn de volgende vier deelvragen opgesteld:

DEELVRAGEN

1. Hoe kan de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving worden gemeten? 2. In welke mate zijn de maatschappelijke verslagen over 2012 vergelijkbaar in tijd?

3. In welke mate zijn de maatschappelijke verslagen over 2012 vergelijkbaar tussen organisaties? 4. Verschilt de mate van vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen tussen sectoren?

De vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving over 2012 zal in dit onderzoek worden geanalyseerd door middel van een kwantitatieve inhoudsanalyse. Dit is een veel

(10)

9

gebruikte onderzoeksmethode voor het analyseren van maatschappelijke verslagen, waarbij de kwalitatieve informatie begripsmatig wordt gecategoriseerd tot kwantitatieve data. De maatschappelijke verslagen van 23 organisaties worden op basis van acht elementen met betrekking tot vergelijkbaarheid gecategoriseerd door de onderzoeker. Dit gebeurt aan de hand van een vragenlijst waarbij de antwoordopties de categorieën representeren. Hierna zal de verkregen data verder worden geanalyseerd. Om de resultaten van het onderzoek te kunnen benchmarken, zullen de resultaten waar mogelijk worden vergeleken met de resultaten uit het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008). In dat onderzoek is de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen over 2006 onderzocht aan de hand van een inhoudsanalyse. Om de resultaten uit 2006 en 2012 zo goed mogelijk vergelijkbaar te maken komen de methode van dataverzameling en de onderzochte organisaties waar mogelijk overeen. In het grote plaatje zal dit onderzoek dus ook kenmerken hebben van een longitudinaal onderzoek, waarbij herhaaldelijk op dezelfde manier metingen plaatsvinden om een ontwikkeling in kaart te brengen (Baarda et al., 2012).

1.5. Wetenschappelijke bijdrage

Hoe is het anno 2013 gesteld met de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen in Nederland? Door middel van dit onderzoek zal er inzicht worden verkregen in de huidige stand van zaken rondom de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen speelt bij steeds meer stakeholders een belangrijke rol. Volgens de stakeholdertheorie zal een organisatie voor haar overleven en succes, zowel haar economische als niet-economische doelen moeten behalen door het bevredigen van de behoeften van de verschillende stakeholders (Pirsch et al., 2006). Organisaties worden dus steeds meer „gedwongen‟ om te rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De vergelijkbaarheid van deze verslaggeving is belangrijk voor de stakeholders om de prestaties op het gebied van MVO te kunnen beoordelen en voor institutionele beleggers om weloverwogen investeringsbeslissingen te kunnen nemen.

Er is in het verleden veel onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de maatschappelijke verslagen, maar beperkt onderzoek dat zich specifiek richt op de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving. In het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) is het aspect vergelijkbaarheid meegenomen in de inhoudsanalyse. Om de resultaten van het onderzoek in deze thesis te kunnen benchmarken, is het onderzoek in methodologie en populatie zo veel mogelijk aan het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) gelijk gemaakt. Bij het analyseren van de vragenlijst van de inhoudsanalyse van Kamp-Roelands en de Waard (2008) bleken een aantal vragen niet eenduidig geformuleerd, waardoor een onderzoeker bij herhaling niet tot dezelfde resultaten zou komen. Omdat dit wel behoort tot één van de eisen van een inhoudsanalyse zijn deze vragen uit de vragenlijst opnieuw geformuleerd. Hierdoor zal het ook voor toekomstig onderzoek mogelijk zijn om deze vernieuwde vragenlijst te gebruiken en de resultaten te vergelijken met de resultaten uit dit onderzoek. Op deze manier kan de ontwikkeling van de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen worden vastgelegd. Naast dat dit onderzoek bijdraagt aan toekomstig onderzoek, is het ook een toevoeging voor de huidige literatuur. De huidige situatie rondom de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving wordt in dit onderzoek geanalyseerd én waar mogelijk vergeleken met resultaten uit 2006 waardoor de

(11)

10

ontwikkeling zichtbaar wordt. Tot slot zal dit onderzoek een bijdrage leveren door het signaleren van aandachtspunten voor organisaties. Er zullen aanbevelingen worden gedaan om de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen in de toekomst te verbeteren.

1.6. Structuur thesis

In dit hoofdstuk is aangegeven wat de aanleiding is geweest voor dit onderzoek, en hoe deze thesis zal bijdragen aan de huidige literatuur. In Hoofdstuk 2 Maatschappelijk verantwoord

ondernemen en Hoofdstuk 3 Vergelijkbaarheid zal er achtergrondinformatie worden gegeven

en wordt er een theoretisch kader gebouwd rondom de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving. Hierbij komen onder andere de definities van MVO en vergelijkbaarheid aan de orde en zal het belang van een vergelijkbaar maatschappelijk verslag nader worden toegelicht. Tevens komt het antwoord op deelvraag 1 aan bod in Hoofdstuk 3

Vergelijkbaarheid. In Hoofdstuk 4 Methodologie zal worden omschreven hoe de

onderzoekspopulatie is geselecteerd en op basis van welke onderzoeksmethode de antwoorden op deelvragen 2, 3 en 4 zullen worden achterhaald. Vervolgens worden in Hoofdstuk 5 Resultaten de resultaten van het onderzoek getoond en geanalyseerd, waarna tot slot in Hoofdstuk 6 Conclusie antwoord zal worden gegeven op de onderzoeksvraag en zullen er aanbevelingen worden gedaan om de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving in de toekomst te vergroten.

(12)

11

2. Maatschappelijk verantwoord ondernemen

In dit hoofdstuk zal eerst ter sprake komen wat maatschappelijk verantwoord ondernemen inhoud, gevolgd door de ontwikkeling op het gebied van MVO-verslaggeving en de richtlijnen hiervoor.

2.1. Wat is MVO?

Maatschappelijk verantwoord ondernemen kent geen eenduidige definitie binnen de literatuur. In 1953 definieerde Bowen (1953) in zijn boek „Social Responsibilities of the Businessman‟ voor het eerst het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen: ‟It refers to the

obligations of businessmen to pursue those policies, to make those decisions, or to follow those lines of action which are desirable on terms of the objectives and values of our society.‟

Deze eerste definitie was nog vrij algemeen en in de jaren ‟70 begonnen de definities rondom MVO zich steeds verder te ontwikkelen en werden steeds specifieker (Carroll, 1999).

Op dit moment is er zowel binnen landen als tussen verschillende landen geen sprake van één universeel gebruikte definitie van MVO (Freeman en Hasnaoui, 2011). Volgens Van Marrewijk (2003) moet dit idee van een “one solution fits all” worden losgelaten. Er moet geaccepteerd worden dat er verschillende en meer specifieke definities van MVO zijn die passen bij de ontwikkeling en de ambities van de verschillende organisaties. De Waard (2011) merkt op dat in de verscheidenheid aan definities een aantal thema‟s steeds terugkeren, te noemen: economische profijtelijkheid, wet- en regelgeving, ethisch handelen, vrijwilligheid, stakeholders en triple-P. Triple-P, ofwel Triple Bottom Line, staat voor people, planet en profit, de pijlers van MVO welke zijn geïntroduceerd door Elkington (1997). In het overgrote deel van onderzoek naar MVO staan deze drie aspecten centraal (Drost, 2013). Onder andere de Sociaal-Economische Raad (SER) hanteert deze benadering in haar definitie van MVO6: „Het bewust richten van de ondernemingsactiviteiten op waardecreatie op langere termijn in

de drie dimensies people, planet en profit, gecombineerd met de bereidheid de dialoog met de samenleving aan te gaan.‟ Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen draait het om het

streven naar een maximale winst (profit), rekening houdend met de ecologische kwaliteit (planet) en het welzijn van mensen binnen en buiten de eigen organisatie (people) (Cramer et al., 2006). Er zal een balans moeten worden gevonden tussen deze drie aspecten van de triple-P benadering. Duurzame ontwikkeling wordt door Jeucken (2004) gedefinieerd als „een

ontwikkeling waarbij aan de behoeften van de nu levende generatie tegemoet wordt gekomen, zonder dat daardoor de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar worden gebracht. Het heeft daarmee een economische, sociale en milieudimensie‟. Ook in deze definitie komen de drie aspecten van de triple-P benadering naar

voren.

Vele definities van maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn dus terug te vinden in de huidige literatuur en er zal ook niet één passende definitie voor alle situaties worden gevonden. In de literatuurreview van Montiel (2008) wordt gekeken naar de verschillen en overeenkomsten tussen definities van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. In zijn ogen lijken de conceptualisaties van deze termen te convergeren. Montiel stelt dan ook dat er per situatie bepaald moet worden of er een nauwkeurig onderscheid tussen duurzaamheid en maatschappelijke verantwoord ondernemen relevant is of om deze termen

(13)

12

samen te nemen voor alle sociale en omgeving gerelateerde zaken. Binnen deze thesis, waarbij de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving centraal staat, is het onderscheid niet relevant. Daarom zullen alle niet-financiële rapportages met betrekking tot sociale of omgeving gerelateerde zaken geschaard worden onder de term „maatschappelijke verslaggeving‟ of „MVO-verslag‟.

2.2. Ontwikkelingen op het gebied van MVO-verslaggeving

Maatschappelijke verantwoord ondernemen werd tot het einde van de jaren ‟70 bestempeld als irrelevant voor het bedrijfsleven, maar is sinds eind jaren „90 een algemeen geaccepteerd concept in het bedrijfsleven (Lee, 2008). De aandacht voor het sociale effect van ondernemingsactiviteiten en de invloed hiervan op de natuur is op internationaal niveau groeiende (Moradzadehfard en Moshashaeim, 2011). De vraag naar MVO-verslaggeving is ontstaan door de belangentegenstelling tussen organisaties en de stakeholders. Vele organisaties hebben een winststreven, waar maatschappelijk verantwoord ondernemen vaak geld kost. Voor stakeholders is duurzaamheid een belangrijke factor die meespeelt bij de keuze voor een bepaalde organisatie (Peloza, 2012). Hiervoor is het van belang dat de stakeholders op de hoogte worden gehouden van de maatschappelijke betrokkenheid van organisaties. Echter, de organisaties hebben zelf meer informatie dan de informatie waar de aandeelhouders over beschikken; er is sprake van een informatiekloof. Door het publiceren van een transparant en volledig maatschappelijk verslag, zal de informatiekloof afnemen. Door Merkl-Davies en Brennan (2007) wordt dit ook wel aangeduid als „incremental information-paradigma‟; het verstrekken van informatie zal de oordeel- en besluitvorming van stakeholders verbeteren door het verkleinen van de informatieasymmetrie tussen het management en de stakeholders. Deze gedachtegang is gebaseerd op de agency theorie, welke stelt dat er bij beursgenoteerde organisaties sprake is van een belangenstegenstelling tussen de eigenaren en de bestuurders van de organisatie (Scott, 2009). De bestuurders van de organisatie beschikken over de kennis met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, en de aandeelhouders (eigenaren) zullen het moeten doen met de informatie die door de organisatie naar buiten wordt gebracht. Er is sprake van informatie asymmetrie; de bestuurders hebben een informatievoordeel ten opzichte van de aandeelhouders. Om deze informatiekloof zo klein mogelijk te maken dient er door de organisatie zo transparant en volledig mogelijk te worden gerapporteerd over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De rapportage rondom MVO past echter niet binnen de traditionele accounting en financiële rapportages, waardoor binnen organisaties de behoefte aan een uitgebreider afzonderlijk verslag is ontstaan (Yongvanich en Guthrie, 2007). In 1991 werd er voor het eerst door een Nederlandse onderneming een milieuverslag uitgebracht. Vele kritische geluiden volgden, maar achteraf bleek dit het begin te zijn van vele milieuverslagen. De snelle ontwikkeling van de duurzaamheidsverslaggeving is vooral te danken aan een groot en groeiend aantal ondernemingen die op vrijwillige basis duurzaamheidsverslagen hebben uitgebracht, waarbij de trendsetters door vele organisaties werden gevolgd (de Waard, 2011). Waar in de jaren ‟90 in de verslaggeving vooral aandacht werd geschonken aan de milieu-impact, veranderde gedurende het eerste decennium van de 21e eeuw de inhoud van deze verslagen. De focus verschoof van milieuverslaggeving naar maatschappelijke verslaggeving. In de maatschappelijke verslaggeving lag de aandacht op informatie vanuit de triple-P

(14)

13

perspectieven gekoppeld aan een ontwikkelingsperspectief en de bijbehorende governance structuur (de Waard, 2011).

De maatschappelijke verslaggeving is zich nog steeds aan het ontwikkelen en het aantal organisaties dat hierover rapporteert neemt toe (Kolk, 2010). Uit onderzoek van KPMG (2013) blijkt dat van de grootste 100 organisaties van 41 landen (4100 organisaties in totaal) 71% een maatschappelijk verslag publiceerde in 2013, terwijl dit in 2011 nog 64% was. De overgrote meerderheid van de organisaties wereldwijd publiceert vandaag de dag over haar prestaties op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen; wereldwijd is MVO inmiddels een algemeen aanvaard concept (KPMG, 2013).

2.3. Wetgeving en richtlijnen

De vraag naar een grotere maatschappelijke betrokkenheid van organisaties heeft geresulteerd in een enorme groei van standaarden met betrekking tot deze maatschappelijke betrokkenheid in de laatste drie decennia (Koerber, 2010). Codes, standaarden en raamwerken zijn ontwikkeld om managers meer details te verschaffen dan in de wetgeving gebeurd en mogelijk is (Ligteringen en Zadek, 2004). Uit onderzoek van KPMG et al. (2010) komt naar voren dat er in een selectie van 30 landen in totaal 142 landelijke standaarden en/of wetgeving aanwezig zijn met betrekking tot maatschappelijke verslaggeving. Volgens Van Hoorn (2011) zijn er verschillende standaarden voor het gedrag van organisaties (bijvoorbeeld OESO-richtlijnen), voor de implementatie van MVO (bijvoorbeeld ISO26000), voor de rapportage met betrekking tot MVO (bijvoorbeeld GRI/ RJ 400) en tot slot richtlijnen voor verificatie van de maatschappelijke verslagen (bijvoorbeeld AA1000AS). Er zijn dus een groot aantal standaarden, echter vertonen deze onderling vaak gelijkenis. In deze paragraaf zal een overzicht worden gegeven van een aantal belangrijke standaarden voor de verslaggeving rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen.

2.3.1. Internationale richtlijnen

Er zijn vele verschillende internationale richtlijnen voor de maatschappelijke verslaggeving waarvan hier de ISO 14001 en de GRI richtlijnen zullen worden besproken.

ISO 14001

In 1996 is door ISO, International Organisation for Standardization, de eerste ISO-norm 14001 bekend gemaakt. Dit is een internationaal geaccepteerde norm welke een kader schetst voor goed milieumanagement.7 Volgens Berman et al. (2003) was de ISO 14001 standaard destijds de meest invloedrijke standaard op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, gevolgd door de GRI richtlijnen. Inhoudelijk tonen de ISO 14001 normen en de GRI richtlijnen een grote mate van gelijkenis. Volgens Mitchell en Hill (2009) komt dit doordat er bij het opstellen van de GRI richtlijnen gebruik is gemaakt van de ISO 14001 normen.

GRI richtlijnen

De eerste GRI richtlijnen zijn in 1999 uitgebracht door GRI. Het GRI produceert ‟s werelds meest volledige raamwerk voor de maatschappelijke verslaggeving, met als doel om

(15)

14

maatschappelijke verslagen meer vergelijkbaar en daardoor meer transparant te maken.8 In dit GRI-verslaggevingsraamwerk worden principes en indicatoren uiteen gezet die bedrijven kunnen gebruiken bij het meten en rapporteren van hun economische, ecologische en sociale prestaties.9 Inmiddels zijn de GRI richtlijnen wereldwijd de meest gebruikte standaarden voor de maatschappelijke verslaggeving (Marimon et al., 2012). Uit onderzoek van KPMG (2013) naar maatschappelijke verslaggeving blijkt dat 82% van de 250 ‟s werelds grootste organisaties refereren aan de GRI richtlijnen in hun maatschappelijk verslag. Ook Nederlandse organisaties welke een maatschappelijk verslag publiceren doen dit in grote getalen in overeenstemming met de GRI richtlijnen. In het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) maakt 86% van de onderzochte organisaties (AEX genoteerde organisaties en de 25 meest transparante organisaties volgens de Transparantiebenchmark) in Nederland gebruik van GRI richtlijnen.

2.3.2. Nederlandse wetgeving en richtlijnen

In Nederland zijn organisaties niet verplicht om over maatschappelijke verantwoord ondernemen te rapporteren; rapportage gebeurt op vrijwillige basis. In het Burgerlijk Wetboek wordt hiernaar verwezen in artikel 2:391 BW lid 1:

“Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn opgenomen. (...) Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden.”

In Nederland ontbreekt dus de wettelijke verplichting voor maatschappelijke verslaggeving. Wel heeft de Nederlandse overheid de OESO-richtlijnen voor multinationale organisaties onderschreven. Hiermee heeft de overheid zich verantwoordelijke gesteld voor het stimuleren van MVO in het bedrijfsleven (Kamp-Roelands, 2003). In 2001 heeft staatssecretaris van Economische Zaken daarom advies gevraagd aan de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) met betrekking tot de invulling van de maatschappelijke verslaggeving. De RJ heeft als reactie hierop in 2003 de richtlijn RJ 400 uitgebracht en een conceptueel kader uitgewerkt in de „Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving‟.10

RJ 400 en de Handreiking

De Raad voor de Jaarverslaggeving doet in RJ 400 aanbevelingen rondom verslaggeving met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zij raadt bijvoorbeeld aan om te rapporteren met betrekking tot de triple-P aspecten en over problemen en uitdagingen van een organisatie ten aanzien van MVO. De Handreiking van de RJ is een uitbreiding op de RJ 400, waarbij een conceptueel kader wordt geschetst voor het opstellen van een maatschappelijk verslag. De RJ 400 heeft zeven jaar na haar eerste publicatie, in 2010, een aantal wijzigingen ondergaan. Aan deze richtlijn is een onderdeel toegevoegd met betrekking tot het

8 https://www.globalreporting.org/languages/dutch/Pages/default.aspx 9 https://www.globalreporting.org/resourcelibrary/Dutch-G3-Reporting-Guidelines.pdf 10 http://www.rjnet.nl/Documents/Uitingen%202009/0000026367_RJ_Uiting_2009-7_Ontwerp-Richtlijn_400_en_concept_Handreiking_MVO.pdf

(16)

15

maatschappelijk verantwoord ondernemen en er is meer aansluiting gezocht bij de internationale GRI richtlijnen.9 Op deze manier zullen de Nederlandse maatschappelijke verslagen ook op internationaal niveau beter vergelijkbaar worden.

2.3.3. Conclusie

Concluderend kunnen we stellen dat er vele verschillende richtlijnen en standaarden zijn voor maatschappelijke verslaggeving. Echter zijn er ook veel richtlijnen en standaarden die in grote mate gelijkenis vertonen doordat er bij het opstellen hiervan aansluiting is gezocht bij bestaande richtlijnen.

Figuur 1 - Richtlijnen op basis van richtlijnen

In Figuur 1 is te zien hoe de hiervoor genoemde richtlijnen bij elkaar aansluiting hebben gezocht. Ook de IASB, welke de internationale richtlijnen voor de jaarverslaggeving opstelt, is in dit figuur weergegeven. Zij hebben een raamwerk voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving opgesteld, waarbij de kwaliteitskenmerken begrijpelijkheid, betrouwbaarheid, relevantie en vergelijkbaarheid naar voren komen. Het GRI en de Raad voor de Jaarverslaggeving hebben in hun richtlijnen ook de kwaliteitskenmerken van het maatschappelijk verslag gedefinieerd, welke zijn gebaseerd op het raamwerk van de IASB uit 1989 (Kamp-Roelands en de Waard, 2008).

(17)

16

3. Vergelijkbaarheid

De vergelijkbaarbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving zal worden onderzocht op basis van twee onderdelen: de „vergelijkbaarheid in tijd‟ en de „vergelijkbaarheid tussen organisaties‟. De elementen aan de hand waarvan deze vergelijkbaarheid zal worden gemeten, komen aan bod in §3.2 Conceptualisatie vergelijkbaarheid. Maar eerst zal in de volgende paragraaf uiteen worden gezet wat het belang is van vergelijkbare maatschappelijke verslaggeving voor de stakeholders van een organisatie.

3.1. Het belang van een vergelijkbaar maatschappelijk verslag

Volgens onder andere de IASB, het GRI en de Raad voor Jaarverslaggeving leidt een vergelijkbaar verslag tot een hogere kwaliteit van het verslag. Op basis van de legitimatietheorie kan worden gesteld dat maatschappelijke verslaggeving kan worden gezien als een soort „sociaal contract‟ waarbij de stakeholders toestemming verlenen aan organisaties voor hun handelen. Organisaties zullen hun verslag dusdanig moeten vormgeven dat de stakeholders het contract niet zullen verbreken. Volgens Noor (2011) is mate waarin organisaties zich legitimeren afhankelijk van de kwaliteitsaspecten, waaronder vergelijkbaarheid. Organisaties zullen hun verslagen met een hoge mate van vergelijkbaarheid moeten opstellen, om hun handelen te kunnen legitimeren tegenover de stakeholders.

Voordat er verder in wordt gegaan op het belang van een vergelijkbaar verslag voor de stakeholders, zal er eerst worden besproken wie de stakeholders van een organisatie zijn.

3.1.1. Stakeholders van organisaties

In artikel 2.4-2.6 van de Handreiking van de RJ (2009) wordt ingegaan op de gebruikers van de maatschappelijke informatie. Hier wordt gesteld dat een organisatie kan worden opgevat als een lange termijn samenwerkingsverband tussen de belanghebbenden, ofwel de stakeholders, van de organisatie. Er zijn primaire stakeholders van een organisatie, zoals werknemers en aandeelhouders, maar een organisatie kent nog meer stakeholders welke van belang zijn voor het opereren van de organisatie. Hierbij moet gedacht worden aan consumenten, leveranciers, maar ook bijvoorbeeld de omwonenden en de overheid. De informatiebehoefte op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen van organisaties kan per type stakeholder verschillen. Voor bijvoorbeeld de investeerders is het heel belangrijk dat een maatschappelijk verslag vergelijkbaar is voor het nemen van investeringsbeslissingen. Echter, voor bijvoorbeeld consumenten is de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving minder van belang. Zij zijn volgens de Handreiking (2009) vooral geïnteresseerd in getroffen maatregelen voor de veiligheid van producten en informatie over arbeidsomstandigheden.

In de algemeen erkende G3.1richtlijnen van het GRI wordt gesteld dat vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving noodzakelijk is voor stakeholders om de prestaties van organisaties te kunnen evalueren: „Belanghebbenden die het rapport gebruiken, moeten de

informatie in het verslag over economische, milieugerelateerde en sociale prestaties kunnen vergelijken met de prestaties van de organisatie in het verleden, haar doelen en, voor zover mogelijk, met de prestaties van andere organisaties. Door consistente verslaggeving kunnen interne en externe partijen de prestaties als ijkpunt nemen en de vooruitgang evalueren in het

(18)

17 kader van beoordelingen, investeringsbeslissingen, inspraakprocedures en andere activiteiten.‟ (GRI, 2011).

3.1.2. Waarom vergelijkbare verslaggeving?

Volgens de stakeholdertheorie zal een organisatie voor haar overleven en succes zowel zijn economische als niet-economische doelen moeten behalen door het bevredigen van de behoeften van de verschillende stakeholders (Pirsch et al., 2006). Deze theorie legt zich neer bij het feit dat verschillende groepen een verschillende kijk hebben op de manier dat een organisatie zou moeten handelen, en dat deze groepen verschillende mogelijkheden hebben om de organisatie te beïnvloeden (Deegan, 2002). Volgens Gray et al. (1997) zal een organisatie over het algemeen alleen reageren op de behoeften van de stakeholders op het moment dat dit ook in het belang is van de organisatie zelf.

Naast dat de organisatie met een maatschappelijk verslag voorziet in de behoeften van de stakeholders, hebben ze er zelf ook baat bij. Door het opstellen van een maatschappelijk verslag met een hoge mate van vergelijkbaarheid stijgt niet alleen de informatiewaarde voor de stakeholders, maar ook mogelijkheden voor een organisatie op te sturen op MVO. Organisaties met een vergelijkbaar maatschappelijk verslag zullen in staat zijn om hun prestaties op lange termijn te monitoren en ontwikkelingen in de loop van tijd bij te houden.

3.1.3. Vergelijkbaarheid binnen sectoren

Volgens de institutionele theorie is er een patroon te zien in de gedragingen van organisaties, waardoor deze steeds meer op elkaar gaan lijken. Het gedrag van ondernemingen kan vanuit drie invalshoeken worden beïnvloed, namelijk door de regelgeving van de overheid of druk vanuit een niet-gouvernementele organisatie (coërcief isomorfisme), het gedrag van hun „peer group‟ (mimetisch isomorfisme) en door gelijkgestemdheid binnen groepen (normatief isomorfisme) (de Waard, 2011; DiMaggio en Powell, 1983). Het mimetisch isomorfisme stelt dat organisaties kijken naar de belangrijkste concurrenten in hun branche en vervolgens hun gedrag overnemen. Hierbij laten organisaties zich leiden door motieven als reputatie en imago. Organisaties zullen dit gedrag ook vertonen bij het opstellen van het maatschappelijk verslag. Hierdoor zullen naar verwachting de maatschappelijke verslagen in grote mate overeenkomsten vertonen waardoor de vergelijkbaarheid binnen een bepaalde sector redelijk op hetzelfde niveau zal liggen. Als de concurrenten een verslag opstellen met een hoge mate van vergelijkbaarheid, zal de organisatie dit gedrag overnemen, en op eenzelfde wijze haar verslaggeving opstellen. Indien een organisatie een maatschappelijk verslag opstelt met een lage mate van vergelijkbaarheid, door bijvoorbeeld geen benchmarkresultaten te benoemen, zal de stimulans voor de concurrenten ook laag zijn om de benchmarkresultaten op te nemen in het verslag. Op basis van het mimetisch isomorfisme kan dus gesteld worden dat organisaties het gedrag van hun concurrenten overnemen. Hierdoor zullen naar verwachting de maatschappelijke verslagen van organisaties binnen dezelfde sector min of meer een gelijke mate van vergelijkbaarheid vertonen, en zal er tussen verschillende sectoren een groter verschil in vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving zitten.

(19)

18 3.1.4. Niet-vergelijkbare verslaggeving

In de vorige paragraaf is behandeld waarom het belangrijk is dat organisaties een vergelijkbaar maatschappelijk verslag opstellen. Echter kwam in het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) naar voren dat in totaal bij 48% van de verslagen de vergelijkbaarheid van de MVO-prestaties tussen 2005 en 2006 niet optimaal tot zelfs slecht was. Bij zelfs 26% van de organisaties waren in het verslag van 2006 de cijfers van de MVO prestaties in 2005 aangepast zonder verdere toelichting. Het is mogelijk dat organisaties de informatie bewust manipuleren om negatieve informatie te verbergen. Door het aanpassen van de cijfers (zonder toelichting) neemt de vergelijkbaarheid van het verslag af, en kunnen stakeholders op het verkeerde been worden gezet.

Volgens Merkl-Davies en Brennan (2007) zijn er verschillende manipulatiestrategieën om impressiemanagement in narratieve teksten vorm te geven. Impressiemanagement wordt door Feenstra (2012) gedefinieerd als „een vorm van opportunistisch gedrag van de

ondernemingsleiding waarbij de informatieasymmetrie tussen de leiding en buitenstaanders wordt benut in de vorm van vertekeningen in de externe verslaggeving‟. Als dit wordt

bekeken vanuit de maatschappelijke verslaggeving kan het management van een organisatie door middel van manipulatie van tekstkenmerken oordelen en beslissingen van derden beïnvloeden (Feenstra, 2012). De achterliggende gedachte bij deze strategieën is dat door middel van manipulatie het slechte nieuws wordt versluierd of het goede nieuws wordt benadrukt. Eén van deze strategieën is het manipuleren van de cijfermatige informatie met het oog op prestatievergelijkingen. Door cijfers op een dusdanige manier te manipuleren dat ze moeilijk te vergelijken zijn met andere organisaties, of met de prestaties van de organisatie door de jaren heen, kan er slecht nieuws worden versluierd voor de stakeholders. In maatschappelijke verslagen met een lage mate van vergelijkbaarheid schuilt dus het gevaar van manipulatie.

Dat organisaties in staat zijn om de publieke opinie te beïnvloeden door middel van inhoud en redactie van het verslag komt ook naar voren in de legitimatietheorie (Deegan, 2002). Uit onderzoek van Ernst&Young (2009) blijkt dat er een tendens is naar subjectiviteit en meer positieve dan negatieve informatie in de maatschappelijke verslaggeving. Deze beïnvloeding van de inhoud van het verslag kan het voor de stakeholders moeilijker maken om in te schatten wat de werkelijke gevolgen zijn van het handelen van de organisatie voor bijvoorbeeld het milieu of de maatschappij. Ook dit beïnvloedt de vergelijkbaarheid van de verslaggeving.

Volgens de legitimatietheorie worden maatschappelijke verslagen gepubliceerd als reactie op omgevingsfactoren en om het handelen van organisaties te legitimeren (Guthrie en Parker, 1989). Om te kunnen overleven hebben organisaties een „license to operate‟ nodig. Met deze informatie in het achterhoofd wordt de communicatie met de relevante stakeholders vormgegeven (de Waard, 2011). Organisaties kunnen zelf de maatschappelijke verslagen vormgeven, waardoor de organisatie zelf kan kiezen om volledig transparant te zijn of om bepaalde zaken achterwege te laten. Volgens de legitimatietheorie proberen organisaties door middel van een maatschappelijk verslag het handelen van de organisatie te rechtvaardigen. In het onderzoek van Noor (2011) wordt gekeken naar kenmerken van legitimiteit in de maatschappelijke verslaggeving. Er wordt gesteld dat op basis van de legitimatietheorie de maatschappelijke verslaggeving kan worden gezien als een soort „sociaal contract‟ waarbij de

(20)

19

stakeholders toestemming verlenen aan organisaties voor hun handelen. Op het moment dat het maatschappelijk verkeer waarneemt dat het contract wordt geschonden, zal dit de continuïteit van de organisatie in gevaar brengen. Op basis van deze theorie is de verwachting dat organisaties hun maatschappelijk verslag op een dergelijke wijze vormgeven dat de maatschappij het contract niet zal willen verbreken. In het geval dat een organisatie niet goed presteert op het gebied van MVO, zal zij dit proberen te verbergen voor de maatschappij om te voorkomen dat het sociaal contract wordt ontbonden. Zij zal haar verslag naar verwachting met een lage mate van vergelijkbaarheid opstellen, zodat de maatschappij niet of nauwelijks in staat is om de prestaties van de organisatie te benchmarken.

3.2. Conceptualisatie vergelijkbaarheid

In deze paragraaf zullen de elementen aan de hand waarvan de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving kan worden gemeten, aan bod komen. Dit zal leiden tot een conceptueel model voor dit onderzoek. Aan de hand van deze paragraaf zal de eerste deelvraag worden beantwoord:

DEELVRAAG 1

1. Hoe kan de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving worden gemeten?

Met de komst van de maatschappelijke verslaggeving is het vergelijken van de door de organisatie verstrekte informatie moeilijker geworden. Het financiële deel van het jaarverslag betreft voornamelijk kwantitatieve gegevens wat het vergelijken gemakkelijk maakt. De basis van de maatschappelijke verslaggeving bestaat echter uit kwalitatieve gegevens. Doordat kwalitatieve gegevens vaak moeilijk meetbaar zijn, is het voor stakeholders lastig om deze informatie met elkaar te vergelijken. Organisaties kunnen van diverse richtlijnen gebruik maken, waarmee zij de vergelijkbaarheid van hun verslaggeving kunnen vergroten. Om de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving te kunnen onderzoeken, zal moeten worden onderzocht op welke manier deze vergelijkbaarheid kan worden gemeten. In onderzoeken van Kamp-Roelands en de Waard (2008), Noor (2011) en van Hoorn (2011) is hiervoor gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse. Dit is een veel gebruikte onderzoeksmethode voor het analyseren van maatschappelijke verslagen, waarbij de kwalitatieve informatie begripsmatig wordt gecategoriseerd tot kwantitatieve data. Om tot de „begrippen‟ te komen die de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving bepalen kan aansluiting worden gezocht bij de adviezen om de vergelijkbaarheid te vergroten zoals genoemd in de Handreiking van de RJ (2009) en de GRI richtlijnen. In het geval organisaties deze adviezen opvolgen, doen zij er binnen hun bereik alles aan om de vergelijkbaarheid van hun maatschappelijk verslag zo groot mogelijk te laten zijn. In het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) worden deze richtlijnen ook gebruikt voor het opstellen van de vragenlijst ten behoeve van de inhoudsanalyse van de maatschappelijke verslagen.

In de GRI richtlijnen wordt gesteld dat onderwerpen en informatie op consistente wijze moeten worden geselecteerd, samengesteld en in het verslag moet worden verwerkt. De in het verslag op te nemen informatie moet zodanig worden gepresenteerd dat de belanghebbenden

(21)

20

veranderingen in de prestaties van de organisatie van jaar tot jaar kunnen analyseren en dat analyse ten opzichte van andere organisaties mogelijk is.11

3.2.1. Vergelijkbaarheid in tijd

Bij het beoordelen of vergelijking van jaar tot jaar mogelijk is zal er gekeken moeten worden of de stakeholders in staat zijn om een objectief beeld te kunnen vormen over de voor- of achteruitgang van de organisatie op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Ernst&Young, 2007). Zowel in de Handreiking van de RJ (2009) als in de GRI G3.1 richtlijnen worden adviezen gegeven om de vergelijkbaarheid in tijd van de maatschappelijke verslagen te vergroten. De adviezen zijn hieronder weergegeven in Tabel 1, waarbij duidelijk te zien is dat de Handreiking, bij het opstellen van haar standaard, aansluiting heeft gezocht bij de GRI richtlijnen. Door te achterhalen in welke mate organisaties deze richtlijnen hebben opgevolgd kan er worden gemeten in welke mate de maatschappelijke verslagen van organisaties vergelijkbaar zijn.

Thema Handreiking GRI Richtlijnen

1 C o n s is te n ti

e Het is belangrijk dat de maatschappelijke

verslaggeving overeenkomstige informatie met betrekking tot voorgaande perioden toont. Als er wijzigingen optreden moeten vergelijkende cijfers worden aangepast, tenzij dit niet praktisch is. De reden van wijziging dient te worden toegelicht.

Handhaving van consistentie door middel van de methoden om gegevens te berekenen, indeling van het verslag en de toelichting bij de methoden en aannames die zijn gebruikt om de informatie samen te stellen, draagt op termijn bij aan de

vergelijkbaarheid. 2 W e e rg a v e p re s ta ti e -in d ic a to re

n De informatie die wordt verschaft door middel van

prestatie-indicatoren wordt bij voorkeur zowel in absolute getallen als relatief, bijvoorbeeld per eenheid product, weergegeven. Dit bevordert de vergelijkbaarheid.

Een organisatie moet absolute aantallen opnemen (b.v. tonnen afval) en ratio’s (b.v. afval per productie-eenheid) om analytische vergelijkingen mogelijk te maken. 3 B e s c h ik b a a rh e id v e rs la g e n

Ten behoeve van de vergelijking in tijd wordt van organisaties verwacht dat zij maatschappelijke verslagen van tenminste drie opeenvolgende jaren beschikbaar stellen.

Geen toelichting.

Tabel 1 – Elementen „vergelijkbaarheid in tijd‟ op basis van de Handreiking en GRI richtlijnen

3.2.2. Vergelijkbaarheid tussen organisaties

Ook voor het vergroten van de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen tussen organisaties worden in de Handreiking en de GRI richtlijnen handreikingen gegeven (Tabel 2). Door te achterhalen in welke mate organisaties deze adviezen hebben opgevolgd kan er worden gemeten in welke mate de maatschappelijke verslagen tussen organisaties vergelijkbaar zijn.

(22)

21

Thema Handreiking GRI Richtlijnen

1 B e n c h m a rk

s Prestaties kunnen beter op waarde worden geschat als de context vergelijkingsmateriaal biedt, bijvoorbeeld door te verwijzen naar sectorgemiddelden of benchmarkinformatie.

De prestaties van de organisatie kunnen worden vergeleken met toepasselijke benchmarks.

2 R ic h tl ijn e n

Geen toelichting. Indien beschikbaar maakt het verslag gebruik van algemeen aanvaarde protocollen voor het

samenstellen, meten en presenteren van informatie, waaronder de technische protocollen van het GRI voor indicatoren die deel uitmaken van de richtlijnen. Het verslag gebruikt, indien beschikbaar,

sectorspecifieke richtlijnen.

Tabel 2 – Elementen „vergelijkbaarheid tussen organisaties‟ op basis van de Handreiking en GRI richtlijnen

3.2.3. Conceptueel model

Op basis van Tabel 1 kunnen drie elementen voor het meten van de vergelijkbaarheid in tijd worden onderscheiden, namelijk de consistentie van de cijfers, weergave van de prestatie-indicatoren en de beschikbaarheid van de maatschappelijke verslagen. Naast deze elementen zijn in het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) nog twee andere elementen onderzocht voor het meten van de vergelijkbaarheid door de jaren heen, namelijk de aanwezigheid van een strategie en de wijze waarop de doelstellingen zijn geformuleerd. Deze vijf elementen zijn te vinden onder „vergelijkbaarheid in tijd‟ in het conceptueel model uit Figuur 2.

Op basis van Tabel 2 kunnen twee elementen worden onderscheiden voor het meten van de vergelijkbaarheid tussen organisaties. Dit zijn de aanwezigheid van (sectorspecifieke) benchmarkresultaten en de gebruikte richtlijnen. Deze zijn in het conceptueel model uit Figuur 2 te vinden onder „vergelijkbaarheid tussen organisaties‟.

Figuur 2 – Conceptueel model: Elementen aan de hand waarvan de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke

verslaggeving zal worden gemeten.

Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) over de maatschappelijke verslagen uit 2006, wordt er in deze thesis onderzocht of de vergelijkbaarheid van deze verslagen na zes jaar is verbeterd. Dit zal worden onderzocht aan de hand van de elementen zoals weergegeven in Figuur 2.

Door de ontwikkeling in richtlijnen en benchmarks de afgelopen jaren, zal naar verwachting de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving tussen organisaties zijn

(23)

22

toegenomen. In de algemeen erkende richtlijnen van het GRI staat omschreven hoe organisaties ervoor kunnen zorgen dat het maatschappelijk verslag zo goed mogelijk vergelijkbaar wordt van jaar tot jaar (Tabel 1) en tussen de organisaties (Tabel 2). Ook de ontwikkeling van de (sectorspecifieke) benchmarks maakt het mogelijk dat de stakeholders de organisaties makkelijker kunnen vergelijken. De verwachting is dan ook dat de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving, zowel in de tijd als tussen organisaties, in periode 2006-2012 zal zijn toegenomen.

(24)

23

4. Methodologie

Dit onderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de mate van vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving in Nederland en daarbij te kijken of dit de afgelopen jaren verbeterd is. De vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving over 2012 zal in dit onderzoek worden geanalyseerd door middel van een kwantitatieve inhoudsanalyse. Dit is een veel gebruikte onderzoeksmethode voor het analyseren van maatschappelijke verslagen, waarbij de kwalitatieve informatie begripsmatig wordt gecategoriseerd tot kwantitatieve data. De maatschappelijke verslagen van 23 organisaties zullen op basis van acht elementen met betrekking tot vergelijkbaarheid worden gecategoriseerd door de onderzoeker. Dit gebeurt aan de hand van een vragenlijst waarbij de antwoordopties de categorieën representeren. Hierna zal de verkregen data verder worden geanalyseerd. Om de mate van vergelijkbaarheid te kunnen benchmarken, zullen de resultaten van dit onderzoek, voor zover mogelijk, worden vergeleken met de resultaten uit het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008). Het onderzoek „De kwaliteit van de maatschappelijke verslagen in Nederland‟ van Kamp-Roelands en de Waard (2008) is in december 2008 gepubliceerd in het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek van Ernst&Young (2007) getiteld „De balans opgemaakt - Kwaliteitsvergelijking

maatschappelijke jaarverslagen 2006‟. Dit betreft een onderzoek naar de kwaliteit van de

maatschappelijke verslagen over 2006 in Nederland, waarbij de kwaliteitsaspecten relevantie, begrijpelijkheid, vergelijkbaarheid en de betrouwbaarheid van de maatschappelijke verslagen zijn onderzocht aan de hand van een inhoudsanalyse op basis van een opgestelde vragenlijst. Voor het onderzoek van deze thesis zullen de resultaten worden vergeleken met de resultaten van het aspect „vergelijkbaarheid‟ uit het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008). In het grote plaatje zal dit onderzoek dus ook kenmerken hebben van een longitudinaal onderzoek, waarbij herhaaldelijk op dezelfde manier metingen plaatsvinden om een ontwikkeling in kaart te brengen (Baarda et al., 2012). Het voordeel hiervan is dat er een trend kan worden waargenomen doordat steeds dezelfde organisaties zullen worden onderzocht. Nadelen aan deze onderzoeksmethode zijn dat het veel tijd kost en dat er leden/organisaties van de onderzoeksgroep uitvallen. Voor dit onderzoek zal het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) na zes jaar worden herhaald, waarbij gebruikt wordt gemaakt van dezelfde organisaties en dezelfde methode van dataverzameling. Met de desbetreffende onderzoekers is contact opgenomen om meer informatie te verkrijgen met betrekking tot de gebruikte vragenlijst, de verzamelde data en de gebruikte onderzoekspopulatie in 2006. Deze onderzoekers beschikten alleen nog over de vragenlijst, resultaten en de onderzoekspopulatie, maar helaas niet meer over de verzamelde data uit 2006 en een verduidelijking van de vragenlijst. Voor een longitudinaal onderzoek vormt dit een probleem aangezien hierdoor niet dezelfde inhoudsanalyse kan worden uitgevoerd. Allereerst zijn er meerdere vragen uit de vragenlijst van het onderzoek welke interpretatieproblemen opleveren doordat deze niet eenduidig zijn geformuleerd of doordat er termen zijn gebruikt welke voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Daarnaast bestonden vier van de 27 onderzochte organisaties in 2012 niet meer als gevolg van fusies en overnames, waardoor aan de eis van „dezelfde onderzoekspopulatie‟ voor een longitudinaal onderzoek niet volledig kan worden voldaan. Gezien het belang van de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving, en het volgen van de ontwikkeling hierin, zal dit onderzoek op punten waar het enigszins mogelijk is

(25)

24

wel worden vergeleken met 2006. Op de overige punten zal het onderzoek zo worden aangepast dat het voor toekomstige onderzoekers mogelijk is om een longitudinaal onderzoek uit te voeren, waarbij de resultaten vergeleken kunnen worden met de resultaten van 2012. Aangezien het onderzoek naar de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving kenmerken bevat van longitudinaal onderzoek, zal ook de toegepaste methodologie en selectie van organisatie grotendeels overeenstemmen met het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008).

In §4.1 Onderzoeksmethode zal invulling worden gegeven aan de inhoudsanalyse en vervolgens zal in §4.2 Onderzoekspopulatie aan de orde komen welke organisaties zijn geselecteerd voor dit onderzoek.

4.1. Onderzoeksmethode

In §1.4 Onderzoeksopzet zijn vier deelvragen opgesteld welke een leidraad vormen voor dit onderzoek naar de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving in Nederland. Dit onderzoek naar de vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslaggeving is tweeledig. Enerzijds bestaat dit uit de literatuurverkenning en het geschetste theoretisch kader en anderzijds zal de inhoudsanalyse van Kamp-Roelands en de Waard (2008) worden herhaald, aangepast en uitgebreid.

Deelvragen 2, 3 en 4 zullen worden beantwoord door een aangepaste en uitgebreide versie van de inhoudsanalyse uit het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) uit te voeren. In deze paragraaf zal uiteen worden gezet wat een inhoudsanalyse is en hoe deze zal worden toegepast in dit onderzoek.

DEELVRAGEN 2, 3 en 4

2. In welke mate zijn de maatschappelijke verslagen over 2012 vergelijkbaar in tijd?

3. In welke mate zijn de maatschappelijke verslagen over 2012 vergelijkbaar tussen organisaties? 4. Verschilt de mate van vergelijkbaarheid van de maatschappelijke verslagen tussen sectoren?

4.1.1. Onderzoeksmethode Kamp-Roelands en de Waard (2008)

In het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) is er onderzoek gedaan naar de mate waarin de maatschappelijke verslagen over 2006 in Nederland voldeden aan de kwaliteitseisen zoals gedefinieerd in de Handreiking van de Raad voor Jaarverslaggeving (RJ, 2003b). Voor het beantwoorden van bovengenoemde deelvragen zal het onderzoek van Kamp-Roelands en de Waard (2008) worden herhaald voor het gedeelte met betrekking tot de kwaliteitseis vergelijkbaarheid. Als onderzoeksmethodologie is destijds gekozen voor het uitvoeren van een inhoudsanalyse op basis van een opgestelde vragenlijst waarmee de kwaliteitskenmerken toetsbaar werden gemaakt. Met behulp van de vragenlijst kan de vergelijkbaarheid van maatschappelijke verslagen aan de hand van een aantal kenmerken worden gecategoriseerd. Voor het opstellen van deze vragenlijst is aansluiting gezocht bij de invulling van deze kwaliteitskenmerken zoals in de GRI richtlijnen is weergegeven. Vervolgens werden er voor de dataverzameling instructies gegeven aan het onderzoeksteam bestaande uit vier personen, waarna een pilot test en cross check ten behoeve van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze inhaalbeweging is voor de helft terug te brengen tot ingroei van jonge beuken (die de drempelwaarde van 30 cm diameter bereikt hadden), maar ook het gevolg van de

Vervolgens zijn beide WHO-standaarden als monster gemeten: WHO 96/670 en WHO 96/668 voor de bepaling van totaal PSA, en WHO 96/668 alleen voor de meting van het vrij PSA.. Wanneer

Tot slot kan de kilometerindex berekend worden, voor een bepaald jaar in een bepaald gebied, door het gemiddelde te nemen over alle tellingen (reeksen) heen. m) ( ) (tellingen reeksen

Het beeld komt naar voren dat de verplichte beleidsindicatoren voor de categorie van grootste gemeenten een aanvulling is op de indicatoren die ze zelf al hanteren, terwijl meer

Informatie over verge- lijkbaarheid van meetresultaten verkregen met KP-AES en AAS zal bij alle (STER- LAB geaccrediteerde) labonitoria die de overstap hebben gemaakt dan

De bovenstaande centralevraag wordt beantwoord en verklaart door een literatuurstudie en een onderzoek, waarvoor van 40 Nederlandse en 40 Amerikaanse bedrijven is

2) Vergelijkbaarheid 11 van de 15 ondernemingen nemen in hun verslag een (algemene/sectorspecifieke) benchmark op. Omtrent economische aspecten neemt slechts de helft van

Bij alle elementen die voor deze scriptie onderzocht zijn, is naar voren gekomen dat in 2005 meer bedrijven informatie met betrekking tot de elementen geven en dus meer